Geschiedenis hoofdstuk 3
Aantekeningen 3.1
De opkomst van de Islam
Deze paragraaf gaat over het kenmerkende aspect: het ontstaan en de verspreiding van de islam.
5 zuilen:
- Allah is de God en zijn profeet is Mohammed
- Ramadan
- Mekka
- 5 keer per dag bidden met gezicht gericht naar Mekka
- Liefdadigheid
Overeenkomsten met het Christendom en Jodendom:
- Een God (monotheïstisch)
- Heilig boek
- Leven na de dood
- Abrahamistische godsdiensten
- Oordeel
- Normen en waarden
- Jeruzalem
- Bidden
- Zorgen voor de armen
In 622 werd Mohammed verdreven uit Mekka naar Merdina. Begin Islamitische jaartelling, van uit hier begint de verspreiding van het geloof.
In 630 werd Mekka heroverd, uitbereiding tot Pyreneeën, Balkan, Perzië en het Oost Romeinse Rijk.
Hoe waren de snelle veroveringen mogelijk?
1) Door ruiterlegers, ze waren militair superieur
2) Onderlinge verdeeldheid opgeheven door de Islam
3) Jihad als opdracht van het geloof
4) De cultuur van de overwonnen volken wordt niet vernietigd maar overgenomen
5) Arabieren vormen de politiek, militaire toplaag maar laten de bestaande bestuur instellingen verder intact.
6) Arabische cultuur – economisch tot grote bloei
Aantekeningen 3.2
Hofstelsel en horigheid
Deze paragraaf gaat over het kenmerkende aspect: de vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid.
Kenmerk: agrarisch – urbaan à zelfvoorzienend, agrarische organisatievorm = hofstelsel
Na de val van Rome verdwijnt het West-Romeinse Rijk met alles wat daarbij hoorde: vrede, recht, welvaart, steden etc.
De economie was bijna geheel teruggevallen op agrarisch/zelfvoorzienend (= autarkisch) met de adel aan de macht. Er komt een groep van halfvrije horigen die gebonden waren aan de grond en erfpacht hadden (wel vrij bewerken en overdraagbaar op kinderen).
Na de val van het Romeinse Rijk waren alleen de sterken/adel nog in staat bescherming te bieden aan de boeren in ruil voor hun grond.
Zo werden de boeren geheel afhankelijk van de heer. De grond kregen zij terug in erfpacht, maar moesten de pacht in natura betalen (diensten en goederen).
Aantekeningen 3.3
Het feodale stelsel
Deze paragraaf gaat over het kenmerkende aspect: het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur.
De val van het Romeinse Rijk had tot gevolg – krijgsheren die regio’s beheersen – doel :
- Groter gebied
- Oorlog
- Verbonden sluiten
Voorbeeld Frankrijk, koning Clovis wist de basis voor het Frankische Rijk te leggen. Uitbereiding door Karel de Grote.
768 – 814
800 keizer
Bestuurd:
- Burggraven voorkomen een inval van buiten
- Elk gebied had een vazal
- Leenman – grond gebied te leen, in ruil daarvoor koning met raad (advies) en daad (leger) bijstaan – leenman heeft een domein, behoort tot eliten (adel)
Hoe kwam de Heer aan die grond?
- Uit eigen domein
- Grond van de kerk
- Overwonnen volken
Vazallen gingen steeds vaker na Karel hun leen als eigendom beschouwen. Rond 1000 lag de feitelijke macht niet bij de koning, maar bij de plaatselijke heersers.
Aantekeningen 3.4
Christendom in Europa
Deze paragraaf gaat over het kenmerkende aspect: de verspreiding van het christendom in geheel Europa.
Schisma van 1054 =
Scheuring tussen Westers en Oosters Christendom
Accent oosten – koning Christus
Accent westen – lijdende Christus
Iconen in kerken
Wie is de belangrijkste bisschop?
Rome – de katholieke kerk is de algemene kerk
Oosters orthodoxe kerk = oost
West Oost
Twee naturen volkomen God alleen mens (arianisme)
en mens
Kerk groeit explosief
- Militaire veroveringen
- Koning die christelijk werd – massale bekering van het volk
- Heilige plicht: missionarissen
- God als bondgenoot voor de koning
- Aansluiten bij Germaanse heidendom
Blz. 51 heidendom
- Ze tolereerde het geloof in dwergen, reuzen, trollen en geesten
- Zondegoden
- Vruchtbaarheid
- Heidense heiligdommen werden kerken
Geschiedenis hoofdstuk 4
Aantekeningen 4.1
De opkomst van de steden
Deze paragraaf gaat over het kenmerkende aspect: de opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving.
Opbloei van landbouw
- Risterploeg
- Drieslagstelsel
- Ontginnen
Akkerbouw, landbouw, tuinbouw
- Overschot – handel via handelswegen – knooppunten – klooster/kasteel – veilig wonen – nederzettingen – nieuwe steden – opbloei van het oude Rome.
- Betere werktuigen
- Specialisatie
- Ze verbouwde meer dan dat ze zelf nodig hadden.
- Op de handelswegen kwamen knooppunten, daar kwamen de mensen te wonen.
De samenleving wordt agrarisch – stedelijk. Steden blijven afhankelijk van het omringende platteland.
Aantekeningen 4.2
De stedelijke burgerij
Deze paragraaf gaat over het kenmerkende aspect: de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden.
De burgerij komt uit de handelsklasse.
Waarom werden de rechten verleend?
Omdat de heer er geld voor kreeg (belasting)
De steden willen vrijheid: stadsrechten
- Ze krijgen een eigen munt
- Een eigen bestuur
- Ze mogen rechtspreken
- Eigen wetten maken
Voordelen voor de heer:
Belastinguitkomsten, deelname aan de geldeconomie, minder afhankelijk van eigen land en boeren/horigen. Tegelijk: minder greep op de economie, macht verschoof naar de stad.
In steden: burgers – burgerrechten en muren: trots/verdedigen – plicht
Ambachtslieden verenigen zich in gilden;
- Regels voor het product qua prijs en kwaliteit en hoeveelheid
- Meesterproef
- Regelde alles voor haar leden van de wie tot het graf
Kooplieden – patriciërs = rijke
Burgerij = elite/bestuur rivaliserende families
Aantekeningen 4.3
Staatsvorming en centralisatie
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden