Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Hoofdstuk 1 t/m 3

Beoordeling 7.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 4842 woorden
  • 1 november 2015
  • 10 keer beoordeeld
Cijfer 7.6
10 keer beoordeeld

§1.1
Door uitvinding landbouw kon men zich op 1 plaats vestigen, dat leidde tot de eerste stedelijke samenlevingen. Dat leidde weer tot:
- Bevolkingsgroei
- Steden die groeien
- Boeren waren geen nomaden, maar werden sedentair
- Men leefde niet meer in tijdelijke hutten, maar stevig gebouwde boerderijen
- Boeren gingen andere werktuigen gebruiken zoals  sikkels, messen, pijlpunten
- Ze maakten voor het eerst aardewerk(waar bijvoorbeeld graan in werd bewaard).
- Mensen konden door sedentair zijn meer bezittingen hebben(ze hoefden niet meer rond te trekken), wat weer leidde tot sociale ongelijkheid(wie meer heeft, krijgt meer aanzien)
De overgang naar een landbouwsamenleving had zulke grote gevolgen, dat er gesproken wordt over de Neolithische Revolutie(7000 v. Chr.). Rond 5000 v. Chr. vond de Neolithische Revolutie ook plaats in Europa, waarschijnlijk door mensen die geen genoeg (landbouw)grond hadden in Midden-Oosten en naar Europa toe kwamen.

§1.2
Rond 6500 v. Chr. ontstonden de eerste dorpen langs de rivieren (Eufraat en Tigris) de eerste dorpen. Ondanks het hete, droge klimaat was de landbouw enorm succesvol. Dit kwam door de irrigatielandbouw die daar plaatsvond. De boeren gebruikten voor hun akkers het vruchtbare laagje slib van de oevers, wat via kanaaltjes naar de akkers geleid werd. Hierdoor steeg de oogst met 50% t.o.v. gebieden waar men het moest doen van de regen. Door irrigatielandbouw kwamen er ook meer sociale verschillen. Boeren die namelijk keer op keer een goede oogst binnenhaalden, kregen macht en aanzien en werden soms zelfs de politieke leiders. Hij gaf dan de leiding aan de organisatie van het irrigatiesysteem, dat soms onderhouden of aangepast moest worden. Ook coördineerde hij de bouw van grote publieke werken, zoals tempels. Door onderlinge strijd voor macht werden steden beschermd door stadsmuren.

De dorpen in Zuid-Mesopotamië waren rond 3500 v. Chr. zo hard gegroeid, dat je ze ook wel stedelijke nederzettingen kon noemen. Eigenlijk waren het gewoon kleine staten, ter grootte van een stad en directe omgeving, met elk een eigen bestuur. De meeste stadstaten hadden een paar kenmerken gemeen, zoals:
-Hiërarchische opbouw van de samenleving
-Godsdienstig centrum
-Specialisten(ander beroep dan boer)
-Gebruik van schrift

De bevolking was verdeeld in klassen. Onderaan stonden de slaven(krijgsgevangenen), daarboven de boeren(grootste deel), daarboven de ambachtslieden(gespecialiseerd in ander beroep dan boer zoals gereedschappen/ kleding maken), en weer daarboven stonden de priesters, en de hoogste was de koning. De Soemeriërs kenden een polytheïstische godsdienst(geloof in meerdere goden tegelijk). De koning regeerde volgens hen namens de goden waarin zij geloofden. Hij bestuurde de stad, was opperrechter en opperbevelhebber van het leger.

Rond 3300 v. Chr. ontdekten de Soemeriërs het schrift, wat eerst vooral bestond uit logogrammen(herkenbare afbeeldingen). Dit schrift werd vooral gebruikt voor registreren van economische zaken, echte teksten konden er niet mee geschreven worden. Uit deze logogrammen ontstonden later klanktekens, waarbij 1 klankteken voor 1 bepaalde letter stond.Hiermee konden dus hele woorden en zinnen geschreven worden, en vanaf toen gingen mensen dus ook een boekhouding bijhouden bijvoorbeeld. Dit schrift wordt spijkerschrift genoemd, naar de vorm van de tekens. Het werd namelijk ingedrukt in nog vochtige kleitabletten, om daarna gedroogd te worden in de zon. Waarschijnlijk kon maar een klein deel van de bevolking schrijven, waardoor schrijvers veel aanzien hadden. Door de uitvinding van het schrift hield de prehistorie op voor de Soemeriërs. Door hun geschreven bronnen weten we veel over hun denkwijze, levenswijze en culturele opvattingen.

De steden in Mesopotamië gingen steeds meer samenwerken. Dit gebeurde soms gedwongen(doordat steden elkaar met geweld onderwierpen) maar soms ook vrijwillig, omdat dit soms voordelen had op economisch en militair gebied. Zo ontstonden er dus duidelijke begrensde gebieden, waarin de bevolking woonde onder bewind van een eigen bestuur(vaak een koning). Dit zijn allemaal kenmerken van een stad.

§1.3
Net als in Mesopotamië leidde de irrigatielandbouw langs de Nijl tot grote oogsten, groei van de bevolking en het ontstaan van dorpen/kleine steden. De Nijl maakte het leven van duizenden, en uiteindelijk miljoenen mensen mogelijk. De Egyptische staat werd geregeerd door de farao. Als opperbevelhebber van het leger beschermde hij zijn land, hij was opperrechter, bevelhebber en bestuurder. Hij moest ervoor zorgen dat er opvangbekken voor water voor het irrigatiesysteem aangelegd werden, zodat men zeker was van een goede oogst. De farao’s was de hoofdpriester, de Egyptenaren vereerden hem namelijk als een godheid.Vaak zaten er in de namen van de Farao’s een verwijzing naar Amon, de God van de schepping. Bij het bestuur werden ze geholpen door ambtenaren en regionale bestuurders. Egypte word ook wel als de eerste natiestaat gezien, door eenheid van de taal, geloof, cultuur en bestuur.
De Egyptenaren waren polytheïstisch en aanbaden verschillende goden tegelijk, die elk voor een natuurkracht stonden. De Egyptenaren vereerden de God thuis, waar ze een beeldje van Amon hadden staan. Steden hadden daarnaast ook nog eigen goden, die allemaal een eigen  tempel hadden, waarvan hadden priesters weer meer macht verkregen. Regelmatig was er sprake van onderlinge rivaliteit. Dit kon leiden tot een verzwakking van de positie van de farao, zeker wanneer een bepaalde groep priesters te veel macht kreeg. De verering van 1 god zou de farao dus meer macht geven en de eenheid onder bewoners/steden te vergroten.

3 veranderingen onder Amenhotep/Achnaton:
1. Hij verbood alle goden, behalve Aton(god van zonneschijf)
2. Hij stichtte een nieuwe hoofdstad, namelijk Achetaton(midden in Egypte, werd volledig nieuw gebouwd)

3. Wijziging stijl waarin Achnaton zichzelf en andere leden van de koninklijke familie zich af lieten beelden.

Na dood Achnaton werd duidelijk dat veranderingen niet fundamenteel waren, want men ging snel weer terug naar de oude god Amon, en vele andere Egyptische goden. Oude tempels werden weer heropend en priesters kregen hun macht weer terug. Mensen verlieten Achetaton en de stad raakte in verval. Overal in Egypte werden herinneringen Aton/Achnaton weggewerkt. Standbeelden/schilderingen werden uit protest beschadigd. Achnaton werd opgevolgd door zijn 9 jarige zoon die die had bij 1 van zijn bijvrouwen, Toetanchaton. Hij veranderde zijn naam echter in Toetanchamon.

§2.1
Rond 2000 v. Chr lagen op het Griekse vasteland prachtige burchten, waren er mooie grote steden en grote paleizen. Rond 1200 v. Chr. veranderde dit echter, omdat er volksverhuizingen plaatsvonden in het oostelijke Middellandse Zeegebied. In de 4 donkere eeuwen daarna leefde de bevolking in kleine boerengemeenschappen onder bescherming en leiding van edelen. De Grieken gingen wel steeds meer een culturele eenheid vormen, met dezelfde goden/gewoontes/taal. De culturele eenheid bleek ook uit de Olympische Spelen, waarvoor de oorlogen zelfs even werden stilgezet.

Vanaf 850 v. Chr. ontstond in Griekenland een nieuwe stedelijke cultuur. De nieuwe stadstaten/poleis(ev polis) waren niet meer dan stadjes met omringend platteland, en verschilden sterk van de Myceense steden. Bijna nergens waren koningen, en edelen hadden vaak de belangrijke functies onder hun hoede. Door een sterke bevolkinsgroei ontstonden al snel voedseltekorten, en een deel van de bewoners trokken weg uit hun polis om ergens anders een kolonie te stichten. De vruchtbare koloniën leverden volop graan, waardoor verdere kolonisatie niet echt nodig meer was. Ook was de politieke situatie rond 550 v. Chr. veranderd: machtige rijken zoals dat van de Perzen maakten het stichten van nieuwe koloniën lastig.

De Griekse poleis in Ionië(tegenwoordig Turkse westkust) vielen al sinds 547 v. Chr. onder Perzisch bestuur. In 499 v. Chr. kwamen ze daartegen in opstand, geholpen door het Griekse moederland. Die mislukte uiteindelijk, en Griekenland werd gestraft voor hun hulp. Maar hij werd in 490 en 480/479 v. Chr. verslagen door de Grieken. De 2 oorlogen tegen de Perzen maakte duidelijk dat de Griekse poleis in geval van nood goed en sterk konden samenwerken. De overwinningen versterkten ook het Griekse zelfbewustzijn, ze waren namelijk de eersten die de Perzen hadden verslagen.

Athene had zwaar geleden onder de 2 oorlogen tegen de Perzen. In 480 v. Chr. was het ingenomen en geplunderd, waarbij de beelden van de Tirannendoders(het beeld van vrijheid voor de Grieken) werden meegenomen. Na de oorlogen werden dan ook de agora(economisch/politieke centrum)en huizen weer opgebouwd, en de beelden werden teruggeplaatst.
Athene was het centrum van architectuur en kunst. De kunst die er gebruikt werd, was namelijk klassiek(van blijvende waarde), en de periode waarin deze gemaakt werd de Klassieke Oudheid. Athene was echter ook het centrum van de wetenschap. Voor de verschijnselen die niet verklaard konden worden, ging men op zoek naar een natuurlijke oorzaken. Dit was apart, omdat het in de Griekse cultuur normaal was om oorzaken van verschijnselen vooral te zoeken bij de Goden. Zo werd uitgevonden dat alles uit een oerstof bestond, namelijk water. Demokritos kwam later met de beredenering dat de oerstof een niet met het blote oog zichtbare stof was:het kleinst mogelijke deeltje. Hij noemde dat atoma(ondeelbaar).

Op dezelfde manier ontwikkelde zich in de 5e eeuw v. Chr. het denken over mens/gezondheid. Als je ziek werd in de Oudheid, ging je naar het kruidenvrouwtje, gebedsgenezer of toverdokter. Je kon ook naar een tempel van een genezende god gaan. De priesters hadden door ervaring veel kennis opgedaan, maar de God genas je. Vanaf 600 v. Chr. waren er ook al enkele artsenscholen, waar wetenschap en opleiding een combinatie werd. Het nieuwe aan deze school was dat artsen niet de God maar de natuurlijke oorzaken de schuld gaven van ziektes/kwalen. Volgens de Hippocratische geneeskunde waren er 4 lichaamssappen: gele gal, zwarte gal, bloed en slijm. Als deze balans niet goed was, gaf het lichaam dat als het ware aan. Als het lichaam op dat punt niet goed functioneerde, zorgde een arts ervoor met een aderlating(klein sneetje)dat alles weer in balans kwam.

Athene was als enige polis democratisch, en daarmee een uitzondering voor de rest van de Griekse wereld. Ook zij hadden eerst  de adellijke macht, maar rond de 5e eeuw ontwikkelde zich een democratisch systeem. Daarin was de volksvergadering juist heel machtig, bovendien waren bijna alle politieke functies toegankelijk voor alle Atheners met burgerschap. Burger zijn in Athene hield in, dat je politiek actief was. Het begrip politiek betekende dan ook ‘Het functioneren als burger in de polis’.
Vrijheid en gelijkheid waren in de Atheense democratie de belangrijkste woorden. Vrijheid betekende het politiek actief zijn en om vrij te kunnen spreken in het openbaar, zoals in de volksvergadering. Gelijkheid hield in dat iedereen-hoog of laag en arm of rijk-voor de wet gelijk was en politiek actief kon zijn. Voor vrijwel elke functie werd er geloot, omdat dan echt iedereen gelijk was. Deze vrijheid/gelijkheid gold alleen voor de mannen met burgerrecht, dus geen niet-Atheners, vrouwen en slaven. Als je wilde meebeslissen, moest je persoonlijk aanwezig zijn in de volksvergadering(directe democratie). Als je ook politieke invloed wilde hebben, moest je de burgers in de volksvergadering zien te overtuigen. Die vaardigheid was de specialiteit van de sofisten die door dat (weliswaar indirect) invloedrijk waren. Ze gaven les aan zonen rijke burgers en politici. Ze leerden hoe ze in de volksvergadering mensen konden overtuigen van hun ideeën, en hoe ze zich konden verdedigen tegen de volksrechtbank. Door deze manier konden er grote groepen Atheners toch behoorlijk invloedrijk zijn in het democratische systeem. Andere Atheners trokken zich terug uit de democratische politiek, en zij zagen Sparta als hun grote ideaal. Daar had namelijk de aristocratie het voor het zeggen en niet het domme volk. In 431 v. Chr. brak de Peloponnesische Oorlog uit tussen Sparta en Athene, en de anti-Atheners waren toen verdacht omdat ze gezien werden als handlangers van de vijand.  

Nadat de Grieken in 480 v. Chr. de Perzische vloot en landleger hadden verslagen, was het snel klaar met de eensgezindheid tussen de Grieken. De Atheners waren uit de oorlog gekomen als militaire en economische grootmacht. Dat kon niet goed gaan met de andere economische grootmacht: Sparta. Bij Sparta draaide alles om het leger van hoplieten(zwaar bewapende  soldaten die de bovenlaag waren van de Spartaanse maatschappij)en zij waren ook de enige burgers met alle rechten/werkten niet/leefden al van vroeg af aan in de kazerne. Het werk werd gedaan door de heloten(onderworpen volk), en de leiding lag bij  2 koningen, een raad van oude wijze mannen en 5 eforen(bestuurders). Hoewel deze jaarlijks door een volksvergadering werd gekozen, hadden de burgers weinig macht in de praktijk. In de Peloponnesische oorlog(431-404 v. Chr.) stonden de Atheners en Spartanen tegenover elkaar.  De Atheners hadden de macht op zee en een goed gevulde oorlogskas, en aan de Spartaanse kant stonden de meeste poleis van het Griekse vasteland. Uiteindelijk moest Athene zich overgeven en werd de democratie daar opgeheven. Er kwam een Spartaanse oligarchie, een regering van een kleine groep rijken. De mannen van deze regering werden door extreme haat al in 403 v. Chr. verdreven, en de democratie werd weer hersteld. Socrates werd veroordeeld door het drinken van de gifbeker, omdat veel leden van de Spartaanse oligarchie onder zijn les uitkwamen. Hoewel Sparta als winnaar uit de oorlog kwam, waren ze zodanig verzwakt dat de poleis niet meer bestuurd konden worden. Door de koning Philippos van Macedonië werden de Griekse legers in 338 v. Chr. verslagen, en kreeg heel de macht van Griekenland waardoor er een einde kwam aan de periode van zelfstandige poleis.

Aristocratie:Staatsvorm waarin de regering word gevormd door een aantal families die de macht overgeven aan eigen familieleden.
Democratie:Staatsvorm waarbij het volk regeert
Oligarchie:regering die is gevormd uit een kleine groep rijke en invloedrijke personen en die alle macht heeft
Tirannie:de heerschappij van iemand die op een strenge, wrede manier alleen regeert. Heeft de macht verkregen door een staatsgreep
Monarchie:Land met koning/koningin
Dictatuur:Regering met een dictator, alleenheerschappij

§2.2
Nadat Phlippos de de Grieken verslagen had, begon hij een grote oorlog samen met de Grieken tegen de Perzen(als wraak voor de eerdere Perzische oorlogen van de 5e eeuw). Zo kon Philippos ook laten zien dat hij als Macedoniër een echte Griek was, en de Grieken zouden niet snel weer beginnen met een oorlog tegen hem. Omdat hij overleed, moest zijn 20-jarige zoon Alexander hem  opvolgen. Het strijdplan bleef hetzelfde: in 334 v. Chr. stak Alexander over naar Klein-Azië, en veroverde grote stukken gebieden. In India hield het op, omdat zijn soldaten weigerden om verder te gaan. In 324 v. Chr. werd een massale bruiloft tussen Grieken en Perzen georganiseerd in Perzië, om te laten zien dat hij bij de opbouw van zijn wereldrijk op beide volkeren steunde, zonder onderscheid te maken. In 323 v. Chr. overleed Alexander.

Na Alexander zijn dood vochten zijn belangrijkste generaals om de macht tegen elkaar. Uiteindelijk viel zijn oude rijk uiteen in 3 koninkrijken: 1 in Egypte, 1 in Azië en 1 in Macedonië & Griekenland. Deze rijken zouden stuk voor stuk veroverd worden door de Romeinen.

Alexander de Grote zijn plan om een gemengd Grieks/Perzische cultuur te vormen, mislukte volledig. Grieken die zich in de veroverde gebieden gevestigd hadden, bleven vasthouden aan eigen taal/cultuur. Een gevolg hiervan is dat een hoop niet-Grieken deze ook overnamen,waardoor de Griekse cultuur zich ver buiten Griekenland verspreidde.  Deze verspreiding wordt ook wel hellenisme genoemd. In de vele nieuwe steden in Griekenland hadden de Grieken en Macedoniërs vaak de macht, en de niet-Grieken kregen per groep een soort zelfbestuur. In de 4e eeuw voor Chr. vormden de Grieken in Egypte de bovenlaag van de bevolking en ook het overgrote deel van de middenklasse was Grieks. De Grieken leefden gescheiden van de Egyptenaren met hun eigen cultuur. Wilde je iets bereiken in deze maatschappij, moest je Grieks leren en de cultuur van de Grieken overnemen. De Grieken lieten echter niet veel mensen tot hun besloten kring toe. Daarom boden het leger en de bureaucratie(ambtenaren) de beste kansen voor een Egyptenaar die Grieks kende. Rond 250 v. Chr. waren er 2-talige Egyptenaren in de hogere functies. Niet Grieken kwamen ook in aanraking met de Griekse cultuur door vele nieuwe gebouwen en beelden. Door de gewoonte voor rijke Grieken om te doneren aan gemeenschap en samenleving, verspreidde de klassieke cultuur zich ook over het hellenistische gebied.

Alexandrië lag op een zeer gunstige plek, omdat het een verbinding met zee had en een verbinding via de Nijl met het achterland van Egypte. Daarom koos Alexander in 331 v. Chr. die plek om een stad te stichten die hij naar zichzelf vernoemde. Zijn opvolger Ptolemaios I zag die voordelen ook en maakte het zelfs hoofdstad van zijn rijk(Ptolemaeënrijk)en haalde handelaren, kunstenaars en wetenschappers naar de stad toe. Op Pharos,een eilandje bij de ingang, stond een megavuurtoren die ook Pharos heette. Het voornaamste doel was om schepen veilig naar de haven te leiden, maar ook om de rijkdom en macht van de koning te laten zien. Ook kunnen we hieraan zien dat de Griekse bouwers rond 300 v. Chr. op een heel hoog technisch niveau zaten. Hij was namelijk 150m hoog, er was slim over nagedacht(gebruik witte steensoort voor zichtbaarheid, rekening gehouden met natuurgeweld,bovenop een dag/nacht vuur wat weerkaatst werd door bronzen spiegels)
De Pharos is een goed voorbeeld van de manier waarop wetenschappelijke kennis in de hellenistische wereld werd toegepast. Athene was in de hellenistische periode nog steeds een belangrijk centrum van kunst en filosofie, maar op wetenschappelijk gebied werd het afgetroefd door Alexandrië. Medische wetenschap werd in Alexandrië ook verder ontwikkeld, alle geschriften die op naam van Hippokrates stonden werden namelijk verzameld en overgeschreven, waardoor er 1 grote wetenschappelijke uitgave ontstond. Maar de echte bloei van de medische wetenschap kwam voort uit experimenten, waarbij mensen werden opengesneden voor onderzoek. Door bloedvaten af te binden durfde men grotere operaties te doen, zoals amputaties.

Hellenisering vind je ook terug bij de joden. Het jodendom(de oudste monotheïstische godsdienst)vormde in de oudheid een uitzondering omdat alle andere religies polytheïstisch waren. Nadat de Joden in 586 v. Chr. vanuit hun moederland Palestina als slaven naar Babylonië gebracht werden, leefden ze in een diaspora(volk verstrooid over vele landen). Toen ze na 50 jaar terug mochten keren naar Palestina van de Perzen, bleven er ook een hoop wonen in Babylon. De joodse gemeenschap in Alexandrië was verreweg het grootst, maar ook in andere hellenistische steden waren er grote Joodse gemeenschappen. Veel Joden konden al blijkbaar geen Herbreeuws meer, maar wel Grieks. In de derde eeuw v. Chr. wilden zij namelijk de Thora(heilige boek)laten vertalen in het Grieks. Toch bleven de Joden in de ogen van Egyptenaren en zeker ook in die van de Grieken, een aparte groep. Hun manier van leven en relatief goede positie in Alexandrië leidden soms zelfs tot vervolgingen en vechtpartijen. Als reactie op het anti-joden van de Grieken werden de Joden anti-Grieks. Deze ruzies bleven aanhouden tot ver in de Romeinse tijd.


§2.3
Het oude Rome is al eeuwen oud en vormde vanaf het begin al het centrum van het rijk. Rome begon al een monarchie waarvan weinig bekend is. Wel is bekend dat de laatste koning in 509 v.Chr. is verjaagd en vanaf dan ontstaat er een republiek. Ze ontwikkelde zich in Italië tot een grootmacht en veroverde steeds meer gebied. Tot ze stuitten op verzet van een volk dat ook machtig was, en zijn hoofdstad had in het huidige Tunesië: Carthago. Na de overwinning op Carthago begint de grootste gebiedsuitbreiding in de Romeinse geschiedenis. In de volgende twee eeuwen zouden de hellenistische rijken, Spanje en Noord-Afrika ook in bezit komen en spreken we dan van een Imperium, een groot rijk. Met die veroveringen kwam er ook veel meer mee zoals de Griekse kunst en cultuur.  De Romeinen keken op tegen de Grieken. De ruziënde generaals in het Romeinse leger luidde het einde van de Republiek in en na twee burgeroorlogen kwam Octavianus uit de bus als overwinnaar. Pompeius en Caesar hadden in de eerste burgeroorlog gevochten en Caesar won, maar werd op last van de senaat vermoord. De senaat had samen met de consuls in de Republiek de macht. Het was een oligarchisch bestuur. Hierna won het neefje van Caesar in de twee burgeroorlog het van de andere en werd keizer. Hiermee begon 27 v.Chr. het Keizerrijk. Dit zou duren tot 476 wanneer het West-Romeinse Rijk ophoudt te bestaan. Tijdens de regeerperiode van Augustus kwam het christendom op, dit door de dood van Jezus. Ze gingen zich christen noemen naar de Griekse woorden christos dat gezalfde betekende. Het kreeg vooral vast voet in het oosten van het rijk, maar ook in het westen werd het steeds bekender en onder de armen, vrouwen en slaven bekeerde vele zich tot het christendom.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens


De Romanisering van het Romeinse rijk begon door het vestigen van de Romeinen in overwonnen gebieden, waar oude heersers dezelfde rechten wilden en ook veel welvaart wilden. Overal langs het rijk werden grenzen aangelegd. Soms waren het natuurlijke grenzen zoals woestijnen,bergen of rivieren. Ook werd er soms gebruikt gemaakt van een muur, zoals de muur van Hadrianus die Schotland en Engeland verdeelde. In onze streken kwamen de Romeinen ook en stichtten diverse steden langs wegen. In deze contreien koppelde ze de goden van de Romeinen en die van de Germanen aan elkaar .

§2.4

Vanaf het einde van de tweede eeuw vielen grote groepen Germanen het rijk binnen en plunderden de steden en vestigden zich daar. Steeds meer groepen volgden en het was bijna niet meer mogelijk om ze tegen te houden, en generaals grepen met hun legers de macht. In een korte periode zijn er toen wel 50 keizers geweest, die vaak in een klein gebied regeerden.  Langs alle grenzen begonnen zich daarna groepen te verzamelen en deze ramp werd richting het opkomende Christendom geschoven. Er volgde enorme Christenvervolgingen  in de eerste eeuw tot keizer Trajanus bepaalt dat ze niet meer vervolgd mogen worden. Ze blijven tweede rang burgers en hebben geen rechten. Keizer Diocletianus besluit het rijk in tweeën te delen, met ieder een aparte keizer in het oosten en het westen. In 306 tekent keizer Constantijn het edict van Milaan, dat de Christenen evenveel rechten geeft als Romeinen en hij laat zich op zijn sterfbed bekeren tot het Christendom. Rond 375 komen de Hunnen (een volk uit het oosten) die de Germanen als het ware door de grenzen van het rijk drukken en nog veel meer chaos laten creëren. Dit gebeurt in de 5de en 6de Eeuw. Deze periode noemen we de periode van volksverhuizingen. In 476 zetten de Germaanse generaals de laatste West-Romeinse keizer af,en vanaf toen spreken we niet meer van de Oudheid maar van de Middeleeuwen.

§3.1
In de noordelijke streken van Gallië, dat rond 55 v. Chr. door Julius Caesar was onderworpen, leefden verschillende Keltische en Germaanse stammen. Een deel van hun was vrijwillig in het Romeinse Rijk gaan wonen, vaak met taak om de grenzen te verdedigen. Ze betaalden belasting en leverden soldaten in ruil voor de Romeinse bescherming en het delen van de welvaart. Ook woonden er Gallo-Romeinen. In Gallië(Gallië was eeuwenlang een provincie van het Romeinse Rijk) was het Christendom de staatsgodsdienst. Ook de cultuur, het bestuur en de economie waren volledig Romeins. Door de stammen uit Noord- en Oost-Europa, i.c.m. een verzwakt centraal gezag, vielen in de 5e eeuw de noordelijke grenzen van het Romeinse Rijk weg. Germaanse stammen die niet waren geromaniseerd konden hierdoor in grote aantallen de provincies binnentrekken, en daardoor spreken we van volksverhuizingen. Uit bronnen blijkt dat het rampzalige gevolgen voor de lokale bevolking had. Er was geen centraal aangestuurd leger meer voor bescherming, waardoor velen op de vlucht sloegen en hun landbouwgrond en steden onbeheerd achter lieten. De voedselvoorziening/handel stortte daardoor in, waardoor er hongersnoden ontstonden en overal plunderingen plaatsvonden. In Gallië namen vooral de Franken de gebieden in. Zij heersten over een gemengde bevolking van Gallo-Romeinen en eigen stamgenoten. Geleidelijk namen de Germanen veel van de Romeinse bestuursorganisatie en leefwijze over. De oude Romeinse adel paste zich hieraan aan, door te trouwen met Frankische families. Zo ontstond er een nieuwe Frankische adel.  

Om zijn gezag te vergroten zocht Clovis bewust aansluiting bij de Gallo-Romeinen. In 486 nam hij op 16 jarige leeftijd de leiding van zijn familie(Merovingen)op zich. Met geweld en sluwe politiek wist hij stamhoofden uit te schakelen, en daardoor kon hij zich 20 jaar later koning der Franken kon noemen. Hij liet mannelijke leden van veroverde stammen ombrengen, en bekeerde zich tot het katholieke christendom. Om een groot gebied te veroveren en te behouden had Clovis vazallen in dienst. Vazallen die voor hem vochten beloonde hij meestal met de buit van de overwinning.Er waren ook vazallen met administratieve en bestuurlijke functies. Vazallen leefden aan het hof en werden onderhouden door de koning. Na Clovis zijn dood werd het rijk onderverdeeld aan zijn zoons. Het koningschap was erfelijk, maar zeker niet onaantastbaar. Clovis zijn opvolgers hadden ook moeite om hun positie te handhaven. Uiteindelijk kwam de macht bij Karel Martel. Hij moest vaak veldslagen laten plaatsvinden, zoals tegen de Islamitische Arabieren die het Frankische rijk via Spanje binnendrongen. Karel had een leger van ruiters nodig om die oorlogen te voeren. Ridders onderscheidden zich vaak van de rest door het bezit van een paard en wapenuitrusting, waardoor ze van groot belang waren in de veldslagen. Het aanschaffen van die uitrusting was echter wel zeer duur. Wanneer de koning de ridders aan zich wilde binden, moest hij ze wel belonen met land, een leen zoals dat genoemd werd. Hieruit ontstond het feodalisme/leenstelsel. De koning was leenheer, de ridder leenman.

Onder de zoon van Karel Martel, Karel de Grote, werd dit systeem steeds verder ontwikkeld. Hij verdeelde zijn rijk in graafschappen, en de graven die deze bestuurden waren verantwoordelijk voor het koninklijk gezag in het gebied. Ze moesten er rechtspreken en wetten handhaven. Om deze graven te controleren stelde Karel zendgraven in, die door het koninkrijk reisden om de leenmannen te controleren en de wetten van de koning bekend te maken. Hun belangrijkste opdracht was het weren van invallen. Karel reisde zelf ook af en toe rond om zijn mensen te controleren. Hij liet dan ook veel burchten bouwen om daar te verblijven. Wanneer de koning daar verbleef, was de plek waar die burcht stond voor even de hoofdstad. Door zijn gebiedsuitbreidingen en goede handhaving van het feodalisme kreeg Karel veel aanzien. Om die reden werd hij in 773 opgeroepen om de paus in Rome te helpen bij een aanval. Karel beloofde altijd klaar te staan om de paus en kerk te beschermen. In 800, werd Karel tot keizer gekroond en hierdoor werd hij beschouwd als de opvolger van de Romeinse keizers. Dit leidde echter wel tot een conflict met de Byzantijnse keizer.

Het Byzantijnse Rijk was oorspronkelijk het Oost-Romeinse rijk, met als hoofdstad Constantinopel. Alleen dit gedeelte wist zich te handhaven tijdens de volksverhuizingen. Keizer Justinianus(482-565) wilde zelfs het Romeinse rijk weer terugveroveren. Om dit te financieren werd het Rijk echter zo zwak, dat het niet lang standhield. Ze hadden meer succes met het ontwikkelen van een efficiënt bestuur. Tijdens de Middeleeuwen kwam Constantinopel(Byzantium)tot grote culturele en economische groei. De stad lag op een gunstige plek aan de Zwarte Zee, waar erg veel handelsroutes liepen. De Byzantijnse kerk week na verloop van tijd af van de Christelijke kerk. Omdat zijn rijk verzwakt was door conflicten moest de Byzantijnse keizer zich in 800 overgeven aan Karel de Grote.
Uiteraard waren er ook zwakheden in het leenstelsel. Op verre afstand van het hof, was een leenman vaak een machtige heer. Bij zijn dood wilde hij het land natuurlijk nalaten aan zijn zoon(s). Dit stelde de koning voor een probleem. Als hij dit toestond zou hij de controle erover verliezen, en als hij weigerde zou hij in conflict met de leenman kunnen komen. Dat laatste wilde hij liever niet, omdat hij de bescherming van hun hard nodig had. Snel bleek dat sterke koningen zoals Karel de Grote er goed in slaagden de leenmannen onder controle te houden. Bij zwakke koningen werden leenmannen echter steeds machtiger, omdat het de leenman alleen ging om het verkrijgen/behouden van land. Hierdoor werd de verhouding tussen leenheer/-man ook steeds minder persoonlijk. Een van de meest slechte dingen was nog dat leenmannen het land verder gingen verdelen over achterleenmannen(die trouw zwoeren aan hun eigen leenheer en niet de koning).

De macht van de Frankische vorsten werden niet alleen van binnenuit bedreigd, maar ook de dreiging van buitenaf werd steeds groter. De Noormannen kwamen namelijk steeds vaker naar Europa omdat in hun eigen land de voedselvoorzieningen niet voldoende waren, en omdat ze werden aangetrokken door de rijkdom en welzijn van het Frankische rijk. Karel de Grote lukte het nog om ze een beetje buiten te houden met goede kustverdedigingen. Zijn zoon Lodewijk de Vrome gaf Noormannen gebieden in leen, op voorwaarde dat ze die zouden beschermen tegen aanvallen van hun landgenoten. Deze manier was vergelijkbaar als de manier waarop de Romeinen en Germanen leefden, zodat ze bondgenoten werden i.p.v. vijanden. In de loop v/d 10e eeuw namen de aanvallen af. Het jaar 1066 wordt beschouwd als het einde v/d Vikingtijd.

Vanaf het einde van de tweede eeuw vielen grote groepen Germanen het rijk binnen en plunderden de steden en vestigden zich daar. Steeds meer groepen volgden en het was bijna niet meer mogelijk om ze tegen te houden, en generaals grepen met hun legers de macht. In een korte periode zijn er toen wel 50 keizers geweest, die vaak in een klein gebied regeerden.  Langs alle grenzen begonnen zich daarna groepen te verzamelen en deze ramp werd richting het opkomende Christendom geschoven. Er volgde enorme Christenvervolgingen  in de eerste eeuw tot keizer Trajanus bepaalt dat ze niet meer vervolgd mogen worden. Ze blijven tweede rang burgers en hebben geen rechten. Keizer Diocletianus besluit het rijk in tweeën te delen, met ieder een aparte keizer in het oosten en het westen. In 306 tekent keizer Constantijn het edict van Milaan, dat de Christenen evenveel rechten geeft als Romeinen en hij laat zich op zijn sterfbed bekeren tot het Christendom. Rond 375 komen de Hunnen (een volk uit het oosten) die de Germanen als het ware door de grenzen van het rijk drukken en nog veel meer chaos laten creëren. Dit gebeurt in de 5de en 6de Eeuw. Deze periode noemen we de periode van volksverhuizingen. In 476 zetten de Germaanse generaals de laatste West-Romeinse keizer af,en vanaf toen spreken we niet meer van de Oudheid maar van de Middeleeuwen.

§3.1
In de noordelijke streken van Gallië, dat rond 55 v. Chr. door Julius Caesar was onderworpen, leefden verschillende Keltische en Germaanse stammen. Een deel van hun was vrijwillig in het Romeinse Rijk gaan wonen, vaak met taak om de grenzen te verdedigen. Ze betaalden belasting en leverden soldaten in ruil voor de Romeinse bescherming en het delen van de welvaart. Ook woonden er Gallo-Romeinen. In Gallië(Gallië was eeuwenlang een provincie van het Romeinse Rijk) was het Christendom de staatsgodsdienst. Ook de cultuur, het bestuur en de economie waren volledig Romeins. Door de stammen uit Noord- en Oost-Europa, i.c.m. een verzwakt centraal gezag, vielen in de 5e eeuw de noordelijke grenzen van het Romeinse Rijk weg. Germaanse stammen die niet waren geromaniseerd konden hierdoor in grote aantallen de provincies binnentrekken, en daardoor spreken we van volksverhuizingen. Uit bronnen blijkt dat het rampzalige gevolgen voor de lokale bevolking had. Er was geen centraal aangestuurd leger meer voor bescherming, waardoor velen op de vlucht sloegen en hun landbouwgrond en steden onbeheerd achter lieten. De voedselvoorziening/handel stortte daardoor in, waardoor er hongersnoden ontstonden en overal plunderingen plaatsvonden. In Gallië namen vooral de Franken de gebieden in. Zij heersten over een gemengde bevolking van Gallo-Romeinen en eigen stamgenoten. Geleidelijk namen de Germanen veel van de Romeinse bestuursorganisatie en leefwijze over. De oude Romeinse adel paste zich hieraan aan, door te trouwen met Frankische families. Zo ontstond er een nieuwe Frankische adel.  

Om zijn gezag te vergroten zocht Clovis bewust aansluiting bij de Gallo-Romeinen. In 486 nam hij op 16 jarige leeftijd de leiding van zijn familie(Merovingen)op zich. Met geweld en sluwe politiek wist hij stamhoofden uit te schakelen, en daardoor kon hij zich 20 jaar later koning der Franken kon noemen. Hij liet mannelijke leden van veroverde stammen ombrengen, en bekeerde zich tot het katholieke christendom. Om een groot gebied te veroveren en te behouden had Clovis vazallen in dienst. Vazallen die voor hem vochten beloonde hij meestal met de buit van de overwinning.Er waren ook vazallen met administratieve en bestuurlijke functies. Vazallen leefden aan het hof en werden onderhouden door de koning. Na Clovis zijn dood werd het rijk onderverdeeld aan zijn zoons. Het koningschap was erfelijk, maar zeker niet onaantastbaar. Clovis zijn opvolgers hadden ook moeite om hun positie te handhaven. Uiteindelijk kwam de macht bij Karel Martel. Hij moest vaak veldslagen laten plaatsvinden, zoals tegen de Islamitische Arabieren die het Frankische rijk via Spanje binnendrongen. Karel had een leger van ruiters nodig om die oorlogen te voeren. Ridders onderscheidden zich vaak van de rest door het bezit van een paard en wapenuitrusting, waardoor ze van groot belang waren in de veldslagen. Het aanschaffen van die uitrusting was echter wel zeer duur. Wanneer de koning de ridders aan zich wilde binden, moest hij ze wel belonen met land, een leen zoals dat genoemd werd. Hieruit ontstond het feodalisme/leenstelsel. De koning was leenheer, de ridder leenman.

Onder de zoon van Karel Martel, Karel de Grote, werd dit systeem steeds verder ontwikkeld. Hij verdeelde zijn rijk in graafschappen, en de graven die deze bestuurden waren verantwoordelijk voor het koninklijk gezag in het gebied. Ze moesten er rechtspreken en wetten handhaven. Om deze graven te controleren stelde Karel zendgraven in, die door het koninkrijk reisden om de leenmannen te controleren en de wetten van de koning bekend te maken. Hun belangrijkste opdracht was het weren van invallen. Karel reisde zelf ook af en toe rond om zijn mensen te controleren. Hij liet dan ook veel burchten bouwen om daar te verblijven. Wanneer de koning daar verbleef, was de plek waar die burcht stond voor even de hoofdstad. Door zijn gebiedsuitbreidingen en goede handhaving van het feodalisme kreeg Karel veel aanzien. Om die reden werd hij in 773 opgeroepen om de paus in Rome te helpen bij een aanval. Karel beloofde altijd klaar te staan om de paus en kerk te beschermen. In 800, werd Karel tot keizer gekroond en hierdoor werd hij beschouwd als de opvolger van de Romeinse keizers. Dit leidde echter wel tot een conflict met de Byzantijnse keizer.

Het Byzantijnse Rijk was oorspronkelijk het Oost-Romeinse rijk, met als hoofdstad Constantinopel. Alleen dit gedeelte wist zich te handhaven tijdens de volksverhuizingen. Keizer Justinianus(482-565) wilde zelfs het Romeinse rijk weer terugveroveren. Om dit te financieren werd het Rijk echter zo zwak, dat het niet lang standhield. Ze hadden meer succes met het ontwikkelen van een efficiënt bestuur. Tijdens de Middeleeuwen kwam Constantinopel(Byzantium)tot grote culturele en economische groei. De stad lag op een gunstige plek aan de Zwarte Zee, waar erg veel handelsroutes liepen. De Byzantijnse kerk week na verloop van tijd af van de Christelijke kerk. Omdat zijn rijk verzwakt was door conflicten moest de Byzantijnse keizer zich in 800 overgeven aan Karel de Grote.
Uiteraard waren er ook zwakheden in het leenstelsel. Op verre afstand van het hof, was een leenman vaak een machtige heer. Bij zijn dood wilde hij het land natuurlijk nalaten aan zijn zoon(s). Dit stelde de koning voor een probleem. Als hij dit toestond zou hij de controle erover verliezen, en als hij weigerde zou hij in conflict met de leenman kunnen komen. Dat laatste wilde hij liever niet, omdat hij de bescherming van hun hard nodig had. Snel bleek dat sterke koningen zoals Karel de Grote er goed in slaagden de leenmannen onder controle te houden. Bij zwakke koningen werden leenmannen echter steeds machtiger, omdat het de leenman alleen ging om het verkrijgen/behouden van land. Hierdoor werd de verhouding tussen leenheer/-man ook steeds minder persoonlijk. Een van de meest slechte dingen was nog dat leenmannen het land verder gingen verdelen over achterleenmannen(die trouw zwoeren aan hun eigen leenheer en niet de koning).

De macht van de Frankische vorsten werden niet alleen van binnenuit bedreigd, maar ook de dreiging van buitenaf werd steeds groter. De Noormannen kwamen namelijk steeds vaker naar Europa omdat in hun eigen land de voedselvoorzieningen niet voldoende waren, en omdat ze werden aangetrokken door de rijkdom en welzijn van het Frankische rijk. Karel de Grote lukte het nog om ze een beetje buiten te houden met goede kustverdedigingen. Zijn zoon Lodewijk de Vrome gaf Noormannen gebieden in leen, op voorwaarde dat ze die zouden beschermen tegen aanvallen van hun landgenoten. Deze manier was vergelijkbaar als de manier waarop de Romeinen en Germanen leefden, zodat ze bondgenoten werden i.p.v. vijanden. In de loop v/d 10e eeuw namen de aanvallen af. Het jaar 1066 wordt beschouwd als het einde v/d Vikingtijd.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.