§1: Kenmerken van een industriële samenleving
5 dingen nodig voor het ontstaan van nieuwe industrieën:
- Energiebronnen (steenkool, gas, olie, elektriciteit)
- Grondstoffen
- Zeer veel kapitaal
- Voldoende arbeidskrachten
- Uitvindingen
Aspect
Grootste deel 19e eeuw
Einde 19e eeuw
Werktijden
12 tot 14 uur normaal
9 tot 10 uur normaal
Werkomgeving
Ongezond en gevaarlijk. Geld verdienen was belangerijker dan veiligheid
Minder ongezond en gevaarlijk door veiligheidswetten
Kinderarbeid
Kinderen werden vaak slecht behandeld en moesten gevaarlijk werk doen
Er kwam een verbod. In 1874 voor kinderen tot 12 jaar, werd pas goed nageleefd na leerplichtwet, 1901
Werkeloosheid
Werkeloosheid was een ramp. Zonder inkomsten dood van honger
Er kwamen uitkeringen
Woonomstandigheden
Bijzonder slecht. Soms 12 mensen in 1 kamer
Overheid ging eisen stellen aan huizen Veel mensen iets beter verdienen en beter wonen
Hygiene
Ontbrak veel. Geen riolenstelsel. Geen wc, geen stromend water
Steden kregen ondergronds riolenstelsel
Veiligheid stad
Onveiligheid zonder politie en met geen straatverlichting
Meer veiligheid door meer politie en straatverlichting
Onderwijs
Weinig scholen door kinderarbeid
Aantal scholen werd uitgebreid
Vrije tijd
Weinig dingen om te doen in weinig vrije tijd
Meer vrije tijd, meer dingen om te doen
§2: Snelle groei van fabrieken en steden
§3: Overgang van handelskapitalisme naar industrieel kapitalisme
Het ontstaan van Naamloze vennootschappen
Fabrikanten wilden meer geld om fabrieken te bouwen en uit te breiden
®
Fabrikanten gingen aandelen verkomen
®
Voordelen daarvan voor de belegger zijn dat ze mede-eigenaren werden van een bedrijf en elk jaar een deel van de winst kregen
Kenmerken van het kapitalisme:
- De arbeider werkt in opdracht van een werkgever
- De werkgever is een zakenman die erg rijk is
- De meeste bedrijven zijn van particulieren
- Werkgevers proberen zoveel mogelijk winst te maken
§ 4: Grote veranderingen in de gelaagdheid van de bevolking
Bovenlaag
Kooplieden, fabrikanten, edelen
® Wat veranderde er? ®
Meer rijke fabrikanten
Middenlaag
Kleine burgerij: ambachtslieden, kleine handelaren, winkeliers, boeren met veel land
® Wat veranderde er? ®
Breidde uit:
Afdelingshoofden en opzichters in fabrieken omdat de baas niet alles zelf kon doen. Personeel in de dienstsector nam toe. Het was mogelijk om door hard werken in andere bevolkingslagen terecht te komen.
Onderlaag
Arme boeren, landarbeiders, stadarbeiders
® Wat veranderde er? ®
Minder landarbeiders, meer fabrieksarbeiders.
§ 5: Conflicten tussen kapitaal en arbeid
Werkgevers
Arbeiders
De meeste werkgevers wilden vooral winst
¬Tegenstellingen® . ¯ . Leiden tot
De meeste arbeiders hebben erg lage lonen
Regeringen bemoeiden zich er niet mee
¬Groeiende kloof ® . ¯
Arbeiders hadden geen kiesrecht
Armoede werd normaal gevonden
. Leidt tot
¯
Werkomstandigheden waren erg slecht
Welvaart van de bovenlaag nam toe
¬Felle botsingen®
Door gebrek aan een goede opleiding konden veel geen goede baan vinden
§6: nationalisme
Het nationalisme is het gevoel van saamhorigheid. Overdreven nationalisme wordt chauvinisme genoemd.
3 belangrijke ideeën:
- Zelfbeschikkingsrecht (het recht om zelf een staat te mogen vormen)
- Volkssoevereiniteit (Het recht om een eigen bestuur te kiezen)
- Staatsnationalisme (het streven van een regering naar een gevoel van saamhorigheid)
§7: conservatisme
Conservatisme is het proberen om veranderingen zo langzaam mogelijk door te voeren en alles wat van waarde is te behouden.
Politieke ideeën:
- Alleen kiesrecht voor de bovenlaag van de bevolking
- Geen volledige scheiding tussen kerk en staat
- Overheid moest weinig taken hebben
Sociale ideeën:
- Succes is een keuze
- Het is goed dat er bevolkingslagen zijn
Economische ideeën:
- Overheid moet belangen beschermen
- Inkomens mogen ongelijk zijn
§8: liberalisme
Liberalen wouden vooral vrijheid en macht
Politieke ideeën:
- Vooral vrijheid voor iedereen
- Kiesrecht moet uitgebreid vorden
- Volledige scheiding tussen kerk en staat
- Volk moet door middel van grondwet en parlement de macht hebben
Sociale ideeën:
- Vrijheid van arbeid, handel en productie
- Verschillende inkomsten zijn goed, maar je moet hogerop kunnen komen als je hard werkt
Economische ideeën:
- Overheid moet zich niet met sociale omstandigheden bemoeien
- Het is normaal dat er bevolkingslagen zijn
§9: socialisme
Het socialisme is een isme dat vooral gelijkheid belangrijk vindt
Politieke ideeën:
- Vooral gelijkheid voor iedereen
- Onenigheid over kiesrecht
- Volledige scheiding van kerk en staat
- Regering dankt haar macht aan arbeiders
- Overheid moet veel taken op zich nemen
Sociale ideeën:
- Overheid moet mensen leren socialistisch te denken
- Een samenleving zonder bevolkingslagen
Economische ideeën:
- Overheid moet alle belangrijke gebouwen bezitten
- Regering zorgt ervoor dat iedereen krijgt wat hij nodig heeft
§10: confessionalisme
Politieke ideeën:
- Het opbouwen van een zo christelijk mogelijke samenleving
- God heeft mensen verschillend gemaakt dus niet iedereen krijgt kiesrecht
- Regering heeft macht aan god te danken
- Overheid moet zoveel mogelijk overlaten aan verschillende groepen in de samenleving
- Geen volledige scheiding tussen kerk en staat
Sociale ideeën:
- Werkgevers en werknemers moeten samenwerken en niet vechten
- Regering moet het loonbeleid overlaten aan werkgevers en werknemers
Economische ideeën:
- Het gezin is de kern van de samenleving ; de regering moet ze ondersteunen
- Bevolkingslagen zijn goed, maar ze moeten elkaar met respect behandelen
§ 11: Feminisme
Rond 1900 hadden vrouwen weinig te vertellen. Ze waren alleen intelligent genoeg om het huishouden te doen en eenvoudig fabriekswerk. Vrouwen hadden o.a. geen kiesrecht en mochten hun bezit niet behouden. Een ideaal van bijna iedereen was: Een man verdient genoeg om het hele gezin te onderhouden. Dit kon alleen in de bovenlaag. Gezinnen zouden uit elkaar vallen, als vrouwen dezelfde rechten kregen. Eind 18e eeuw streden vrouwen voor gelijke rechten. Geen succes. In de 19e eeuw schaften regeringen de slavernij af. Steeds meer vrouwen en sommige mannen vroegen zich af waarom mannen beter waren dan vrouwen. Vrouwen besloten te gaan strijden voor gelijke rechten. Een nieuwe stroming dus, het feminisme. Aanhangsters zijn feministen. Belangrijke eisen van feministen werden:
- gelijke rechten in het gezin, dus voor meisjes dezelfde mogelijkheden in onderwijs
- voor vrouwen dezelfde beroepen en loon als mannen
- kiesrecht voor vrouwen
Langzaam kwam er vooruitgang. Gehuwde vrouwen kregen bezit na trouwen en rond de jaren ’60 gingen vrouwen studeren. Vrouwen kregen kiesrecht en ze mochten rond de jaren ’50 een scheiding aanvragen.
§12: imperialisme
Ontdekkingsreizen en hun gevolgen zijn de eerste fasen van kolonisatie. Dat was het streven van Europese landen om andere gebieden te veroveren. De 2e fase begon midden 19e eeuw, het werd het imperialisme genoemd. Een imperium is een groot rijk dat is ontstaan door andere volken te onderwerpen. Met imperialisme wordt het streven van een staat om een groot rijk op te bouwen bedoeld. Grote delen van Azië en Afrika werden koloniën.
Redenen voor het imperialisme waren:
■ Zoeken naar grondstoffen
Grondstoffen waren soms niet in Europa te vinden, of er was een tekort aan. Rubber en katoen werden uit de koloniën gehaald.
■ Zoeken naar afzetgebieden en het verkrijgen van macht
Ook buiten Europa werden producten verkocht. Europese landen zochten afzetgebieden om hun producten te verkopen. Zo’n gebied noem je een afzetgebied. Engelsen vonden na de nederlaag van Napoleon dat hun land het machtigste ter wereld was. Bezit van koloniën werd een kenmerk van macht hebben. Veel koloniën → rol in de wereldpolitiek.
■ Vooruitgang brengen in de wereld
Europeanen vonden dat zij een taak hadden om in de rest van de wereld voor vooruitgang te zorgen. Het beste kon dit door gebieden te veroveren. Zendelingen en missionarissen zorgen voor verbreiding van de Europese cultuur.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden