Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 4 en 5

Beoordeling 6.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 5190 woorden
  • 18 maart 2004
  • 64 keer beoordeeld
Cijfer 6.8
64 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 4: Europa 1945-1980 1. De koude oorlog 1.1 Ontstaan en blokvorming
In 1945 vonden de conferenties van Jalta en Postdamn plaats. De Russen enerzijds en de Amerikanen en Britten verschilden van mening over de naoorlogse ordening van Europa. IJzeren gordijn  De grens tussen communisme en democratie van de Oostzee tot de Adriatische zee. Trumandoctriten  VS beloofde steun aan alle vrije volkeren die zich verzetten tegen gewapende minderheden of krachten van buiten af. Marshallplan  Amerikaanse hulp in vorm van geld voor de wederopbouw van Europa. Containmentpolitiek  Een dam opwerkpen tegen de sovjetcommunistische uitbreiding. 1949  NAVO  Noord-Atlantische Verdragsorganisatie
1949  DDR  (Oost-)Duitse Democratische Republiek

1955  Pact van Warschau  Oost-Europese tegenhanger van de NAVO
Europa was verdeeld in twee vijandige blokken onder leiding van supermogendheden die beide beschikten over atoombommen. 1.2 Duitsland: deling op bevel
Op 8 mei 1945 capituleerden de restanten van het Duitse leger. Er kwam een gemeenschappelijk Bestuur (de controle raad), Duitsland verloor gebied aan polen en aan de SU en Duitsland moest herstelbetalingen (in natura) voldoen. Op Russisch bevel fuseerden in 1946 de communistische KPD en de sociaal-democratische SPD tot de SED (Socialistische Eenheidspartij Duitsland) (Het verzet van SPD-leden werd bestraft met verblijf in een voormalig nazi-concentratiekamp. Herhaalde verzoeken van Duitsers om tot uniforme regelingen te komen in alle vier de zones werden afgewezen. Duitsland werd gedecentraliseerd. Bizoni? (Biza = ministerie van binnenlandse zaken) Inflatieprobleem  het waarde verliezen van geld
RM (Duitse Reichsmark)  DM (Deutschmark) i.p.v 10 RM behalve in gebied van SU. De reactie van de SU op het invoeren van de DM is de Blokkade  geen trein auto en geen schip kwam West-Berlijn meer in. De Amerikanen reageerden hierop met een luchtbrug over de blokkade, hier kon Stalin niet tegen op en hief de blokkade weer op. 1949  oprichting BRD (Duitse Bondsrepubliek) met als hoofdstad Bonn. 7 oktober 1949  DDR (Duitse Democratische Republiek) met als hoofdstad Oost-Berlijn
1.3 De jaren vijftig
De jaren vijftig vormden het dieptepunt van de Koude Oorlog. Er was grote angst in beide blokken. Men sprak van Koudeoorlogspsychose. In maart 1953 stierf Stalin, zijn opvolger Chroesjtsjow verkondigde een buitenlandse politiek van vreedzame coëxistentie. In 1956 veroordeelde Chroesjtsjow Stalins uitoefening van terreur op partijleden, de politiek van destalinsatie zorgde ervoor dat lonen stegen, het onderwijs werd hervormd en er luxe consumptiegoederen verschenen in de winkels. In 1956 brak er een opstand uit in Hongarije tegen het communisme. Deze werd twee dagen later neergeslagen door de Russische troepen. Deze opstand wekte het anticommunisme in het westen hevig op. Er kwam een echte heksenjacht op communisten opgang, in Nederland werden er bijv. communistische wethouders uit gemeente besturen gezet. 1.4 Adenauer en Ulbricht: de harde Koude Oorlog
De Bondsdag (het West-Duitse parlement) koos in 1949 Adenauer van de CDU tot eerste Bondskanselier (premier). Zijn politiek was vooral gericht op het democratische westen. Om de BRD een eigen gezicht te geven, voerde Adenauer gevechten tegen het nazi-verleden, maar vooral tegen het communisme. het Wirtschaftswunder: met groeicijfers van 10% per jaar bereikte de BRD in de jaren 60 een plaats in de koppositie van grote industriestaten. De basis hiervoor werd gelegd d.m.v. het Marshallplan, de geldsanering, het toetreden tot de Europese gemeenschap en een goed geschoolde arbeidersklasse. Intern werd de DDR gevormd door het sovjetmodel: staatsbedrijven, onderwijs en cultuur in dienst van de staat, een staatsveiligheidsdienst (Stasi) en een eigen jeugdbeweging. Economisch waren er grote problemen. Tot 1953 bleef de Sovjet-Unie herstelbetaling eisen. In mei 1953 verhoogde Ulbricht de arbeidstijd met 10% tegen hetzelfde loon. Dat leidde tot demonstraties en stakingen op 17 juni 1953, deze opstand werd met geweld neer geslagen. 400 doden en ruim 1.400 Oostduitsers verdwenen in de gevangenis. Veel DDR-burgers vluchten naar het westen, dit kon vrij eenvoudig via Berlijn. Berlijn was eigenlijk het gat in het ijzeren gordijn, tussen 1950 en 1960 verlieten ruim 2,5 miljoen mensen de DDR (vaak goed opgeleide mensen). De DDR liep economisch leeg. Daarom begon Ubricht op 13 augustus 1961 met de bouw van de muur. 1.5 De Cubacrisis, 1962
Op 16 oktober 1962 kreeg president J.F. Kennedy luchtfoto’s te zien waaruit duidelijk bleek dat de SU op Cuba atoomraketten en lanceer bases installeerde. De president besloot een Amerikaanse vlootblokkade rond Cuba te leggen om zo verdere Russische wapenaanvoer te beletten. Chroesjtsjow bond in, op voorwaarde dat Amerika Cuba niet aan zou vallen en dat de VS rakketen zou verwijderen uit Turkije. Op 28 oktober ging Kennedy akkoord met die eisen. 1.6 Ontspanningspolitiek
Dat de kernoorlog nabij was tijdens de Cubacrisis was de VS en SU wel duidelijk. Daarom sloten beide mogendheden in 1963 een kernproefstopakkoord (verbod op bovengrondse kernproeven. Ook kwam er een directe telefoonlijn tussen het Witte Huis en het Kremlin. In 1968 volgde het Non-proliferatieverdrag tussen de beide machten, daarmee werd verspreiding van kernwapens onder niet-nucleaire staten tegengegaan. In 1972 werd het SALT-verdrag (stelt limieten aan het aantal raketten) getekend. Eind jaren zestig begon men te spreken van een periode van ontspanning of détente. Sinds 1964 kreeg China ook atoomwapens, voortaan hadden de SU en de VS ook rekening te houden met de opkomende grootmacht China. Het hoogtepunt van de détente was de in 1975 gehouden CVSE-conferentie in Helsinki: De Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa. De helsinkiovereenkomsten hadden tot doel “een web van samenwerking” in europa te scheppen. Op vier terreinen: - Vrije uitwisseling van personen en informatie - Samenwerking op het terrein van economie en technologie - Respecteren van de Jalta-grenzen gekoppeld aan de afspraak om tot troepen vermindering te komen. - En het respecteren van de mensenrechten

De SU had veel belangstelling voor de technologie, want langzaam werd er door de SU stappen gezet richting de consumptie maatschappij. Vanuit het Westen werden er grote leningen verstrekt in verwachting dat de Oostbloklanden hun economische structuur zouden moderniseren, maar dat gebeurde nauwelijks het meeste geld werd vooral gebruikt om consumptiegoederen (bijv auto’s) te fabriceren. 1.7 Brandt en Honnecker: de détente in Duitsland
De bouw van de Muur en de afloop van de Cubacrisis vormden een keerpunt in de relaties tussen beide Duitslanden.Hereniging was verder weg dan ooit. De nieuwe Bondskanselier Willy Brand (1969-1974) en zijn opvolger Helmuth Schmidt (1974-1982) kozen de weg van “verandering door toenadering”. Daartoe was het nodig nauwe relaties met de DDR aan te gaan, gedacht werd er aan economische contacten en mogelijkheden van reizen heen en weer. Hiervoor moesten 3 hindernissen werden overwonnen: - De West-Duitse burgers moesten instemmen - Openlijke steun van VS was nodig - SU moest instemmen met de veranderingen
In 1970 ondertekende Brandt en Brezjnew het Verdrag van Moskou: de basis voor de Duitse détente. De lastige sta-in-de-weg Ulbricht werd in 1971 door Moskou vervangen door Erich Honnecker (1971-1989). Beide staten ondertekende het verdrag va Helsinki in 1975. 1.8 Het einde van de détente
De Nieuwe Amerikaanse president Jimmy Carter (1976-1980) maakte mensenrechten tot de kern van zijn buitenlandse beleid. Tegelijkertijd wilde hij de politiek van ontspanning doorzetten. Beide doeleinden mislukten. De SU zag de mensenrechtenpolitiek als een bedreiging. Na de vernietiging van de Praagse Lente in 1968 voelden veel anticommunisten zich in de steek gelaten door het Westen. Deze critici van het SU systeem werden dissidenten genoemd. Aan het eind van de jaren zeventig had de SU de kernbewapening opgevoerd. Dit leidde tot het NAVO-dubbelbesluit van 1979: eerst onderhandelen maar als dit geen resultaat gaf, dan uiterlijk in 1983 plaatsing van Amerikaanse kruisraketten. Hier werd in veel Westerse landen tegen gedemonstreerd uit angst voor een herleving van de Koude Oorlog. Het einde van de détente kwam in 1979 met de Russische inval in Afghanistan, om het communiste daar te beschermen. (Deze inval liep overigen snel vast) 3. De Europese eenwording, 1945-1995
Op 5 mei 1965 kregen alle Rotterdamse scholieren een boekje: “Vijf bewogen jaren”, 40-45. Het verteld de verschrikkingen van de tweede wereldoorlog het eindigt met een oproep: “Wij kunnen maar één ding doen om te toen hoe gelukkig we zijn met onze vrijheid: wij moeten meehelpen, het nieuwe Europa groot, sterk en vrij te maken en te houden”. In 1947 lanceerde Marshall zijn vierjarenplan het ERP (Economic Recovery Program) voor het herstel van Europa. Er zat wel een voorwaarde aan het plan: er diende een organisatie te komen voor de verdeling van de Marshallgelden. Dat werd de eerste vorm van Europese samenwerking: de OEES (Organisatie van Europese Economische Samenwerking. De Amerikanen wilden een Europese eenheid, een federatie, zoals het bij de VS zelf geregeld is. Het eerste gedurfde initiatief kwam van de Fransman Monnet. Hij liet de intergratie beginnen in een beperkte technisch-economische sector: kolen en staal, mijnen en hoogovens. Zo ontstond in 1951 de EGKS (Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. FA, DU, IT en de Benelux verenigden zich onder de supranationale Hoge Autoriteit met Monnet als president. Groot-Brittannie weigerde lidmaatschap, GB had de voorkeur voor een speciale (Atlantische) band met de VS en een band met de Commonwealth. Uit angst voor een mogelijke Sovjetrussische expansie zette Monnet vaart achter de een wording en presenteerde in 1955 een nieuw plan: Euratrom. Op dezelfde basis als bij EGKS maar dan zou er samenwerking zijn in de productie van kernenergie.In dat zelfde jaar kwamen de ministers Beijen (NL) en Spaak (BE) met een plan voor douane-unie: vrij verkeer van goederen zonder in- en uitvoer rechten aan de binnengrenzen. De plannen werden aan elkaar gekoppeld en vormden de EEG (Europese Economische Gemeenschap, vastgelegd in het Verdrag van Rome in 1957. De nieuwe EEG was heel succesvol met een gemeenschappelijke Europese landbouwpolitiek. In 1967 fuseerden de drie gemeenschappen tot de EG (Europese Gemeenschap). Sinds 1993 spreken we over de EU (Europese Unie). Het optimisme over de Europese intergratie verdween na 1960. Er trad oponthoud op. Vanaf 1961 wou GB lid worden, maar dit werd tot 2 maal toe verhindert door de Franse president De Gaulle (1958-1969). Hij vond dat de EEG moest worden omgevormd tot een “Europa van vaderlanden” onder franse leiding om zo het derde blok in de wereld te worden. Pas na het aftreden van De Gaulle in 1969 traden GB, Ierland en DE toe in 1973. Wel remde GB de EG behoorlijk af. Door de wereldoliecrisis van 1973-1974 kwam Europa in de problemen. Euratom werkte niet, ook bij de bestrijding van werkeloosheid was er geen gezamenlijke aanpakt te vinden. De EG inmiddels uitgebreid met Griekenland, Portugal en Spanje kreeg een nieuwe voorzitter de Fransman Jacques Delors (1985-1995). Hij introduceerde de Europese akte. Dit verdrag maakte het werkterrein groter: Europees sociaal beleid, milieubeleid en financieel beleid werden ontwikkeld. Zijn grootste succes was het verdrag van Maastricht in 1992. Er kwam een Europees buitenlands en veiligheidsbeleid, een Europees justitieel beleid en een Europese munt (de euro) met een Europese bank. Hoofdstuk 5: Nieuwe staten 2. Nationalisme in het Midden-Oosten Op 14 mei 1948 werd in het joodse deel van Palestina de staat Israël uitgeroepen. Deze staat is ontstaan door het eeuwenlang verlangen van de joden om terug te keren naar het beloofde land. 2.1 Op weg naar onafhankelijkheid
In de 14e eeuw veroverden de Osmaanse Turken grote delen van de Arabische wereld. Rond 1850 ontstond er binnen het Osmaanse rijk een Arabisch nationalistische beweging die streefde naar één onafhankelijke staat. In de Eerste wereldoorlog vochten de Turken aan de kant van de Centralen. De Arabieren die anti-Turks waren vochten aan de zijde van de Britten en Fransen. In ruil voor hun steun werd de Arabieren onafhankelijkheid beloofd. Maar de Britten en de Fransen hadden afspraken gemaakt over een verdeling van de Brits-Franse invloedssfeer in het Midden-Oosten. Daarnaast vaardigde GB in 1917 de Balfourverklaring uit. Deze verklaring hield in dat de Britse regering welwillend stond tegenover de stichting van een “Joods nationaal tehuis” in Palestina. Deze twee gebeurtenissen waren in strijd met eerder gedane beloften aan de Arabieren. Na de oorlog, in 1920 werden de Arabische volken onder toezicht gesteld van de pas opgerichte Volkerenbond. GB en FA werden aangesteld om in de naam van de Volkerenbond deze gebieden als mandaatgebied te besturen. Voor de Arabische wereld was dit een grote teleurstelling, ze voelden zich bedrogen door de Britten en de Fransen. De Fransen en de Briten maakten tijdens het Interbellum de dienst uit in het Midden-Oosten. Daarom had de Arabische wereld tijdens WOII pro-Duitse sympathieën. Toen na 1943 duidelijk werd dat DU de oorlog niet meer zou winnen, besloten de Arabische leiders met de Britse regering te onderhandelen. De Britse regering besefte dat de onafhankelijkheid van de Arabische staten na de oorlog niet tegen te houden was. Omdat de Britten een rol wilden blijven spelen in het Midden-Oosten moesten zij de betrekkingen met de Arabische wereld wel verbeteren. De eerste stap naar eenheid binnen de Arabische wereld was de oprichting van de Arabische Liga in 1945. Het doel van deze organisatie was het verbeteren en vergroten van de eenheid en samenwerking binnen de Arabische wereld. Maar er was geen spraken van eenheid, de leiders van de afzonderlijke landen wantrouwenden elkaar. Dat de Arabische wereld te verdeeld was om werkelijk goed te regeren, bleek bij de kwestie Palestina. Nadat in de holocaust miljoenen joden waren omgekomen stond de westerse wereld welwillend tegenover de oprichting van een joodse nationale staat in Palestina. De situatie in Palestina dreigde uit de hand te lopen en de Britse regering besefte dat zij de middelen niet had om orde te handhaven. Daarop besloot GB in 1947 haar mandaat over Palestina aan de opvolger van de Volkerenbond de VN (Verenigde Naties) te geven. In de VN werd besloten om Palestina in te delen in een joods en Palestijns deel. Toen de Britten in 1948 het land verlieten werd het joodse deel de staat Israël uitgeroepen. Dit was voor de Arabieren die het niet eens waren met de verdeling het startsein om een oorlog tegen Israël te beginnen. Maar de Arabieren bleken niet in staat Israël te veroveren. Dit kwam door het slecht getrainde Arabische leger en het onderlinge wantrouwen. Israël veroverde zelfs gebied dat buiten de aan haar toegewezen VN-zone lag. De Arabische staten hadden moeten toestaan dat Israël gebied had veroverd en de bestandslijnen van 1949 werden internationaal erkend als de grenzen van Israël. 2.2 Het Arabisch nationalisme
De afloop van de oorlog om Palestina toonde aan dat de Arabische wereld erg verdeeld was. Het besef groeide dat die verdeeldheid opzij moest worden gezet om een rol van betekenis te hebben op het wereld toneel. Het ideaal werd dat de Arabieren verenigd zou worden in één staat. Een van de bekendste voorvechters van dit pan-Arabisme of Arabisch nationalisme was de Egyptische president Nasser. Nasser was in 1952 aan de macht gekomen door een staatsgreep, waarbij de pro-Britse regering was afgezet. De toenemende anti-Westerse houding en de toenadering tot het Oostblok in de jaren 50 zorgden al snel voor een crisis. Die kwam tot uitbarsting toen Egypte in 1956 de Suezkanaalmaatschappij nationaliseerde. Dit voorheen merendeels in handen was van de Fransen en Britten. GB en FA maakten in het geheim afspraken om Nasser ten val te brengen om daarna de controle over het Suezkanaal te herstellen. Israël dat direct te vrezen had voor de pan-Arabische idealen van Nasser, werd bij de plannen betrokken. Hieruit kwam een Brits-Franse aanval waarbij de kanaalzone werd bezet, terwijl Israël de Sinaï binnenviel. Deze aanval werd door de hele wereld afgekeurd en onder zware druk van de VN, de VS en de SU werd de aanval terug getrokken. De grote overwinnaar was dus Nasser. Daarom zagen veel nationalisten in de Arabische wereld hem als de nieuwe leider van een verenigde Arabische staat. Het volgende politiek succes van Nasser was de oprichting van de V.A.R. (Verenigde Arabische Republiek). Syrië en Egypte werden één republiek met Caïro als hoofdstad. Volgens Nasser zou deze unie het start sein zijn voor verdere Arabische eenheid. Maar binnen de Arabische wereld was er angst voor het Nasserisme, vooral de koningen van Jordanië, Saoedi-Arabië en Irak zagen het Nasserisme als een bedreiging voor hun troon. Binnen de V.A.R. ontstond al snel onenigheid tussen Caïro en Damascus. Na een staatsgreep in Syrië in 1961 werd de V.A.R. ontbonden. Een ander probleem in het middenoosten was de positie van de Palestijn. Zij waren na de stichting van Israël en de daaropvolgende oorlog over de Arabische wereld verspreid.. In de tien jaren na de Suezcrisis was er weinig voor het Palestijns-Israëlische conflict. totdat Syrië in 1967 een bevrijdingsoorlog tegen Israël propageerde. Toen Egypte de staat van Tiran, een voor Israël belangrijke zeeweg, afsloot zag Israël hierin een vijandige actie. In een korte oorlog (6 dagen) vernietigde Israël de legers van Syrië, Jordanië en Egypte. De nederlaag van de Arabieren in de Zesdaagse Oorlog was na het mislukken van een Arabische eenheidsstaat (V.A.R.) een deuk in het prestige van Nasser. Een ander gevolg van de Zesdaagse Oorlog was dat de Palestijnen beseften dat ze Israël niet op korte termijn kon worden verslaan door hun Arabische buren. Na 1967 namen de Palestijn daarom ook het heft steeds meer in eigenhanden. Israël was na de Zesdaagse Oorlog niet bereid de bezette gebieden op te geven. Daardoor liepen de spanningen met haar Arabische buurlanden op. Dit resulteerde in 1973 in de Yom Kippoeroorloog. De internationale druk van de VN werd op de strijdende partijen opgevoerd. In de VN Veiligheidsraad werd Resolutie 338 uitgevaardigd. Hierin stond dat strijdende partijen de strijd moesten staken en over vrede moesten onderhandelen. Bij de vredesbesprekingen zou Resolutie 242 als uitgangspunt moeten dien. Na 17 dagen strijd werd er een bestand tussen de Israëli’s en de Arabische buurlanden getekend. Maar van vredesbesprekingen kwam weinig terecht. 2.3 Palestijns nationalisme

Bij de oprichting had de Arabische Liga aangegeven dat zij zich in zou zetten voor de Palestijnse zaak. Zeker na de oorlog van 1948 kwam daar in weinig van terecht. Toen na de Zesdaagse Oorlog het pan-Arabisch ideaal van Nasser definitief mislukt leek, hadden de Palestijnen weinig vertrouwen meer in een gezamenlijk Arabische oplossing voor hun probleem. De grootste organisatie die de Palestijnse belangen behartigde was de PLO (Palestinian Liberation Organisation). Deze organisatie was in 1964 opgericht als vertegenwoordigend orgaan van de Palestijnen binnen de Arabische Liga. Na de Zesdaagse Oorlog groeide de aanhang van de PLO. Nadat Yasser Arafat in 1969 leider werd, bon de PLO steeds meer zijn eigen koers te varen. Vooral in de eerste jaren van haar bestaan gebruikte de PLO terreur om haar doel te bereiken. Maar terreur als pressiemiddel leverde niet voldoende op, daarom besloot Yasser Arafat minder geweld te gebruiken. Het gevolg hiervan was dat de PLO zowel in de Arabische als in de Westerse wereld meer aanvaardbaar werd. In 1974 erkende de Arabische wereld de PLO als enige vertegenwoordiger van de Palestijnen. In dat zelfde jaar kreeg Yasser Arafat de status van waarnemer in de VN. In de 2e helft van de jaren zeventig zorgt Israël en Egypte voorzichtig toenadering tot elkaar. Dit resulteerde in de Camp David-akkoorden van 1978. Beide landen zouden een vredesverdrag teken en Israël zou de Sinaï aan Egypte terug geven. Verder zou er op een later tijdstip afspraken worden gemaakt over de vorm van Palestijnse autonomie op de westelijke Jordaanoever en in de Gazastrook. De afspraken met betrekking tot de Palestijnen bleken te vaag. Niemand kon of wou de Palestijnen helpen en Israël was niet van plan om de Westbank op te geven. Halverwege de jaren tachtig bereikte de ontevredenheid in de overvolle Palestijnse kampen in de bezette gebieden ene kookpunt. Als reactie op de joodse kolonisatie en de verslechterende levensomstandigheden braken er eind 1987 rellen uit in de Palestijnse kampen. De rellen groeiden als snel uit tot een opstand, de intifada. Door de intifada werd het probleem van de Palestijnen in het Midden-Oosten duidelijker op het wereld toneel. De vredesbesprekingen tussen de Israëli’s en de Palestijnen raakten door de opstand in een stroomversnelling. Een ander gevolg van de intifada was het groeiende zelfbewustzijn onder de Palestijnen dit uitte zich in de bekendmaking van de Palestijnse staat op de Westbank en in Gaza door Yasser Arafat op 15 november 1988. Onder druk van de VS begonnen eind jaren tachtig voorzichtige onderhandelingen tussen de Israëli’s en afgevaardigde van de Palestijnse staat. De onderhandelingen tussen de PLO en Israël leverden weinig resultaat op. Door een machtswisseling in Israël waren behoudende partijen aan de macht gekomen en die waren tegen een dialoog met de PLO. Het gevolg daarvan was da de intifada doorging. Daarnaast brak begin 1990 de Golfoorlog uit waardoor het Palestijnse probleem naar de achtergrond verdween. Begin 1992 werd de socialist Yitzak Rabin premier. Hij stond wel open voor een dialoog met de PLO. De toenadering tussen Israël en de Palestijnen leverden voor het eerst concrete resultaten op. In Oslo werd in 1993 een akkoord gesloten. In september van datzelfde jaar werd in Washinton de Declaration of Principles getekend. In deze verklaring werd afgesproken dat de Palestijnen in Jericho en Gaza een eigen bestuur kregen. De afspraken zouden gefaseerd uit worden gevoerd. Als gevolg van de verbeterde betrekkingen tussen Israël en de Palestijnen werd Israël relatie met de Arabische buurlanden beter. In 1994 werd bijvoorbeeld een vredesverdrag tussen Israël en Jordanië gesloten. Eind 1995 werd premier Rabin door een joodse extremist vermoord. Een paar maanden later werden er verkiezingen gehouden. Waarbij de Conservatieve Benjamin Netanyahu premier werd. Sinds zijn aantreden verloopt het vredesproces aanzienlijk moeizamer. 3. Midden- en Oost-Europa, 1980-1995 3.1 Het einde van de Koude Oorlog
De Amerikaanse president Carter werd opgevolgd door Ronals Reagan (1980-1988). Reagan voerde een harde confrontatiepolitiek t.o.v. de SU. Reagan verdubbelde de defensie-uitgaven om de militaire macht van de VS te tonen en in 1983 lanceerde hij het SDI (Strategisch Defensie Initiatief) ook wel “Star Wars” genoemd. Het is een soort schild van ruimtestations dat de VS tegen een nucleaire aanval moest beschermen. Ook stimuleerde Reagan de in 1983 de plaatsing van kruisrakketten, nadat de ontwapeningsbespreking in Genève mislukt waren. Reagans belangrijkste tegenspeler werd de in 1985 benoemde sovjetleider Michael Gorbatsjov. Gorbatsjov was er van overtuigd dat de economie van SU hervormd moest worden. In 1986 kwam hij daarom met een hervormingsprogramma. Hierover heeft hij een boek geschreven: “Perestrojka: Een nieuwe visie voor mijn land en de wereld”. Gorbatsjov wiegerde de centrale planeconomie op te geven, al wilde hij die wel versoepelen. Maar geen spoor van invoeren van de vrije markteconomie. zijn tweede oplossing was glasnost, dat is openheid en de waarheid achterhalen. Hij wou democratisering, maar dan betekend democratie vrije meningsuiting. Er bestond een grote vertrouwenscrisis tussen het volk en leiding, maar dat zij hij nooit openlijk. Gorbatsjov had glasnost nodig om het verzet tegen de perestrojka te doorbreken. Via glasnost zocht hij steun bij het volk. De glasnost werd ook overgenomen door de burgers van de overige Oostbloklanden. Daar uitte men nu openlijk kritiek op het politieke onderdrukkingssysteem. De Russische leider werd op deze manier erg populair in het westen, de vraag was of Gorbatsjov erin zou slagen het vertrouwen van Reagan te winnen. Na twee topontmoetingen in 1985 en 186 lukte dat bij de ondertekening van een akkoord in 1987. Er kwam een verbod op alle middellangeafstandsraketten met wederzijdse inspectie op naleving. Gorbatsjov liet de bondgenoten vrij in hun keuze de perestrojka op te volgen. Hij wilde overleg, hoopte op gezond verstand, maar zag uitdrukkelijk af van geweld. Het kreeg er steeds meer de schijn van dat Moskou aanstuurde op een herziening van de afspraken van Jalta en Potsdam uit 1945. In november 1989 viel de Berlijnse Muur, symbool voor de Koude Oorlog. de DDR eiste onmiddellijk militair ingrijpen, maar Gorbatsjov noemde de opening van de Muur een moedige daad en wees de militaire hulp resoluut af. Een maand later verklaarden de Amerikaanse president Bush en Gorbatsjov de Koude oorlog officieel voor beëindigd. 3.2 Het nationalisme in Midden-Europa en op de Balkan
Na de Vrede van Versailles in 1919 viel Oostenrijk-Hongarije uiteen in nationale staten met vaak grote minderheden. In die staten heerste een romantische natiebegrip. Het grootste volk bepaalde de nationale taal, de godsdienst en vooral de nationale geschiedenis met helden en vijanden. In West-Europa had het nationalisme zich in de 19de eeuw verbonden met democratische beginselen. de rechten van het individu en van minderheden werden gerespecteerd. De rechtstaat was sterker dan een nationale staat. Na 1945 hadden deze staten zich ontwikkeld tot verzorgingsstaten. Het principe van solidariteit en saamhorigheid tussen burgers van een staat won het typisch van nationale volksbelangen. Mensen behoorden tot een staat niet tot een volk. De jongste staten van Midden-Europa kregen na 1919 nauwelijks de kans zich te ontplooien langs de lijnen van West-Europa. Eerst sloeg de economische drisis van de jaren dertig toe. Daarna de 2e wereldoorlog. Na 1945 werden overal communistische regimes geïnstalleerd, die het nationalisme onderdrukten. In 1987 werd Gorbatsjov glasnost vooral in Polen en Hongarije opgepikt om nationale en anti-Russische gevoelens te uiten. In de zomer van 1989 organiseerde Polen de eerste vrije verkiezingen sinds 1939 en het kreeg een niet-communist als premier. Gorbatsjov keurde dit goed. Hongarije hief het reisverbod naar het westen op en DDR-burgers reisden via dit land naar het Westen. Ook in overige Oostblok landen verdween de communistische heerschappij. Gevolgen waren: - De hereniging van DDR en BRD - Het uiteengaan van Tsjechië en Slowakije - Een nationalistische oorlog in het voormalige Joegoslavië met ruim 250.000 doden
In west europa zien we dat staten en volken naar elkaar toegroeien. De rol van de nationale staat neemt verder in betekenis af. In het vroegere Oostblok vind er een moeizame omschakeling plaats van dictatuur naar democratie en van staatseconomie naar markteconomie. 3.3 Het nationalisme in Oost-Europa
De SU was een veelvolkerenstaat. Dat was nog een erfenis uit de tijd van het Russische tsarenrijk. Dit immens grote rijk was ontstaan door vele veroveringen van uit Moskou sinds de 16e eeuw. Van de verwarring tijdens de revolutie in 1917 maakten veel niet-Russische volken gebruik om hun onafhankelijkheid uit te roepen. Na 1918 heroverde Rusland deze staten en lijfden ze opnieuw in. Alleen de Polen, de Finnen en de drie Baltische volken bleven onafhankelijk. De SU (officieel de Unie van Socialistische sovjetrepublieken) was een bondsstaat of federatie. de USSR bestond uit vijftien zelfstandige sovjetrepublieken, waarvan Rusland de grootste was. De zelfstandigheid van de sovjetrepublieken was schijn. Moskou deelde direct bevelen uit aan de staten. de SU was een overgecentraliseerde eenheidsstaat. Officieel was er geen sprake van een nationaliteitenprobleem. Nationalisme was volgens Stalin een product van kapitalisme. Al ontkende de SU een nationaliteiten probleem, intern moesten ze dat probleem wel oplossen. Ze koos daarbij voor de oude tsaristische politiek van russificatie. In 1929 telde de SU 194 nationaliteiten, in 1980 waren dit er nog maar 101. De “verdwenen volken” zijn samengesmolten met anderen. Er waren vele manieren om russificatie uit te voeren: - Russen verhuisden naar niet-Russische gebieden - Het geschiedenis onderwijs stond bol van Russische overdreven vaderlandsliefde - In het onderwijs werd Russisch gegeven - Russisch werd de voertaal voor tv en radio - Bijna alle boeken en tijdschriften werden in het Russisch geschreven
Perestrojka en glasnost openden ongewild een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van het nationalisme in de SU. Doordat ze meer vrijheid van meningsuiting en economische vrijheid kregen kwam er steeds meer verzet van de niet-Russen richting Rusland. In 1988 vroeg Estland om economische zelfstandigheid binnen de SU, Moskou weigerde dit. Vanaf dat moment escaleerde het proces. In Rusland propageerde de communist Jeltsin voor het streven naar een onafhankelijk Rusland. Volgens hem leverde het samenvallen van RU met de USSR alleen maar nadelen op. In 1989 vonden de eerste vrije verkiezingen in de SU plaats sinds 1917. Overal wonnen de nationalisten ten kosten van de communistische partij. Boris Jeltsin werd de eerste president van RU.In augustus 1991 vond er een staatsgreep plaats van conservatieve communisten tegen het beleid van Gorbatsjov. Maar Jeltsin maakte korte metten met de staatsgreep. De ster van Jeltsin rees, die van Gorbatsjov daalde. Toen restte Gorbatsjov niet veel anders dan de USSR om te vormen tot het GOS (Gemenebest van Onafhankelijke Staten), een machteloze statenbond. De vijftien republieken werden onafhankelijke staten. Op 25 december 1991 trad Gorbatsjov af. Begrippenlijst Hoofdstuk 4 – Paragraaf 1 & 3 IJzeren Gordijn Term voor de maatregelen tot beperking van het contact tussen de Westelijke en de communistische landen

Trumandoctrine VS beloofde steun “ aan alle vrije volken, die zich verzetten tegen gewapende minderheden of krachten van buitenaf” Marshallplan Hulp in de vorm van goederen of geld aan alle Europese staten voor de naoorlogse wederopbouw (na WOII) Containmentpolitiek Politiek met als doel een dam op te werpen tegen de sovjetcommunistische expansie
Decentralisatie Stelsel waarbij provinciale, gemeentelijke en andere besturen zelfstandige bevoegdheden uitoefenen
Inflatieprobleem Het probleem dat het geld weinig waard is of steeds minder waard wordt
Blokkade Blokkade tussen West en Oost Berlijn door het rode legen, geen trein, auto of schip kwam West Berlijn binnen
Koude-Oorlogspsychose De jaren 50 waren het diepte punt van de Koude Oorlog, er heerste grote angst in beide blokken
Vreedzame coëxistentie Het vreedzaam naast elkaar kunnen bestaan van staten met verschillende systemen
Destalinisatie De strenge voorschriften van Stalin verzachten
Bondskanselier Premier
Wirschaftswunder De opbouw van de Duitse economie (in de jaren zestig) De Muur Berlijnse Muur tussen Oost en West Berlijn
Cubacrisis SU installeerde kernraketten en lanceerbases op Cuba, Kennedy eiste demontage van de raketten, anders dreigde er oorlog. Kernproefstopakkoord Een akkoord waarin een verbod werd opgelegd op alle bovengrondse kernproeven
Non-proliferatieverdrag Verdrag waarin stond dat er verkomen moest worden dat niet nucleaire staten kernwapens zouden krijgen
SALT-verdrag Verdrag met afspraken over het toegestane aantal raketten

Détente De periode van ontspanning tijdens de Koude Oorlog
Dissidenten Critici van het systeem van SU
NAVO-dubbelbesluit Eerst onderhandelen en als dit geen resultaat gaf, plaatsing van Amerikaanse kruisraketten in 1983
Federatie Verbond van afzonderlijke staten die naar buiten treden als een geheel
Intergratie Één worden
Supranationale Bovenmate nationaal
British Commonwealth of Nations Vrije onderlinge verbinding van onafhankelijke staten en afhankelijke gebiedsdelen waar als middelpunt de Britse kroon fungeert
Euratom Europese gemeenschap voor Atoomenergie
Douane-unie Vrije verkeer van goederen zonder in- en uitvoerrechten aan de binnengrenzen. Verdrag van Rome De plannen voor Euratom en Douane-unie werden aan elkaar gekoppeld en vormden de grondslag voor de EEG
Europese Akte Verdrag dat het werkterrein van de EG groter maakte met Europees sociaal beleid, milieubeleid en financieel beleid Hoofdstuk 5 – Paragraaf 2 & 3 Invloedsfeer Kring waarbinnen iemand invloed heeft

Balfourverklaring Verklaring waarin stond dat de Britse regering welwillend stond tegenover de stichting van een “Joods nationaal tehuis” Mandaatgebied Een vanwege de volkenbond bestuurd gebied
Arabische Liga Organisatie met het doel samenwerking en eenheid binnen de Arabische wereld
pan-Arabisme Arabische nationalisme, het ideaal dat alle Arabieren samen in één staat samen wonen
Suezcrisis De strijd om het besturen van het Suezkanaal
PLO Palestinian Liberation Organisation, organisatie die de Palestijnse belangen behartigde
Camp Davitakkoorden Akkoorden waarin stond dat Israël en Egypte beide een vredesverdrag zouden teken en dat Israël de Sinaï aan Egypte terug zou geven
Gazastrook Gebied in Palestina
Intifada Opstand van de Palestijnen in de kampen in Israël
Confrontatiepolitiek Het vijandig opstellen tegenover de communistische SU
SDI Strategisch Defense Initiatief, ook wel “Star Wars” genoemd. Een soort van schild tegen een kernaanval d.m.v. satellieten
Planeconomie Geleide economie, economie die wordt geregeld door de staat
Vrije markteconomie Niet of weinig door de overheid geleide economie
Glasnost Sleutelwoord voor openheid en de waarheid achterhalen

Romantisch natiebegrip Het grootste volk bepaald de nationale taal, de godsdienst en vooral de nationale geschiedenis met helden en vijanden
Rechtstaat Staat waarin het recht heerst
Verzorgingsstaat Staat met voldoende sociale verzekeringen (het principe van saamhorigheid en solidariteit) Veelvolkerenstaat Een staat waarin vele volkeren leven
Bondsstaat / Federatie Staat van nauwverbonden staten of gewesten
Eenheidsstaat Een niet verdeelde staat
Nationaliteitenprobleem Het probleem dat de verschillende naties nog geen eenheid vormen in een staat
Russificatie Het “Russisch maken” van mensen met een andere nationaliteit
Staatsgreep Een poging tot het omwerpen van het staatsbestuur
Statenbond Bond van vrijwel onafhankelijke staten
Kruisraket Midellangeafstandsatoomwapen

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.