Hoofdstuk 4

Beoordeling 6.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1565 woorden
  • 5 december 2017
  • 12 keer beoordeeld
Cijfer 6.9
12 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

§4.1

Na het jaar 1000 kreeg West-Europa weer een landbouwstedelijke samenleving. De landbouw ging hierdoor meer opbrengen.

Het oude Rome was wel tien keer zo groot als het Rome nu. Parijs was de grootste stad in West- Europa, met 100.000 inwoners. Veel steden ontstonden aan rivieren en riviermondingen aan zee, dit was handig voor de handel en het vervoer. Er waren nog weinig verharde wegen in Europa.

Waarom konden steden blijven ontstaan? De belangrijkste reden is dat de Vikingen niet meer op pad gingen om te plunderen. Hierdoor konden veel steden groeien. Ook kwamen er meer mensen bij, in 1000 tot 1300 verdubbelde de Europese bevolking zich zelfs. Ook de natuur was makkelijker terug te dringen, door landbouw veranderen veel bossen en moerassen in open plekken. Holland is hier een goed voorbeeld van: ze bouwden dijken waardoor het land droog stond en de grond vruchtbaar werd.

De landbouwmethoden werden ook verbeterd. Graanakkers werden bijvoorbeeld niet meer om het jaar, maar eens in de drie jaar braak gelegd. Door dit drieslagstelsel bracht de akkerbouw meer op. Ook gingen boeren zich specialiseren in bijvoorbeeld wijn. Hierdoor ontstonden markten. Er waren ook mensen die zich gingen specialiseren in de ambacht; ze werden slagers, timmermannen en bakkers. Zo groeiden kleine handel dorpjes tot steden.

Doordat de steden groeiden, nam de welvaart ook toe. De ambachtslieden gingen ook luxe koopwaar verkopen buiten de stad. Steden gingen zich specialiseren: in Gent werkten bijvoorbeeld meer dan de helft van de bevolking in de textiel. Tussen grote steden ontstond handel, ze gingen elkaar dingen verkopen. Zo ontstonden ook de eerste Hanzesteden. Deze steden werkten samen; ze hielpen elkaar waar nodig en kochten elkaars waar. Rijke handelaren ontwikkelden zich tot bankiers, ze leenden geld uit tegen rente.

§4.2

Middeleeuwse steden hadden grote vrijheden. De burgers hadden eigen wetten en rechten. Het leven in de steden was niet bepaald gezond. Er was geen riolering, men woonde dicht op elkaar en het vuilnis werd niet opgehaald. Daardoor gingen er altijd meer mensen dood dan dat er baby’s werden geboren. Veel mensen van het platteland verhuisden naar de steden omdat ze daar meer kansen hadden.

De steden hadden zich ontworsteld aan de greep van de adel. Deze hebben de steden stadsrechten gegeven. In ruil voor die rechten betaalden de steden belasting. Vaak had de heer nog enige invloed via de baljuw, die namens hem de stadsrechtbank voorzat. Voor koningen was het verkopen van stadsrechten aantrekkelijk. Ze profiteerden van de groeiende economie. Op het platteland kregen die boeren meer vrijheid, hierdoor verdween horigheid.

Alleen de burgers profiteerden van de vrijheden in de stad, je moest langer dan een dag en een jaar in de stad wonen om burger te worden. Burgers mochten zich verdedigen voor de stedelijke rechtbank. Ook kunnen ze lid worden van de gewapende schutterij, die de stad beschermden. Ze mochten zich ook toevoegen aan de gilde. Gilden waren enorm belangrijk in de stad. Elk ambacht had zijn eigen gilde, als je een gilde had mocht je deze baan hebben. Had je geen gilde, mocht je geen baan hebben. Eigenlijk is het een soort van club; De gilde vierden feest met de groep en hadden hun eigen uniform. Ook zorgden ze voor leden die bejaard, werkloos, ziek of invalide waren.

De steden werden beschermd door muren, net zoals bij een kasteel. In de avond gingen de muren dicht en de poorten weden opgehaald. Niemand kan naar buiten. De steden moesten zich verdedigen tegen de rovers en legers.

§4.3

In de tijd van de steden en staten vergrootten de Franse en Engelse koning hun macht en begonnen met de vorming van een centraal bestuurde staat, centralisatie. Uit het Frankische rijk ontstonden twee rijken: Duitsland en Frankrijk. De Franse koningen hadden alleen macht in Parijs en omgeving. Sommige leenmannen waren machtiger dan hij. Hij besloot zijn land uit te breiden en oorlog te voeren tegen de Engelsen, die grote stukken land van Frankrijk bezaten. Na de Honderdjarige Oorlog verloor de Engelse koning zijn bezittingen aan Frankrijk. Vanaf nu was de koning het machtigst in het land. Hij ging het land besturen vanuit de hoofdstad; Parijs. Hierdoor was er een proces van centralisatie en staatsvorming.

De Duitse koning was rond 1000 machtiger dan de Franse, maar in Duitsland was er weinig centralisatie. Duitse koningen lieten zich kronen tot keizer in Rome, hier mee wilden ze laten zien dat ze de opvolgers waren van de Romeinse keizers en van Karel de Grote. Ze waren dan koning van Duitsland en keizer van het Heilige Roomse Rijk. Toch konden de koningen de macht van de hoge edelen niet beperken. Dit was de oorzaak van dat er in Duitsland het koningschap niet erfelijk was. De machtigste mensen kozen de koning, daarom was hij afhankelijk van de edelen.

Heel anders ging het in Engeland. De Normandische hertog Willem de Veroveraar veroverde Engeland. Hij gaf veel delen weg aan Normandische edelen, maar hij hield ze wel onder controle. Ze maakten steeds meer koninklijke wetten voor het hele land. Engeland werd de best georganiseerde staat van Europa in de middeleeuwen.

Op het grondgebied van Nederland en België lagen hertogdommen, graafschappen en bisdommen met bisschoppen als heersers. Het grootste deel hoorde bij Duitsland. Graaf Willem II van Holland werd zelfs gekozen tot de Duitse koning, maar voor hij zich wilde laten kronen werd hij gedood. Rond 1430 kwamen de meeste Nederlanden voor het eerst onder één vorst; Filips van Bourgondië / Filips de Goede. Hij had grote delen van Nederland geërfd. Brussel werd de hoofdstad.

Zijn zoon Karel de Stoute veroverde ook nog Gelderland en zette er een centrale rechtbank op. Hij had een dochter, die trouwde met Van Habsburg. Hierdoor kwamen de meeste andere Nederlanden onder het Habsburgse huis.

Staatsvorming en centralisatie waren mogelijk door de toenemende geldeconomie. De koningen konden huursoldaten betalen. In Engeland werd er een parlement gevormd, dit bestond uit drie standen: adel, geestelijkheid en burgerij. Frankrijk kreeg ook een vergadering: de Staten-Generaal. Hierdoor kwam er in een land veel meer een nationaal gevoel.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

Staatsvorming en centralisatie waren mogelijk door de toenemende geldeconomie. De koningen konden huursoldaten betalen. In Engeland werd er een parlement gevormd, dit bestond uit drie standen: adel, geestelijkheid en burgerij. Frankrijk kreeg ook een vergadering: de Staten-Generaal. Hierdoor kwam er in een land veel meer een nationaal gevoel.

§4.4

De paus beweerde tot de 14e eeuw dat koningen en keizers ondergeschikt aan hem moesten zijn. In 1303 werd paus Bonifatius VIII in zijn paleis overvallen, de soldaten eisten dat hij zou aftreden. Hij zei dat hij nog liever zou sterven. Ze namen hem gevangen en lieten hem na 3 dagen vrij. Hij overleed kort daarna omdat hij zo overstuur was.

Pausen ruzieden al honderden jaren met de koningen en keizers over wie het hoogste gezag had, het primaat. De pausen vonden dat koningen met hun macht de wereldlijke macht de orde moesten bewaren, en dat de pausen en bisschoppen hun geestelijke macht moeten beslissen over geloofszaken. Maar in 1075 stelde paus Gregorius VII dat de pausen mochten beslissen over de koningen en keizers.

Gregorius vond dat leken zich niet met de kerk moesten bemoeien. De wereldleiders hebben volgens hem al genoeg te zeggen over de geestelijkheid. Zij gaven de bisschoppen in hun gebied de tekenen van waardigheid. Dankzij deze investituur, de wereldleiders benoemen de bisschoppen, bepaalden ze wie de er bisschop werd. In 1075 brak de strijd hier over los, keizer Hendrik IV benoemde zijn eigen bisschop van Milaan, terwijl de paus al een ander had benoemd. De paus vroeg hem zijn ongelijk te herkennen, maar Hendrik weigerde. De paus deed hem in de ban, hij werd uit de kerk gezet.

Ook in Frankrijk was dit een probleem, de koning vond dat de kerk te veel geld had. Toch was hun relatie niet slecht. De Franse koning Lodewijk IX was een vrome dienaar van de kerk. Na zijn dood verklaarde Bonifatius hem heilig. Maar deze paus vond ook dat de koningen te veel te zeggen hadden. Filips zei dat de kerk hier niet mee moest bemoeien. Bonifatius wilde wraak op hem nemen, maar dit mislukte. Filips stuurde een leger op hem af om hem te overvallen en gevangen te nemen. Hij was de laatste paus die probeerde de Franse koning aan zich te onderwerpen.

De paus bleef wel de hoogste geestrijke machthebber. Hij bepaalde wat het juiste geloof was. Geloofde je hier niet in, was je een ketter. Om de ketterij uit te roeien, richtte de paus in de 12e eeuw een rechtbank op: de inquisitie. Zij pakten mensen op. Als je berouw toonde tijdens de martelingen, werd je licht gestraft. Deed je dit niet, kwam je op de brandstapel terecht. Dit ging later ook gebeuren met heksen

Begrippen

Centralisatie: Ontwikkeling waarbij een land steeds meer vanuit een hoofdstad word geregeerd.

Primaat: Oppergezag

Staatsvorming: Vorming van een overheid met ambtenaren en een door de overheid betaald leger.

Baljuw: Door een edelman aangestelde rechter en bestuurder in een stad of op het platteland

Kenmerkende aspecten

Periode 1

1.1 = de levenswijze van jagers-verzamelaars.

1.2 = het ontstaan van landbouw en landbouwsamenleving.

1.3 = het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen.

2.1 = de ontwikkeling van wetenschap en politiek.

2.2 = het Romeinse imperium en de verspreiding van de Grieks-Romeinse cultuur.

2.3 = de vormentaal van de Grieks- Romeinse cultuur.

2.4 = de confrontatie tussen de Grieks-Romeinse en de Germaanse cultuur.

2.5 = de ontwikkeling van jodendom en christendom.

3.1 = ontstaan en de verspreiding van de islam.

3.2 = de ontwikkeling in West-Europa van landbouw-stedelijke naar landbouwsamenleving.

3.3 = feodale verhoudingen in het bestuur.

3.4 = de verspreiding van het christendom in Europa.

Periode 2

4.1: Opkomst van handel en ambacht en herleving van de landbouwstedelijke samenleving.

4.2: Opkomst van de stedelijke burgerij en toenemende zelfstandigheid van steden.

4.3: Het begin van de staatsvorming en centralisatie.

4.4: Het conflict tussen de wereldlijke en geestelijke macht.

4.5: De expansie van de christelijke wereld.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.