Hoofdstuk 1 t/m 5

Beoordeling 6.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 6783 woorden
  • 29 juni 2015
  • 8 keer beoordeeld
Cijfer 6.9
8 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Geschiedenis Samenvatting
Hoofdstuk 1. Jagers en Boeren
Paragraaf 1. De agrarische revolutie

  • Het leven van de jagers-verzamelaars

9000 – 6000 vChr: De eerste landbouwsamenlevingen ontstaan.

2,5 miljoen jaar geleden: Homo Habilis (eerste mens) = Jagers-verzamelaars = nomaden. Mannen joegen + maakten gereedschap, vrouwen verzamelde voedsel + maakten schoon.

140.000 vChr; Homo Sapiens (moderne mens) = was slimmer, maakte meer gespecialiseerde gereedschappen/wapens.

  • De agrarische revolutie

Agrarische revolutie = de overgang van een jager-verzamelen bestaan naar een boerenbestaan.

Oorzaken:

  • Na de ijstijd ging het meer regenen dus ontstond er vruchtbare grond, de natuur leverde zoveel voedsel op dat men zich er ging vestigen
  • Door de klimaatverandering groeide er minder wilde planten dus ontstond er een voedseltekort, als men niet zelf planten (graan) gingen verbouwen
  • De bevolking groei zo snel dat de natuur het niet kon bijhouden = natuurlijke omgeving uitgeput, dus mensen werden gedwongen zelf te verbouwen

Gevolgen van de agrarische revolutie:

  • De bevolking groeide sterk
    • Boeren produceerden op een klein oppervlak genoeg om 60 tot 100 mensen te voeden, dus er waren meer voorzieningen
    • Vrouwen konden sneller achter elkaar kinderen krijgen, omdat ze hun kinderen niet meer hoefden te dragen doordat ze op een vaste plek woonden
  • De nieuwe levenswijze stimuleerde de uitvinding van allerlei nieuwe technieken
    • = nieuwe steentijd
  • De mensaging de natuur steeds meer naar zijn hand zetten
  • Sociale ongelijkheid doordat anderen betere oogsten hadden.

Bronstijd; toenemende gebruik van brons

Ijzertijd: toenemende gebruik van ijzer

  • Paragraaf 2. Het ontstaan van de steden

De eerste steden: Soemerië

Eerste steden = Mesopotamië = vruchtbare grond door de overstromingen

Irrigatie = meer tijd voor andere dingen = beroepen ontstaan.

  • Stedelijke samenleving met een arbeidsverdeling, maar ook een hiërarchie.
  • De samenleving werdt complexer = bestuurders nodig
    • De bestuurders moesten orde handhaven, stad beschermen, irrigatiesysteem onderhouden
    • Ambtenaren moesten de administratie bijhouden, wetten opstellen, belastingen innen.
  • De ontwikkeling van het schrift

Het schrift was hard nodig om de administratie correct te houden.

  1. Agrarische gemeenschappen gebruikten vanaf 8000 v. Chr. kleine voorwerpjes van klei om goederen te registreren.
  2. Het Soemerische schrift bestond uit het beeldschrift.
  3. Dit werd aangevuld met het gebruik van pictogrammen die klanken uitdrukten.
  4. De tekeningetjes werden vervangen door abstracte tekens. Omdat ze op spijkers leken wordt het Soemerische schrift spijkerschrift genoemd.
  5. De Egyptenaren gingen vanaf 3100 v. Chr. hiërogliefen gebruiken en rond 2800 v. Chr. het snellere hiëratische schrift.
  6. Rond 2600 v. Chr werd het spijkerschrift niet meer alleen gebruikt voor de administratie maar ook voor allerlei andere zaken en verschenen de eerste literaire, wetenschappelijke, biografische en historische teksten.

Het schrift was complex dus ook lastig te begrijpen. Alleen de kleine elite begreep het.

Paragraaf 3. Machtige rijken in het Midden-Oosten

  • De vroegste staten

Staat = afgebakend gebied met een centraal bestuur, rechtssysteem dat voor het hele gebied geldt. Alleen de overheid mag geweld gebruiken = Geweldmonopolie

Egyptische eenheidsstaat: 3100 v. Chr. = koning Menes verenigde het noordelijke en het zuidelijke deel van het Nijlgebied = eerste staat ter wereld.

Farao: Hoofd Egyptische staat = moest voor interne veiligheid en verdediging van de grenzen zorgen met behulp van een uitgebreid ambtenarenapparaat.

Mesopotamië: eerste stad ontstond pas 2000 v. Chr. = koning stichtte het Babylonische Rijk.

  • Macht en Religie

Egyptische godsdienst = Polytheïstisch, meerdere goden werden tegelijkertijd vereerd.

Kenmerk Egyptische godsdienst; Geloof in het leven na de dood. = Goed leven werd

Farao; handhaven van de ‘Maat’ = kosmische orde, stabiliteit, harmonie van de samenleving.

  • Ambtenaren hielden de economie en het priesterschap in de gaten.
  • Boeren moesten een groot deel van hun oogst aan de farao geven.

In Egypte ontstond dus geen beroepsgroep, maar steden rondom administratieve centra / tempelcomplexen. In Mesopotamië ontstonden handelssteden.

Mesopotamië: koningen werden niet als god gezien (Egypte) maar zouden door de goden zijn uitgekozen om te regeren. (er werd niets van het hiernamaals verwacht, dus er werden ook geen graftombes gebouwd) = Mesopotamië was minder sterk gecentraliseerd dan Egypte.

Hoofdstuk 2. De klassieke oudheid
Paragraaf 1. De griekse democratie

  • Athene in de 5e eeuw v.C.

Griekenland in 500 v. Chr.: 800 stadstaten (poleis).

-= Athene was daar 1 van + het hoofd van de Delisch (Attische Zeebond) dus zeer machtig. (poleis gaf geld aan Athene om een oorlogsvloot te onderhouden). De Bond ontwikkelde zich tot een Atheens Imperium (zo werdt Athene sterker tegenover Sparta)

Volksvergadering (hier werden de belangrijkste beslissingen genomen) ; alleen door volwassenen, vrije mannen, afstammend van Atheense burgers. = men moest burgerrecht hebben + Athene bemoeide zich niet met de interne politiek van de poleis.

Voor democratie: aristocratie = een groep rijke en belangrijke mannen oefenen de macht uit.

Voor aristocratie; autocratie = 1 man had de macht, een tiran. Dit veranderde omdat de gewone burgers steeds belangrijker werden = meer invloed

De Atheense rechtbank = in handen van een volksjury, die door het lot werden aangewezen.  

Dreigde er een tiran te komen? = Ostracisme, 'schervengericht' = burgers schreven op een potscherf welke persoon teveel macht had, die persoon werdt verbannen.

  • Denken over wetenschap en Politiek

Filosofen = mensen die allerlei aspecten van het bestaan onderzochten.

Griekse onderzoekers + filosofen in 600 v. Chr.: poging tot het verklaren van de natuurverschijnselen = ontwikkeling van de wetenschap

Socrates = een van de belangrijkste Atheense filosofen = dwong door scherpe vragen te stellen zijn tegenstanders hun eerste bewering opnieuw te overwegen.

Plato = dacht veel na over de vraag hoe je een polis het beste kon besturen = vond dat het bestuur uit wijze, onpartijdige mensen moest bestaan, die alle belangen goed afwegen.

Aristoteles = leerling van Plato =  kritisch tegenover democatie. Aristosteles dacht dat elke burger een politieke taak had waarbij goede afspraken moesten worden gemaakt = stabiel bestuur. = richtte zich vooral op het verzamelen en bewaren van kennis.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

Paragraaf 2. Het hellenisme

  • Het rijk van Alexander de Grote

Fhillipus, koning vn Macedonië = veroverde heel griekenland, toen het ernstig verzwakt was geraakt door voortdurende onderlinge strijd tussen de poleis. = Zoon Alexander de grote erfde het rijk, en veroverde het hele Perzische Rijk. Na zijn dood viel het rijk uitelkaar, maar de cultuur bleef.

Hoe is die cultuur gebleven?

  1. Xenophon + Plutachus; Alexander heeft het rijk kunnen veroveren + cultuur kunnen behouden vanwege zijn militair inzicht, doorzettingsvermogen, geloof in eigen kunnen, en onverspelbaarheid.
  2. Alexander speelde goed in op de tradities van de landen waarover hij regeerde. Egypte = farao. Perzië = nam de bestuursstructuur over. Griekenland: hoofd van het leger om G van de perzische overheersing te bevrijden.
  3. Hij streefde doelbewust naar een gemengde elite en een inheems leger, stichtte overal nieuwe steden, zodat de Griekse en Macedonische bewoners zich konden mengen.

-          Hellenistische cultuur in Azië en Egypte

Na Alexanders dood:

-          Alexander had geen erfelijke opvolger =  generaals veroverden in burgeroorlogen delen - van het Rijk, dit werden Egypte, Azië, en Europa, koninkrijken onder Griekstalie heersers = diadochen.= Griekse cultuur verspreidde zich over het hele oude Rijk = Hellenisme.

-          Democratie was afgelopen. Volksvergaderingen mochten alleen nog aan de heerser welgevallige besluiten nemen. = oligarchie

Hellenisme: Griekse steden kregen een uiterlijk. = theater, gymnasia, tempels, + Griekse beeldende kunst werd verspreid.

Paragraaf 3. De Romeinse Republiek.

  • Het ontstaan en de uitbreiding van het Romeinse Rijk.

De behoefte aan veiligheid en de wens naar macht stimuleerden mensen/leiders om gebieden te veroveren.

De veroveringsoorlogen:

  • kostten veel geld
  • vroegen om veel soldaten
  • leverden belastinginkomsten op
  • leverden veel landbouwgrond op
  • leverden veel krijgsgevangenen op die tot slaaf werden gemaakt

Romeinen waren diplomatiek, en gebruikte het leger bij de uitbreiding van het rijk. = bondgenootschappen; in ruil voor bescherming werd gehoorzaamheid en levering van soldaten verwacht. 

Romeinse leger = oorspronkelijk bestaande uit boeren, maar ontwikkelde zich snel tot een beroepsleger.

Romeinen hebben  hun wereldrijk eeuwen bijeen gehouden doordat verslagen volken edelmoedig werden behandeld, en soms burgerrecht kregen.

-          Het bestuur van de Republiek

Het Romeinse rijk; bestuur was geen erfelijke dynastie = magistraten (mensen die tijdelijk een hoog ambt vervulden). Deze werden benoemd door vergaderingen van burgers.

Senaat; belangrijkste orgaan. = bestaande uit 300 leden, afkomstig uit de machtigste families.

Uit de Senaat = 2 consuls, zaten vergaderingen voor, en oefenden de hoogste burgerlijke + militaire macht uit. = consuls hadden vetorecht. (tegen alleenheerschappij)

Volkstribuun; er waren er een tiental, die namens het lagere volk onderzochten of besluiten voldeden aan de wet.

Bestuurders = patriciërs, burger = plebejers. = door de groei van het imperium wilden rijke burgers meer invloed = nieuwe elite = de nobiles (edelen) of optimaten (de besten)

Patronage = cliënten systeem : In ruil voor gunsten van een machtig man verkreeg met allerlei gunsten en stemde men op die persoon. = los van de Senaat macht naar zich toe trekken.

Paragraaf 4. Het Romeinse Keizerrijk.

-          Het ontstaan en bestuur van het keizerrijk

Laatste twee eeuwen v. Chr.; veel conflicten en burgeroorlogen in Rome. = beroepslegers werden loyaler aan de bevelhebbers in plaats van aan het bestuur.

Julius Caesar: eerste alleenheerser = liet zich uitroepen tot dictator voor het leven = Senaat buiten spel.  = Caesar werd vermoord door verdedigers van de Republiek

Octavianus (Zoon Caesar) was tot opvolger benoemd. = daaropvolgende burgeroorlog won Octavianus en noemde zichzelf Augustus (de verhevene). = eerste keizer van het Romeinse Rijk.

De keizer oefende invloed uit op de senaat en beïnvloede de elite door middel van gunsten=elite legde zich neer bij alleenheerschappij.

Vanaf Augustus; Pax Romana (lange periode van vrede en rust). Deze duurde tot de dood van Marcus Aurelius.

-          De verspreiding van de Grieks-Romeinse cultuur

Romeinse rijk = politieke en culturele eenheid. (te zien aan de bouwwerken en aan de toepassing van het Romeinse Rijk)

De cultuur was beïnvloed door de Griekse cultuur = begonnen toen de Grieken zich vestigden in het zuiden van Italië. = Romeinen namen de Griekse goden over, er werd Grieks gesproken, Romeinen bewonderden de Griekse architectuur + kunst.

Grieks-Romeinse Cultuur = klassieke cultuur.

De verspreiding vd cultuur was mogelijk door de militaire veroveringen van de Romeinen = grote invloed op laagontwikkelde landen. = door de veroveringen nam men veel over van de Romeinen = Romanisering

Paragraaf 5. Joden en christenen.

christendom = ontstaan in een Joodse omgeving.

Jodendom = vooral beoefend in Palestina + onderscheidde zich op 3 manieren;

  1. Het was een monotheïstische godsdienst, in plaats van meerdere goden (polytheïsme) te vereren. = De joden beschouwden zich als 'het uitverkoren volk'.
  2. Joden hechtten belang aan heilige boeken. =  De christenen zouden die later overnemen in het eerste deel van de bijbel: het Oude Testament.
  3. Joden hielden zich aan allerlei religieuze voorschriften.

Binnen het Jodendom ontwikkelde zich stromingen = een van deze stroming verwachtte een Messias (nieuwe joodse koning).

= rond 30 n.chr. kwam er een nieuwe beweging geleid door Jezus; had veel volgelingen.

Joden zagen hem als een lastpost, die zich als joodse koning zou aanstellen = Jezus werd gekruisigd. = volgelingen waren overtuigd dat Jezus zou herrijzen uit de dood.

Jezus = Griekse naam ‘Christos’ = stichter christendom.

-          Van sekte tot staatsgodsdienst

Het christendom groeit uit van een sekte tot de enig toegestane godsdienst in het Romeinse Rijk. = kwam door:

-          De organistatie van de kerk = Apostel Paulus; verspreidde het geloof en stelde ‘oudsten’ en ‘opzichters’ aan. = priesters en bisschoppen, en aan het hoofd de Paus.

o   Paus mocht kerkveragderingen (concilies) bijeenroepen waar over geloofszaken werdt gepraat = , het Nieuwe Testament werd samengesteld.

o   Geloofszaken = conflicten = nieuwe kerken/concilies.

§  Kerk van de Arianen: god kan geen mens en God tegelijkhertijd zijn.

§  Concilie van Niccaea; god vormt een ‘trinitas’ (drieeenheid), hij is vader, zoon, en heilige geest.

-          De manier waarop de Romeinen met de Christenen omsprongen = christenen werden vervolgd + gemarteld = martelaren werden vereerd.

o   Christendom groeide tegen de verdrukking in = keizer constantijn stelde het christendom gelijk aan andere religies.

o   Keizer Theodosius riep het christendom uit tot staatsgodsdienst.

Paragraaf 6. Het einde van het Romeinse Rijk.

-          Het einde van het West- Romeinse Rijk.

Na de Pax Romana = periode van wanorde, machtsgrepen, machtsverdelingen.

285 n. Chr. = Romeinse rijk opgedeeld in oostelijk en westelijk deel. = Na de dood van Theodosius liet hij zoon 1 het westelijk deel na en zoon 2 het oostelijk deel. Het Rijk is daarna nooit meer verenigd.

Oost-Romeinse Rijk: Grieks-talig; West Romeinse Rijk: Latijn-talig.

West Romeinse Rijk was moeilijk bij elkaar te houden door:

  • Interne verdeeldheid aan de top.
  • De grote druk op de buitengrenzen van het Rijk
  • Boze volkeren die de keizer niet kon onderdrukken

Vervolg: West-Romeinse rijk viel uiteen + Rome kon de opbrengsten niet meer als belasting op eisen. = Germaanse huurlingen onder leiding van Odoaker zetten keizer Romulus af = einde West- Romeinse rijk.

  • Het Oost-Romeinse Rijk

In het oosten slaagden de keizers erin het rijk bijeen te houden; keizer constantijn verplaatste de hoofdstad naar de Griekse stad Byzantium (Constantinopel) (= nieuwe hoofdstad van het christendom) omdat dat beter was voor de economie.

Christendom was anders in het oosten:

  • Theologische discussies zorgden voor het ontstaan van groepen binnen het christendom.
  • Er waren meer kerkleiders die onderlinge strijd voerden om de macht.

Het Oostelijke rijk wilde het rijk in ere herstellen = mislukten; het rijk moest gebieden afstaan aan het nieuwe islamitische rijk van kalief Omar I.

De macht van het Oost-Romeinse Rijk was gebaseerd op:

  • Grote welvaart door het feit dat Constantinopel aan belangrijke handelsroutes lag, waardoor belastingopbrengsten toenamen.
  • Met dit geld konden de Byzantijnse keizers een leger samenstellen, ambtenaren belasting laten innen en konden aanvallen van buitenaf worden omgekocht.
  • Een stevige greep op de organisatie van de kerk.

1453; einde Oost-Romeinse Rijk = Turkse sultan Mehmet II nam Constantinopel in.

Hoofdstuk 3. De vroege Middeleeuwen
Paragraaf 1, Hofstelsel en horigheid

  • Op het domein

Samenleving werd gedomineerd door adel. = bestuurders, krijgsheren, rechters, geestelijken.

Adel + geestelijkheid = twee hoogste standen

3e stand: Boeren = werkten op de landen van de heren, en waren afhankelijk.

  • Vrij boeren: bewerkten hun eigen land en hadden de vrije beschikking over hun eigen personeel en goederen. = zware verplichting; in oorlogstijd moesten zij hun heer volgen. (zelf voor wapenuitrusting zorgen)
  • Horigen boeren: Afhankelijke boeren op het land van de heer. = bewerkten hun eigen grond, maar mochten de landerijen niet verlaten. + hadden toestemming nodig voor het huwelijk.
  • Lijfeigenen: Mensen zonder bezit die als knechten werkten, waren volledig in de macht van de heer.

-= Deze groepen waren gebonden aan het domein (belangrijke sociaaleconomische eenheid in de middeleeuwen).

-= Een domein kon het eigendom zijn van een militaire leider, een bisschop, klooster of koning (adel dus) .

-= Domein staat centraal, = domaniale stelsel / hofstelsel (hof = hoeve van de heer = centrum van een domein )

Kenmerken van een domein:

  • Driedeling van de grond
  • Eén derde deel was bestemd voor de heer zelf, het vroonhof.
  • Soms stond er een kerkje.
  • Op een deel van het domein bezat de heer akkers, waarop hij lijfeigenen en horigen liet werken.
  • Een tweede gedeelte van de grond was bestemd voor de akkers van de boeren, vrije en horige, met hun boerderijen. Vrije boeren konden grond van de heer pachten.
  • De rest van het domein was woeste grond. Dat bestond uit ongerepte natuur en bos.
  • Het domein was verspreid over relatief losse lappen grond, die over een uitgestrekt gebied verspreid waren. Het domein kon daardoor verschillende producten leveren.

Het Hofstelsel ontwikkelde zich in het noord -westen van het voormalige West-Romeinse Rijk. = steden verdwenen.

Vroege Middeleeuwen : volledig agrarische samenleving ontstaan

De handel was bijna verdwenen = middeleeuwers moesten in hun eigen onderhoud voorzien. Boeren = autarkisch (zelfvoorzienend)

  • Oorzaken en gevolgen van het hofstelsel

Het verdwijnen van de handel en de steden, en het ontstaan van het hofstelsel kende een reeks van oorzaken, oorzaken van de verandering van urbane-agrarisch naar agrarisch:

  1. Het uiteenvallen van het West-Romeinse Rijk (deels door de volksverhuizingen)
  2. Wegvallen van het centrale gezag = lokale heren gingen oorlog met elkaar voeren over erfenissen en grondgebied.
  3. Dit leidde tot grote onveiligheid.
  4. Reizen werd gevaarlijk en de handel kromp in.
  5. Internationale handelscentra veranderden in regionale marktplaatsen.
  6. Geld als ruilmiddel verdween.
  7. De productie in de nijverheid nam af en er konden geen grondstoffen meer worden aangevoerd.

Nieuwe verhoudingen = effect op de bestuurlijke organistatie

  • Het geld werd schaarser, dus het werd voor de koning moeilijker een uitgebreid ambtenarenapparaat te bekostigen.
    • Vroegmiddeleeuwse koninkrijken = soort privé-bezit
    • Inwoners = afhankelijk van koning
      • Stond haaks op opvattingen in de oudheid = men ging ervan uit dat burgers zelf een staat bestuurden
  • De opkomst van de germanen en andere koninkrijken kwamen. = ging gepaard met de militarisering van de samenleving.

Paragraaf 2, Europa wordt christelijk
De verbreiding van het christendom

Einde van de 4e eeuw = Romeinen maakten het christendom tot staatsgodsdienst

Men bleef in eigen goden geloven, maar later veranderde dat beeld.

Koning Clovis, 500 na chr., = besloot zich te bekeren uit politieke motieven

  • Samenwerking met de kerk was gunstig,
    • omdat zij bij het bestuur gebruik konden maken van ervaren bestuurders (bisschoppen)
    • Via de paus rekenen zij op de zegen van god
  • Voor de kerk was het ook gunstig omdat de Franken militaire steun konden verlenen aan de kerk = Franken werden zo het machtigste volk in Noord Europa

Nederland; proces ging geleidelijk. Frankische koning Dagobert = stichtte kerk in Utrecht.

Einde 7e eeuw; kersteningproces pas op gang, bij de komst van Willibrord in 690 = christelijke gemeenschappen werden uitgezet.

Franken stonden borg voor de fysieke veiligheid van de missionarissen. = Bonifatius

  • Reguliere en seculiere geestelijkheid

Reguliere geestelijken;

  • Leefden in een klooster onder leiding van een abt
  • Brachten de dag door met bidden en werken, en leefden volgens kloosterregels
    • Bekendste regels zijn van Benedictus van Nursia
      • Regel 1; gehoorzaamheid aan de abt
      • Regel 2; in armoede en onthouding leven (geen seks)
      • Regel 3; het klooster moet zoveel mogelijk in eigen behoeften voorzien

Het kloosterleven oefende grote aantrekkingskracht uit op mensen uit de hogere klasse in de samenleving = kloosters schonken land en grote sommen geld + lieten hun zonen en dochters intreden. = kloosters verwierven veel grond = grootgrondbezitters. Zo verwierven kloosters vele grond en ontwikkelden zich tot grootgrondbezitters.

Seculiere geestelijken;

  • Bestond uit priesters, mannen die leiding gaven aan de uitvoering van de kerkelijke rituelen
  • Beloftes; niet te trouwen en een gewijd leven leiden
  • Kent verschillende rangen, (kerkelijke rangorde)
    • Rang 1; paus
    • Rang 2; bisschop
    • Rang 3; pastoor
  • Paus en bisschoppen zorgden samen met de Frankische heersers voor de uitbreiding van het christendom

Paragraaf 3, Het bestuur wordt feodaal
Het feodale stelsel: hoe het werkt

Het Latijnse woord 'feodum' = 'leen' = leenstelsel.

Leenheren lenen gebieden uit aan leenmannen = contract = leenman moet een eed van trouw afleggen. = heer verleent bescherming, en gaf een deel van zijn grondbezit weg

-= bovenste en onderste laag met elkaar verbonden in een onderlinge afhankelijkheid en hiërarchie.

Bestuurlijke organisatie van de samenleving = piramide

Aan de top; Frankische koning = grootste leenheer. Zijn land was verdeeld in gouwen (graafschappen) = elk bestuurd door een graaf. Graaf/hertog mocht de opbrengsten van de leen voor zichzelf bewaren. Leenheer; belooft leenman militair bij te staan.

Graaf/hertog = kon het niet alleen, dus gaf hij delen van zijn gebied aan belangrijke volgelingen (achterleenmannen) en zo door.

Band leenheer en leenman = puur zakelijke ruil; geld en diensten in ruil voor land en bescherming.

  • Het ontstaan en de nadelen van het feodale stelsel

Het feodale stelsel = ontstaan na 700 in het Frankische Rijk.

Frankische koning Karel Martel = strijders nodig maar had geen geld. = kwam toen op het idee om zijn vazallen een aantal boerderijen in leen te geven als beloning.

  •  een vazal beloofde zijn heer militair te steunen en legden en eed van trouw af
    • =  belangrijkste stap in de ontwikkeling van feodale verhoudingen.

Karel de Grote (768-814), kleinzoon van Karel Martel, =  een tweede belangrijke stap = koppelde het leenstelsel aan het bestuur. Hij maakte niet alleen soldaten, maar ook hoge bestuurders tot leenmannen.

-= Het leen viel samen met het gebied dat zij al bestuurden.

Problemen van het leenstelsel

  1. Leenmannen zagen de lenen al snel als hun eigendom.
  2. Lenen werden erfelijk en gingen over van vader op zoon.
  3. Leenmannen hadden vaak meerdere leenheren. Dat leidde tot problemen in oorlogstijd.

Paragraaf 4, De verbreiding van de Islam
Het ontstaan van het islamitische rijk

Van de 7e tot en met de 9e eeuw slaagden Arabieren er in een groot deel van het Midden-Oosten en Noord - Afrika te veroveren. =  nieuw islamitisch rijk.

Vanuit Mekka had de Islam vorm gekregen op het Arabisch schiereiland = centrale plaats, = handelswegen kruisten elkaar + kooplieden kwamen in contact

De stichter van de Islam = Mohammed,

  • bouwde voort op ideeën en geschriften van joden, christenen en lokale religies.
  • ging uit van het monotheïsme.
  •  Al zijn teksten = opgenomen in een heilig boek : de Koran.

In de Islam staan de vijf zogenaamde zuilen centraal;

  1. In het openbaar het geloof te belijden in de ene ware God Allah en zijn profeet Mohammed te belijden.
  2. Vijfmaal per dag te bidden met het gelaat gericht naar Mekka.
  3. Aalmoezen te geven aan de armen.
  4. Tijdens de negende maand te vasten, de Ramadan, van zonsopgang tot zonsondergang.
  5. Minimaal één maal in zijn leven op pelgrimstocht te gaan naar Mekka.

De Islam verspreidde zich snel op het Arabisch schiereiland door een combinatie van religieuze inspiratie, militaire strijd en diplomatie.

Aboe-bakr = ging het rijk uitbreiden; De uitbreiding na 632 verliep in fasen.

  1. Eerst werd heel Arabië onder controle gebracht.
  2. Vervolgens werden Syrië, Palestina en het land van de Eufraat en de Tigris en daarna het Perzische Rijk en Egypte bedwongen.
  3. In 661 trad een nieuwe dynastie aan, van de Omajjaden en begin 720 werd Noord - Afrika en Spanje veroverd en een gebied dat reikte tot Tours en Poitiers in Frankrijk.

In Poitiers werden de moslims verslagen door de Frankische machthebber Karel Martel. = verwierf daarmee onder de christenen eeuwige roem. 

In de nieuwe fase van veroveringen werd de functie van het kalifaat over-erfbaar. = De Omajjaden verhuisden het regeringscentrum van Medina naar Damascus, omdat dat centraler lag binnen de grenzen van het nieuwe rijk.

Verklaringen omvangrijke en snelle gebiedsuitbreiding

  1. De tegenstanders waren relatief zwak.
  2. In de veroverde gebieden zuchtte men onder zware belastingen van de Perzische en Byzantijnse machthebbers.
  3. 3)De Islam bevorderde het saamhorigheidsgevoel van de Arabische nomadische stammen.
  4. Omdat het een van de plichten was te strijden voor God, de 'Jihad', kon dit worden uitgelegd als de plicht nieuwe gebieden voor de islam te veroveren.

De definitieve vestiging van de Islam

De snelle verovering van het islamitische wereldrijk =  hoe kon men de macht kon vasthouden?

=- In de nieuwe gebieden vormde men een minderheid = koos ervoor om deze gebieden te besturen vanuit aparte militair versterkte kampen = kampen werden gefinancierd door de belasting die de Arabieren oplegden.

De bevelhebbers (gouverneurs) =  plaatsvervangers van de kalief.

=- fungeerden als politieke bestuurders, maar ook als religieuze leiders en rechters.

Niet-moslims moesten wel extra belasting betalen + waren uitgesloten van bestuurlijke functies en voor de bekeerde inheemse bevolking bleef de status laag.

De Omajjaden moedigden bekeringen niet aan = . Een niet-bekeerde moslim betaalde immers veel meer belastingen.

De religieuze eenheid van Mohammed, hield niet lang stand. = De opvolging van Mohammed was namelijk niet onomstreden = volgelingen dachten dat Mohammed geen opvolger had aangewezen.

= Het ging erom wie er uiteindelijk van Mohammed afstamde. = leidde uiteindelijk tot een scheuring binnen de Islam in het Soennisme (de grootste stroming binnen de islam) en het Sjiisme .

(Het Sjiisme wijkt op bepaalde theologische standpunten af van het Soennisme en komt vooral voor in Iran, Irak, India en Pakistan, Libanon, Jemen, Syrië en Afghanistan)

Vanaf de periode 690-700 kwam het islamitische karakter van de samenleving steeds meer naar voren:

  1. Er werd een islamitische munt ingevoerd.
  2. Het Arabisch werd geïntroduceerd als taal van bestuur en wetenschap. Het Grieks raakte in onbruik.
  3. Er ontwikkelde zich een nieuw stelsel van rechtsregels die waren gebaseerd op het woord van Allah, de Sharia.
  4. Er kwamen steeds meer monumentale islamitische publieke gebouwen.

Het islamitische Rijk zou niet lang een bestuurlijke eenheid blijven =  9e eeuw:  gouverneurs maakten zichzelf los van het centrale gezag.

-= Spanje maakte zich al eerder los van het Rijk

Hoofdstuk 4 De Late Middeleeuwen
Paragraaf 1. De opkomst van de handel

  • De opkomst van de handel

11e eeuw: handel in Europa nam toe = door toenemende opbrengsten van de landbouw

Oorzaken

  1. Van tweeslagstelsel = drieslagstelsel.
    1. In plaats van de helft van het land braak (ongerept) te laten liggen, liet men nu 1/3 braak liggen. Daardoor nam de opbrengst van het land toe.
  2. Moerassen/bossen werden ontgonnen en toegevoegd aan de landbouwgrond.
  3. Boeren gingen ijzeren ploegen gebruiken

Gevolgen voedseltoename;

  1. de bevolking kon groeien.
  2. de handel nam toe.

Lokale markten + jaarmarkten ontstonden = opleving van de langeafstandshandel.

De opbloei van de handel = samenwerking steden, zo ontstond de Hanze (12e eeuw, samenwerkingsverbond van handelssteden in Noord-Europa)

De opbloei van de handel = landsheren gingen zich bemoeien met de handel. = zorgden voor meer veiligheid + stelden rechtbanken in

De opbloei van de handel = grote vraag vaar geld. Van zilveren munten naar gouden munten; de geldeconomie en de geldhandel nam toe.

-          De stad herleeft

Toenemende handel zorgde voor een groei van het aantal steden = handelsgemeenschappen = trokken ambachtslieden aan.

Steden gingen in overleg met hun heer over meer privileges = landsheren waren tot overleg bereid voor de belastingen en militaire steun.

Middeleeuwse stad = verschillende groepen bewoners

  • Burgers met burgerrecht = kwamen in aanmerking voor bestuursambten
    • Mensen met burgerrecht = samen de burgerij
  • Patriciërs; belangrijkste bestuurders (vooral kooplieden, ambachstlieden
  • Inwoners zonder burgerrecht; werkzoekenden, boeren

Gilden; verenigingen opgericht door handelaren en ambachtslieden = alleen mensen met hetzelfde beroep mochten lid worden.

-= Gilden hielden de concurrentie klein

Feodale verhoudingen verzwakten = door de groeiende zelfstandigheid van de steden.

Paragraaf 2 De expansie van de christelijke wereld
De christelijke wereld breidt zich uit

Europeanen bemoeide zich met landen buiten het christendom = vergroting van het christelijke grondgebied (expansie)

  1. De verovering van islamitisch Spanje en Portugal, de Reconquista (spaans; herovering)
  2. De kruistochten = katholieke kerk riep kruistochten op tegen de moslims, die het ‘Heilige Land’ bezetten.
    1. Paus Urbanus II: eerste kruistoch (1095)
    2. Motieven om op kruistocht te gaan:
      1. Roem
      2. beloning in de vorm van een stuk grond voor leenmannen
      3. Italiaanse steden dachten er financieel beter van te worden
      4. vergeving te krijgen van hun zonden
      5. voor het avontuur.
  3. De trek naar dunbevolkte gebieden in Oost-Europa = werd door vooral ridders gedaan, tegen niet-christelijke volken + streefden naar gebiedsuitbreiding.

De kerk strafde ketters (afwijkenden van de christelijke leer) streng = speciale rechtbank, de Inquisitie. (zorgde voor opstanden)

  • De gevolgen van de christelijke expansie

De Reconquista = succes; in 1492 waren de laatste moslimleiders uit Spanje verdreven = veroveringen niet blijvend gebleken.

Val van de stad Akko (1291): einde aan de aanwezigheid van de kruisvaarders in het Midden-Oosten.

Kruistochten = veel slachtoffers + plunderingen = verzet tegen de kruistochten

Positieve gevolgen kruistochten;

  1. de handel tussen Europa en het Oosten werd bevorderd
  2. er werden praktische uitvindingen gedaan zoals het kompas
  3. een verrijking van de Europese wetenschap

Paragraaf 3 de strijd tussen paus en keizer

De investituurstrijd

Pausen; beweerden dat zij recht hadden op wereldlijke macht = beroep op het document de schenking van Constantijn

Wereldlijke macht; paus heeft niet alleen binnen de kerk gezag, maar ook in de christelijke wereld boven ons. (ook boven de vorsten)

Tweezwaardenleer (wederzijdse afhankelijkheid); paus had wereldlijke leiders nodig voor steun bij bedreigingen van buitenaf

-= volgens tweezwaardenleer; wereld verdeeld in twee machtssferen: Geestelijke + wereldlijke. Deze moesten niet met elkaar vechten, maar elkaar versterken en respecteren

Machtsstrijd: Had de Paus of de koningen de meeste macht?

Strijd was vooral tussen de Duitse keizers en opeenvolgende pausen = keizer Otto I (10e eeuw) had het pausdom geworden doen het een speelobject werd van de Romeinse adeellijke families. = Duitse keizers bepaalden de paus + bisschoppen

Vanuit de kerk ontstond verzet tegen de lekeninvestituur (benoeming van een geestelijke dat door een niet-geestelijke, een leek, werd gedaan)

Voordeel voor de Duitse keizers bij het benoemen van de bisschoppen; bisschoppen mochten niet trouwen, dus kregen geen erfgenaam. = Duitse keizers benoemden bisschoppen die hen gusntig gezind waren, en gaven hen gebieden in leen. = betere greep op zijn gebied.

Investituurstrijd = de strijd van de pausen om zich los te maken van de invloed van de Duitse keizers. = veel conflicten.

-= begon onder paus Gregorius VII (1075) = verbood de Duitse keizer bisschoppen te benoemen = keizer Hendrik IV negeerde dat, zette Gregorius af. = langdurig conflict.

  • Een nieuw evenwicht?

Verloop van de investituurstrijd;

In het begin = paus leek aan de winnende hand; besloot de keizer in de ban te doen (buiten de kerk plaatsen) = problemen onder de Duitse leenmannen, dus de keizer gaf toe aan het besluit.

Later; paus schonk de keizer (hendrik) vergiffenis = Hendrik zette de paus af en koos een nieuwe.

1122; compromis; het Concordaat van Worms; paus zou voortaan aan een bisschop de geestelijke macht geven, de keizer gaf een bisschop de wereldlijke macht.

Duitse keizer; ongunstig. = hoge geestelijken waren van adel, en hadden nu meer te zeggen. = macht van de keizer werd beperkt. Gevolg; Duitse rijk kon niet tot een eenheid groeien.

Na het concordaat; strijd tussen de paus en de Europese vorsten nog niet over.

13e eeuw; conflict tussen paus Bonifatius VIII en Filips de Schone (koning v. Frankrijk) = Filips beschuldigde Bonifatius van ketterij, en nam hem gevangen. = positief voor de koning.

Filips overtuigd de nieuwe paus om in Avignon te gaan wonen uit zorg voor veiligheid; Franse koning wilde de paus weghebben uit de buurt van de Duitse keizer.  

1377; paus besluit terug te keren naar Rome = na diens dood werd er in Avignon en Rome een paus benoemd = westers schisma.

Paragraaf 4 het ontstaan van machtige staten
Begin van staatsvorming en centralisatie

Koningen probeerden hun macht te verstevigen door centralisatie; regeren vanuit één plaats

-= verzet van leenheren; wilden zoveel mogelijk zeggenschap behouden over hun gebieden = conflict

Leenheren waren in het voordeel; besturen van een groot land was niet gemakkelijk = leenheren reisden van plaats naar plaats om de trouw van edelen te verzekeren. = leenmannen waren financieel onafhankelijk = onmogelijk om een langere tijd een stabiel rijk te verstigen.

Handel leefde op = leenheren stonden sterker door de belastingen die ze konden innen, zo konden ze een huurleger betalen, zo konden ze ambtenaren betalen. = greep op hun grondgebied verstevigd

Leenheren voerden regels en wetten in = centralisatie van bestuur = meer efficient bestuur + gelijke regels en belastingen

-= staatsvorming (creëren van bestuurlijke eenheid) = werd niet zomaar geaccepteerd; stedelingen + edelen wilden hun privileges (eigen bestuur, eigen rechtspraak) niet afstaan.

Verzet leidde tot een oorkonde; de koning moest toestemming vragen aan de steden om oorlog te voeren/belasting te heffen.

  • Het Duitse Keizerrijk, Frankrijk en Engeland

Duitsland;

Het Duitse keizerrijk bleef versnipperd; keizerschap stelde niets meer voor. = de afloop van de Investituurstrijd was nadelig voor de keizer; na het concordaat kon de keizer niet veel macht meer uitoefenen. = macht in handen van de adel

Frankrijk;

Centralisatie liep wel succesvol; Hugo Capet, graaf van parijs, was als nieuwe koning gekozen; waarschijnlijk omdat de zelfstandige vorsten dachten dat ze van hem weinig last zouden hebben = tegendeel; Hugo Capet ging zijn land uitbreiden, met behulp van gunstige omstandigheden;

  1. Het koninklijke domein was centraal gelegen
  2. Parijs ontwikkelde zich tot een rijke handelsstad waardoor de koningen over veel geld konden beschikken
  3. De opeenvolgende Capets hadden ieder slechts 1 erfgenaam; daardoor hoefde het gebied niet verdeeld te worden
  4. De Franse koningen hadden veel succes bij de oorlogsvoering
  5. Doorslaggevend; de Honderdjarige Oorlog (1337-1453) = het lukte de Franse koning om zowel de Engelse koning als de hoge edelen te verslaan.

Groeiende macht van de Franse koning; gotiek (nieuwe architectuurstijl)

Engeland;

Willem de Veroveraar; nam het land in, en maakte de positie van de koning sterk. = hij verdeelde de gebieden strategisch onder leenmannen.

Parlementen ontstonden; doordat leenmannen voorzichtig te werk gingen als ze geld nodig hadden van de koning (oorlogen waren duur)

Parlementen = overlegorganen waarin de koning samenkwam met vertegenwoordigers uit de 3 standen (adel, geestelijkheid, burgers) = koning deed beloftes in ruil voor geld en steun.

-= Staten-Generaal

Hoofdstuk 5 Veranderend Wereldbeeld
Paragraaf 1 De Renaissance

  • De mens en de wereld centraal

Renaissance; leven op aarde was een tussenfase, waarin je je moest voorbereiden op het leven na de dood.

Renaissance; 1300-1600 = Europa onderging een mentaliteitsverandering

Middeleeuwer; relatie met god het allerbelangrijkst. Tijdens de renaissance; mens begon meer op zichzelf te vertrouwen en stelde zichzelf centraal.

Ideaalbeeld = algemeen ontwikkelde mens (uomo universale) = iemand die zich volledig ontplooide.

Veranderingen tijdens de Renaissance;

  • Men ging inspiratie zoeken in de cultuur van de Grieken en de Romeinen uit de oudheid = men kreeg aandacht voor schrijvers die sinds de ondergang van het Romeinse Rijk werden vergeten
    • Geleerde belangstelling voor de antieke literatuur, poëzie, en geschiedenis = humanisme
  • Literatuur; Zelfbewustzijn onder de leken (niet-geestelijke) nam toe, er kwam literatuur op over niet-religieuze onderwerpen (Dante + Boccaccio)
  • Beeldende kunst;
    • kunstenaars kregen meer aandacht voor de manier waarop het onderwerp werd uitgebeeld; voorwerpen die ze maakten moesten het echte leven weergeven = men ging werken met perspectief, schaduw, natuurgetrouwe kleuren.
    • Kunstenaars kregen ook meer aandacht voor de anatomie van het menselijk lichaam + menselijke emoties
  • Denken over politiek; machthebbers handelden in het belang van de gemeenschap = Florentijn Niccolò Machiavelli (1469-1527) trok de meest radicale conclusie; het hogere doel ging voor
    • Machiavellisme; aanbeveling voor pure machtspolitiek = het doel heiligt alle middelen

Vanwege enorme belangstelling voor Grieks-Romeinse cultuur is het ‘renaissance’ gaan heten = wedergeboorte van klassieke cultuur

  • Het ontstaan en de verspreiding van de renaissance

Oorzaken hoe de verandering in het denken over de mens en de wereld is ontstaan;

  • Sociaal-Economisch; In Italië waren zelfstandige stadstaten ontstaan. = Rijke elites gaven kunstenaars opdrachten om gebouwen te bouwen en schilderijen te maken = tot nut van de hele stad, maar ter meerdere eer en glorie van zichzelf
    • = klimaat van culturele bloei en vernieuwing
  • Rijke burgers in Italië voelden zich verwant met de Romeinse stadscultuur (overal zichtbaar) = gaven de voorkeur aan kunstenaars die deze band met de oudheid gestalte gaven
  • Veel verloren teksten van klassieke auteurs kwamen weer beschikbaar (= teruggevonden in kloosters + kruistochten brachten ze mee terug + handelscontacten met de Arabische wereld) = belangstelling voor de oudheid

Nieuwe denkbeelden konden zich snel verspreiden door de boekdrukkunst (1450) = kunst om met losse letters boeken te drukken = centrum van kunst en wetenschap kon zich verleggen naar Noord-Europa

Noord-Europa; humanisme en renaissance hadden invloed op hoe er naar de kerk gekeken werd; vertaling van de Latijnse Bijbel werd kritisch bestudeerd

Desiderius Erasmus; vertaalde het Nieuwe Testament vanuit het Grieks om te kijken in hoeverre het geloof afweek van de oorspronkelijke leer = deed hij vanwege zijn kritiek op de leefwijze van priesters en monniken

Paragraaf 2 Europeanen ontdekken de wereld
Europa verkent de wereld

Cortès; ging in de 14e, 15e, 16e eeuw de zeeën bevaren

Oorzaken hoe het kwam dat de Europeanen in deze tijd verre reizen gingen maken;

  • De handelsroutes via het Aziatische vasteland werden minder toegankelijk
    • = ineenstorting Mongoolse Rijk. Het Rijk beschermde een groot handelsnetwerk dat Europa verbond met India, de ineenstorting maakte het handelen moeilijker
    • = pestepidemie brak uit
    • = het Ottomaanse rijk vroeg om hogere handelsbelastingen
      • = Europeanen begonnen andere routes naar ‘indië’ te zoeken
  • Het werd technisch onmogelijk om over zee verder te varen en veilig terug te keren
    • schepen werden zeevaardiger gemaakt
    • Via de Arabische wereld kwamen er instrumenten ter beschikking om de positie op zee en de koers te bepalen.
  • De wil van christelijke vorsten om andere volken te bekeren tot het christendom = op de schepen gingen geestelijke mee

Ontdekkingsreizigers = waren helden

Ontdekkingsreizen = brachten veel rijkdom en kennis met zich mee

  • De wereld blijkt groter en anders dan gedacht

Door ontdekkingsreizen veranderde het wereldbeeld; continenten bleken er anders uit te zien + onbekende gebieden ontstonden = wie is de eigenaar?

Ruzie over eigendomsrecht; Spanje + Portugal

Spanje; vroeg paus Alexander VI om te bepalen wie het recht had = Verdrag van Tordesillas (compromis); al het land ten westen van een denkbeeldige lijn op 1770 KM ten weseten van de Kaapverdische landen werd toegewezen aan Spanje, de rest aan Portugal

Europeanen ontdekten dat de wereld rond was = nieuw probleem; waar eindigde die denkbeeldige lijn? = Spanje en Portugal kregen weer ruzie, nu over de Molukken

-= Verdrag van Zaragoza (1529); een nieuwe denkbeeldige lijn, Portugal kwam in ruil voor financiële vergoeding in het bezit van de Molukken

Europeanen; bekeken het nieuw ontdekte land vanuit eigen perspectief (christelijk/klassiek) = de ontdekte culturen werden als minderwaardig gezien = drang om vreemde volken tot het christendom te bekeren (waren goede bedoelingen, maar toch veel geweld gebruikt)

Spanje; traden in het Midden- en Zuid-Amerika gewelddadig op tegen de Indianen

Ontdekkingsreizen dwongen de Europeanen tot een kritisch onderzoek naar hun eigen mensbeeld = de manier waarop zij naar zichzelf en anderen keken

Gevolgen ontdekkingsreizen;

  • Religieus gevolg
    • Het christendom verspreidde zich over de hele wereld; daardoor is het nu een van de wereldreligies
  • Economische gevolgen
    • Er ontstond een wereldeconomie, waarbij op grote schaal producten uit verschillende werelddelen werden uitgewisseld
    • Europeanen hebben succesvolle handelsondernemingen opgezet die nu nog standhouden
  • Demografische gevolgen
    • Betreffend de indianen; in Amerika verdwenen hele koninkrijken (Azteken) door geweld, misbruik, en doordat de indianen geen afweersysteem bleken te hebben
    • Grote aantallen Afrikanen werden verplaatst naar Amerika

Paragraaf 3 de Reformatie
Kritiek op de kerk

Maarten Luther startte het conflict dat tot een scheuring in de kerk zou leiden = hij had twijfels over de kerk na een bezoek in Rome

7 jaar na zijn bezoek nam hij actie toen een monnik aflaatbrieven begon te verkopen = spijkerde 95 stellingen op de deur van de kerk + stuurde een brief aan de bisschop

Hij had kritiek op; aflatenhandel, heiligenverering, aantal sacramenten, organisatie van de kerk

  • Aflatenhandel; met een papieren bewijs van een ‘aflaat’ kon met kwijtschelding van de zonden krijgen = zonden weg dmv geld
    • Luther vond dit afleiden van het ware geloof; je zonden werden je immers vergeven als je Jezus daarom vroeg = aflatenhandel was een middel van de kerk om zichzelf te verrijken
  • Heiligenverering; verering van een persoon die tijdens hun leven zeer vroom waren geweest
    • Luther vond dit raar; er stond namelijk niks over in de bijbel (ook niks over het maken van beelden)
  • De sacramenten; sacramenten zijn rituelen die de kerk beschouwde als heilig
    • Luther accepteerde maar 3 van die sacramenten, omdat dat de enige waren die rechtstreeks te maken hadden met het verkrijgen van vergeving van zonden
  • De organisatie van de kerk; binnen de kerk was een strenge hiërarchie (paus bovenaan, bisschop, priester onderaan)
    • Luther accepteerde de hiërarchie niet, en dat de paus zich een eigen gezag toe-eigende, dat behoorde alleen aan God toe

De 7 sacramenten:

  • De doop; waarbij je opgenomen wordt in de christelijke gemeenschap
  • Het vormsel; waardoor je daadwerkelijk gaat deelnemen aan het geestelijk leven
  • De eucharistie; een ritueel tijdens de mis waarbij brood en wijn worden verondersteld te veranderen in het lichaam en het bloed van Jezus
  • De biecht; het uitspreken van je zonden
  • Het huwelijk
  • Het sacrament voor de zieken of stervenden
  • Wijding tot priester

 

  • De Reformatie in Europa

Reformatie (‘hervorming’) = 16e eeuwse poging het christelijk geloof van alle misstanden te zuiveren

Voorgaande critici = verketterd door de kerk

Luther; wilde de kerk van binnenuit hervormen = Rome reageerde afwijzend, vervolgde Luther + gelijkstemden = scheuring in de kerk

Johannes Calvijn = mede-hervormer van Luther

Luther + Calvijn gingen samen tegen de kerk in; leidde tot nieuwe stromingen = Lutheranisme + Calvinisme (protestants)

Katholicisme

Lutheranisme

Calvinisme

Je komt in de hemel door de regels van de kerk op te volgen en goede dingen te doen

Je komt in de hemel door de regels van de kerk op te volgen en goede dingen te doen

Je komt in de hemel door oprecht geloof en berouw over je zonden

Je bent voorbestemd voor de hemel of de hel. Op de hemel kun je alleen hopen door hard te werken en sober te leven

De paus is het hoofd van de kerk, verzet is niet toegestaan

De vorst is het hoofd van de kerk, verzet is niet toegestaan

Er is geen kerkhoofd; iedere gemeente bestuurt zichzelf. Verzet tegen een vorst die zich misdraagt, is wel toegestaan

Geestelijken mogen niet trouwen

Geestelijken mogen trouwen

Geestelijken mogen trouwen

De Bijbel en uitspraken van belangrijke geestelijken zijn de basis van het geloof

De Bijbel is de basis van het geloof

De Bijbel is de basis van het geloof

Er zijn 7 sacramenten

Er zijn 3 sacramenten; doop, biecht, avondmaal

Er zijn 2 sacramenten; doop en avondmaal

Heiligen zijn een voorbeeld

Heiligenverering is afgoderij

Heiligenverering is afgoderij

Katholieke kerk organiseerde verzet tegen de hervorming; Concilie van Trente (1545-1563)  = contrareformatie

Tijdens Concilie van Trente; aflaatbrieven werden verboden, heiligenverering toegestaan, ketters werden harder aangepakt = inquisitie opgericht (kerkelijke rechtbank)

De Reformatie had grote gevolgen voor de samenleving; er woonden overal mensen met een ander geloof = bestuurlijke conflicten

Duitse Rijk = oplossing; het geloof van de vorst werd bepalend voor het geloof van zijn onderdanen

Frankrijk, Spanje, Oostenrijk = officieel katholiek

Scandinavische landen = Lutheranisme werd de dominante godsdienst

Noordelijke Nederlanden = calvinisme kreeg veel aanhangers

Engeland; Hendrik VIII besloot zijn eigen kerk op te richten omdat de paus weigerde zijn huwelijk te ontbinden = Anglicaanse kerk

Wederdopers; radicale hervormingsbeweging die zich kort na Luthers protest manifesteerde in Duitstalige gebieden en de Nederlanden = gelovigen hadden een sterke hang naar zuivere geloofsbeleving = waren zeer overtuigd van eigen gelijk, namen met geweld de macht over in Münster

Prins-bisschop v. Münster veroverde de stad terug = stelde de leiders terecht + wederdopers werden stren vervolgd

Vanaf 1520; grote oorlogen braken uit in Europa, tot in de 17e eeuw (gevolg Reformatie) 

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.