Samenvatting. Geschiedenis. SFINX. VWO Profieldeel. Hoofdstuk 11. De ontdekking van de mens en de wereld. 1.0 De mens ontdekt zichzelf. 1.1 Griekse denkers: ‘Wat is werkelijkheid?’ (blz. 229) De periode 3000 v. Chr. tot 500 n. Chr. (Oudheid) benoemen we als de tijd waarin de culturen rond de Middellandse Zee ontwikkelde. Belangrijke cultuur is die van de Grieks-Romeinse, die vanaf de tijd van Homeros, 800 v. Chr. ontstond en eindigde toen het Romeinse rijk in 476 v. Chr. uiteen zou vallen. De Griekse en Romeinse denkers stonden aan de wieg van de hedendaagse filosofie.
Gedurende de Middeleeuwen (500-1500) werden denkbeelden en ideeën van klassieke denkers verworpen. Doch bleef het klassiekenculturele erfgoed enigszins gespaard. Dit kwam mede door Arabische invloeden. Arabische wetenschap studeerde voort op de kennis van de Grieken en Romeinen. Joodse geleerden die leefde in Zuid-Spanje vertaalde de geschriften voor Europese universiteiten. Door de kruistochten kwam christelijk Europa erachter dan er buiten Europa nog veel meer wereld was. Het wereldbeeld veranderde, een wedergeboorte, de Renaissance volgde de donkere Middeleeuwen op. Uitvindingen werden in hoogtempo door elkaar opgevolgd. De kerk verloor terrein. Voltaire en Kant zorgde onder meer voor een ware revolutie, die korte metten maakte met het Middeleeuws denken. Het Rationalisme werd opgevolgd door de Romantiek, een grote overeenkomst bleek dat de Klassieke Oudheid een belangrijke factor bleef. De 20ste eeuw zou opnieuw voor onrust zorgen, twee wereldoorlogen, een mogelijke vernietiging van de mensheid en de globalisering door technologische ontwikkeling. De gedachte dat we niet dieper waren gezonken dan ooit in geschiedenis tevoren rees. Mensen hadden Filosofie afgedankt zochten heil in religie en andere spirituele stromingen. 1.1.1 Sokrates (blz. 230). Sokrates (470-399 v. Chr.), een van de belangrijkste filosofen uit de Griekse-Romeinse tijd, was anders dan de filosofen uit zijn tijd. Hij vond vragen over ‘het ontstaan van het universum’ en ‘de oorzaak’ van het al niet belangrijk. Zaken als goedheid, schoonheid en dapperheid vond hij belangrijker. In dialogen speelde Sokrates een vraag en antwoord spelletje, kennis die de gesprekspartners hebben wordt systematisch onderuitgehaald. Hij stuurt ze aan in zijn vragen nieuwe ideeën te formuleren. Zijn uiteindelijke doel is te komen tot meer zelfkennis, dat is volgens hem ook de enige kennis waar de mens echt iets aan heeft. Door deze manier van denken ontstaat er onrust in Athene, hij wordt beschuldigd van goddeloosheid en bederven van de jeugd. Hij wordt in 399 v. Chr. ter dood veroordeeld d.m.v. de gifbeker. Plato (427-347 v. Chr.), leerling van Sokrates heeft zijn leer uiteengezet.
1.1.2 Plato. (blz 231). Plato deelde de overtuiging van zijn leraar Sokrates, dat er onvoorwaardelijke normen golden. Deze ideeën vielen volgens niet door ‘ons’ waar te nemen met onze zintuigen, de zintuigen van de mens waren dus niet betrouwbaar. Plato deelde hiermee de werkelijkheid in tweeën met aan de ene kant de echte, door het verstand vastgestelde werkelijkheid en een stoffelijke, door de zintuigen vastgestelde werkelijkheid, ofwel dualisme.Volgens Plato was ‘het Goede’, de oorsprong van alles. Dit was te behalen door de ziel los te maken van het lichaam. Hieruit valt af te lezen dat Plato het lichaam als een ‘gevangenis’ zag voor de onsterfelijke ziel. Citaat: ‘De filosofie is het middel om de ziel te bevrijden uit het lichaam’. 1.1.3 Aristoteles. (blz 232).
Aristoteles (384 – 322 v. Chr.), leerling van Plato neemt later afstand van zijn meester, hij vindt dat alleen de afzonderlijke, zichtbare dingen echt zijn. En Plato’s algemene ideeën zijn alleen maar een afspiegeling van de werkelijkheid. Alle dingen die we met ons verstand kunnen bedenken moet eerst zijn waargenomen door onze zintuigen, kennis van de natuurlijk werkelijkheid. Aristoteles introduceert: De kunst van het redeneren (Logica). Aristoteles bedenkt regels voor het correct formuleren van wetenschappelijke redenering.
1.2 Hellenisme en de Romeinen: ‘Ga uit mijn zon!’. (blz 233). 1.2.1 Zeno en het stoïcisme. (blz. 233). De Hellenistische periode is het bewijs dat de Griekse filosofie grote invloed heeft gehad op het denken van de Romeinen. Rond 300 v. Chr. komt de Griekse filosoof Zeno van Citium met andere wijsgeren samen in de zuilengalerij Stoa, hier wordt de leer van Stoa gedreven. ‘Leven volgens de natuur. Deze leer gaat er van uit dat de mens van naturen een redelijke wezen is. De natuur leeft volgens een Rede, hiermee kunnen driften en hartstocht worden beheerst. De Rede wordt ofwel God genoemd. Volgens stoïcijnen is er naast de natuur niets. In latere eeuwen is deze leer zeer populair bij de Romeinen. Bekende denkers: Cicero, Seneca, Marcus Aurelius.
1.2.2 Diogenes en het cynisme. (blz 233). Bevrijding van angst voor het oncontroleerbare vinden we terug bij de cynici. Van origine een Griekse wijsbegeerte maar vond meer animo bij de Romeinen. Het streven naar volstrekte zelfgenoegzaamheid, afwezigheid van elke behoefte. Aanhangers van het cynisme keren zich tegen elke vorm van kunstmatige normen en waarden, knellende sociale conventies. Scheiding privé en zakelijk. Mens moet vrij en openheid zichzelf kunnen zijn.
Doordat de Romeinen zich aangetrokken voelde door de onafhankelijkheid van onbetrouwbare emoties waren vooral bij hen en niet bij de Grieken wijsbegeerte zoals stoïcijnse en cynisme populair.
1.2.3. Plotinus en het neoplatonisme. (blz 234). Plotinus zijn werk valt onder de stroming neoplatonisme, dit omdat zijn werk sterk beïnvloed was door Plato. Neoplatonisme is een verzamelnaam voor filosofen die voorborduurde op Plato’s thema’s. Het verschil met Plato is dat Plotinus een sterke mystieke kan heeft. De beoefening van filosofie kan de ziel helemaal opgaan in het Ene (God), er is geen verschil tussen het menselijke en de hogere ziel. De Ene wereld vergeleken met de zon die in afnemende mate de gehele kosmos raakt. Het Ene is overal om ons heen. Conclusie Plotinus is, God is alles, dus alles is een. Via mystieke, filosofische ervaring kan ook de mens zich (deel van) God voelen. 2.0 De mens ontdekt zichzelf. 2.1 Vroegchristelijke denkers: ‘God schiep de wereld uit het niets’. (blz 235) Laatantieke periode, of periode van het vroege christendom. Werk van Plato, Aristoteles en Plotinus werden bestudeert maar waren op voet gespannen met het wereldbeeld van de christelijke kerk. Christelijke variant op klassieke cultuur ontstaat door opvatting overeen te laten komen. Kerkvaders zijn ontwikkelaars van het christelijk denken eind 4de begin 5de eeuw. Hebben zeer veel invloed op ontwikkeling christelijk geloof. Kerkvaders (Augustinus, 354 – 430) hebben tot ver in de moderne tijd nog invloed gehad op de kerk. Augustinus is erin geslaagd het christelijke geloof een filosofische basis te geven, hierbij hulp van Plato’s Ideeënwereld. Ook de gedacht van Plotinus vinden we terug bij de kerkvaders, het idee dan duisternis slecht afwezigheid van licht is. Augustinus interpreteerde dat als kwaad is alleen de afwezigheid van God. Ook gelooft in de gedachte van Plotinus van de onsterfelijke ziel. Hiermee heeft Augustinus en de christelijke kerk enorm veel invloed gehad gedurende de gehele Middeleeuwen.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden