Hoofdstuk 3 Morgen gezond weer op?
3.1 De overheid als nachtwaker 1850-1900
In 1848werd koning Willem II naar eigen zeggen in een nacht liberaal. De liberalen en andere groepen kregen meer macht in Nederland, en door de nieuwe grondwet, waren voortaan de ministers verantwoordelijk. Door interne tegenstellingenwas er geen volledige liberale dominantie. Er waren nog geen politieke partijen, maar wel vier stromingen: liberalen, conservatieven, antirevolutionairen en katholieken. Sociale zorg bleef liefdadigheid, zonder hulp van de overheid. Armoede werd beschouwd als treurig maar onvermijdelijk.
Maar in de jaren ’70 ging de overheid zich voor het eerst zorgen maken over kinderarbeid.
S. Van Houten was een van de eerste liberale politici die vond dat staatsinterventie soms gewoon nodig was. In 1874 kwam dan ook het kinderwetje van Houten. De wet stelde in praktijk weinig voor, en er werd niet genoeg gecontroleerd, maar het was voor het eerst dat er werd nagedacht over sociale zorg. Er kwam een nieuwe interesse voor sociale kwesties, en er werden vakverenigingen opgericht.
Vanaf de jaren ’70 was er ook de schoolstrijd, de strijd tussen openbaar en bijzonder onderwijs. Confessionelen moesten belasting betalen voor de openbare school, maar ook alles zelf betalen voor het eigen christelijk onderwijs. In 1886 werd er onderzoek gedaan naar de werking van het kinderwetje, en 3 jaar later was er de Arbeidswet. In de jaren ’90 ging de sociale kwestie vooral om de kiesrechtstrijd. Tot dan mochten alleen mannen die veel belasting betaalden, stemmen. Maar er werd besloten dit aan te passen, waardoor nu 26% van de mannelijke bevolking boven de 25 mocht stemmen. In 1896 werd dit zelfs meer dan de helft.
Liberalen – stroming die is voor ontwikkeling van de burger, waarbij de staat zich zo min mogelijk moet bemoeien
Conservatieven – stroming die bestaande maatschappelijke-politieke verhouding wil behouden, en de staat mag ingrijpen
Antirevolutionairen – stroming die handelt met de bijbel als uitgangspunt
Katholieken – kleine rol voor de overheid, voor onderlinge samenwerking
Sociale kwestie – sociale problemen, waarvan de belangrijkste de schoolstrijd, algemeen kiesrecht en arbeidersomstandigheden
Soevereiniteit in eigen kring – hier: antirevolutionairen hoeven zich slechts te verantwoorden voor God
Socialisten –
Schoolstrijd – strijd in de jaren ’70 van de 18e eeuw, waarbij de confessionelen boos waren dat ze zowel belasting moesten betalen voor de openbare school, als al het geld voor eigen christelijk onderwijs. Opgelost met een wet dat beide scholen evenveel financiële steun zouden krijgen
Sociale zekerheid –
Kiesrecht – het recht te stemmen tijdens verkiezingen
3.2 De eerste aanzetten tot sociale politiek 1900-1930
Door de uitbreiding van het kiesrecht kreeg de arbeider meer te zeggen. Confessionele partijen domineren de politiek. Rond 1914 zijn er veel voorstellen voor sociale zorg, waardoor de burger meer het gevoel krijgt dat de staat haar verzorgende taken niet meer uit de weg gaat.
In 1903 zijn er twee belangrijke spoorwegstakingen, en er komen nationale vakbonden.
De arbeidsklasse groeit, en de politiek kan maar moeizaam op de veranderingen inspelen. De liberalen en de katholieken hebben interne verdeeldheid. Tot 1905 loopt de discussie of vrouwen buitenshuis mogen werken. Feministen waren tegen bijzondere wetten, omdat het vernederend zou zijn. Tot 1918 waren drie onderwerpen dus het belangrijkst: de strijd om algemeen kiesrecht, de schoolstrijd en de strijd om betere arbeidsomstandigheden/sociale voorzieningen. Veel socialisten waren bang dat het invoeren van vrouwenkiesrecht het invoeren van algemeen mannenkiesrecht in gevaar zou brengen. Er werden werkgroepen opgericht om een oplossing te vinden voor het kiesrecht en de schoolstrijd. De schoolstrijd werd opgelost door in de wet vast te leggen dat alle lagere scholen gelijke financiële steun kregen, en ook werd het algemeen mannenkiesrecht ingevoerd, voor iedereen ouder dan 23 jaar. In 1919 kregen ook vrouwen kiesrecht. Er trad verzuiling op in Nederland, en het ging er de eerste jaren van het Interbellum relatief rustig aan toe. Sociaal gezien was het minder rustig, en de politiek ging/moest nadenken over een nieuw sociaal beleid. Toch werden pas na de Tweede Wereldoorlog concrete voorstellen uitgevoerd. Tijdens de economische crisis in de jaren ’30, greep de overheid noodgedwongen meer in. In het interbellum gaat de overheid meer uitgeven aan onderwijs en sociale voorzieningen. Na de waardevermindering van de gulden (1936) herstelt de economie zich.
Anarchistisch – politieke stroming die iedere vorm van regeringsdwang afwijst
Evenredige vertegenwoordiging – kiessysteem waarbij het percentage behaalde stemmen het percentage zetels is
Verzuiling – opdeling van de samenleving in politieke en levensbeschouwelijke hokjes
Subsidiariteitsbeginsel – de opvatting dat de overheid alleen maar mag ingrijpen als ‘natuurlijke gemeenschappen’ hun taak niet aankunnen
Nachtwakerstaat – staat waarbij de overheid zich beperkt tot zorg voor veiligheid, rechtsspraak, onderwijs en infrastructuur
3.3 De opbouw van de verzorgingsstaat 1945-1970
Er werden in de Tweede Wereldoorlog grote verliezen geleden, zowel qua mensen als middelen. Het sociale beleid werd verbeterd, voornamelijk de actieve instelling van de overheid. Economisch gezien werden de lonen laag gehouden en er was prijsbeheersing. De overheid vergrootte zijn greep op het economische leven, en de VS hielp Nederland herstellen met leningen en schenkingen. Sociaal gezien werden vooral de ouderen geholpen (AOW, AWW).
De plannen om van de PvdA een doorbraakpartij te maken mislukten en de verzuiling kwam terug. Van 1945-1958 vormden de KVP en de PvdA de spil van de Nederlandse politiek, de Rooms-Rode coalitie. Er kwam een pacificatiedemocratie in Nederland tot midden jaren ’60. Oude politieke partijen kwamen terug en de VVD werd opgericht.
De jaren ’50 toonden een sterke economische groei, waardoor in de jaren ’60 de verzorgingsstaat kon worden voltooid, met als hoogtepunt de Algemene Bijstandswet (ABW).
Steeds meer kinderen gingen naar school, en de toegankelijkheid van het hoger onderwijs werd verbeterd. Hier bleken ze later wel het paard van Troje in huis mee te hebben gehaald, want het waren deze jongeren die in de jaren ’60 gingen protesteren tegen de overheid.
De oudere (oorlog)generatie was zeer tevreden met de geboekte sociale en economische vooruitgangen, maar de jongere generatie die hiermee was opgegroeid en het gewend was, bekritiseerden de welvaartsmaatschappij. Hierdoor kwam er onder andere een minister voor de Derde Wereld.
In de Nacht van Schmelzer viel het kabinet. Nieuwe partijen werden opgericht en de pacificatie was voorbij. Deze ging over in polarisatie.
Verzorgingsstaat – maatschappij waarin de overheid met handhaving van de parlementaire democratie veel materiele en niet materiele voorzieningen heeft getroffen
Doorbraak-partij – poging de traditionele scheiding tussen confessionelen en niet-confessionelen te doorbreken, en een grote politieke beweging op te richten
Polarisatie – versterking van tegenstellingen (hier: tussen politieke partijen)
3.4 Herziening van de verzorgingsstaat 1980-nu
In de jaren’70 werd Joop Den Uyl premier, en hij wilde nivellering en democratisering.
De wereldcrisis zorgde voor een eind van de hoogtijdagen van de verzorgingsstaat. Hoewel PvdA ook de volgende verkiezingen won, kwam er geen tweede kabinet Den Uyl, maar een CDA-VVD kabinet, met als premier A. van Agt. In de jaren ’80, onder Lubbers, kwam er afslanking van het overheidsapparaat. De overheidstaken en de zorg werden weer flink beperkt. Het CDA voerde de verzorgingsmaatschappij in, waar het niet alleen aan de overheid maar ook organisaties en het individu was om voor de naaste te zorgen. In de jaren ’90 kwam er een paarse coalitie, onder Wim Kok. De privatisering van de sociale zekerheid werd ter hand genomen. In Europa kwam er een Sociaal Handvest, een boekwerk met sociale grondrechten, dat de basis moest vormen voor een uniformering van de sociale stelsels binnen de lidstaten. Hier is nu nog weinig van terechtgekomen, en de individuele burger lijkt weinig te zeggen te hebben.
Maar in de jaren ’90 was er wel de voetballer Jean-Marc Bosman, die een zaak voorlegde aan het hof. Hierdoor is het gehele voetbaltransfersysteem in Europa veranderd.
Maakbare samenleving – samenleving waarbij de overheid alle maatschappelijke problemen zal oplossen
Verantwoordelijke samenleving – samenleving waarbij maatschappelijke organisaties en individuen mede verantwoordelijk zijn voor hun naasten
Hoofdstuk 4 Verwennen, verwaarlozen of de harde hand?
4.1 Gezin, familie en huishouden
Het gezin heeft zich ontwikkeld van groot naar klein, wat ook door de industrialisatie zou komen. Daarvoor waren er vooral meergeneratiegezinnen. Toch waren er in West-Europa ook al veel kerngezinnen. Historici moeten vooral informatie winnen uit egodocumenten. Van 1500 tot 1700 groeide de bevolking bijna niet. Dat komt door late huwelijken, veel ongehuwden en grote kindersterfte tot 1880. In West-Europa trouwde men zo laat, omdat ze eerst een zekere financiële toekomst wilden hebben, om hun (toekomstige) gezin te kunnen onderhouden. De sterfte was groot tot einde 19e eeuw, door klimaat, hongersnood en ziekten. Men werd maar 30 tot 40 jaar. 40% van de sterfte was bij kinderen, en ook veel vrouwen stierven tijdens de bevalling. 80% van de mensen werkte in de landbouw, en de belangrijkste eenheid van productie was het huishouden iedereen had een taak, binnens- of buitenshuis. Eind 18e eeuw veranderde het West-Europese huwelijkspatroon. Er was minder sterfte, door hygiëne, maar het geboortecijfer bleef hoog. Rond 1900 daalde het geboortecijfer, en ontstond het modern demografisch patroon; jong trouwen, minder ongehuwden, minder sterfte, kleinere gezinnen. Nederland is wel een uitzondering, want de bevolking groeide met 370% tussen 1850-1950. Er werd namelijk jong gehuwd, en er werden veel kinderen geboren, terwijl het sterftecijfer daalde.
Meergeneratiegezin – gezin waar meerdere generaties bij elkaar wonen
Kerngezin – gezin bestaande uit ouders + kind(eren)
Demografische ontwikkelingen – ontwikkelingen in bijv. bevolkingsgroei
Egodocumenten – persoonlijke documenten als dagboeken, brieven
West-Europese huwelijkspatroon – in de 17e eeuw: mensen trouwen op relatief late leeftijd
Eenheid van productie –
Modern demografisch patroon – laag sterftecijfer, laag geboortecijfer
4.2 Verzorgen en opvoeden
Ouders hebben drie functies t.o.v. hun kinderen: materiele verzorging, opvoeding en emotionele verzorging. Vaak kwamen kinderen ongewenst (bijv. door financiële situatie). Regelmatig legde de moeder dan het kind te vondeling bij kerken en kloosters. In Frankrijk waren dit zelfs zo’n 30.000 kinderen per jaar, vaak buitenechtelijk. In arme gezinnen stierven veel kinderen, en diegene die wel bleven leven moesten al vroeg werken. Ook verlieten ze eerder het huis. Na de industrialisatie werkten steeds meer leden van het gezin buitenshuis, in de fabriek. Kinderarbeid in de fabrieken werd een maatschappelijk probleem. Eind 19e eeuw verving onderwijs langzamerhand kinderarbeid, en in 1901 werd de leerplicht ingevoerd.
In rijkere gezinnen werden kinderen veel langer verzorgd door ouders
Opvoeden is het overdragen van kennis, normen en waarden aan kinderen. In de 16e en 17e eeuw was er geen strikte scheiding tussen de volwassenenwereld en die van kinderen. Ouders waren kinderachtiger, kinderen juist vroeg volwassen. Er kwam een beschavingsproces op gang, en er kwam een grotere afstand tussen de kinderen en volwassenen. Dit gebeurde eerder bij welgestelde gezinnen. Protestanten dachten dat kinderen van nature verdorven waren, en daarom moesten ze goed en hard worden opgevoed. Katholieken dachten dit niet, en voedden hun kinderen ook meer op met wederzijds respect. Humanisten gingen niet uit van een God die hun kinderen moest opvoeden. Ze begonnen al vroeg met hun kinderen leren lezen.
Ook dachten sommige humanisten, overgenomen van het denkbeeld van Rousseau, dat niet alles om leren moest gaan, kinderen mochten ook spelen om het spelen. Het beeld van de kindertijd veranderde in een op zichzelf staande tijd. Het kind mocht lol hebben, maar niet te verwend worden. Kinderen werden verheerlijkt in de 18e en 19e eeuw. Straffen, mildheid en een eigen kindertijd waren belangrijk.
School werd ook een belangrijke opvoeder. Vanaf de 17e eeuw gingen steeds meer mensen naar school. Het was harder op school, dan thuis, ze werden goed opgevoed, en het hield de kinderen ook nog van de straat. Tot laat in de 19e eeuw was er wel veel schoolverzuim, om thuis of op het platteland te kunnen werken, als ze nodig waren. Er werden toen maatregelen genomen. In de 20e eeuw veranderde de verhouding tussen ouders en kinderen erg. Dit zou een oorzaak van het generatieconflict kunnen zijn.
Materiele verzorging – een van de taken van een ouder, voeden en kleden
Opvoeding – taak van een ouder, normen, waarden en manieren bijbrengen aan een kind
Emotionele verzorging – taak van een ouder, bescherming en liefde bieden
Buitenechtelijk – buiten een huwelijk, kind van ongehuwde moeder of door vreemdgaan
Kostwinners – mensen die geld verdienen (voor het gezin)
Beschavingsproces – het proces in de 17e/18e eeuw waarbij de kinderwereld en die van volwassenen zich steeds meer scheidde
De verlichting – brede culturele stroming in de 18e eeuw
Generatiekloof – ouders hebben minder natuurlijk gezag voor hun kinderen, er is een grotere kloof, een minder sterke band tussen ouder en kind
Modern beeld van de kindertijd – beeld, gevormd in de 19e eeuw, met de opvattingen dat kinderen het best kunnen opgroeien in een gezin, hun eigen rechten en privileges hebben en dat de kindertijd belangrijk is voor hoe je als volwassenen bent
4.3 Een moederhart, een gouden hart? Ideeën over ouderliefde
Is het vanzelfsprekend dat een moeder van haar kinderen houdt? Er is weinig over te vinden, en als een kind stierf werd hij zonder moeite begraven. Er zijn twee visies: kinderen kregen weinig liefde, en werden alleen klaargestoomd voor de volwassen wereld. Een gestorven kind was slechts een financiële vooruitgang. Dit is de zwarte legende.
Maar er zijn ook historici die denk dat ouders wel van hun kinderen hielden, en dat ze zich mentaal blokkeerden voor sterftegevallen, omdat ze zo vaak voorkwamen. Dit is de witte legende. Emotionele verzorging werd steeds belangrijker voor ouders, en de burgerij bracht dit het eerst in praktijk. Door de kleinere gezinnen en het lage sterftecijfer zou de band ook kunnen zijn gegroeid.
Zwarte legende – visie dat ouders vroeger weinig om hun kind gaven
Witte legende – visie dat ouders wel van hun kind gaven, maar dat het andere tijden waren
4.4 Beschavingsarbeid van burgerij en overheid
Eind 19e eeuw begon in Nederland de industrialisatie. De overtuiging groeide dat de overheid zich niet alleen met sociale wetten moest bemoeien, maar ook met het gezinsleven van arbeiders. Dit was wegens sociale bewogenheid, maar ook omdat een verloederde arbeidersklasse niets goeds zou uithalen. Zuigelingensterfte werd een armoedeverschijnsel.
Doordat werkgevers en scholen zagen hoe nadelig slechte voeding en drank was voor de arbeiders, kwam er loonverhoging voor mannen. Dit was ook, zodat vrouwen meer thuis konden zijn voor hun gezin. Vanaf 1901 kwamen er consultatiebureau’s waar moeders terecht konden voor opvoedadviezen. Er werd geleerd hoe gezinnen hun woning netjes moesten houden en het gezellig maken thuis. Soms kwamen deze initiatieven van de overheid zelf en soms van particuliere instellingen.
Beschavingsoffensief – een overvloed van materiele en emotionele hulp voor arbeiders in eind 19e eeuw om meer zelfbeheersing en regelmaat in hun leven te krijgen
REACTIES
1 seconde geleden