Inleiding
Tijd van Burgers en stoommachines (1800-1900)(Negentiende eeuw – de eeuw van stoom)
- Industriële revolutie en opkomt van emancipatiebewegingen
- Het moderne imperialisme
Vanaf de 17e eeuw groeide de bevolking en ontstond er een extra behoefte naar banen buiten de landbouw. Door nieuwe uitvindingen in de textielnijverheid konden er in fabrieken met grote machines gewerkt worden. Er werden in een korte tijd veel producten gemaakt waar veel grondstoffen voor nodig waren. De Engelsen veroverde grote delen van Afrika en Azië om er zeker van te zijn dat ze daar altijd voldoende grondstoffen voor een lage prijs vandaan konden halen. Zij maakten van deze gebieden koloniën. Deze koloniën werden ook gebruikt als afzetmarkt. Vanaf de 19e eeuw speelden niet alleen economische redenen maar ook politieke en culturele motieven een rol bij de opbouw van een groot koloniaal rijk.
Paragraaf 1
Vanaf de tijd van Jagers en Boeren werkte verreweg het grootste deel van de bevolking in de landbouw. In de opkomende steden verdienden ook veel mensen met nijverheid en handel de kost. Vanaf de 17e eeuw kwamen er grote vernieuwingen in de landbouw. Hierdoor kon men met minder mensen meer voedsel produceren.
Het drieslagstelsel is een methode van verbouwen waar bij het akkerland in 3 delen wordt verdeeld, het land ligt een jaar braak, een jaar wordt er wintergraan op verbouwd, een jaar wordt er zomergraan op verbouwd en dan ligt het weer een jaar braak (de rust periode) de grond kan dan weer herstellen. Daarnaast waren er nog gemeenschappelijke weidegronden (common fields in Engeland) waar ieder volwaardig lid van een dorpsgemeenschap zijn koeien en schapen kon laten weiden. Deze common fields verdwenen in de loop van de 18e eeuw toen de grootgrondbezitters er in slaagden om van deze gronden hun eigendom te maken. Zij voegden deze aaneen tot grote velden en zetten er heggen omheen. Deze velden werden enclosure movement genoemd. Een groot deel van deze velden werden ontgonnen waardoor het mogelijk was de productiemethoden van de landbouw te verbeteren.
Door de nieuwe landbouwmethoden kwam er meer voedsel in Engeland beschikbaar. Dit had een positief effect op de algemene gezondheidssituatie waardoor de bevolking van Engeland fors groeide. De bevolking moest aan werk geholpen worden. Deze mensen konden door de nieuwe landbouwmethoden niet als boer aan de slacht dus begonnen ze in de huisnijverheid.
De huisnijverheid was lange tijd een doeltreffende methode bij het produceren van textiel. Het spinnenwiel was veel minder snel dan het weefgetouw dus voor één wever waren er zeven of acht spinners nodig.
In 1733 vond John Kay de schietspoel uit. Hierdoor kon je nog sneller weven. De lage opbrengst van de spinners nog groter. En vanaf dat moment waren er zelfs zestien spinners nodig voor één wever. Hier moest een oplossing voor komen. James Hargreaves vond de Spinning Jenny uit. Het was een eenvoudig apparaat dat gemakkelijk na te maken was. De toevoer van garen kwam zo een beetje in de buurt van de behoefte van de verbeterde weefgetouwen. Zowel de schietspoel als de spinning jenny konden zonder problemen in de huisnijverheid worden toegepast.
Richard Arkwright vond in 1769 de waterframe uit, een spinmachine die met een waterrad werd aangedreven. Eén spinner achter een waterframe verwerkte per uur net zoveel katoen als 200 vrouwen met een spinnewiel. Dit apparaat kon niet gebruikt worden in de huisnijverheid omdat er veel snelstromend water voor nodig was. En omdat een waterrad te groot en te duur was om in een kleine werkplaats geïnstalleerd te worden bouwden ondernemers een groot gebouw waarin tientallen waterframes geplaats werden. Hiermee was de fabriek geboren. In plaats van een spinner die ging werken wanneer hij zin of tijd had, maakte nu de machine de dienst uit.
Een nadeel was dat er altijd water en een waterrad aanwezig moest zijn, dus er werd een andere manier van aandrijving bedacht: de stoommachine. De stoommachine nam het waterrad over als er een droge periode aanbrak. Zo konden werknemers ook werken als er geen water was. Een ander voordeel van de uitvinding van de stoommachine is dat fabrieken overal gevestigd konden worden. Door midden in de stad fabrieken te vestigen hoefden arbeiders ’s morgens geen kostbare tijd te besteden aan het lopen van huis aar de fabriek.
Paragraaf 2
De eigenaren van de fabrieken hadden veel geld in de fabrieken geïnvesteerd. Deze wilden ze zo snel mogelijk terugverdienen. Ze wilden er zelfs nog zoveel mogelijk geld aan overhouden. Dit konden ze doen door tegen zo laag mogelijke kosten zo veel mogelijk te produceren. Er waren een aantal kosten die weinig konden veranderen. Wat wel veranderd kon worden, waren de loonkosten. In de beginperiode van de Industriële revolutie lieten fabrikanten arbeiders zo lang en hard mogelijk werken voor een zo laag mogelijk loon. Hierdoor waren de arbeidsomstandigheden ook erg slecht.
Tot in de 19e eeuw bestond er een groot verschil tussen de stad en het platteland. Met de industrialisatie werd dit doorbroken. Een deel van de eerste fabrieken werd op het platteland gebouwd maar met de toepassing van de stoommachine veranderde dit. Fabrieken konden voortaan ook in steden opgezet worden. Dorpen groeiden uit tot forse steden of er ontstonden nieuwe industriesteden (urbanisatie). Het bleef echter voordelig om een vestigingsplaats te zoeken in de buurt van grondstoffen of energiebronnen.
Er was geen tijd om een goed uitbreidingsplan in de stad te maken. Daarom werden zo dicht mogelijk bij de fabrieken op zo weinig mogelijk ruimte zo veel mogelijk huizen gebouwd. Er werd hierbij niet gedacht aan:
- Bodemverontreining ( geen: riolering, straatverlichting, afvalverwijdering en verhardstraten)
- Waterverontreining ( Fabrieken en mensen loosden onbeperkt afval in de riviertjes)
- Luchtverontreining ( uitstoot van stof en roet -> stoommachine)
De stad zag er rommelig en smerig uit. Bij nat en mistig hing er een deken van smog boven de stad.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden