Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 2

Beoordeling 6.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 2208 woorden
  • 19 januari 2015
  • 29 keer beoordeeld
Cijfer 6.5
29 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

2.1 – De Griekse democratie

 

  • In Athene (Griekenland) worden beslissingen genomen door een volksvergadering.
    • Zo’n regering door ‘het volk’ noemen we een democratie.
    • In de moderne democratie kiezen burgers vertegenwoordigers in een parlement.
    • In de Atheense democratie mochten alle (vrije) Atheense mannen rechtstreeks beslissen.
      • Dat is een directe democratie.
        • Een voorwaarde: er moesten niet teveel burgers zijn
  • In Athene kon zo’n directe democratie ontstaan doordat de Grieken in een groot aantal stadstaatjes (een polis) woonden.
    • Zo’n polis bestaat uit een stedelijke kern met het omringende platteland.
      • De meeste poleis hadden een paar duizend inwoners.
      • Athene was ook een polis, maar een grote met wel 300.000 mensen.
    • Van deze 300.000 mensen ook vrouwen, kinderen, slaven en vreemdelingen
      • Zij mochten echter niet meepraten.
    • Vrije Atheense mannen bezaten het Atheense burgerrecht, zij hadden gelijke rechten.
  • Deze onderlinge gelijkheid was in de 5e eeuw v.Chr. erg belangrijk.
    • Zij waren bevreesd voor een al te machtige leider.
    • Ooit was Athene geregeerd door koningen en later door de adel (aristocratie = groep).
    • Ook was er ooit één man aan de macht geweest (een tiran = alleenheerser)
  • Om ervoor te zorgen dat iedereen gelijk bleef, was de democratie zo ingericht dat niemand te veel macht kon veroveren.
    • De belangrijke beslissingen waren in handen van de volksvergadering.
    • De volksvergadering koos elk jaar een stadsbestuur
      • Het dagelijks bestuur van deze raad bestond uit 50 leden, elk 1 maand blijven.
      • Het dagelijks bestuur had elke dag een andere voorzitter.
  • De Atheense rechtspraak was niet in handen van rechters, maar van een volksjury.
  • Leger werd geleid door tien generaals (strategen) die elk jaar gekozen werden – volksvergadering
  • De volksvergadering kon bovendien besluiten een ‘schervengericht’ te houden.
    • De burgers schreven op en potscherf welke persoon te veel macht had.
    • De winnaar werd voor een tijd verbannen (wegstemmen politici heet ostracisme)
  • Op de democratie in Athene was ook kritiek, zeker na de Siciliaanse expeditie (verloren oorlog).
    • Griekse filosofen (onderzoekers van allerlei aspecten) vroegen zich af of het bestuurssysteem wel goed genoeg was.
    • Vanaf 600 v.Chr. probeerden onderzoekers een theorie te ontwikkelen voor verschijnselen
      • Ze ontdekten dat de natuur in beweging was en dat alles bestond uit atomen.
      • Hun inzichten waren vaak moeilijk aantoonbaar of wel speculatief.
  • In de 5e eeuw v.Chr. gingen de Griekse filosofen ook nadenken over hoe men het beste kon leven.
    • Wanneer iets ‘goed’ of ‘ kwaad’ was / of iets ‘waar’ of ‘niet waar’ was.
      • Belangrijkste filosoof uit deze tijd Socrates: ik weet niets, behalve dat ik iets weet.
      • Hij werd in 399 v.Chr. ter dood veroordeelt door het drinken uit een beker met gif.
  • Ook over de vraag hoe ze een polis moesten besturen dachten veel wetenschappers na.
    • Filosoof Plato (427-347 v.C) dacht dat een bestuur met onpartijdige mensen het beste was.
    • Handige sprekers konden in een democratie makkelijk mensen ompraten/beïnvloeden.
  • Ook Plato’s leerling, Aristoteles (384-322 v.Ch.) was kritisch over de democratie.
    • Hij vond dat alle burgers een politieke taak hadden.
    • Verder  vond hij kennis van groot belang om tot juiste beslissingen te komen.
    • Hij richtte zich vooral op het verzamelen van kennis, op bijna elk gebied.
      • Hij nam daarmee afstand van de speculatieve manier van het denken van filosofen.

 

 

 

 

 

2.2 – Het Romeinse Rijk

 

  • De vernietiging van Carthago vormt een onderdeel van de geschiedenis van het Romeinse Rijk.
    • Het was nooit een opgezet plan om het rijk zo groot te maken.
  • De behoefte aan veiligheid en de wens van macht stimuleerden Romeinen gebieden te veroveren.
    • Dat kostte geld en soldaten, maar door de veroveringen namen de inkomsten toe.
    • Bovendien leverden de veroveringen krijgsgevangenen op, slaven voor Romeinen.
  • In de 5e eeuw v.C. toen Atheense democratie bloeide, was Rome een bescheiden herdersplaatsje
    • In de 3e eeuw v.C. had Rome een groot deel van Italië onder controle.
    • Later ook Spanje, Griekenland, Noord-Afrika, Gallië en Midden-Oosten toegevoegd.
    • Het Romeinse Rijk omvatte toen het hele Middellandse Zeegebied.
    • In de 2e eeuw n.C. was het rijk op zijn grootst met 5 miljoen mensen.
  • Bij de uitbreiding maakte Romeinen gebruik van twee middelen: diplomatie en het leger.
    • Diplomatie: het sluiten van bondgenootschappen met lokale heersers
    • Leger: in ruil hiervoor gaf ome bescherming en levering van soldaten.
  • Het Romeinse leger bestond voornamelijk uit gewone boeren
    • Later ontwikkelde het zich tot een onverslaanbaar beroepsleger.
    • Om snel te kunnen verplaatsen legden de Romeinen een heel wegnetwerk aan.
    • De veroverde gebieden kregen een edelmoedige behandeling nadat ze…
      • De  krijgsgevangenen gevangen namen en ze tot slaaf maakten.
      • Ze hoopten dat de volken zich niet meer verzetten.
      • Soms kregen die het Romeinse burgerrecht
      • = Voorrechten die een Romeinse burger kreeg, zoals recht op eerlijk proces
      • Op die manier wisten de Romeinen hun wereldrijk enkele eeuwen bijeen te houden
  • Toch waren er vaak conflicten tussen de aanzienlijkste Romeinse families
    • Soms leidden deze conflicten zelfs tot burgeroorlogen.
      • Ze streden om politieke en militaire functies.
  • In de 1e eeuw v.C. dreigde een bevelhebber, Julius Caesar, een machtsgreep te plegen.
    • Hij werd echter door de verdedigers van de republiek vermoord.
  • In 27 v.C. wist 1 man de macht te veroveren, Keizer Augustus (eerste keizer)
  • In dit imperium trok hij veel macht naar zich toe; hij was de opperbevelhebber.
    • Vanaf keizer Augustus kende het rijk een lange periode van gedwongen rust.
    • Deze periode werd de Pax Romana genoemd en duurde tot de dood van Marcus Aurelius
      • Dit was in 180 n.C. – dat was dus een periode van meer dan 200 jaar.
  • Het Romeinse Rijk was een politieke, maar ook culturele eenheid.
    • Overal in het rijk bouwden de Romeinen wegen, bruggen etc. volgens het zelfde ontwerp.
    • Er waren overal indrukwekkende tempels, triomfbogen en standbeelden te vinden.
  • De Romeinse leefwijze werd sterk beïnvloed door de Grieken, de Grieks-Romeinse cultuur.
    • De Romeinse religie vertoonde al vroeg overeenkomsten, maar goden hadden eigen naam.
    • Ze vonden de Griekse bouwkunst en architectuur indrukwekkend.
  • Er zijn natuurlijk ook een aantal verschillen tussen de Grieken en de Romeinen.
    • De Grieken vonden de Romeinse gladiatoren gevechten maar niets.
  • De Grieks-Romeinse cultuur werd de cultuur van de klassieke oudheid.
    • Klassiek omdat deze cultuur later voor Europeanen lange tijd het voorbeeld was.
  • De grote verbreiding van de Grieks-Romeinse cultuur was mogelijk door militaire veroveringen.
    • In hoog ontwikkelde landen in het oosten maakten de Romeinen weinig indruk.
    • Bij de veroveringen moesten de inwoners de Grieks-Romeinse cultuur overnemen
      • Zo ook het schrift, wat niet bij ieder land in de smaak viel.
  • Ook nieuw voor deze landen was het gebruik van muntgeld
    • Het gevolg was dat inwoners in hoog tempo allerlei zaken van de Romeinen overnamen.
    • Ze gingen de Romeinse goden vereren in tempels en kozen Romeinse namen voor zichzelf.
  • Dit proces van romanisering droeg bij aan de verdere culturele eenwording van het Romeinse Rijk

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

 

2.3 – Joden en Christenen

 

  • Het Christendom was ontstaan in een joodse omgeving
    • De joden hadden vanaf 1000 v.C. eigen koninkrijkjes in Palestina (huidige Israël)
    • Rond 100 n.C. waren de Romeinen de baas in Palestina.
    • De joden hadden zich toen al verspreid over andere delen van het Romeinse Rijk.
    • Het enige wat de joden in de Diaspora (verstrooiing) bond, was hun godsdienst
  • De godsdienst van de joden verschilde in 3 opzichten vergeleken met de Romeinse godsdienst
  1. Monotheïsme; het vereren van 1 God.
    - terwijl de Romeinen voor alles een eigen God hadden.
  2. Het  belang van het heilige boek; de bijbel en de verhalen erin zijn heilig.
    - heilige teksten, liederen, wijsheden enzovoort.
  3. Religieuze voorschriften; hoe ze zich moeten gedragen, aantal regels.
    - joodse mannen besnijdenis & varkensvlees verboden te eten.
  • Maar in de loop van de tijd waren er veel opvattingen over hoe joden hun God moesten vereren.
  • Veel joden dachten dat ooit een joodse koning zou opstaan
    • Deze ‘Messias’ zou een eind maken aan de onafhankelijkheid van de joden.
  • Rond 30 n.C. bestond het idee dat er een nieuwe Messias was, Jezus (‘Christos’ in het Grieks)
    • Christos betekent gezalfde: iemand die met heilige olie tot koning is gemaakt.
    • Wat we over hem weten, komt uit 4 christelijke levensbeschrijvingen (evangeliën).
      • Deze zijn tientallen jaren na zijn dood geschreven, verzameld in Nieuwe Testament
      • Daaruit komt naar voren dat hij het joodse geloof een nieuwe inhoud wilde geven.
  • Jezus had felle kritiek op de priesters, die niet opkwamen voor armen maar winst wilden maken.
  • Leden van de joodse elite zagen geen Messias in hem, maar een lastpost die koning wilde zijn.
    • Het joodse gerechtshof sprak de doodstraf door kruisiging uit.
      • Dit werd door het Romeinse bestuur uitgevoerd.
    • Maar volgelingen van Jezus waren ervan overtuigd dat hij na 3 dagen was opgestaan.
    • Daarom wordt de dag dat hij opgestaan is ‘Goede Vrijdag’ genoemd.
  • In afwachting van Jezus’ terugkomst bekeerde zijn volgelingen zo veel mogelijk mensen.
    • Paulus was een leider van zo’n beweging.
      • Hij zorgde dat voedselwetten en besnijdenisplicht niet gold voor christenen.
      • Mede dankzij hem raakte het christendom definitief los van het jodendom.
  • Het christendom was een onopvallende sekte binnen de vele religies in het Romeinse Rijk.
    • Rond het jaar 400 was het christendom zelfs nog de enig toegestane godsdienst.
  • Een belangrijke verklaring voor dit succes was de goede organisatie van de christelijke kerk.
    • Paulus bekeerde niet alleen mensen, maar stelden ook ‘oudsten’ en ‘opzichters’ aan.
      • Dit werden later priester en bisschop.
    • De opzichter zou zich ontwikkelen tot hoogste kerkleider, de paus.
  • Een andere factor was hoe de Romeinen met het christendom om gingen.
  • Romeinen maakten zich niet druk om de christenen tot ze weigerden hun goden te vereren.
    • Dat wekte wantrouwen, keizer Nero besloot dat ze vanaf nu werden vervolgd.
    • Met enige regelmaat werden christenen doodgemarteld of bij de leeuwen gegooid.
    • Omdat deze ‘helden’ voor het christendom zijn gestorven worden ze als helden beschouwd
      • Botten en andere stoffelijke overblijfselen werden zorgvuldig bewaard
  • Door dit alles groeide het christendom tegen de verdrukking in.
  • Keizer Constantijn de Grote (280-337) maakte een einde aan de christenvervolging.
    • Hij stimuleerde de bouw van de kerk en stelde zondag in als rustdag.
    • Op zijn sterfbed liet hij zich tot christen bekeren.
  • Keizer Theodosius ging een stap verder, hij verbood alle andere godsdiensten.
    • Vanaf dat moment moest iedereen christen zijn.
    • Hiermee werd het christendom een staatsgodsdienst, de officiële van het Romeinse Rijk

 

 

 

2.4 – Het einde van het Romeinse Rijk

 

  • De plundering van Rome was een signaal dat de keizer de grip kwijt was.
    • In de 2e eeuw n.C. had Rome zijn maximale omvang bereikt.
    • Na de Pax Romana begon een periode van wanorde, machtsgrepen en machtsverdelingen
  • Toen keizer Theodosius I overleed, liet hij het westelijk deel over aan zijn zoon en het oostelijk deel aan zijn andere zoon.
    • Het oostelijke, Griekstalige deel met de hoofdstad Constantinopel
    • Het westelijke, Latijnsprekende deel werd het West-Romeinse Rijk.
  • Het probleem was dat de keizer het gebied niet goed bij elkaar kon houden.
  • Vanaf 375 trok een steppevolk uit Centraal-Azië, de Hunnen, plunderend naar het westen.
    • Deze nomaden bedreigden het leefgebied van de Germanen langs de grens van het West-Romeinse rijk.
    • Germanen waren verdeeld in stammen, zoals Visigoten, Ostrogoten, Vandalen, Franken en Bourgondiërs.
      • Zij zochten toevlucht in het Romeinse Rijk.
  • De keizers waren niet in staat deze volksverhuizingen te beheersen.
    • De Vandalen zijn een goed voorbeeld. Ze trokken rond 400 naar Spanje
    • In 411 moesten de Romeinen een deel van Spanje aan hen geven.
    • In 429 staken de Vandalen de zee over naar Afrika, ook nu kon de keizer alleen accepteren
  • Het gevolg was dat het rij compleet verbrokkelde.
    • Keizers konden daarom minder belasting innen.
  • Toen de Vandalen Afrika innamen, waren ze inmiddels zo geromaniseerd dat zij het gebied op bijna Romeinse wijze gingen besturen.
    • Er was 1 verschil; Rome kon de opbrengsten niet langer als belasting opeisen.
  • Het keizerrijk overleefde deze verbrokkeling niet.
  • Romeinse leger onder leiding van Odoaker kwam in opstand, keizer Romulus Augustulus afgezet
  • Odoaker werd keizer maar deed na een lange tijd afstand van de kroon.
    • Het West-Romeinse keizerrijk hield daardoor feitelijk op te bestaan.
  • Daarentegen kon het oostelijk deel van het rijk nog 1000 jaar in stand blijven.
    • Het oosten bleek economisch zo belangrijk dat de hoofdstad Byzantium werd (Grieks)
    • Hij bouwde hier een heel nieuwe stad, het nieuwe Rome.
    • Het nieuwe bestuurscentrum lag tussen de Middellandse Zee en de Zwarte Zee.
  • De stad was bedoelt als handels- en bestuurscentrum, bovendien als hoofdstad van christendom.
  • Het Oost-Romeinse rijk werd vanaf nu ook wel het Byzantijnse Rijk genoemd.
    • Het Rijk verloor grote delen in het oosten aan het islamitische rijk.
  • De ‘Romeinen’ dankten hun kracht vooral aan hun relatief grote welvaart.
    • Constantinopel lag aan belangrijke handelsroutes.
    • Ze haalden graan en huiden uit Rusland, zijde uit het Verre Oosten en allerlei producten uit Turkije.
    • Het leverde hoge belastinginkomsten op, hiermee aanvallen van buiten afgekocht
  • Daarnaast beschikten de Byzantijnse keizers over een goed functionerend leger.
  • Ook hadden ze een stevige greep op de organisatie van de kerk, eenheid van het rijk.
  • Al deze factoren droegen eraan bij dat het rijk van deze ‘Romeinen’ tot 1453 bleef bestaan.
  • Toen slaagde de Turkse sultan Mehmet II erin Constantinopel in te nemen.
    • Mehmet maakte een eind aan het Romeinse Rijk
    • Hij maakte Constantinopel tot hoofdstad van zijn Ottomaanse Rijk,
    • Hij veranderde de naam in Israël.

 

  • De plundering van Rome was een signaal dat de keizer de grip kwijt was.
    • In de 2e eeuw n.C. had Rome zijn maximale omvang bereikt.
    • Na de Pax Romana begon een periode van wanorde, machtsgrepen en machtsverdelingen
  • Toen keizer Theodosius I overleed, liet hij het westelijk deel over aan zijn zoon en het oostelijk deel aan zijn andere zoon.
    • Het oostelijke, Griekstalige deel met de hoofdstad Constantinopel
    • Het westelijke, Latijnsprekende deel werd het West-Romeinse Rijk.
  • Het probleem was dat de keizer het gebied niet goed bij elkaar kon houden.
  • Vanaf 375 trok een steppevolk uit Centraal-Azië, de Hunnen, plunderend naar het westen.
    • Deze nomaden bedreigden het leefgebied van de Germanen langs de grens van het West-Romeinse rijk.
    • Germanen waren verdeeld in stammen, zoals Visigoten, Ostrogoten, Vandalen, Franken en Bourgondiërs.
      • Zij zochten toevlucht in het Romeinse Rijk.
  • De keizers waren niet in staat deze volksverhuizingen te beheersen.
    • De Vandalen zijn een goed voorbeeld. Ze trokken rond 400 naar Spanje
    • In 411 moesten de Romeinen een deel van Spanje aan hen geven.
    • In 429 staken de Vandalen de zee over naar Afrika, ook nu kon de keizer alleen accepteren
  • Het gevolg was dat het rij compleet verbrokkelde.
    • Keizers konden daarom minder belasting innen.
  • Toen de Vandalen Afrika innamen, waren ze inmiddels zo geromaniseerd dat zij het gebied op bijna Romeinse wijze gingen besturen.
    • Er was 1 verschil; Rome kon de opbrengsten niet langer als belasting opeisen.
  • Het keizerrijk overleefde deze verbrokkeling niet.
  • Romeinse leger onder leiding van Odoaker kwam in opstand, keizer Romulus Augustulus afgezet
  • Odoaker werd keizer maar deed na een lange tijd afstand van de kroon.
    • Het West-Romeinse keizerrijk hield daardoor feitelijk op te bestaan.
  • Daarentegen kon het oostelijk deel van het rijk nog 1000 jaar in stand blijven.
    • Het oosten bleek economisch zo belangrijk dat de hoofdstad Byzantium werd (Grieks)
    • Hij bouwde hier een heel nieuwe stad, het nieuwe Rome.
    • Het nieuwe bestuurscentrum lag tussen de Middellandse Zee en de Zwarte Zee.
  • De stad was bedoelt als handels- en bestuurscentrum, bovendien als hoofdstad van christendom.
  • Het Oost-Romeinse rijk werd vanaf nu ook wel het Byzantijnse Rijk genoemd.
    • Het Rijk verloor grote delen in het oosten aan het islamitische rijk.
  • De ‘Romeinen’ dankten hun kracht vooral aan hun relatief grote welvaart.
    • Constantinopel lag aan belangrijke handelsroutes.
    • Ze haalden graan en huiden uit Rusland, zijde uit het Verre Oosten en allerlei producten uit Turkije.
    • Het leverde hoge belastinginkomsten op, hiermee aanvallen van buiten afgekocht
  • Daarnaast beschikten de Byzantijnse keizers over een goed functionerend leger.
  • Ook hadden ze een stevige greep op de organisatie van de kerk, eenheid van het rijk.
  • Al deze factoren droegen eraan bij dat het rijk van deze ‘Romeinen’ tot 1453 bleef bestaan.
  • Toen slaagde de Turkse sultan Mehmet II erin Constantinopel in te nemen.
    • Mehmet maakte een eind aan het Romeinse Rijk
    • Hij maakte Constantinopel tot hoofdstad van zijn Ottomaanse Rijk,
    • Hij veranderde de naam in Israël.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.