Samenvatting Geschiedenis H4( 1000- 1500, tijd van Steden & Staten).
Periode: Hoge en Late Middeleeuwen.
ORIËNTATIE (4.0)
De hoge Middeleeuwen waren van 1000-1300 en de late Middeleeuwen van 1300-1500.
Er werden veel nieuwe steden gesticht. De vorsten gaven stadsrechten aan groepen mensen die woonden bij een burcht of bisschopskerk, aan een rivier of bij een gunstige aanlegplaats voor schepen aan de kust. Steden die stadsrechten hadden, mochten:
muren om de stad bouwen, markt houden en tol heffen en mochten ze zelf hun stad besturen en er recht spreken. De vorsten wilden er zelf ook rijker mij worden, een stad bracht immers nijverheid en handel met zich mee. Burgers moesten ook belasting betalen.
De belangrijkste kenmerken van dit tijdvlak zijn:
• Strijd tussen geestelijke en wereldrijke machthebbers
• Kruistochten als expansie van de christelijke wereld
• Opkomst van handel en ambacht
• Opkomst van stedelijke burgerij
• Het begin van staatsvorming en centralisatie.
Belangrijke begrippen:
Ambacht: beroep waarbij een handwerker met gereedschap een eindproduct maakt. Tevens een ander woord voor gilde, een vereniging van mensen met hetzelfde beroep.
Centralisatie: het streven van vorsten om hun grondgebied vanuit een hoofdstad centraal te regeren.
Expansie van het christendom: Uitbreiding van het christelijke door missionering of verovering van gebieden.
Geestelijk(geestelijke macht): de macht van de geestelijkheid (paus bisschoppen en priesters) over de gelovigen. Deze macht gaat over geloofszaken.
Handel: Het ruilen van producten voor andere producten of geld.
Kruistochten: vanuit katholieke gebieden in (west) Europa vonden van de elfde tot de dertiende eeuw tochten plaats om de Heilige Plaatsen in Palestina te heroveren op de moslims.
Staatsvorming: Het streven van vorsten naar een aaneengesloten grondgebied met een stevige bestuurstructuur.
Wereldrijk(wereldrijke macht): De macht van de keizer, koningen en edelen over het gewone volk. Deze macht betreft bestuur en rechtspraak.
DE INVESTITUURSTRIJD (4.1)
God was soeverein over geheel de schepping, in de Middeleeuwen. Hij had de hoogste macht, en van hem kwam alle macht. God stelde plaatsvervangers aan op aarde om in zijn plaats te regeren. (De Paus). Dit is de geestelijke macht. De bestuursmacht over landen geeft God aan de keizer. Dit is de wereldrijke macht. Ze hebben allebei even veel macht, maar altijd werd de vraag gesteld: wie nou het meeste?
De investituurstrijd gaat het om deze kwestie: Wie heeft er meer macht? De paus of de keizer? Tegenwoordig is dat niet meer zo, nu is er scheiding tussen kerk en staat.
Wie was bij de investituurstrijd de overwinnaar? De keizer of de paus?
• Nadelen van het feodale stelsel: Er zijn natuurlijk niet alleen maar voordelen aan zo’n feodaal systeem, maar ook nadelen:
De graven en hertogen gingen de lenen steeds meer als hun eigendom beschouwen. Als een leenman doodging, ging het weer terug naar de leenheer. Maar in praktijk bleef het geleende gebied vaak in bezit van een adellijke familie zonder dat de koning daar invloed op had. Onder de opvolgers van Karel de Grote kwamen deze nadelen al snel onder het licht. Het grote rijk viel uiteen en de macht van de Karolingen raakte in verval. In het Duitse rijk mocht alleen de oudste zoon nog bezittingen erven, en tevens benoemden zij bisschoppen als leenman. Bisschoppen mochten niet trouwen en ook geen kinderen krijgen.
• De investituur: De paus wilden zelf de waardigheidstekenen (ring, mijter en bisschopsstaf) geven aan nieuw bisschoppen, de keizer deed het echter.
De paus vond ook dat de keizer te weinig oog had voor de geestelijke belangen van de kerk.
• De gang naar Canossa: Binnen de kerk ontstond een beweging die zich verzette tegen de grote invloed van de keizer op de bisschoppen. (Hervormingspoging)
Keizer Hendrik III(1039-1056) steunde de hervormingsbeweging en zette onwaardige pausen af. Tegelijkertijd oefende hij grote invloed uit op de benoeming van pausen en bisschoppen en dat was juist weer tegen de bedoeling van de hervormings-
beweging. De strijd tussen paus en keizer werd steeds grimmiger. Tijdens het pausschap van Gregorius VII(1073-1085) kwam de investituurstrijd tot een hoogtepunt. Hij stelde zichzelf boven de keizer. De Duitse koning Hendrik VI wilde zich niet aan de regels van Gregorius houden. Gregorius stopte voor straf Hendrik VI in de kerkelijke ban. Zijn onderdanen mochten niet meer naar hem luisteren, en hij moest dus in de winter van 1077 de paus om vergiffenis vragen. Die was in Canossa (Noord-Italië). Uiteindelijke accepteerde Gregorius zijn vergiffenis.
• Het Concordaat van Worms: In 1084 bezette Hendrik VI Rome, en benoemde een eigen paus: Clemens III. De strijd tussen keizer en paus duurde voort. In 1122 kwam er een einde aan de investituurstrijd met het Concordaat van Worms: In dit verdrag werd vastgesteld dat de bisschop zowel een geestelijke als wereldrijke taak had. De keizer mocht de bisschop voortaan de scepter overhandigen, als teken van wereldrijke macht.
MOTIEVEN OM OP KRUISTOCHT TE GAAN (4.2)
Welke motieven hadden kruistochten?
• Oorzaken van de kruistochten: Omstreeks 1080 hadden de Seldjoeken (Turkse nomadenstammen die zeer fanatiek waren) grote delen van Klein Azië veroverd en ze bereikten Bosporus. Het christelijke Byzantijnse Rijk dreigde slachtoffer te worden van hun veroveringsdrang. De Byzantijnse keizer vroeg daarom de paus of hij ridders wilde sturen om de christenen in het oosten te redden
• De paus: Die oproep kwam de pausgoed uit(Urbanus II) goed uit. de ridders waren onderling aan het vechten, en een gezamenlijke vijand kon daar een einde aan maken. Als de ridders erin slagen om de Heilige plaatsen te bevrijden, konden ze ook het christendom uitbreiden tot Palestina. Als ze het BR ook nog konden beschermen tegen de islamieten zouden zijn macht en aanzien groeien. De paus wilde dat, omdat de Byzantijnse kerk zich in 1054 had losgemaakt van Rome en de paus niet meer erkende (Oosters Schisma). De paus riep dan ook meteen westerse gelovigen op om ten strijde te trekken.
• De kruisvaardersstaten: In 1099 werd Jeruzalem veroverd, dat was ook de eerste kruistocht. Kruisridders stichten enkele staten. De belangrijkste was het koninkrijk Jeruzalem. In de 12e + 13e waren er nog enkele kruistochten om de grenzen van het Heilige Land veilig te stellen. De islamieten veroverden de christelijke staatjes toch weer. Jeruzalem viel in 1187. In 1289 viel het Graafschap Tripoli. Daarmee was de tijd van de grote kruistochten voorbij.
• Vorsten en ridders: bij veel kruistochten werd het van vader op zoon doorgegeven. De riddergeslachten wilden niet alleen Jeruzalem bevrijden maar ze wilden er ook relikwieën kopen(beenderen en kledingstukken van heiligen en Jezus Christus). Er ontstond handel in relikwieën.
• Geld en macht: Kruistochten waren voor handelen een goede gelegenheid om veel geld te verdienen. Venetië, Genua en Pisa kregen handelsprivileges: zij hoefden voor hun handel geen belastingen te betalen in het hele Byzantijnse rijk.
BRUGGE: STAD VAN HANDEL EN NIJVERHEID (4.3)
Hoe kon Brugge uitgroeien tot een Europees handelscentrum?
• Voedselproductie in Vlaanderen: voorwaarde voor de ontwikkeling van een stad is de aanwezigheid van voldoende voedsel en mensen. In de 11e en 12e eeuw steeg de voedselproductie door nieuwe landbouwtechnieken. Doordat er meer voedsel was, groeide de bevolking. De steden namen in aantal en omvang toe. De samenleving kreeg een agrarisch-urbaan karakter.
• Wonen bij abdij en burcht: Brugge kreeg in de ontwikkelingsfase een spontane groei. Mensen die over waren op het platteland, gingen zich specialiseren.
• Handelaren in wol en laken: in de 11e en 12e eeuw gingen vorsten zich bezighouden met het stichten van steden. Politiek-militaire reden:met behulp van de stad kon de graaf het omliggende platteland besturen, controleren en verdedigen. Economisch: In het Vlaamse achterland produceerden de steden wollen lakens van zeer hoge kwaliteit. De wol kwam van schapen van het platteland. In de 12e eeuw gingen sommige patriciërs (rijke, grondbezittende burgers uit steden). De lakenproductie nam een vlucht. In 1134 werd Brugge ook een belangrijke havenstad: er was een vloedgolf, het kon zo ook het achterland bedienen via rivieren.
• Jaarmarkten en Hanze: op jaarmarkten werd gehandeld tussen handelaren uit Brugge, Frankrijk en Italië. De Vlamingen kochten weer bijv. zuidvruchten en specerijen. De jaarmarkten vormden in de 13e eeuw een hoogtepunt v/d handel.
In de 14e eeuw niet meer, want Italiaanse handelaren reden nu ook per schip aan in Brugge. Vlaamse en Hollandse steden waren niet meer in staat iedereen van voedsel te voorzien, dus moest er worden aangevoerd vanuit het Oostzeegebied.
Handelaren organiseerden zich steeds vaker in koopmansgilden. De handelaren van de belangrijke handelssteden aan de Noordzee en Oostzee verenigden zich in de Hanze. Eerst was de Hanze vooral een machtige stedenbond van Duitse en Baltische handelssteden.
In de 13e eeuw kreeg deze meer invloed.(Van de Lage Landen en Engeland). De Hanze wist grote handelsprivileges te krijgen in Brugge, en stichtte daar een kantoor.
In de 14e en 15e werd Brugge het trefpunt van handelaren.
STEDEN VECHTEN VOOR MEER VRIJHEID (4.4)
De magistraat (het stadsbestuur) maakt zelf de regels, niet meer de landsheer. Hij moet er wel mee instemmen, want hij heeft het geld via belastingen hard nodig!
Hoe veroverden de Vlaamse steden steeds meer vrijheden en bestuursmacht?
• Stadslucht maakt vrij: In de stad waren mensen vrijer dan op het platteland. In begin 12e eeuw vochten verschillende adellijke families om de macht. In 1128 werd dit beslecht in het voordeel van graaf Diederik van de Elzas. Hij kreeg de steun, maar ze burgers wilden daar natuurlijk wel wat voor terug. Hij zorgde o.a voor meer rechtspraak.
• Een eigen bestuur: op het platteland was de bestuurlijke en rechterlijke macht in handen van de graaf op zijn directe vertegenwoordiger. In de steden gold dat de graaf patriciërs moest kiezen als schepenen om de stedelingen te berechten en besturen. Het bestuur kwam in handen van een kleine kliek die de macht misbruikte. Armen kregen meer belasting etc. In Vlaanderen kwam Het Gemeen. (Stedelingen die niet tot het Participaat horden). Ze kwamen in opstand hier tegen.
In 1241 zat de graaf verlegen om geld. Toen eisten de rijke handelaren van Brugge andere regels. De graaf gaf toe. Er werd ook een stadsraad gekozen van handwerksgilden. Die mochten de schepenen controleren.
• Guldensporenslag. Graaf Gwijde van Dampierre koos steeds meer partij voor het gemeen, want hij zocht steun in de machtstijd met de Franse koning Filips de Schone.
Hij wilde zijn greep op Vlaanderen verstevigen. In 1302 kwam dat tot een felle strijd tussen de Leilaarts (Fransen) en de Klauwaarts (Vlamingen). Op 17 mei bezetten de Franse ridders en soldaten Brugge, maar de volgende morgen worden zij al gedood door de Klauwaarts. Op 11 juli gingen de Leilaarts met een heel groot leger naar de Belgen. Zij werden opgewacht bij Kortrijk. Tot ieders verwachting in, wonnen de Klauwaarts de strijd. De overgebleven winnaars verzamelden 500 gulden sporen. Nog steeds is Guldensporenslag een feestdag in Vlaanderen.
BOURGONDIË: AANZET TOT EEN NIEUWE STAAT (4.5)
In 1385 zegende de bisschop van Kamerijk het dubbelhuwelijk van Jan de Vrees, hertog van Bourgondië. De Bourgondische hertogen wilden gebiedsuitbreiding en konden die realiseren door de juiste huwelijkspartners te kiezen.
Hoe verliep de staatsvorming en centralisatie van de macht in hertogdom Bourgondië?
• De Bourgondische landen. In de 14e en 15e eeuw ontstond tussen de grenzen van Frankrijk en het Duitse rijk een samenklontering van verscheidene hertogdommen en graafschappen, die de naam Bourgondië droeg.
Er was nog een 3e huwelijk aan de basis van een machtig en invloedrijk Bourgondië.
In 1369 trouwde Filips de Stoute(jongste zoon v de Franse koning) met Margaretha van Vlaanderen. Het paste goed om grip te krijgen op Vlaanderen.
Maar, de Bourgondische hertogen wilden steeds meer een zelfstandige staat worden. Ze wilden zich los maken van de Fransen maar Maria van Bourgondië huwde met Maximiliaan, aartshertog van Oostenrijk en zo kwam er een einde aan de droom van zelfstandige staat. Door dit huwelijk kwam Bourgondië in vreemde handen.
• Het Bourgondische hof: De Bourgondische kastelen moesten zo luxe en cultureel mogelijk worden met boeken en kunstwerken. Het Bourgondische hof werd het culturele centrum van de Lage landen.
• Centralisatie: Steeds minder edelen wilden echter hun leven in de waagschaal stellen om de tomeloze ambities van de Bourgondische hertogen waar te maken.
Ze moesten dus een leger huursoldaten samenstellen, maar die moesten ook betaald worden. Eerst kregen zij geld dankzij de verpachting van hertogelijk grondbezit en de opbrengsten van tollen en soms ook beden(een soort belasting).
Ze hadden op een gegeven moment dat geld niet meer, dus hadden ze leningen nodig, en ze verhoogden de belastingen. Ze trachtten hun inkomsten te verhogen door centralisering en uniformering van de inning van pachten, tollen en beden.
De hertogen stelden geschoolde juristen aan als rechters bij de gewestelijke gerechtshoven. De adel verloor macht.
De hertog stelde een Staten-Generaal in, een centrale standenvereniging voor alle Bourgondische provincies samen.
• Stedelijke vrijheid. De Vlaamse steden waren het niet eens met de hoge belastingen.
Karel de Stoute sneuvelde bij de belegering van Nancy. Zij wilden Karels dochter Maria als machthebber accepteren, als zij zo instemmen met Het Grote Privilege.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
G.
G.
Heel erg bedankt! Je hebt me hier goed mee geholpen!
10 jaar geleden
Antwoorden