Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 4

Beoordeling 7.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 9763 woorden
  • 30 oktober 2016
  • 12 keer beoordeeld
Cijfer 7.6
12 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Examenkatern Hoofdstuk 4: De Koude Oorlog (1945-1991)

1. Tijdelijk bondgenootschap tussen Oost en West valt na Tweede Wereldoorlog uiteen

Onderling wantrouwen tussen Oost en West vóór 1945

Tijdens de Koude Oorlog stonden de Sovjet-Unie (SU) en de Verenigde Staten (VS) met hun bondgenoten tegenover elkaar. In Rusland hadden de communisten de macht sinds 1917, na de Oktoberrevolutie, vanaf toen tot de Tweede Wereldoorlog wantrouwden de twee blokken elkaar. De oorzaken:
- Tijdens de Eerste Wereldoorlog streed Rusland samen met Engeland, Frankrijk en de VS tegen Duitsland en Oostenrijk-Hongarije. Rusland sloot apart vrede met Duitsland en dit zagen de bondgenoten van Rusland als verraad en stuurden groepen om het communisme ten val te brengen, Westerse troepen vielen Rusland binnen om de Russische troepen die tegen de regering streden te helpen. De communisten wonnen in 1922 deze oorlog.
- In 1919 werd in Moskou de Komintern opgericht, de Communistische Internationale. Bijna alle communistische groepen sloten zich bij deze organisatie aan. Het doel van de organisatie was de ‘wereldrevolutie’ te bevorderen, hierdoor voelde het Westen zich bedreigd.
- Het Westen stond vijandig tegenover het communisme en hierdoor voelde Rusland zich bedreigd. De SU was bang dat het Westen na de burgeroorlog opnieuw een einde zou willen maken aan het communisme. Dit noemde de SU ‘kapitalistische omsingeling’.
- In 1938 trok Stalin uit de conferentie van München de conclusie dat de SU niet op hulp uit West-Europa kon rekenen als Duitsland hen aanviel.
- In 1939 (aug) sloten Hitler en Stalin een niet-aanvalsverdrag.
- In 1939 (sep) werd Polen, de bondgenoot van Frankrijk en Engeland, door Duitsland en de SU aangevallen en verdeeld.

De basis van het wantrouwen kwam door het verschil tussen het Sovjetsysteem en het westerse systeem, het communisme en het kapitalisme. Op verschillende onderdelen van de maatschappij stonden ze lijnrecht tegenover elkaar:

 

Sovjet (communisme)

Westers (kapitalisme)

Sociale verhoudingen

Geen klassen

Gelaagde samenleving, gebaseerd op inkomen en bezit

Houding tegenover andere landen

Nastreven van een communistische wereldrevolutie

Respecteren van andere regeringsvormen, mits deze de eigen regeringsvorm niet bedreigen

Politieke stelsel

Communistische partijdictatuur

Parlementaire meer-partijen-democratie

Staat versus individu

Totalitaire staat

Democratie / Individuele vrijheid

Economie

Economische staatscontrole met behulp van vijfjarenplannen (planeconomie)

Ondernemers bezitten grond en bedrijven, willen zo groot mogelijke winst (markteconomie)

 

Wantrouwen tussen Oost en West tijdens WO2 versterkt

Toen WO2 begon leek het onwaarschijnlijk dat de VS en SU bondgenoten werden, beide landen raakten toch betrokken bij de oorlog:
- De SU raakte direct betrokken bij de Tweede Wereldoorlog toen Hitler het niet-aanvalsverdrag schond en op 22-06-1941 een grote aanval op de SU lanceerde.
- De VS raakten direct betrokken bij de Tweede Wereldoorlog, toen Japan op 7-12-1941 een zware aanval uitvoerde op de marinebasis van de VS in de haven van Pearl Harbor op Hawaii. De dagen daarna verklaarden Duisland en Italië de oorlog aan de VS. Japan, Duitsland en Italië werden samen de Asmogendheden of de As Rome-Berlijn genoemd.

Het geallieerde bondgenootschap had het Derde Rijk van Hitler als gemeenschappelijke vijand. Het wantrouwen bleef bestaan, ook toen de SU en het Westen bondgenoten werden. Dit wantrouwen werd door twee kwesties versterkt:

1.       Het tweede front: in juni 1941 viel Duitsland de SU binnen. ¾ van het Duitse leger vocht tussen 1941 en 1944 aan het Oostfront. Stalin wilde nog een tweede front: dit werd de invasie van de westerse Geallieerden in Frankrijk. Zo werd de druk aan het Oostfront verlicht. Dit front kwam er pas in juni 1944. Stalin zegt dat het Westen deze invasie zo lang mogelijk uitstelde, om kracht te sparen zodat de SU zwakker werd.

2.       De Poolse kwestie: door de gebeurtenissen in Polen nam het wantrouwen van het Westen nog meer toe. De gebeurtennissen:

-        De Poolse regering eiste de oude grenzen terug, vanuit Engeland. Voor de SU betekende dit dat ze een stuk, in 1939, veroverd land moesten teruggeven. Dit vond Stalin belachelijk, omdat het gebied al vóór de Tweede Wereldoorlog bij Rusland hoorde.

-        In 1943 vermoordden Russen naar schatting 20.000 krijgsgevangenen, het waren Poolse officieren en andere Polen uit de bovenlaag van de bevolking. Ze werden in het woud van Katyn bij Smolensk vermoord.

-        In augustus 1944 kwam het Poolse verzet in Warschau in opstand tegen de Duitse bezetter. De SU kwam niet te hulp. Men beweert dat de SU dit met opzet deed, om het niet-communistische verzet te laten uitmoorden door de nazi’s.

-        De SU hielp in 1944-1945 in Polen een communistische regering aan de macht.

 

De conferentie van Potsdam: besluiten over Duitsland na moeizame onderhandelingen

In februari 1945 hielden de Grote Drie (regeringsleiders van de SU, de VS en Engeland: Stalin, Roosevelt en Churchill) in Jalta op de Krim een conferentie over de voortzetting van de oorlog en de toekomst van Duitsland en Europa. Het Duitse rijk capituleerde op 8 mei 1945, dit was het einde van de Tweede Wereldoorlog. Eind juli kwamen de Grote Drie als overwinnaars weer bijeen om onderhandelingen voort te zetten. Deze conferentie was in Potsdam. Inmiddels was Roosevelt overleden en opgevolgd door Truman, Churchill had de verkiezingen verloren en was opgevolgd door de socialist Attlee. De Westerse Geallieerden en de SU hadden verschillende doelen voor ogen wat Duitsland betreft:

-        De SU wilde Duitsland militair zwak houden, hoge betalingen laten doen voor de door de oorlog aangerichte schade en een regering laten hebben die niet tegen de SU was.

-        De Westerse Geallieerden wilden dat Duitsland in de eigen behoeften kon voorzien, een democratische regering zou krijgen en geen herstelbetalingen hoefde te doen.

Uiteindelijk kwam het volgende uit de onderhandelingen:

-        Duitsland werd verdeeld onder vier bezettingszones van de SU, de VS, Engeland en Frankrijk. Berlijn werd ook in vier zones verdeeld, ook al lag de stad in de zone van de SU.

-        Duitsland moest gebied aan Polen afstaan, dit wilde het Westen eerst niet, maar zonder dat het Westen iets had kunnen ondernemen, waren miljoenen Duitsers uit de gebieden door de Russen en Polen verdreven.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

-        Oostenrijk, dat ik 1938 door Hitler was veroverd, de Anschluss, werd gescheiden en apart in vier zones verdeeld.

-        Er kwam een democratie.

-        Het nazisme moest uitgeroeid worden en oorlogsmisdadigers moesten worden berecht.

-        Duitsland zou worden ontwapend en de oorlogsindustrie zou worden ontmanteld, zo zou het geen gevaar voor de vrede meer zijn.

-        Er werden herstelbetalingen toegewezen, vooral aan de SU.

-        Duitsland werd tijdens de bezetting als economische eenheid beschouwd.

Dit waren slechts tijdelijke maatregelen, er zou later een vredesverdrag volgen. Deze vond echter nooit plaats. De onderhandelingen mislukten in 1947 definitief, toen de VS en Engeland hun zones samenvoegden tot een economische eenheid. Hierop verliet de SU het overlegorgaan dat de toekomst van Duitsland zou moeten regelen.

 

Geallieerden verdelen de wereld in invloedssferen

Iedereen verlangde aan het einde van de Tweede Wereldoorlog naar vrede. Er bleef wantrouwen, maar de betrekkingen tussen de SU en het Westen leken beter te worden. Dit liep echter anders. Na de Tweede Wereldoorlog voerden het Westen en de SU steeds meer een ander beleid, zo werd Europa in twee invloedssferen verdeeld. De redenen:

1.       De SU wilde veiligheid door een buffer in Midden-Europa tegen westerse agressie. Die buffer wilde de SU verkrijgen door met geweld communistische partijen aan de macht te helpen in een aantal Midden-Europese staten.

2.       De VS wilden voorkomen dat het onder handen zou vallen van de dictatuur van de SU. Ze zagen het communisme als een bedreiging van de westerse parlementaire democratie.

De scheidslijn tussen de westerse invloedssfeer en die van de SU werd het IJzeren Gordijn genoemd.

Bij de verdeling vonden de Geallieerden dat wie een bepaald gebied van de Duitsers of Japanners had veroverd, daar de grootste invloed kreeg. De SU verdreef nazi-Duitsland uit Midden-Europa en dit gebied kwam in hun invloedssfeer. De VS en andere Westerse Geallieerden kregen gebieden in West-Europa, Noord-Afrika en Azië onder hun invloedssfeer. Als het erop aankwam lieten de twee invloedssferen elkaar met rust.

 

Vijandbeelden over en weer

Er heerste in de invloedssferen wantrouwen en angst voor de tegenpartij. Er was niet alleen angst door de gewapende confrontatie, maar ook door de ideologische propaganda. Er zijn twee redenen dat de supermachten in hun propaganda een vijandbeeld ontwikkelden:

1.       Om hun optreden te verklaren én te verdedigen. Elk optreden in de Koude Oorlog zou zijn geweest om ‘het goede’ te verdedigen en ‘het kwade’ aan te vallen. Dit vulden beide supermachten anders in.

2.       Omdat zij geloofden dat dit vijandbeeld en de juistheid ervan te kunnen bewijzen.

Het vijandbeeld van de VS hield in dat ze de SU zagen als een lans dat een communistische revolutie wilde waarin de communisten een einde wilden maken aan het kapitalisme en de vrijheid in de Westerse wereld. Ook steunde de SU in andere landen communistische activiteiten. De overheersing van de Midden-Europese landen zag het Westen als het begin van een communistische wereldrevolutie. Dit zorgde onder president Truman voor een nieuwe buitenlandse politiek: de Trumandoctrine. In de binnenlandse politiek leidde het vijandbeeld van het opkomende communisme twee keer tot een heksenjacht op echte en vermeende communisten in de VS. De eerste keer na het aan de macht komen van de communisten in Rusland, 1917. De tweede keer was de na de Tweede Wereldoorlog, vooral onder president Eisenhouwer. Het gebeurde toen onder leiding van senator McCarthy.

Het vijandbeeld van de SU hield in dat ze de VS zagen als een agressieve mogendheid die het communisme in alle landen wilde vernietigen. Ook zouden ze erop uit zijn afzetmarkten en grondstoffen te verwerven door het uitbreiden van politieke macht en economische invloed in de hele wereld. Dit vijandbeeld kwam in de buitenlandse politiek terug, de SU probeerde juist het communisme te ondersteunen in andere staten om zich te verdedigen tegen het oprukkende Westen. Dit steunen gebeurde financieel, maar ook werden er propagandareizen naar de SU aangeboden. In de binnenlandse politiek zag je ook het vijandbeeld terug: ze sloten de eigen bevolking af voor informatie en producten vanuit het Westen. Contact met het Westen was beperkt en reizen kon alleen met toestemming van de overheid. Als mensen vluchtten naar het Westen, had dit ook voor de familie gevolgen.

De vijandbeelden gingen een eigen leven leiden en beide vijanden vergisten zich in het vijandbeeld van de ander. Er was in het Westen te weinig begrip voor de behoefte aan veiligheid van de SU en het feit dat de SU zelf genoeg problemen in het land en in de invloedssfeer had, dus niet bezig was met een wereldrevolutie. De SU had ook onvoldoende begrip voor de angst voor het communisme van het Westen. Ook was er onvoldoende begrip voor de idealen van zelfbeschikking en democratie voor alle volken in het Westen.

 

Trumandoctrine (containmentpolitiek)

In de jaren 1945-1946 groeide de overtuiging in de VS dat de SU naar uitbreiding van haar macht streefde. Dit kwam door drie oorzaken:

1.       De SU had bijna alle Midden-Europese staten en Noord-Korea bezet en was bezig communistische regeringen aan de macht te helpen.

2.       In Iran en Griekenland waren communisten in opstand gekomen. Hiervoor stelde het Westen de SU verantwoordelijk.

3.       De communistische partijen in West-Europa volgden de partijlijn van Stalin en leken onder grote invloed van de SU.

In maart 1947 weidde Truman zich tot het congres, uit angst voor meer communistische expansie. Hij zei dat men moet kiezen tussen twee samenlevingen in die tijd, dat die keuze vaak niet vrij is. De eerste samenleving is gebaseerd op de wil van de meerderheid en onderscheidt zich foor vrije instellingen vrije verkiezingen, waarborgen voor individuele vrijheid, vrijheid van meningsuiting, van godsdienst en het ontbreken van politieke onderdrukking. De tweede samenleving is gebaseerd op terreur en onderdrukking, censuur van pers en radio, geleide verkiezingen en onderdrukking van persoonlijke vrijheden. De politiek van de VS zou vrij volken moeten steunen die zich verzetten tegen onderdrukking of druk van buiten.

Het congres stond achter Truman, deze nieuwe politiek werd Trumandoctrine genoemd: het in bedwang houden van het communisme door zich te verzetten tegen iedere communistische aanval of opstand, gericht tegen vrije volken, waar ook ter wereld. Dit betekende niet altijd met geweld, er konden ook geld en goederen worden gestuurd naar volken die bedreigd werden door het communisme. Dit gebeurde in Turkije en Griekenland. Het was geen verplichting dat de VS moest helpen, maar een mogelijkheid als volken werden bedreigd.

De Trumandoctrine was moeilijk toepasbaar, want in de meeste landen waar de VS een dreiging zagen, waren geen vrije verkiezingen. Het was moeilijk te bepalen wat de bevolking nou zelf dacht. Zo streden de VS wel tegen communistische regeringen of opstandelingen, maar steunden zo tegelijkertijd dictatoriale regimes.

 

Het Marshallplan

Alle landen in Europa hadden na de Tweede Wereldoorlog economische moeilijkheden. In de VS werden plannen bedacht om Europa te helpen. In juni 1947, drie maanden na de bekendmaking van de Trumandoctrine, ontvouwde de minister van Buitenlandse Zaken (Marshall) een plan: hij stelde voor dat alle Europese staten, West en Oost, ook de SU, een programma zouden ontwerpen voor economisch herstel van Europa. Dit zou de VS via het Marshallplan financieren. De SU zag het plan als ‘economisch imperialisme’ van de VS. Europese staten zouden financieel en politiek afhankelijk van de VS worden. Oost-Europese staten hadden wel belangstelling, maar zagen bijna allemaal van het plan af, want het zou ‘kunnen worden opgevat als een actie tegen de SU’. Het Marshallplan werd uiteindelijk uitgevoerd in West-Europa, Joegoslavië (onafhankelijk communistisch), Griekenland en Turkije.

De VS had moeite om het geld van het Congres los te krijgen, pas in februari 1948, na de communistische staatsgreep in Tsjecho-Slowakije, was het bereid het geld ter beschikking te stellen. Het plan was niet alleen voor economisch herstel, maar ook een deel van de Trumandoctrine. De redenen dat het Congres het plan aanvaardde:

-        De VS zagen armoede als voedingsbodem voor het communisme en ze wilden voorkomen dat West-Europa communistische zou worden.

-        Een welvarend West-Europa kon de VS helpen bij het bestrijden van het communisme op andere plekken in de wereld.

Het Marshallplan hielp bij de eenwording van West-Europa en de economische opbloei ervan, maar zorgde ook voor sterkere tegenstellingen tussen Oost en West.

2. Spanningen in Europa 1948-1968

Blokkade van West-Berlijn 1948-1949

In 1948 kondigden de VS, Engeland en Frankrijk voor hun zones een grondwet en geldsanering aan. De waardeloze mark zou worden vervangen door de D-mark, die gekoppeld zou zijn aan de waarde van de dollar. De SU greep in, toen de Westerse mark ook in West-Berlijn zou worden ingevoerd. West-Berlijn werd door de SU al gezien als kapitalistisch reclamebord van het Westen. Stalin, die zich al aangevallen voelde door het Marshallplan, besloot tot een Blokkade van West-Berlijn: alle (water)wegen vanuit de Westerse zones naar de stad werden afgesloten.

De blokkade liep uit op een krachtmeting tussen Oost en West. VS-generaal Lucius Clay zei dat ze zich niet terug moesten trekken, na het verlies van Tsjecho-Slowakije zouden de bezettingszones het volgende slachtoffer zijn. De VS en Engeland vonden een oplossing: ze begonnen een luchtbrug met transportvliegtuigen, zonder geweld te gebruiken. De vliegtuigen zorgden voor voedsel, brandstoffen, kleding en grondstoffen. Op de terugweg namen ze producten mee uit West-Berlijn. Er werd 24/7 gevolgen en elke drie minuten landde er een vliegtuig. Na een jaar, mei 1949, hief Stalin de blokkade op, want hij kon er niks mee bereiken. De bedoelingen van de blokkade zijn nog niet duidelijk, vermoedelijk wilde Stalin West-Berlijn aan zijn bezettingszone toevoegen. De onbedoelde gevolgen van de blokkade waren:

-        De splitsing van Duitsland. In mei 1949 verklaarden de drie westelijke zones een zelfstandige staat, de Bondsrepubliek Duitsland (BRD). Oktober 1949 stichtte Stalin de Duitse Democratie Republiek (DDR) op.

-        De oprichting van de NAVO (Noord-Atlantische Verdragsorganisatie) door de VS en het Westen in 1949. Het doel van de NAVO was de gezamenlijke verdediging tegen buitenlandse aanvallen, vooral vanuit het Oostblok (SU en de door haar veroverde staten).

-        De oprichting van het Warschaupact door de SU, toen de BRD in 1955 lid werd van de NAVO. De DDR werd hierop lid van het Warschaupact. Het Warschaupact was de communistische tegenhanger van de NAVO met als doel de verdediging van het Oostblok tegen het Westen.

 

Volksdemocratieën in Oost-Europa: onderdrukking en verzet

In de Midden-Europese landen had de SU-volksdemocratieën tot stand gebracht. Hier had niet het volk, maar de communistische partij (onder leiding van de SU) het voor het zeggen. Als dingen uit de hand liepen in de landen, greep de SU met geweld in.

In 1953 kwam de bevolking van Oost-Berlijn in opstand tegen de strakke leiding en het economisch beleid van de regering, de opstand breidde zich over de hele DDR uit. De leiding sloeg de opstand snel neer met hulp van het leger van de SU.  De roep om vrijheid kwam ook in steeds meer Oost-Europese landen te klinken.

Sinds 1948 was de stalinist Rákosi aan de leiding in Hongarije. Hij zette het beleid door, ook na Stalins dood, ook al vroeg de SU om versoepeling. Imre Nagy was een gematigde communist en kreeg steeds meer aanhang. In 1956 moest Rákosi weg, met toestemming van de SU. Er kwam een beweging op, die wilden dat de Russen weg moesten, vrije verkiezingen wilden en processen tegen oude leiders. Er ontstond geweld tussen de opstandelingen en de gehate geheime politie, bijgestaan door de SU. Nagy werd premier. De opstandige Hongaren hoopten er nog op de SU af te schudden, met hulp van het Westen. 4 november maakten troepen van het Warschaupact een einde aan de hoop, duizenden Hongaren werden gearresteerd, honderden geëxecuteerd, waaronder ook Nagy.

In 1968 was er in Tsjecho-Slowakije een machtswisseling in de top van de communistische partij. De nieuwe leiders, met als belangrijkste Alexander Dubcek, waren voorstanders van hervormingen. Ze wilden meer vrijheden en er waren plannen om de economie te hervormen. Dit werd de Praagse Lente genoemd. De SU was bang om invloed te verliezen en viel op 21 augustus 1968 met troepen van het Warschaupact Tsjecho-Slowakije binnen. De bevolking protesteerde, zonder succes. De SU zorgde met moeite voor een regering die wel achter de SU stond.

 

Er ontstaat een kernwapenwedloop

Sinds 1945 hadden de VS-atoombommen, na de atoombom op Hiroshima (6-8-1945) wilde Stalin de achterstand op de VS inhalen. Vier jaar later had de SU ook atoombommen ontwikkeld. Omdat beide partijen bevreesd waren een achterstand in kernbewapening op te lopen, werd de eigen kernbewapening voortdurend gemoderniseerd. De partijen wilden elkaar overtreffen in het perfectioneren en uitbreiden van hun arsenaal aan kernwapens en raketten, zo ontstond een kernwapenwedloop. Dit zorgde onder de burgers voor een constante dreiging.

In de Koude Oorlog paste het Westen drie kernwapenstrategieën toe:

1.       De strategie van de ‘afschrikking door massale vergelding’:

Tot eind jaren ’50 hadden de VS meer wapens. De SU had wel kernwapens, maar geen bommenwerpers of raketten die de VS konden bereiken. De VS voerde een strategie van afschrikking, als de SU West-Europa zou aanvallen, zou de SU met kernwapens worden vernietigd. Ze wilden de SU afschrikken van een eventuele aanval.

2.       De strategie van ‘wederzijdse afschrikking’:

Toen de VS er eind jaren ’50 van overtuigd raakte dat de Sovjetraketten de VS konden bereiken, ontstond er een toestand van wederzijdse afschrikking: degene die met een kernoorlog begon, kon erop rekenen dat zijn eigen land ook verwoest zou worden. Het doel was dat beide partijen geen aanval zouden beginnen.

3.       De strategie van het ‘aangepaste antwoord’:

De regering van Kennedy stelde in 1962 deze strategie in, om de kans op een atoomoorlog te voorkomen. Een Sovjetaanval zou niet gelijk met kernwapens worden beantwoord, maar met de middelen die aangepast waren aan de situatie. Er zou eerst gevochten kunnen worden met conventionele wapens, als dat niet zou lukken, zouden lichte kernwapens worden ingezet. Ze wilden het gebruik van kernwapens zo lang mogelijk uitstellen. Regeringen van Europese NAVO-landen vonden deze strategie niks, maar gingen vijf jaar later (1967) toch akkoord.

 

 

3: De VS staan in Azië en Afrika tegenover China en de SU

Snelle afbrokkeling van machtspositie van de Europese koloniale mogendheden vanaf 1945

GB, Nederland en Frankrijk hadden voor de Tweede Wereldoorlog koloniën in Azië. In de jaren ‘20/’30 groeide het verzet tegen de Europese koloniale overheersing, er kwamen nationalistische bewegingen op: onder leiding van Gandhi in Brits-Indië en onder leiding van Soekarno in Nederlands-Indië. De machtspositie van de Westerse mogendheden brokkelde in Azië af door de volgende oorzaken:

-        Gezichts- en machtsverlies voor Europese koloniale mogendheden in de Tweede Wereldoorlog: Japan bezette tijdens de Tweede Wereldoorlog de Nederlandse en Franse koloniën. Ook een deel van de Britse koloniën werd bezet.

-        Sterke groei van het nationalisme in de koloniën in de Tweede Wereldoorlog:
Het nationalisme werd aangewakkerd door de nederlagen tegen Japan en het wegvallen van het koloniaal gezag.

-        Machtsvacuüm na de Japanse capitulatie (augustus, 1945):

Er ontstond in de door Japan bezette koloniën een machtsvacuüm, troepen en bestuurders van de koloniale mogendheden waren nog niet ter plaatse. Hiervan profiteerden de nationalistische bewegingen: in Vietnam en Indonesië werd de onafhankelijkheid uitgeroepen. Hierna begonnen Nederland en Frankrijk een koloniale oorlog, die ze verloren.

-        Inzicht in Engeland dat de tijd van het kolonialisme voorbij was:

Het besef ontstond na de Tweede Wereldoorlog, dat het veel geld en militaire inzet zou kosten om het nationalisme te stoppen. Ook was er het inzicht dat het besturen van een kolonie tegen de westerse waarden als zelfbestuur en allerlei andere vrijheden was. In 1947 was Engeland een van de eerste die zich zonder geweld terugtrok uit haar kolonie, Brits-Indië. Indonesië werd na de Japanse bezetting een tijd door de Britten bestuurd, tot de Nederlanders er waren. Weer ontstond er een machtsvacuüm waar de nationalisten gebruik van maakten. Ze riepen de Republiek Indonesië uit en vormden een leger.

-        Sterke groei van het communisme in enkele Aziatische landen:

Onder leiding van Mao Zedong verdreven de communisten in China de door de VS gesteunde regering onder leiding van Chiang Kaisjek. Deze regering week uit naar het Chinese eiland Taiwan. In 1949 werd de rest van China communistisch.

In Vietnam verdreven de communisten en nationalisten onder leiding van Ho Tsji Minh de Fransen in 1954. In Zuid-Vietnam wisten de niet-communisten hun macht te behouden, met hulp van de VS.

 

De VS en de SU gaan anti-koloniale bewegingen steunen

De VS en SU hielden het dekolonisatieproces goed in de gaten, want ze wisten niet welke rol de gedekoloniseerde staat zou krijgen in de Koude Oorlog. De VS en SU gingen anti-koloniale bewegingen steunen, hun motieven:

-        Ideologische motieven:

De SU wilde in de lijn van de communistische ideologie de hele wereld communistisch maken.

De VS hielden zich (net als in de Eerste Wereldoorlog) aan hun motto: ‘to make the world safe for democracy’.

-        Machtspolitieke motieven:

De SU wilde grip krijgen op de onafhankelijkheidsbewegingen in de koloniën, er zou een toenadering kunnen ontstaan tussen deze naties-in-wording en het communisme. De VS vreesden juist voor deze communistische revoluties en machtsuitbreidingen van de SU en wilde deze voorkomen.

-        Economische motieven:

Voor de SU was de economie een middel om de eigen macht te vergroten en die van de VS (en China) te beperken. De VS wilden dat Azië zich zou openstellen voor handel en bedrijven uit de VS.

Dekolonisatie en de Koude Oorlog gingen elkaar beïnvloeden. De VS steunden Ho Tsji Minh in de strijd tegen Japan. Dit veranderde na de oorlog, toen vroeg en kreeg hij geen steun meer van de VS, wel van de SU.

 

Communistisch China kiest voor een eigen weg

In Oost-West veranderden de verhoudingen door de gebeurtenissen in China en Korea. Tussen 1927-1949 woedde er een burgeroorlog in China tussen de nationalistische Chinese regering (Chiang Kaisjek) en aan de andere kant Chinese communisten (Mao Zedong). Beide partijen vochten tegen de Japanners tijdens de oorlog, maar na de oorlog woedde de strijd weer op. De SU steunde in het geheim de communisten. De VS steunde openlijk de nationalisten.
De communisten wonnen de burgeroorlog en in 1949 riep Mao de Volksrepubliek China uit. Chiang Kaisjek luchtte naar Taiwan en richtte daar de Republiek China op. De VS hadden goede betrekkingen met Chiang Kaisjek, dus de VS verloor veel invloed in Oost-Azië. De VN erkende de permanente zetel voor China in Taiwan in de veiligheidsraad. In 1971 ging deze zetel over naar de volksrepubliek China.

In 1960 kwam er een breuk tussen China en de SU. China kwam in een internationaal isolement terecht. De oorzaken:

-        Mao Zedong nam steeds meer afstand van de Sovjetpolitiek van vreedzame co-existentie. De houding van China naar de VS werd steeds onverzoenlijker. Volgens Mao waren de VS de ‘imperialistische hoofdvijand’.

-        Er ontstond rivaliteit tussen de SU en China om het leiderschap van de internationale communistische beweging. In Azië en Afrika wilde China de leidende rol van de SU overnemen.

-        De SU en China brachten het communisme anders in praktijk. De SU richtte zich op industriearbeiders en China op boeren.

De VS zagen de SU en China als een groot machtsblok, maar hierin vergisten ze zich:

-        De VS zagen de rivaliteit tussen de SU en China, maar de VS zag de landen als een blok omdat ze allebei communistisch waren.

-        De VS gingen eraan voorbij dat China de SU als imperialistische mogendheid in Azië zag, er ontstonden vaak grensconflicten tussen beide landen.

 

De VS nemen de leiding in de strijd tegen het communisme in Azië

De containmentpolitiek was eigenlijk alleen gericht op het indammen van het communisme in Europa, maar al snel werd de politiek ook in Azië toegepast. De oorzaken:

-        Communistische bewegingen speelden een rol bij de dekolonisatie. Bijvoorbeeld de communistische nationalistische verzetsbeweging de Vietminh die tegen de Franse kolonisten vocht in Vietnam

-        Het communistisch worden van China in 1949, er ontstond naast de SU nog een communistische grootmacht in Azië.

-        Communistisch Noord-Korea viel in 1950 het westers gezinde Zuid-Korea aan. De VS vreesden dat in andere landen de communisten dit voorbeeld zouden volgen.

Volgens de VS zou het communisme zich als een olievlek uitbreiden, deze werking werd in 1954 door de VS onder woorden gebracht in de dominotheorie. De landen in Zuidoost-Azië werden met dominostenen vergeleken. Ze dachten dat als één land communistisch zou worden, er een hele reeks landen als dominostenen voor het communisme zou ‘omvallen’: Indochina (Vietnam, Laos en Cambodja), Thailand, Birma, Maleisië, Indonesië.

Om hun belangen te behartigen gebruikten de VS de volgende middelen, overeenkomstig met de Trumandoctrine:

-        Geven van economische hulp;

-        Steunen of in het leven roepen van marionettenregeringen: regeringen die niet op eigen kracht kunnen handhaven, maar afhankelijk zijn van een grote mogendheid en geen zelfstandig beleid kunnen voeren;

-        Geven van militaire steun en eventueel militair interveniëren.

De SU zag de bemoeienis van de VS met Azië als westers imperialisme. Maar de SU gebruikte zelf dezelfde middelen als de VS in de jaren ’50 en ’60 om hun belanden in Zuidoost-Azië te behartigen:

-        Economische hulp voor China, Noord-Vietnam en Noord-Korea;

-        Steunen of in het leven roepen van marionettenregeringen, zoals in Noord-Korea;

-        Geven van militaire steun aan Noord-Vietnam, maar pas directe militaire interventie bij de inval van de SU in Afghanistan in 1979.

 

Koreaanse Oorlog (1950-1953) vergroot de tegenstellingen

Korea was als gevolg van de Tweede Wereldoorlog opgesplitst in twee staten: in het Noorden een door de SU opgerichte communistische staat en in het Zuiden een door het Westen gesteunde dictatuur. Juni 1950 trok Noord-Korea de grens over naar Zuid-Korea, op de 38e breedtegraad. In Zuid-Korea werd aangenomen dat Stalin de man achter de inval was, omdat Noord-Korea door de SU was gesticht. Twee dagen na de inval riep de Veiligheidsraad van de VN op om tegen Noord-Korea in te gaan. De Sovjet-afgevaardigde kon zijn veto in de Veiligheidsraad niet uitspreken, omdat de SU de Veiligheidsraad boycotte na een veto van de VS tegen de toelating van de Chinese Volksrepubliek tot de VN. Zo kon een leger van de VN (met een Nederlands detachement) Zuid-Korea helpen. De VS leverden Zuid-Korea vijfmaal zoveel troepen als de andere staten samen, generaal MacArthur was de opperbevelhebber van het VN-leger en hij kwam uit de VS. Noord-Korea veroverde snel grote delen van Zuid-Korea, maar het VN-leger wist ze terug te dringen tot de 38e breedtegraad en het was snel gedaan met Noord-Korea. Toen het VN-leger dichtbij de Chinees-Koreaanse grens kwam stuurde China een kwart miljoen soldaten die het VN-leger terugdreven naar de 38e breedtegraad.
Er waren vredesonderhandelingen bezig, maar dit duurde lang. De gevechten gingen door, al bleven de grenzen onveranderd. In 1953 werd onder Eisenhouwer een wapenstilstand bereikt, de VS wist Zuid-Korea buiten de communistische invloedssfeer te houden.

De Koreaanse oorlog wordt soms ook wel de vergeten oorlog genoemd, omdat deze werd overschaduwd door de Tweede Wereldoorlog en de Vietnamoorlog. De gevolgen zijn nog wel groot. De Gevolgen voor Korea:

-        Noord en Zuid bleven gescheiden;

-        Ruim twee miljoen Koreanen werden gedood, miljoenen anderen werden dakloos en straatarm.

Gevolgen voor de houding van het Westen:

-        De vrees voor het communisme nam in het Westen nog meer toe.

Gevolgen voor de buitenlandse politiek van de VS:

-        West-Duitsland kreeg toestemming voor de oprichting van een leger;

-        In Azië ondernamen de VS anti-communistische maatregelen: meer steun aan Taiwan, meer steun aan de Fransen in Vietnam, in een vredesverdrag met Japan werd vastgelegd dat de VS luchtmachtbases in Japan behielden.

 

Nederlaag van de VS in Vietnam leidt tot toenadering tot China en de SU

In Vietnam ontstond na de Tweede Wereldoorlog een conflict tussen de Fransen en een Vietnamese bevrijdingsbeweging: de Vietminh onder leiding van de communist Ho Tsji Minh. In 1945 riep hij de Republiek Vietnam uit, na de Japanse capitulatie. Hierop stuurden de Fransen een leger en benoemden een Vietnamese regering die de Fransen goedgezind was. De Fransen veroverden steden, maar niet het platteland. Een poging om dit te doen liep uit op een nederlaag: in de vallei van Dien Bien Phoe raakten 15.000 Fransen ingesloten en gaven zich over (mei 1954). Door dit verlies snapten de Fransen dat ze de oorlog zouden verliezen en ze besloten tot vredesonderhandelingen met de Vietminh en tot terugtrekken uit Vietnam.

Op een Conferentie van Genève werd de toekomst van Vietnam besproken. Juli 1954 kwamen daar de Akkoorden van Genève tot stand:

1.       Vietnam werd verdeeld langs de 17e breedtegraad. De Vietminh moest zich naar boven terugtrekken en de Fransen naar het Zuiden.

2.       Beide delen moesten neutraal zijn, ze mochten zich niet bij militaire bondgenootschappen aansluiten of militaire bases van andere landen op hun grond toelaten.

3.       Binnen twee jaar moest er een democratische regering gekozen worden om Vietnam te herenigen.

Na 1954 werd Noord-Vietnam een communistische staat onder Ho Tsji Minh. Zuid-Vietnam werd autoritair geregeerd door de katholiek Ngo Dinh Diem. Toen de Fransen weg waren probeerden de VS onder Eisenhouwer Zuid-Vietnam in stand te houden door economische en militaire steun. Dit vond de VS nodig op grond van de dominotheorie. Ook speelde het feit dat China communistisch was geworden mee, de VS wilden niet dat er nog een staat communistisch zou worden.
In Zuid-Vietnam kwam de regering tegen de Vietcong te staan, het door communisten geleide Nationale Bevrijdingsfront. De Vietcong kreeg wapens en voorraden van Noord-Vietnam en kreeg hulp van de SU en China. Al snel beheerste de Vietcong delen van het platteland.

Het Zuid-Vietnamese leger wist de Vietcong niet te verslaan:

-        Er kwamen steeds meer troepen en oorlogsmateriaal uit Noord-Vietnam naar Zuid-Vietnam, het lukte Zuid-Vietnam niet de toevoer af te sluiten, want Noord-Vietnam ging gebruik maken van de ‘Ho-Tsji Minhroute’ in de buurlanden.

-        De regering in Zuid-Vietnam werd niet gesteund door het grootste gedeelte van de bevolking.

President Johnson moest bepalen of hij aanvaardde dat Zuid-Vietnam een nederlaag werd of dat hij er een Amerikaanse oorlog van zou maken. Hij besloot dat een oorlog noodzakelijk was: bombarderen en troepen-interventie. De weg hiervoor werd hem vrijgemaakt door drie factoren:

-        Het Tonkin-incident in 1964:

Dit waren de Noord-Vietnamese torpedo-aanvallen op marineschepen van de VS in de Golf van Tonkin.

-        De Tonkin-resolutie:

Enkele dagen later nam het Congres de Tonkin-resolutie aan, deze resolutie gaf de president de bevoegdheid ‘alle noodzakelijke maatregelen’ te nemen om de agressie in Zuidoost-Azië tegen te houden.

-        De verkiezingsoverwinning van Johnson:

De overwinning van Johnson in november 1964 was zo groot dat iedereen er op zou vertrouwen dat zijn maatregelen door zowel het Congres als de bevolking goedgekeurd zouden worden.

De Tonkin-gebeurtenissen bleken later wellicht geen sprake te zijn geweest van Noord-Vietnamese agressie. Met de Tonkin-resolutie op zak besloot Johnson tot een escalatie van de oorlog:

-        De luchtmacht van de VS werd ingezet voor massale bombardementen. De operaties van de luchtmacht werden bekend als Operatie ‘Rolling Thunder’. Het doel was om Noord-Vietnam zo te bombarderen dat ze de steun aan de Vietcong zou staken.

-        Grondtroepen van de VS werd ingezet om de Vietcong en Noord-Vietnamese soldaten uit te schakelen.

Het lukte de VS niet om de oorlog te winnen:

-        Ontwikkelingen in Vietnam die tot de nederlaag bijdroegen:

-        De bombardementen van de VS en de grondtroepen konden de Noord-Vietnamese troepen niet tegenhouden om steeds weer het Zuiden binnen te vallen.

-        De VS en de Zuid-Vietnamese regering slaagden er niet in de steun te verwerven van het grootste deel van de bevolking in Zuid-Vietnam, de Vietcong beheerste het platteland. De VS zorgden voor veel slachtoffers en woede door massaal ingezette ontbladeringsmiddelen als ‘agent orange’ en napalm-brandbommen.

-        Ontwikkelingen in de VS die tot de Nederlaag bijdroegen:

-        De gruwelijke beelden in de media.

-        De grote aantallen VS-militairen die sneuvelden.

-        Massale demonstraties tegen de oorlog.

-        Het toenemende besef dat de Zuid-Vietnamese regering en de troepen van de VS niet op de steun van de Zuidelijke bevolking konden rekenen.

-        De hoge kosten voor de oorlog.

-        Ontwikkelingen in het Westen:

-        Westerse regeringen stelden zich kritischer op tegen de oorlog en het beleid van de VS.

-        Er werd veel tegen de Vietnamoorlog gedemonstreerd.

Richard Nixon won in 1968 de verkiezingen, hij was een Republikein. Hij beloofde een andere aanpak van de oorlog: de eervolle vrede (peace with honour). Dit betekende een vrede waarbij de troepen van de VS zonder gezichtsverlies uit Vietnam zou kunnen terugtrekken. Dit betekende weer dat Zuid-Vietnam niet communistisch mocht worden, want dat zou gezichtsverlies betekenen. Nixon wist de oorlog ‘eervol’ te beëindigen:

-        ‘Vietnamisering’ van de oorlog:

Het Zuid-Vietnamese nam de strijd van de VS over en de VS-troepen trokken zich geleidelijk terug, met een versterking van het Zuid-Vietnamese leger.

-        Zware VS-bombardementen op de vijand:

Om de vietnamisering te laten slagen en Noord-Vietnam tot onderhandelingen te dwingen liet Nixon Noord-Vietnam en de aanvoerlijnen van Noord-Vietnam via Cambodja en Laos naar Zuid-Vietnam bombarderen.

-        Verbetering van de betrekkingen met China:

China steunde Noord-Vietnam. Met betere betrekkingen wilden de VS China druk op Noord-Vietnam laten uitoefenen om akkoord te gaan met een wapenstilstand. China deed dit. De verhouding tussen China en de SU was slecht door grensconflicten en de strijd om het leiderschap van het internationale communisme.

-        Voeren van driehoeksdiplomatie:

De SU wilde niet buitenspel komen te staan, dus ontstond er een driehoeksdiplomatie tussen de VS, de SU en China. De VS wilden dat beide landen druk gingen uitoefenen op Noord-Vietnam bij de sinds 1968 lopende vredesbesprekingen in Parijs. Dat deed Noord-Vietnam. Noord-Vietnam, de SU en China wilden dat de VS weggingen uit Zuid-Vietnam, dan zou na een paar jaar een communistisch Vietnam worden bereikt.

Januari 1973 werd er een wapenstilstand gesloten, het definitieve einde van de oorlogsactiviteiten van de VS in Vietnam.

 

Gevolgen van de Vietnamoorlog

Noord-Vietnam hield zich niet lang aan de wapenstilstand. In 1975 veroverden ze al bijna Zuid-Vietnam. Heel Vietnam werd nu communistisch. Saigon kreeg een nieuwe naam: Ho Tsji Minh-stad. De man was inmiddels overleden. De ‘bevrijding’ van Zuid-Vietnam bleek een overheersing van het Noorden, veel mensen werden in ‘heropvoedingskampen’ gestopt. Veel Zuid-Vietnamezen vluchtten in boten. Gevolgen voor de verhoudingen Oost-West waren:

-        De betrekkingen tussen de VS en China verbeterden.

-        De VS beschouwden niet langer ieder bewind, hoe ondemocratisch ook, als een geschikte bondgenoot tegen het communisme. De VS steunden Nicaragua voor korte tijd, terwijl daar een communistisch bewind was. Ook stopten ze met de steun aan Bolivia, nadat daar een regeringscoalitie waaraan ook de communistische partij deelnam, werd afgezet door het leger.

 

De Koude Oorlog verplaatst zich naar Zwart-Afrika

Zwart-Afrika, de landen ten zuiden van de Sahara, raakten bij de Koude Oorlog betrokken. De SU, China en het Westen probeerden deze landen te krijgen of te houden. De landen waren als kolonie bestuurd door de Europese landen, ze wilden nu volledige zelfstandigheid omdat ze onafhankelijk waren geworden. De meesten waren voor neutraliteit, want ze zouden een deel zelfstandigheid kwijtraken door zich bij een van de machtsblokken aan te sluiten. In praktijk kozen de meeste Afrikaanse landen voor het Westen:

-        De invloed van het vroegere moederland was in elke staat nog groot: de politieke structuur was gelijk, er waren economische banden, de taal van de vroegere overheerser bleef de taal van het nieuwe land, het onderwijs vertoonde grote verwantschap met het vroegere moederland, de elite was vaak geschoold, de godsdienst van het vroegere moederland had ook n de ex-kolonie nog grote aanhang.

-        Het rijke Westen kon meer economische steun geven.

-        Het Westen had meer deskundigheid door de voormalige koloniën.

-        De SU en het China van Mao verwachtten van de nieuwe Afrikaanse regeringen dat zij een communistische samenleving in het land zouden opbouwen, daar voelden veel regeringen niks voor.

In enkele landen werd de SU wel aangehangen, vooral landen die met geweld waren gedekoloniseerd. Er waren verschillende redenen dat landen kozen voor de SU:

-        Ideologische verwantschap: in veel Portugese koloniën kwamen tijdens de dekolonisatie marxistische groepen de macht, zij vonden alleen steun bij de SU of China.

-        Waardevolle wapens: de SU bood de kalasjnikov. Dit wapen was geliefd onder anti-westerse verzetsgroepen, zoals de MPLA in Angola.

-        Scholing: aan Afrikaanse staten die met de SU samenwerkten, bood de SU gratis vervolgonderwijs (in de SU) aan voor jonge Afrikanen, inclusief scholing in het marxisme-leninisme.

Ethiopië:
In Ethiopië (sinds 1941 onafhankelijk) was tussen 1974 en 1991 een communistische regering. In 1974 zetten marxistische militairen keizer Haile Selassie af en maakten van het land een anti-westerse republiek met een sterke band met de SU. In Ethiopië woedde daarna een burgeroorlog, de SU verloor haar interesse in het land en Ethiopië schoof op naar het westen. In 1991 werd de communistische regering afgezet.

Angola:
Lees blz. 119 onderaan.

Mozambique:
Na de onafhankelijkheidsoorlog me Portugal kwam er een communistische regering van FRELIMO (1975) aan de macht, met behulp van de SU en Cuba. Gevolgd door een burgeroorlog. Begin jaren ’90 kwam ook daar een kentering naar het Westen en in 1994 kwamen er democratische verkiezingen en een meerpartijenstelsel.

Namibië:
Namibië was eerst een Duitse kolonie, het werd sins1918 bestuurd door Zuid-Afrika. In 1966 begon de marxistische bevrijdingsbeweging SWAPO bewapend verzet. Zuid-Afrika trok zich terug uit Namibië toen de dreiging van de SU minder werd. In 1990 werd Namibië een onafhankelijke staat met democratische verkiezingen en een meerpartijenstelsel.

 

 

4.       Vreedzame co-existentie door conflicten in gevaar gebracht tussen 1955-1963

Regeringswisselingen in de VS en de SU 1953-1955

Begin jaren ’50 kregen de VS en de SU een nieuwe regering. In 1953 werd Dwight Eisenhouwer president van de VS, hij was tijdens de Tweede Wereldoorlog populair geworden als opperbevelhebber in Europa. John Forster Dulles was minister van Buitenlandse Zaken en deed de buitenlandse politiek, hij wilde de Trumanleer vervangen door een politiek van rollback: bevrijding van volken die door het communisme onderworpen waren. Dulles en Eisenhouwer verklaarden dat ze hierbij kernwapens zouden kunnen gebruiken. Dulles kon zijn rollback-politiek niet uitvoeren doordat:

-        Het Congres wilde voor de uitvoering van de ‘rollback’ niet voldoende geld ter beschikking stellen.

-        De SU was begonnen met het opbouwen van een eigen kernmacht, een oorlog zou te gevaarlijk worden.

In 1953 overleed Stalin, Chroesjtsjov werd de machtigste man in de SU. Hij ging verder met de productie van kernwapens, maar sprak naast dreigementen ook vreedzame woorden uit. Hij wilde vreedzame co-existentie met de kapitalistische wereld. Hij bedoelde dat de rivaliteit tussen het communisme en kapitalisme zou blijven bestaan, maar dat er geen oorlog zou komen. Het streven naar de vreedzame co-existentie bereikte zijn hoogtepunt in 1955, in Genève. Chroesjtsjov, Eisenhouwer en Dulles waren persoonlijk bij de conferentie, de eerste ontmoeting van de leiders van Oost en West na de Conferentie van Potsdam in 1945. Er werd niet veel besloten, maar er was geen vijandelijke sfeer.

 

Pogingen tot vreedzame co-existentie

In 1955-56 respecteerden Oost en West elkaar:

-        De reacties van het Westen den de SU op de beide Duitslanden:

Ze aanvaardden het bestaan van twee Duitslanden. In 1955 aanvaardde de SU het NAVO-lidmaatschap van de BRD en het Westen het Warschaupact-lidmaatschap van de DDR.

-        De wederzijdse concessies bij het vredesverdrag met Oostenrijk:

De Westerse delen trokken hun troepen uit Oostenrijk terug. Chroesjtsjov stemde er in 1955 mee in dat Oostenrijk op een westers-democratische manier werd georganiseerd. Hierop besloot het Oostenrijkse parlement neutraal te blijven en zich niet bij de NAVO aan te sluiten.

-        De reactie van het Westen op de opstand in Hongarije:

Op 23 oktober 1956 kwamen de Hongaren in opstand, ze wilden dat de Russen weg gingen en wilden vrije verkiezingen. Onder leiding van de SU sloeg een leger van het Warschaupact de opstand neer. Het Westen deed geen militaire interventie, omdat het bang was voor een derde wereldoorlog.

-        De reacties van de VS en de SU op de Suezcrisis:

Tijdens de Hongaarse opstand vielen Frankrijk en Engeland samen met Israël Egypte aan door een conflict over het Suezkanaal. Het kwam niet tot een Oost-West-conflict:

-        De SU zag af van interventie, Chroesjtsjov bedreigde eerst Frankrijk en Engeland nog met kernraketten.

-        De VS wilden hun invloed in de Arabische wereld niet verspillen en oefenden druk uit op Frankrijk en Engeland om zich terug te trekken, met succes.

Nieuwe conflicten staan vreedzame co-existentie in de weg

Begin jaren ’60 verhardde de verhouding tussen Oost en West weer. Bij twee conflicten liepen de spanningen tussen de VS en de SU hoog op:

-        Er kwam een crisis rond de Berlijnse Muur, tanks van de SU en de VS kwamen in Berlijn tegenover elkaar te staan.

-        In 1962 liep de Cubaanse rakettencrisis bijna uit op een wereldoorlog, ook Europa zou betrokken raken.

November 1960 werd John F. Kennedy president van de VS. Volgens hem waren de VS onder Eisenhouwer ‘ingeslapen’, want Eisenhouwer ondernam geen initiatieven die geld zouden kosten. Kennedy beloofde een krachtigere binnen- en buitenlandpolitiek. Ook wilde hij de idealen vrijheid en welvaart over de wereld verbreiden, door hulpprogramma’s voor arme landen. Kennedy hoopte indruk te maken op Chroesjtsjov, maar die bleek niet in te zijn voor concessies. Hij vond Kennedy onervaren en schoof het idee van vreedzame co-existentie naar de achtergrond. Hierna volgden ernstige conflicten met Kennedy: de Cubacrisis en de Berlijnse Muur.

Moskou was sinds de oprichting van de Komintern altijd de spreekbuis van het communisme geweest, Chroesjtsjov wilde leider van het communisme blijven, maar Mao Zedong werd zijn rivaal. Chroesjtsjov kon successen gebruiken, maar de DDR dreigde een mislukking te worden. Veel mensen uit de DDR vluchtten naar het Westen, de DDR bloedde leeg. Om aan dit leegstromen een einde te maken bouwde hij een muur dwars door Berlijn. Op 13 augustus 1961 begon de bouw van de Muur. Het conflict escaleerde niet, West-Berlijn bleef bestaan in de DDR, maar de vluchtroute was uitgeschakeld.

In 1959 verdreef guerrillaleider Fidel Castro de Cubaanse dictator Batista, onder hem was Cuba economisch afhankelijk van de VS. Castro eindigde dit en sloot een handelsovereenkomst met de SU. Eisenhouwer reageerde met een boycot, Cuba kon nu bijna alleen nog maar suiker aan de SU verkopen. Kennedy steunde Cubaanse emigranten die in de Varkensbaai op Cuba waren geland met de bedoeling Castro ten val te brengen in april 1961. De poging mislukte en werd een succes voor Cuba en de SU. Castro verkondigde dat hij communist was en de SU als bondgenoot zag. In 1962 plaatste Chroesjtsjov kernraketten op Cuba, in de achtertuin van de VS. Hij wilde Cuba beschermen tegen de VS. Hierop plaatste de VS kernraketten in Europese landen en in Turkije en Japan, grenzend aan de SU. Na de Varkensbaai en de Berlijnse Muur dreigde er voor Kennedy een derde nederlaag. In oktober 1962 besloot Kennedy een marineblokkade van Cuba. De VS plaatste een blokkadevloot in de internationale wateren rond Cuba. Ze zouden Sovjet-schepen met raketten of materiaal op weg naar Cuba moeten tegenhouden. Kennedy verklaarde ok dat elke kernaanval vanaf Cuba een kernaanval op de SU betekende. Een kernoorlog leek dichtbij, maar op het laatste moment draaiden de Sovjet-schepen om.
Enkele dagen later bereikten Kennedy en Chroesjtsjov een akkoord: de VS zou Cuba nooit aanvallen als de raketten uit Turkije weg zouden gaan, Chroesjtsjov haalde de raketten terug en liet de bases afbreken.

5.       Spanningen tussen Oost en West nemen af 1963-1991

Beide partijen streven naar Détente 1963-1983

Na de conflicten in de jaren ’60 brak een periode van Détente aan. Dit was een periode van ontspanning tijdens de Koude Oorlog, na de Cubacrisis tot de lancering van het SDI-project (begin jaren ’80). Beide machtsblokken kozen voor ontspanning:

-        Voorkomen van een onbeheersbaar nucleair conflict:

De Cubacrisis had sterk bijgedragen tot de angst dat de kernwapenwedloop uit de hand kon lopen.

-        Beperken van de zeer hoge kosten voor de kernwapenwedloop:

De VS en SU hadden problemen in hun begrotingen. De VS door de deelname bij de Vietnamoorlog en de SU als gevolg van de hulp aan andere communistische landen en als gevolg van problemen in de landbouw.

Na de Vietnamoorlog stelden de VS zich terughoudender op. Ze hadden niet meer het idee dat elke communistische beweging werd geleid door Moskou of Peking. En ze beschouwden niet langer ieder bewind, hoe ondemocratisch ook, als geschikte bondgenoot tegen het communisme.

 

Waaruit de toenadering tussen Oost en West bleek

De toenadering tussen Oost en West tijdens de Détente bestond uit:

-        Het aanleggen van een hot line tussen Moskou en Washington:

In 1963 werd de hot line aangelegd om in geval van een crisis sneller te communiceren.

-        Het verbeteren van de betrekkingen tussen de VS en China:

De betrekkingen verbeterden aan het einde van de Vietnamoorlog. Het Westen zag China niet meer als vijand, maar als een land dat streefde naar samenwerking met het Westen. Het communistisch blok verloor zijn eenheid.

-        Het sluiten van verdragen over kernwapenbeheersing:

Het Non-Proliferatieverdrag in 1968: de VS, Engeland, de SU en 108 andere landen verbonden zich geen kernwapens te leveren aan landen die er nog geen hadden. Ze wilden de verspreiding van kernwapens tegengaan. China, India, Pakistan, Zuid-Afrika, Frankrijk, Argentinië, Brazilië en Cuba ondertekenden het verdrag niet.

De SALT-verdragen I en II, 1972 en 1979: in deze verdragen maakten de SU en de VS afspraken over het verminderen van intercontinentale kernraketten.

-        Het erkennen van de grenzen van de DDR door de BRD:

In 1969 werd Willy Brandt bondskanselier van de BRD, in 1970 tekende de BRD onder hem het Verdrag van Moskou. Hierin werden de grenzen van de DDR onschendbaar verklaard. In ruil voor deze concessie van de BRD garandeerde de SU het verkeer tussen West-Duitsland en West-Berlijn nooit meer te zullen hinderen.

 

Beide partijen houden vast aan de eigen invloedssfeer

Oost en West streefden naar ontspanning, maar hielden vast aan hun invloedssferen.

De invloedssfeer van de SU:
In de Brezjnevdoctine uit 1968 gaf de SU zichzelf het recht om in te grijpen in staten binnen haar invloedssfeer als het communisme daar werd bedreigd. Zo onderdrukte de SU de Praagse Lente. In 1979 viel de SU Afghanistan binnen om het communistische bewind, dat sinds 1978 aan de macht was, te steunen tegen islamitische en pro-westerse groeperingen. In 1982 werd onder druk van de SU door de Poolse regering de vakbond solidariteit verboden. Ondergronds ging de vakbond onder Lech Waleso verder, met steun van de Katholieke kerk die in Polen veel aanhang had.

De invloedssfeer van de VS:
De VS kreeg niet te maken met westerse regeringen die zich los wilden maken uit de door de VS overheerste invloedssfeer, de SU wel. De VS gedroeg zich terughoudend en greep weinig of niet in, toen:

De invloedssfeer van de VS:
De VS kreeg niet te maken met westerse regeringen die zich los wilden maken uit de door de VS overheerste invloedssfeer, de SU wel. De VS gedroeg zich terughoudend en greep weinig of niet in, toen:

-        In 1978 in Afghanistan een pro-westers bewind werd verdreven door een bewind dat met de SU ging samenwerken. De CIA (Centrale Inlichtingendienst van de VS) steunde het verzet tegen het verzet op kleine schaal.

-        In 1979 in Nicaragua een westers gezind, corrupt en dictatoriaal bewind werd verdreven door de socialistische Sandinisten.

 

Einde van de Koude Oorlog

Het einde van het communistisch bewind in de SU in 1991 betekent ook het einde aan de Koude Oorlog. De indirecte oorzaken van het einde van de Koude Oorlog:

-        Te hoge kosten:

De Koude Oorlog kostte veel geld. Het SDI-project gaf de SU de nekslag. Dit plan van de VS uit 1983, met de bijnaam Star Wars, werd onder president Reagan begonnen. Het zou een computergestuurd ruimteschild moeten vormen tegen inkomende raketten. De VS kon het project niet waarmaken, dankzij economische en technische problemen. Voor de SU had het een groot effect, ze probeerden al jaren lang de VS qua kernwapens bij te houden, maar dit project was veel te groot. Dit veroorzaakte onrust bij de SU-leiders.

-        Verlies aan vertrouwen in het communisme:

Het Oostblok raakte steeds verder achter qua welvaart, de planeconomie faalde en de leiders verloren hun zelfvertrouwen. Ze gingen van meer economische hulp uit van het Westen als de oorlog werd beëindigd.

-        Verzet in het Westen tegen de kernbewapening:

In de jaren ’80 nam het verzet onder de burgers van West-Europese landen tegen de kernwapens steeds meer toe.

Directe oorzaken van het einde van de Koude Oorlog:

-        Het in de SU aan de macht komen van Michail Gorbatsjov in 1985:

Gorbatsjov zag in dat het niet goed ging met de SU en dat er een ander beleid nodig was. Dat was iets nieuws, hij gaf ook toe dat de achterstand op het Westen steeds groter werd, en niet kleiner. Vanaf 1985 ging de SU onder hem een heel ander beleid vormen.

-        De invoering van Glasnost (openheid):

Om de situatie van de SU te verbeteren was volgens hem glasnost nodig. Tot toen was kritiek op het communisme altijd verboden geweest. De massamedia mochten nu wel kritiek geven op fouten van partijleden en staatsinstellingen. Hervormingen moesten volgens Gorbatsjov niet met geweld worden afgedwongen. Glasnost was nodig om tot Perestrojka te komen.

-        De invoering van Petrojka (hervorming):

Het belangrijkste onderdeel was de overgang van een planeconomie naar de Westerse markteconomie. Dit bracht grote problemen mee. Bedrijven moesten geprivatiseerd worden: de overheid was geen eigenaar meer, maar een particulier. Ook het maken van winst werd een probleem, dit lukte vaak niet. Werkloosheid en schaarste naar producten waren ook problemen.

-        Het loslaten van de Brezjnevdoctrine:

De SU stond de Oostbloklanden toe de alleenheerschappij van de communistische partij af te schaffen en zich om te vormen tot een meerpartijendemocratie in 1989.

 

Het wonderjaar 1989

Het wonderjaar 1989 was een onbedoeld gevolg. In Polen werd de vakbond solidariteit toegestaan. Solidariteit eiste vrije verkiezingen en won deze van een communistische partij. Polen kreeg (zonder ingrijpen van de SU) als eerste land in Oost-Europa een niet-communistische regering in juni 1989. Daarna volgden, na grote demonstraties, Hongarije, de DDR, Tsjecho-Slowakije en Bulgarije. De val van de Berlijnse Muur werd het beroemdste symbool van het einde van de Koude Oorlog. In Roemenië werd de communistische partij als laatste afgezet, de overgang ging met veel geweld gepaard.
Zo was aan de invloed van de SU in Europa een eind gekomen. De DDR werd toegestaan uit het Warschaupact te treden, zichzelf op te heffen en samen met de BRD zich als één land bij de EU en de NAVO te voegen, in 1990.
Het Warschaupact werd opgeheven, de nieuwe regeringen van de Oostbloklanden wilden alle banden met de SU doorsnijden en beëindigden hun lidmaatschap per 1 juli 1991.
De VS en de SU sloten overeenkomsten waarin bepaald werd dat beide landen hun kernwapens en legers in Europa zouden verminderen.

 

Belangrijke gevolgen van de mislukte staatsgreep in de SU

Conservatieve communisten in de SU wilden de hervormingen van Gorbatsjov terugdraaien en pleegden in augustus 1991 een staatsgreep. Deze mislukte, maar had wel belangrijke gevolgen:

-        Boris Jeltsin werd de machtigste man. Hij was de president van Rusland en wilde de SU ontmantelen, de Communistische Partij afschaffen en van Rusland een onafhankelijke staat maken.

-        De SU viel uiteen: veel Sovjet-republieken verklaarden zich onafhankelijk (Estland, Letland, Oekraïne, Wit-Rusland, Moldavië, Georgië, Armenië en Azerbeidzjan). Litouwen maakte zich in 1990 al los. In veel republieken werd de communistische partij ontbonden en werden communistische symbolen verwijderd. Veel steden, die communistische namen hadden gekregen, kregen hun oude naam weer terug. Leningrad werd weer St.Petersburg.

-        Gorbatsjov trad op 25 december 1991 af als leider van de SU, die toen ophield te bestaan. Hij droeg de codes voor het inzetten van een kernaanval en de macht over aan Jeltsin. Ook zei hij in zijn afscheidsrede dat de Koude Oorlog voorbij was.

Met het verdwijnen van het IJzeren gordijn verdween ook het wantrouwen tussen Oost en West. Voormalige neutrale landen en voormalige Oostbloklanden traden toe tot de Europese Unie. Tussen Rusland en de rest van Europa nam het wantrouwen weer toe.
In Cuba, China, Laos, Noord-Korea en Vietnam zijn nog communisten aan de macht.
 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.