Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Hoofdstuk 1 t/m 5

Beoordeling 6.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 2e klas vwo | 4611 woorden
  • 9 januari 2011
  • 51 keer beoordeeld
Cijfer 6.3
51 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Geschiedenis, Hoofdstuk1 : Regenten in de Republiek


2.1. Regenten regeren (Hoe werd de Republiek bestuurd?)



Zeven gewesten:


17de eeuw  alle landen bestuurd door vorsten (uitzondering: Republiek)

Sinds 1588 bestuurde de Nederlandse gewesten (= Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, ook wel Republiek) zichzelf, zonder koning.

In de Republiek werd soevereiniteit (= dat je zelfstandig keuzes kan maken) uitgeoefend door de Staten-Generaal van de gewesten, daarin zaten mensen van adel en vertegenwoordigers van het stadsbesturen.

Ze vergaderde over gemeenschappelijke zaken zoals, buitenlandse politiek en verdediging van het land. Elk gewest had bij stemmen 1 stem.


Stadhouder  bevelhebber van leger en vloot (kwamen vooral uit fam. Van Oranje)


Burgerlijk bestuur:

Regenten  rijke burgers en adel op het land. (de belangrijke functies hadden zij).

De Regenten kwamen veelal uit Holland, dit was het rijkste gewest, met de meeste inwoners en was hierdoor erg invloedrijk.

Raadpensionaris  contacten onderhouden met andere landen (ook namens andere gewesten), rust en vrede bewaren, en handel en welvaart laten bloeien)

Zowel de Raadpensionaris als de Stadhouder hadden veel macht in de Republiek. Dit leidde soms tot conflicten, bijv. in 1619 toen raadpensionaris Johan van Oldenbarneveldt, werd onthoofd door stadhouder Maurits.


De Republiek en Europa:

1648  Vrede van Münster (=einde 80 jarige oorlog [1568-1648])

1650  Er kwam geen nieuwe stadhouder meer, dit werd het eerste Stadhouderloze Tijdperk.

Al snel na de vrede van Münster, kwam Nederland in internationale conflicten terecht.

1651  Diverse oorlogen met handelsconcurrent Engeland.

1672  Rampjaar, omdat Engeland en Frankrijk viel samen de Republiek aan. Engeland Stuurde z’n vloot en Frankrijk viel onder meer bij Lobith het land binnen.

Beschuldigd hiervan werd raadpensionaris Johan de Witt, hij zou slechte landverdediging hebben opgesteld. De roep om een stadhouder die leiding kon geven aan vloot en leger werd hierdoor weer groter.


De nieuwe stadhouder werd Willem III, hij wist de aanvallen af te slaan.


Bron 5 (Johan de Witt):

Op 20 augustus 1672 verzamelde zich een menigte voor de poort in Den Haag. Waar binnen Johan de Witt (al 20 jaar belangrijkste bestuurder Republiek) en zijn broer aan het vergaderen waren. De menigte hield hem voor als schuldige voor de oorlog tegen Engeland en Frankrijk. Johan werd met een geweerkolf op het hoofd geslagen en zijn broer Cornelis werd neergestoken. Volgens getuigen werden de lichaamsdelen opgegeten. De overgebleven stukken begroeven de familie leden die nacht. Nog steeds is een pink van Johan de Witt in het museum te bezichtigen.


2.2. Aan geld geen gebrek (Waarom was de Republiek zo welvarend?)



Handel in de Republiek:

17de eeuw  Republiek centraalpunt in Handelsnetwerk van Europa.

Oost zeegebied  halen: hout, graan. Inruil voor: laken, haring en wijn.

Wijn was weer geïmporteerd uit Middellandse Zeegebied.

Zuid Europeanen  wilde graag: graan, laken en Hollandse kaas.

Engeland  halen: Engelse wol Inruil voor: Hollands laken.

Door deze handel verdiende kooplieden fortuinen. Producten lagen tijdelijk opgeslagen in Amsterdam in pakhuizen, zo werd Amsterdam een belangrijke stapelmarkt.


Nijverheid en landbouw:

Door graan geïmporteerd uit Oost zeegebied had de Republiek voldoende voedsel. Boeren konden zich hierdoor gaan specialiseren.

Boeren in veeteelt  vooral op: boter en kaas.


Boeren in tuinbouw  vooral op: erwten, bonen.

Boeren in handelsgewassen  vooral op: hop, vlas en linnen.

1600  werd er zoveel verbouwd dat de Republiek kon exporteren, deze luxegoederen leverden in het buitenland veel winst op. (Engelse wol  laken)

(aardewerk – Delfts Blauw) Door handel ontstond bloeiend nijverheid in de Republiek. Naast de handel droegen dus ook landbouw en nijverheid bij aan de welvaart van de Republiek.



Van Regenten tot Gemeen:


Niet iedereen in de Republiek profiteerde even veel van toegenomen welvaart, vooral regenten en rijke kooplieden maakten grote winsten met de handel. (klein deel van bev.)

Bovenstand  regenten, rijke kooplieden

Middenstand  winkeliers, ambachtslieden en rijkere boeren

Onderstand  kleine kooplieden, geschoolde arbeiders, ambachtslieden (bijv. metselaar, timmerlieden bootsknechten, huursoldaten).

(‘Gemeen’  landarbeiders, werklozen en bedelaars).

Onderstand – moeten hard werken voor de kost, meestal geen armoede, dit laatste gebeurde wel bij ‘gemeen’. Door handel kwamen de stedelingen in aanraking met andere culturen en nieuwe producten.



Bron 12 (De familie Bicker):


In de 17de eeuw invloedrijke familie in Amsterdam. Andries Bicker één van de succesvolste handelaren in de Republiek. Andries leerde koopmanschap van zijn vader, die handelde in bont en pelzen (uit Rusland). Andries richtte zich voornamelijk op de handel met Oost-Azië in specerijen. Hij verdiende veel toen hij bewindvoerder van de VOC was. Daarnaast is hij 10 jaar burgemeester van Amsterdam geweest. Ook zijn broer Cornelis was een invloedrijk regent en rijke handelaar. Ook hij is burgemeester van Amsterdam geweest. In Amsterdam in de zeeheldenbuurt is nog steeds het Bickerseiland waar in de 17de eeuw de scheepswerf van Andries en Cornelis Bicker stonden.




2.4. Nagelgaaf en peperduur (Waarom was de VOC een groot succes?)



De geboorte van de VOC:


1595  Amsterdamse kooplieden organiseerde eerste scheepsreis naar Azië. Ze waren opzoek naar: nootmuskaat, foelie, kruidnagelen en vooral peper. Hiermee verdiende ze veel geld in Europa.

Na 1597  werden er verschillende ondernemingen opgericht om de specerijen in te kopen en te verschepen naar Europa en daar met winst te verkopen.

De scheepsreizen die er waren duurde lang waren gevaarlijk en kosten veel tijd. Daarnaast was de concurrentie van andere Europeanen ook nog eens groot. Het gevolg daarvan is dat een aantal ondernemingen als snel ten onder dreigde te gaan.

1602  VOC (Verenigde Oost-Indische Compagnie) opgericht onderleiding van raadpensionaris Johan van Ordenbarneveldt. Hierin werkte Nederlandse handelaren voorlopig samen.

Heren XVII  17 samengestelde personen uit verschillende ‘kamers’.

Aan het kapitaal om schepen te bouwen kwam de VOC door aandelen te verkopen. Als er dan winst werd gemaakt, krijg de aandeelhouder ook een percentage van de winst.



Monopolies en verdragen:


VOC  niet alleen handelsorganisatie, maar kreeg ook politieke taak.

De Staten Generaal verleende VOC alleenrecht/monopolie op de handel ten oosten van Kaap de Goede Hoop. Ook kreeg de VOC het recht om een eigen leger uit te rusten, forten te bouwen en verdragen te sluiten met de buitenlandse staatshoofden. Het verdragen sluiten pakte vaak voordelig uit, meestal steunde de VOC de zwakste partij inruil voor gunstige rechten, zoals alleenrecht opleveren specerijen.

1621  Nederland vermoorde ongeveer hele bevolking van Banda-eilanden, omdat ze het handelsmonopolie op nootmuskaat en foelie van de VOC ontdoken.




Succesvol zakendoen:


Nederlands maakte handig gebruik van handel tussen Aziatische landen onderling. Aziatische landen nauwelijks behoefte aan goederen van VOC, het was dus moeilijk om te handelen, daarom kochten ze goederen waar elders veel vraag naar was. Bijv. katoen uit India werd verhandeld tegen peper van Java, met de behaalde winsten werd Chinees porselein gekocht en in Europa verkocht voor veel winst. De VOC stichtte ook verschillende kantoren in andere landen, daar werden bv. van katoen stof gemaakt.

Eind 17de eeuw  winst VOC nam behoorlijk af. Kwam door concurrentie op de Aziatische markten. De gouden tijd van de VOC was voorbij.


Bron 24 (Kaap de Goede Hoop)

Begin 17de eeuw  Portugezen voeren graag snel voorbij de Zuidkaap van Afrika vanwege gevaarlijke winden.

Nederlanders zagen later een gunstig gelegen plaats, om even uit te rusten en voedsel in te slaan. Vanaf eerste reis lieten Nederlands stenen achter op een strand in Zuid-Afrika met dringende tekst. Schepen die uit Azië terugkwamen, pikten die berichten dan weer op.

1652  Hollanders bouwden versterking op de Kaap.



1.5. Zilvervloten en slavenschepen (Waarom was de WIC minder succesvol dan de VOC?)

Varen naar de West:

Nu de Republiek een groot deel van de handel met Azië beheerste, wilde ze ook graag de monopolie op de handel met West, maar de handel werd al gedomineerd door Spanje die vele koloniën in Amerika had gesticht. De Hollandse kooplieden konden dus niet handelen met het Westen, want ze zaten toen met Spanje in de Tachtigjarige Oorlog.

Dat veranderde tijdens het Twaalfjarige bestand (1609-1621) in die korte tijd werd konden de gebieden wel handelen.


1621  de oorlog met Spanje werd hervat. Ook werd in dat jaar de WIC (West-Indische Compagnie) opgericht.

Doelen WIC: - 1. Oorlogvoeren (doormiddel van kaapvaart, meestal bij Spanje)

- 2. Handeldrijven (octrooi van handel met West, haalde daar slaven en ruilde die voor suiker, edelmetaal en tabak in Amerika)

- 3. Kolonisatie (ze hadden kolonies in: Brazilië en Noord-Amerika)


De slavenhandel:

Nadat Republiek in 1648 vrede had gesloten met Spanje, kwam er een einde aan het oorlog voeren van de WIC. De slavenhandel werd toen hun belangrijkste doel. Er was in die tijd grote behoefte aan slaven, doordat koloniën in Amerika in de 17de eeuw landbouwbedrijfen of plantages stichtten. Daar werd met behulp van plantageslavernij gewassen als suiker, katoen of tabak geproduceerd.

Loop 17de eeuw  Nederlanders belangrijkste slavenhandelaren.

Slaven werden op kleine boten verscheept, voedsel was hier schaars en er was geen vers water. Op Curaçao ontstond de belangrijkste stapelmarkt. Daar konden alle Amerikaanse koloniën hun slaven kopen. Dit leverde de Nederlanders veel geld op.


De WIC failliet:

Een hoogtepunt in kaapvaart was de verovering van de Spaanse zilvervloot bij Cuba door admiraal Piet Hein in 1628. De zilvervloot bevatte voor die tijd een gigantisch bedrag. Tegenover dit succes van de WIC stonden meerdere tegenslagen. De kolonie Recife (Brazilië) werd in 1653 veroverd door Portugezen. En ook Nieuw-Amsterdam verloren ze in 1664, en werd door de Engelsen vernoemd tot New York. De Republiek wist alleen Suriname en enkele eilanden van de Antillen te behouden. De Republiek had in Amerika meer concurrentie te duchten dan in Azië. Vooral Engelsen, Spanjaarden, Fransen en Portugezen zaten de Hollanders dwars. De WIC kon niet zoals de VOC de monopolie afdwingen. Investeerders kochten liever aandelen bij VOC, dan bij WIC.

Na 165o  de WIC ging verlies leiden.


1674  de compagnie had een miljoenenschuld en werd failliet verklaard en ontbonden.


Bron 30 (Piet Hein):

Maar liefst 5 dagen duurde het uitladen van het door Piet Hein veroverde schip in 1628. Al eerder had hij schepen van de WIC gekaapt, maar deze keer was de buit echt groot. Zoals elk jaar zal de boot met kostbaarheden van Havanna naar Spanje vertrekken. De Hollandse schepen wachten deze boot op, toen de Spanjaarden probeerde te vluchten, liepen hun meeste schepen vast op een zandbank. En de Hollandse kaapte de buit. Die bestond uit: huiden, zilver, suiker, zijde, verfstoffen en geld. De waarde bedroeg: 12 mil.

1629  Piet Hein sterft in een zeegevecht en wordt begraven in Oude Kerk te Delft.







Hoofdstuk 2; Regenten en Vorsten


2.1. Koningen en Parlementen

(hoeveel macht hadden Europese vorsten?)



God in Frankrijk

Eind 17de eeuw  Fr. Bestuurd door weinig geïnteresseerde;

Lodewijk XIII  hij liet land besturen door zijn 1ste minister ;

Kardinaal Richelieu  zijn opvolger;

Mazarin  zorgden dat de koning steeds meer macht kreeg.

Parlement van adel  kreeg steeds minder invloed.

Mazarin ging dood in 1661  Lodewijk XIV (23 jr) ging zelf land besturen.

Onderdanen Lodewijk XIV  twijfelde niet, vonden hem absoluut vorst, zij dachten dat hij door God was aangewezen, hij regeerde met droit divin.

Lodewijk XIV  bemoeide zich met buitenlandse handel, in 1664 liet hij zijn minister van financiën ‘Compagnie des Indes’ oprichten.


Door handel met Z/O-Azië vulde Lodewijk XIV de staatskas.

Staatkas  nieuwe paleizen en oorlogen financieren.


Het Engelse hof

Engelse overheid  bemoeide zich met buitenlandse handel.

1600  ‘East Indian Company’ kreeg het monopolie van de overheid om in het verre Oosten te handelen.

1606  gaf Jacobus ‘The Virginia Company’ toestemming om kolonie te stichten in Amerika. (1 van de 1ste = John Smith)

Engelse vorsten  niet zo machtig als Lodewijk XIV.

Engelse adel  had invloed op bestuur van het land.

Koning  bij oorlog, vraag bij parlement om financiële hulp, in ruil voor;

Privileges  Voorrechten.

Engelse vorsten wilde absolute macht, daardoor liep spanning tussen koning en parlement hoog op.

1642  er brak een burgeroorlog uit, resultaat  Karel I werd onttroond en onthoofd.

Engeland werd Republiek onderleiding van Cromwell (zoon van Karel I).

Om koning te blijven moest hij rekening houden met macht parlement.




Peter de Grote


PdG is een tsaar van ong. 2 meter. Hij kwam kijken op scheepswerf, hoe je boten moest bouwen, zodat Rusland zelf zulke schepen kon bouwen. PdG wilde Rusland moderniseren. Ook deed hij ideeën op in Frankrijk, PdG wilde Russisch bestuur hervormen naar fr. voorbeeld. PdG beval hoge ambtenaren en adel hem in de laatste Franse mode te kleden. Ook moest hij baard afscheren. 1703 PdG liet st. Petersburg bouwen. Ook nieuw paleis ‘Petershof’ wat erg op Versailles leek.


2.2. Rangen en standen

(Wat waren de sociale verhoudingen in Europese staten?)



De drie standen

1ste stand: Geestelijkheid (werken in de kerk, rijke mensen: bisschop, arme mensen: dorpspriester)

2de stand: Adel (grootgrondbezitters, hadden veel macht, belangrijke rol bij land bestuur, verbleven soms dicht bij vorst)

3de stand: Burgers + Boeren (hadden weinig rechten, veel plichten, speelde geen rol in landbestuur, moesten belasting betalen aan vorst, adel en geestelijkheid)

Dit indelen op standen ging op basis van beroep en afkomst (standenmaatschappij).


Ongelijk in dezelfde stand

Verschillen in 3de stand  waren groot, je had;

Kleine groep patriciërs, academisch geschoolde mensen, eigenaren van grote bedrijven en brouwerijen ; hoge loon.

Geschoolde arbeiders ; redelijke loon.

Meeste mensen in 3de stand; ongeschoolde arbeiders en boeren; arm.

Door opkomst internationale handel verdiende handelaren in 3de stand veel geld. De rijkere handelaren wilden meer macht, maar door standenmaatschappij was dat moeilijk.

Heel langzaam konden sommige handelaren invloed krijg door;


-geld te lenen aan de vorst en adel in ruil voor adellijke titels.

Toch bleef ‘oude adel’ altijd neerkijken op nieuwe adel.

In 3de stand  steeds meer onvrede over rechten en plichten.



Een stil en rustig wijf


Binnen standenmaatschappij geen aparte plaats voor vrouwen, zij hoorden bij de stand van hun man/echtgenoot.

In algemeen  vrouwen hadden weinig invloed.

Dochters edelmannen  worden uitgehuwelijkt aan echtgenoot die hun vader voor hun uitzocht. Deze vrouwen werkte niet.

Alleen als hun man weg was, mochten deze vrouwen meer regelen.

Op platteland was het niet veel beter. Hier werkte vrouwen hardt mee met hun mannen, maar kregen geen eigen loon.

Ook in de 3de stand moesten mensen met iemand trouwen uit eigen stand.

‘Een stil en rustig wijf’ was volgens dichter Cats de ideale vrouw.

Vrouwen moesten rustig en gehoorzaam zijn. In Republiek waren vrouwen onafhankelijker dan in andere landen. Engelse en Franse vonden Nederlandse vrouwen dominant en zagen dat zij hun mannen de baas waren. Zij beschreven hoe vrouwen op zakelijk gebied het heft in handen namen.


Een geduchte dame

1 van Nederlands beroemde admiraal was; Michiel de Ruyter. Zijn vrouw was Anna van Gelder. Ze zag er goed gevoed uit, Anna zal er trots op zijn geweest dat zij er zo welvarend uitzag. Haar zwartzijde japon liet zien dat zij bij de rijke burgerij behoort. Maar Anna was meer huisvrouw, en was ook manager. Ze deed de financiële zaken van haar man, als die op zee was. Ze schreef veel met Ruyter, en was zijn steun en toeverlaat. Toch had Anna geen kapsones. Anna was een prototype van een Hollandse huisvrouw.








Geschiedenis: hoofdstuk 3, Pruiken en Revoluties


3.1. Verlichte ideeën onder pruiken

Wat waren de ideeën van de Verlichters?



Wetenschappelijke ontdekkingen vormde de basis van de volgende periode: de Verlichting.

De natuur leek te werken volgens logische wetten. Deze waren te ontdekken door het gezond verstand te gebruiken.

Ook godsdienst en landbestuur werden kritisch onderzocht. Het geloof in de regels van de Kerk werd niet meer klakkeloos geaccepteerd.

Fransman Voltaire: ‘Kerk legt te veel regels op’.

Verlichters: ‘kennis vrij toegankelijk voor iedereen en ieder moet zijn mening kunnen uiten’.

Denis Diderot en Jean d’Alembert: eerste Encyclopédie samen stellen, met hierin; alle verzamelde wetenschappelijke kennis van hun tijd.

Verlichting en Pruikentijd valt samen in het tijdvak.

Vooral Frankrijk kwam tot grote culturele bloei en de stedelijke burgerij profiteerde.







Geschiedenis, hoofdstuk4; Burgers en Stoommachines


4.1. Een wereld vol machines

Wat is de industriële revolutie?



Spinning Jenny en James Watt



Verandering  begon in Britse textielindustrie.


1733  weefmachine uitgevonden  probleem: niet genoeg garen  oplossing: John Hargreaves, 1770  spinning Jenny  16x meer.  productie textiel stijgt  prijs daalt.

Aanschaf nieuwe machines  kapitaal (geld)  alleen winstgevend: grootschalige productie  zo ontstaan eerste fabrieken  buurt rivieren  weefmachines op waterkracht  verandering door: James Watt ; stoommachine (bestond al langer, kon niet gebruikt worden), 1769  aandrijving voor allerlei machines  fabrieken op andere plaatsen

Van handwerker naar ondernemer

Stoommachine  1. textielfabrieken 2. ijzerfabrikanten.

IJzerfabrikant  productie veranderd  ijzersmeden geslaagd in ijzererts smelten met cokes i.p.v. houtskool (wat schaars was)

Cokes  nieuwe energie bron  het is: bewerking van steenkool  n.a. ijzererts in overvloed in Engeland.

IJzer  goedkoop  werktuigen, machines, bruggen.

Ondernemers  investeren in industrie.

Productiemiddelen  machines, bedrijfskapitaal, arbeid  privébezit  bedrijf: winst behalen  kapitalisme.

(ondernemer niet te vergelijken met) handwerker  relatief weinig bedrijfskapitaal, produceert op kleine schaal  met hulp van knechten.


Alles wordt anders

1800  stoommachines toegepast op grote schaal (op alle terreinen)

Ontdekt stoomkracht boot : varen, trein : rijden.

1837  800 km spoorweg door Engeland en 4000 km kanaal.  makkelijk grondstoffen naar fabrieken vervoeren en koopwaar naar afzetmarkt.  vervoerskosten daalde.  gebruiksartikelen nu betaalbaar (voor meeste)


18de eeuw  betere landbouwtechnieken  minder arbeiders nodig  arbeiders naar steden (bij fabrieken)  industriële samenleving.

Opkomst industriële productie + snelle verandering van maatschappij (daarvan het gevolg) = industriële revolutie.

Engeland + Amerika  liepen voorop in revolutie  rest keek het af.

1860  begin in NL van industriële revolutie.  laat doordat, NL na Fr. tijd verarmd was en weinig grondstoffen.


4.3. Krotten en buitenwijken

Welke gevolgen had de industriële revolutie voor de stad?


De trek naar de stad

Overheid  ruimtelijke ordening  nieuwe spoorwegen, wegen, huizen.

19de eeuw  fabriekssteden groeide in snel  overheid verloor grip op planmatige uitbreiding stad.

Vb. Manchester  1700; 25.000 inwoners  1850; 455.000 inwoners.

Enschede (NL textielstad)  vertienvoudigde tussen 1850 en 1900.

Fabrieken (in Enschede)  daarom heen; arbeidswijken  goed te herkennen op kaart.

Arbeidswoning  klein, gehorig, zonder douche, wc of stromend water  beter? Konden ze niet betalen.

Lucht in deze wijken  verpest door uitstoot fabrieken.


(rijke) burgerij  trok weg, naar deftige buitenwijken met ruime huizen afgewisseld met parken.


Een schonere stad

Smalle straten  afval stapelde zich op  afvaldienst bestond niet.

Grootste probleem!  drinkwatervoorziening

Drinkwater uit rivieren, grachten  hierin ook ‘poepdozen’ geleegd en afval van fabrieken gedumpt.

Geen schoondrinkwater  ziektes; tyfus en cholera

Loop van de 19de eeuw  ontwikkeling medische wetenschap.

Medische Revolutie  samenhang hang ontdekt tussen: ziektes en hygiëne + woonomstandigheden  begin met aanleg riolen en waterleidingen.

Eind 19de eeuw  rijke burgers initiatief stad te verfraaien  musea, parken en schouwburgen.

Vb. textielfabrikant van Heek schonk

Enschede; Volkspark

+ andere: A’dam; Concertgebouw + Rijksmuseum.


Rokende schoorstenen

Engelse journalist, 1849  bewolkte loodkleurige hemel en rokende schoorstenen  noordelijke industriegebieden

Engelse steden  windstil: verstikkende smog = smoke (rook), fog (mist).


Londen, 1873  3 dagen smog  1150 doden.

Industriële revolutie  milieu erg vervuild

Fabrieken  steenkool  luchtvervuiling

Fabrieken  afval lozen / dumpen  water- en bodemverontreiniging.

Britse regering, 19de eeuw  wetten tegen luchtvervuiling  interesse: was klein.

2de helft 20ste eeuw  serieus werk van gemaakt  mensen gingen doen aan: bestrijding van lucht-, water- en bodemvervuiling.


Locomotion No. 1

1825  1000en mensen verzamelen zich bij ‘stoompaard’ in Darlington.

Eerste stoompluim met knal uit schoorsteen  nieuwsgierigen vluchten.

Locomotion No. 1  eerste personentrein  13 km per uur

De Rocket (1829) van Liverpool naar Manchester  46 km per uur.

Commentaar:

‘het opvallendste resultaat van de bouw van deze spoorweg is de plotselinge verandering in ons besef van tijd en plaats. Wat snel was, is nu langzaam, wat ver was, is nu dichtbij.’

Boeren protesteerde  kippen/koeien last van lawaai  raakte van leg, zure melk  medici  bang voor snelle beweging van trein  zal bij passagiers : geestelijke onrust veroorzaken.




Baron Haussmann


Napoleon III, 1853  Baron George Eugène Seine  benoemd tot prefect van Seine  hoogste functie in de stad.


Haussmann  Parijs moderniseren; binnenstad bereikbaar.

20e eeuw  Parijs kreeg een facelift :

- krottenwijken tegen de vlakte

- nieuwe wijken

- aanleggen brede boulevard en avenues

- binnenstad goed bereikbaar

- straten baricaderen  hoort bij verleden.

Ook hulp bij drinkwatervoorzieningen 

dubbelwaterleidingsysteem: - drinkbaar water  drinken

- ondrinkbaar water  (straten) schoonmaken

+ iedere straat eigen riool  water kwam uit in Seine (stroomafwaarts)


Onder Parijs  2100 km riool  van Amsterdam naar Moskou.







Geschiedenis, hoofdstuk5, Nederland: Burger en overheid.



5.2. Het revolutie jaar 1848

Waarom is 1848 een belangrijk jaar voor het liberalisme?



Veel vrijheid

Door verlichting en Franse Revolutie kwam er een deel van de burgerij in beweging voor macht en vrijheden van de rijke burgers: liberalisme.


Deze mensen vonden het gezond verstand erg belangrijk. Dit moet de mens gebruiken om met elkaar op een zakelijk manier een deal te maken. Mensen die niet hun gezond verstand gebruikte (vrouwen, arbeiders, boeren) moesten door de staat beschermt worden. Zij moesten het overlaten aan burgerlijke heren die er wel verstand van hebben.

Het woord liberaal komt van het Latijnse woord ‘liber’, wat vrij betekent. Liberalen wilde vrijheid op veel gebieden. In economie wilde ze vrijhandel en zo min mogelijk staatsbemoeienis. Volgens Adam Smith moesten zelfs in- en uitvoerrechten worden afgeschaft. De meeste liberalen waren rijke kapitalisten (bv. fabriekseigenaren) en dit zal hen nog rijker maken. Op politiek gebied wilden de liberalen meer invloed van het parlement en vrijheid om zelf een grondwet te bepalen. Ook moest er vrijheid komen van godsdienst, onderwijs en meningsuiting. De liberalen verzetten zich hiermee tegen de conservatieven (mensen die de dingen van vroeger willen behouden).



Opstanden in Europa


Net als in Frankrijk, Duitsland en Engeland riepen ook in Nederland de liberale burgers om meer macht en vrijheid. Willem II (koning sinds 1840) wilde echter niets met het liberalisme te maken hebben. In 1848 kwam er een einde aan zijn starre (koppige) houding. In dat jaar braken er in Parijs, Wenen en Berlijn opstanden uit, waarbij radicale liberalen de macht grepen. Deze staatsgrepen sloegen in als een bom (bij W. II). Uit angst voor een soort gelijke opstand in NL, besloot hij snel te handelen.

Hij gaf een liberalen groep de leiding, onderleiding van Thorbecke, om een grondwetsherziening te maken en nam de nieuwe grondwet zo snel mogelijk aan. Zo veranderde Willem II in 1 nacht van behouden  liberaal.



De gevolgen van 1848


De liberale grondwet had een aantal belangrijke gevolgen.

Koning beef officieel staatshoofd, maar ministers namen uiteindelijke beslissingen. (=ministeriële verantwoordelijkheid).

Hierdoor moest koning veel macht afstaan. Ministers werden op hun beurt gecontroleerd door het parlement. Ze moesten verantwoording afleggen aan het parlement. (= parlementaire democratie).

Ten slotte werden de 1ste en de 2de kamer direct door het ‘volk’ gekozen. De revolutie van 1848 betekende niet dat het volk meer te zeggen kreeg. In dit jaar betaalde slechts 10% genoeg belasting om te mogen stemmen. Stemmen op basis van inkomen noemen we ook wel censuskiesrecht.

Met aannemen van grondwet brak het liberale tijdperk aan in Nederland. Liberalen overheesten niet alleen politiek, maar ook op economisch terrein. In dit kapitalistische systeem, waarbij bedrijven eigendom waren van ondernemers, maakte fabriekseigenaren grote winsten. De hard werkende arbeiders merkten bijna niet van die winsten.



De liberaal Thorbecke

Thorbecke kwam uit een gezin zonder aanzien. Het was zowel een financiële ramp als een schande dat zijn vader mislukte als zakenman. Fatsoen, deftigheid en reputatie waren erg belangrijk in die tijd. Thorbecke studeerde hard en werd hoogleraar staatsrecht en lid van de 2de kamer. Hij was voor politieke en economische vrijheid, maar wel op een ordelijke manier. Dit vond hij de taak van de staat. Hij was tegen de invoering van algemeen kiesrecht. Thorbecke is bekend van zijn grondwetherziening. Waarbij de macht van de koning werd ingeperkt.

5.3. Aan arbeiders de macht

Wat is socialisme?


Proletariërs aller landen

Karl Marx is de grondlegger van het socialisme. Samen met Friederich

Engels schreef hij in 1867 het boek ‘Das Kapital’. Beide mannen woonden in Londen, waar arbeiders in industriële revolutie onder slechte omstandigheden leefden.

Karl Marx vergeleek lot arbeiders in fabrieken met dat van arme mensen uit verleden tijd en kwam tot de conclusie dat er altijd ongelijkheid was geweest. Hij noemde de groep uitbuiters de ‘bezittende klasse / bourgeoisie’. Daar tegenover stond de andere groep, de ‘bezitloze klasse / proletariaat’. In zijn theorie onderscheidde Marx 4 fases:

Fase 1: klassenstrijd; tussen de groepen, armen  armer, rijken  rijker.

Fase 2: revolutie; hierbij zal de bezitloze, onderdrukte klasse in opstand komen.


Fase 3 (overgangsfase): ‘dictatuur van proletariërs’; tijd om te wennen het socialisme.

Fase 4: klasseloze maatschappij; waarin bezit en welvaart eerlijk verdeeld waren. (volgens Marx ideale, communistische samenleving)


De erfenis van Marx

Marx’ idee sloeg in Nederland niet aan. Dit kwam ten 1ste door dat Marx ervan uitging dat fabriekseigenaren het beter, en de arbeiders het slechter kregen. Nederland verbeterde overheid aan eind 19de eeuw juist het lot van de arbeiders met nieuwe sociale wetten. Ten 2de kregen arbeiders meer te zeggen toen kiesrecht werd verruimd. De socialistische partij SDAP had voor 1900 al 3 zetels in de 2de kamer. Doordat de Revolutie in heel Europa op zich liet wachten, splitsten de socialisten zich rond 1880 in 2 groepen; de communisten of marxisten en de sociaaldemocraten. De communisten bleven geloven in de leer van Marx zonder aanpassingen. Terwijl de sociaaldemocraten de leer van Marx wilde aanpassen. Terwijl de klassenloze samenleving hoopten te bereiken met behulp van Revolutie, wilde sociaaldemocraten (SDAP) via het parlement hun positie verbeteren.


Socialistische successen

Conservatieven en liberalen (in NL) trede streng op tegen socialisten, want ze waren bang dat de arbeiders de macht zullen krijgen. Mensen werden zonder proces opgepakt als men dacht dat het een socialist was. Niet alleen de overheid maar ook de conservatieve en liberale burgers verzetten zich. In Amsterdam braken in 1887 rellen uit tussen mensen van Oranje (adel) en socialisten. De bleven oproepen tot stakingen en langzaam begon het door te dringen dat de oude situatie voor arbeiders onthoudbaar was. Er werden sociale wetten ingevoerd en arbeidersverenigingen opgericht. Rond 1900 kende het socialisme veel aanhangers in NL en besloten socialistische 2de kamerleden mee over de politiek in NL.


Socialist Domela Nieuwenhuis

In 1887 werd Dommela Nieuwenhuis gevangen genomen door de koning. In de gevangenis werd hij behandeld als een misdadiger. Hij bracht een half jaar door in de gevangenis. De socialisten waren tegen de 5 k’s (koning, kerk, kapitaal, kroeg, kazerne). Toen Domela in 1888 als socialist in 2de kamer kwam, werd hij met de nek aangekeken en gegroet door niemand. Voor het gewone volk was Domela echter een held en een verlosser, die opkwam voor de arme arbeiders.



5.4. Protestanten en katholieken


Waarom gingen de confessionelen met elkaar samenwerken?



Één geloof, verschillende ideeën


Confessionalise komt van het woord ‘confessie’ (geloof).


Confessionalisten zijn protestanten en katholieken die opkomen voor hun eigen belang.

1848; liberalen bestuurden politiek, vonden dat godsdienst en politieken niets met elkaar te maken had. Confessionelen daar niet mee eens.

Confessionelen willen; kerk en staat niet scheiden, invloed godsdienst in politiek juist vergroten. Godsdienstige waarden en normen staan hierbij centraal in hun ideeën.

Protestanten en katholieken wilde eerst niet samenwerken, omdat:

- ze zagen meer verschillen dan overeenkomsten

Overeenkomst tussen Protestanten en katholieken:

- willen beide godsdienst in kerk in de politiek vergroten.

Protestantse kerk had sinds Reformatie bevoorrechte positie. Tijdens Franse bezetting kwam hier een einde aan. De katholieken begonnen hun achterstand in te halen:

1. katholieken krant

2. nieuwe bisdommen gesticht

In de politiek zag je de 2-deling in geloof terug.


Gelijke rechten

1879 Abraham Kuyper  sticht de Anti Revolutionaire Partij  georganiseerde partij.

Na ruzie scheidde een kleine groep protestanten zich af; nieuwe partij (CHU).

Belangrijkste voorman katholieken  Herman Scheapman.


Waarom toch samenwerken?:

-beide partijen voelden zich achtergesteld door overheersende liberale politiek.

-beide partijen wilde hetzelfde; overheid rekening houden met de Bijbel.

Confessionelen  emancipatie ; [iedereen] gelijke rechten (als liberalen).

Om deze emancipatie te bereiken gingen ze samen werken en gingen zich organiseren.

Confessionelen en socialisten wilden het volk bereiken, liberalen en conservatieven niet.

Confessionelen leggen bij kiezers nadruk op gevoel, groepsbelang en trouw aan de kerk.

Om de kiezers te bereiken organiseerden ze bijeenkomsten. (Abraham  betogen).


Schoolstrijd

Protestanten en katholieken werkten samen voor:

- emancipatie van het onderwijs (dit was het belangrijkste conflict tussen de confessionelen en de niet-confessionelen in de scholenstrijd

Sinds de Franse tijd had Nederland staatsscholen  voor elk kind en geloof.

Protestanten en katholieken wilden eigen scholen oprichten  hier kregen ze van de overheid geen geld voor (overheid was liberaal), overheid wilde alleen algemene staatscholen subsidiëren. Zo ontstond er een heftige strijd tussen voorstanders van staatonderwijs en bijzonder onderwijs.

De uitkomst van deze strijd was gunstig voor de confessionelen;  in 1917 betaalde de overheid namelijk niet alleen het staatonderwijs maar ook het bijzondere onderwijs.



Abraham Kuyper

De protestanste Abraham Kuyper (1837 – 1920) was de oprichter van de ARP en belangrijk protestant. In 1874 kwam hij in de 2de kamer. In zijn uitspraken gebruikte hij; voorbeelden uit de bijbel en militaire termen.

Kuyper’s bijnamen waren; profeet, veldheer, Messias.

Bij een feest van het ARP werd Kuyper toegejuicht door zijn aanhangers. Kuyper wilde graag een zo’n groot mogelijk deel van de bevolking bereiken. Hij sprak liever in een massabijeenkomst dan in het parlement.

Hij was een echte partijleider, die gemeenschapsgevoel tussen hem en zijn partijaanhang heel belangrijk vond.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.