Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 2 en 3

Beoordeling 8.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 1315 woorden
  • 7 februari 2009
  • 4 keer beoordeeld
Cijfer 8.3
4 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 2 paragraaf 1
Hoe was de steunverlening rond 1930 geregeld?

In 1929 ging het helemaal mis met de economie in de wereld. Wat waren de gevolgen van die crisis waren.
Economie heeft met geld te maken. Als mensen veel geld verdienen, gaat het goed met de economie. Maken bedrijven te weinig winst, gaat het slecht met de economie. In de geschiedenis is het altijd zo geweest dat het een tijdje goed ging met de economie, maar er kwam altijd weer een mindere tijd. Toch liep het helemaal fout in 1929. Nederland dat veel importeerde en exporteerde kreeg al spoedig te maken met werkloosheid dat kwam omdat het met de economie slecht ging. Hoe was het toen met de steun geregeld want mensen zonder werk en zonder geld konden dus eigenlijk niet leven dus hebben ze in 1913 enkele sociale wetten aangenomen. Die hielpen vooral mensen die ziek, invalide en sommige ouderen. In 1917 is er ook een werkloosheidsbesluit genomen. De overheid vulde voortaan de werkloosheidsklassen dat betekend dat alleen mensen die lid waren van een vakbond een uitkering kregen. De uitkering was van korte duur acht weken en werd maximaal met nog 6 weken verlengd. In de jaren 20 startte de overheid met werkverschaffing werklozen konden tegen loon per week kanalen graven, of andere dingen. Wie niet wilde werken kreeg 5 gulden daar moest die het dan meedoen. Dat is te weinig om zonder hulp in leven te blijven. In het begin van de jaren dertig waren de meeste mensen niet verzekerd tegen werkloosheid. Degenen met een verzekering raakten meestal langdurig werkloos en verloren hun uitkering. Toen kwam de steunverlening die kwam in 1931 dat wil zeggen dat je hulp krijgt wel alleen tussen de 21 en 60 jaar die buiten hun schuld ook werkloos waren, kregen hulp. Wie jonger of ouder was moest door familie of vrienden. Werkloze vrouwen hadden meestal ook geen recht op steun. De hoogte van de steun bedroeg ongeveer de helft van het vroegere loon. Kostwinnaars met een kind kregen een aanvulling omdat die ook nog voor het kind moesten zorgen.
Werklozen moesten dagelijks stempelen. Dat was omdat mensen dan niet stiekem geld konden bijverdienen. Controleurs mochten van de gemeente dag en nacht binnenvallen bij de mensen of ze geen thuiswerk deden. Door deze regels kreeg lang niet iedereen een uitkering omdat ze dat nooit helemaal bij konden houden.


Hoofdstuk 2 paragraaf 2
Welke maatregelen nam de overheid?

Vanaf 1930 daalde de productie in Nederland, vooral handel en andere dingen zoals landbouw.
Meneer H. Colijn voerde een aanpassingspolitiek als de welvaart daalde, moest de overheid zich daarbij aanpassen en ook minder uitgeven. In 1934 verlaagde Colijn
De steun aan werklozen. Dat gebeurde juist in de periode dat de werkloosheid enorm ging stijgen. De hoogte van de steun bedroeg ongeveer de helft van het vroegere loon. Als iemand lang werkloos was raakten zijn kleding, schoeisel en andere spullen allemaal versleten als je dat gebeurt kun je niet veel doen het enige is vragen aan iemand, zoals familie. Dan moest je per keer een speciale uitkering aanvragen. Veel mensen deden dat liever niet omdat voor de vernederende behandeling. In het ondergoed van die vereniging stonden rode stempels. De schoolkleding en de klompen die kinderen van werklozen kregen, waren duidelijk herkenbaar dat lijkt mij niet fijn want dan weten ze gewoon dat je erg arm bent en helemaal niks hebt dat van je zelf is.
Een grote groep had een hekel aan die mensen want die kregen het gratis.
Omdat de nood onder de werklozen toenam. Werk er in 1931 het NCC op gericht oftewel Nationaal Crisis Comité. Daar konden werklozen aanvullende steun krijgen voor dingen die echt noodzakelijk waren zoals eten, kleding en schoenen.
Na een aanvraag gingen controleurs kijken of het wel echt nodig was. Die controleerde ook of ze geen steunfraude pleegden. Die controleurs speurden dag en nacht af om te kijken of ze dat niet aan het doen waren. Waren ze dat aan het doen werden ze opgepakt en opgesloten. In 1937 nam het ministerie van sociale zaken een maatregel om sparen onder werklozen aan te moedigen het kwartje van Romme. Een werkloze met kinderen mocht een kwartje per week sparen. De regering paste daar dan een kwartje bij. Tot de 2e wereldoorlog bleef de positie van de werklozen erg moeilijk. stumpers

Hoofdstuk2 paragraaf 3
Hoe reageerde de samenleving op het crisisbeleid?

In 1931 brak in Twente een staking uit onder textielarbeiders. Vanwege een loonsverlaging. In april 1932 moesten zij hun strijd opgeven zonder iets bereikt te hebben. Ook de steunverlening in 1934 leidde tot protesteren. Er braken over al relletjes uit vooral in Amsterdam. Het leger moeste er nog aan te pas komen.
Er vielen 7 doden en 10 tallen gewonden. Ten gevolge van de huurachterstand kwamen veel werklozen in de problemen. Er waren dan ook geregeld huurstakingen.
Die hadden vaak weinig succes want ze bereikten er niks mee. In 1934 werd er minder gestaakt dan ooit. Omdat de crisis lang duurde moesten de politieke partijen toezien dat de overheid zich steeds meer met de economie ging bemoeien.

De liberalen die niet in de regering zaten, wilden alleen meewerken aan noodregelen.
Het principe bleef gewoon: de overheid wilde zo weinig mogelijk ingrijpen.

De SDAP kwam in 1935 met het plan van de arbeid het plan kreeg erg veel aandacht.
Toen begon de tweede wereldoorlog ook net.

Hoofdstuk 3 paragraaf 1
Na de oorlog begon de overheid met de opbouw van de verzorgingsstaat. Het was de bedoeling dat de overheid iedere Nederlander een minimumbestaan zou garanderen. Dat geldt natuurlijk ook voor de mensen die niet voor zich zelf konden zorgen.
Er waren verschillende redenen om een verzorgingsstaat op te bouwen.
De vernederende behandeling van de werklozen en andere hulpbehoevenden. Er was ook angst voor revolutionaire antidemocratische stromingen zoals communisme en fascisme. Tijdens het hoogtepunt van de crisis hadden de communisten aan de ene kant een fascistische partijen aan de andere kant redelijk wat stemmen van de kiezers gekregen. Onmiddellijk naar de oorlog was er in Nederland overal gebrek aan. Industrie, wegen en spoorwegen alles. De regering zette alles op alles om zo snel mogelijk te industrialiseren. Daarvoor was veel geld en veel mensen nodig.
Als werkgevers en werknemers goed samen werken heet dat harmoniemodel. De arbeiders moesten dan tevreden zijn met een laag inkomen. Ondertussen was de overheid begonnen met de opbouw van de verzorgingsstaat. De verbetering van de sociale zekerheid bereikte haar hoogtepunt met de invoering van een aantal volksverzekeringen.


Hoofdstuk 3 paragraaf 2

De opbouw van de verzorgingsstaat die in de jaren 50 begon werd voltooid inde jaren 60. het bleef in die jaren goed gaan met Nederland. De werkloosheid werd minder en de welvaart ging goed.
Vanaf die tijd garandeert de staat sociale zekerheid. Iedereen die niet voor zichzelf kan zorgen heeft het recht op een uitkering. De sociale verzekeringen die daaronder vallen zijn werknemersverzekeringen en volksverzekeringen. In 1960 waren de werknemersverzekeringen al voor een groot gedeelte geregeld. In 1967 kwam daar de arbeidsongeschiktheidverzekering bij de WAO. Als iemand door ziekte een jaar niet kon werken had hij recht op een uitkering.
En in 1965 kwam er ook nog de ABW of de Algemene Bijstandwet. Iedereen kreeg daar een uitkering als je ziekwas of andere dingen om niet te kunnen werken.

Hoofdstuk 3 paragraaf 3
In de jaren 70 en 80 begon de verzorgingsstaat te kraken. Dat had een aantal oorzaken. In die jaren kwam er een einde aan de voortdurende economische groei en kwam een crisis dus meer werklozen dus meer mensen in de verzorgingsstaat .
En het aantal arbeidsongeschikten nam schrikbarend toe. Dat kwam omdat het werk vaak zwaar was of heel lang. Ook het misbruik van sociale voorzieningen nam toe. Dat kwam mede doordat allerlei regelingen erg ingewikkeld waren. Fraude plegen was niet zo moeilijk. De regelingen waren nauwelijks te controleren. De controle was ook niet meer zo groot als het was in de crisis. De uitkeringen waren vooral in de jaren 70 flink verhoogd. Dat maakte het ook aantrekkelijk om niet te gaan werken. In 1994 was het zover gekomen dat er bijna evenveel mensen met een uitkering waren dan mensen met een baan.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.