Hoofdstuk 1 en 5

Beoordeling 6.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 4842 woorden
  • 19 januari 2005
  • 37 keer beoordeeld
Cijfer 6.6
37 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 1 1. Europese expansie 1500 – 1800
a. Europa ontdekt de wereld. 1500 start de opkomst van grote Europese koloniale rijken. Handel in luxe artikelen. De Europese expansie heeft het aanzien van de wereld blijvend veranderd. De V.S., Australië en Nieuw Zeeland zijn sterk bepaald door de kolonisten.(overzees Europa). Overeenkomsten in: • Taal, • Regerings systeem • Cultuur. Europa is nu een multiculturele samenleving. De Europese expansie begon ± 1500: a. Portugezen verkennen stapsgewijs de kust van Afrika. - 1488: Bartholomeus Diaz vaart om Kaap de Goede Hoop. - 1498: Vasco da Gama bereikt de kust van India. - na 1498 namen zij de handel af van Arabische handelaren. b. 1492 Columbus nam de Bahama’s voor Spanje in bezit. Motieven voor de expansie: - Nieuwsgierigheid naar onbekende werelden. - Verspreiding van het christelijk geloof en vooral: - Handel met Azië. Aziatische handel liep in de middeleeuwen via het Midden-Oosten. Arabische handelaren waren succesvol in karavaanroutes naar tropische gebieden in Azië. Zij handelden in: - zijde - specerijen - Katoen - Goud - Ivoor
De handel in Goud en ivoor is later overgenomen door de Portugezen. Religie was een heel belangrijk aspect van de samenleving: • Organisatie samenleving • Manier van denken: bekering ‘wilde volken’ is een opdracht van God. Einde 16e eeuw ontstond intercontinentale handel. Engelsen, Fransen en Nederlanders beconcurreerden de Spanjaarden en de Portugezen. Zij hadden vooral succes in Azië.De VOC werd in 1602 opgericht. Verenigde Oost-Indische Compagnie.Zij traden op als zelfstandige, politieke, economische en militaire eenheid. • Zij sloten verdragen. • Bouwden forten • Stelden bestuurders aan. Zo ontstonden handelsnetwerken en communicatiekanalen tussen de continenten. Voedselgewassen als aardappels, suikerriet en tarwe werden uitgewisseld. stijging van de voedsel productie -> toename bevolkingstal in Europa. De intercontinentale handel nam een hoge vlucht. Driehoekshandel in primaire levensmiddelen, goederen en slaven: Europa( beheerst het.)Amerika Afrika

b. Drie vormen van Europese aanwezigheid. 1. Handelsposten
2. Vestigingskolonies
3. Plantagekolonies. 1. Handelsposten werden gesticht: • Aan kusten van West-Afrika • In het Midden-Oosten • In India • In Indonesië • In Japan • In China. Deze vorm van overzeese invloed wordt imperialisme genoemd. Eind 19e eeuw: overheersing van het lokale bestuur in India en Indonesië = nieuw imperialisme. In China en Japan is het vanaf 1636 verboden voor buitenlandse handelaren doordat Portugezen met veel ijver het katholieke geloof in Japan bekendheid gaven. Tot in de 19e eeuw mochten alleen Nederlanders en Chinezen handel drijven en dan alleen vanaf een voor hen gereserveerd eiland in de haven van Nagasaki. Ze mochten niet op het vaste land komen. De VOC accepteerde deze beperking. In India en Indonesische archipel kregen Portugezen, Engelsen en Nederlanders meer macht door te onderhandelen met lokale sultans over handelsrechten of de vestiging van een handelspost in ruil voor belasting en militaire steun. Nederlanders (VOC) wisten op die manier verscheidene verdragen te sluiten met machthebbers in de Indonesische archipel
Het aantal Nederlanders in ‘Nederlands-Indië’bleef klein tot aan het eind van de 19e eeuw. 2. Vestigingskolonies begin 16e eeuw in Latijns-Amerika gesticht door Spanjaarden. Kolonie = ‘Volksplanting buiten het territorium van een land’ gebied, met de bedoeling daar voor altijd of ten minste voor langere tijd te blijven. In Noord-Amerika, Australië en Nieuw-Zeeland is de autochtone bevolking vrijwel geheel verdwenen t.g.v. de intensieve kolonisatie. • In reservaten gestopt. • Uitgemoord om grond in bezit te krijgen. Vestigingskolonies belasting en verantwoording schuldig aan moederland. Plantagekolonies
A.gesticht om op grote schaal (sub)tropische landbouwgewassen te m.n. suikerriet, koffie en katoen. Kleinere groepen Europeanen vestigden zich hier. Vestigingsfactoren: bodemgesteldheid en klimaat moest gunstig zijn voor deze vorm van landbouw. B. productie gericht op export naar Europa. Verschil in economisch opzicht: • Vestigingskolonies konden zichzelf bedruipen. • Plantagekolonies waren sterk afhankelijk van handel en scheepvaart. Europeanen vonden het werk te zwaar. Zij dwongen indianen het werk te doen. Velen stierven. Daardoor brachten zij zwarte Afrikanen als slaven over. 16e t/m 18e eeuw miljoenen slaven werden vervoerd van Westkust Afrika naar Amerika door: • WIC = West Indische Compagnie • Britse Royal African Compagny • Portugezen
Hoogtepunt 18e eeuw: 6 miljoen mensen tussen 1701 en 1810. 2. De Spaanse koloniën 2.1 De vergissing van Columbus Christoffel Columbus ‘ontdekte’in 1492 Amerika. Hij was op zoek naar Indië en dacht dat gevonden te hebben. Hij noemde de inwoners dus: Indianen. Columbus heeft nooit van zijn vergissing geweten, zich nooit gerealiseerd dat hij bekend zou worden als: “de ontdekker van ‘de nieuwe wereld’” Andere ontdekkingsreizigers die hem volgden realiseerden zich de verschillen in flora en fauna. De bevindingen van Amerigo Vespucci uit Florance in 1507 gaven de doorslag: men had nieuw land ontdekt. 2.2 Indianen ontmoeten Spaanse veroveraars 1492 In Amerika leefden honderden verschillende bevolkingsgroepen met zeer uiteenlopende culturen; eigen taal, eigen kleding. Spanje en Portugal waren concurrenten bij het veroveren van nieuwe gebieden. In 1494 moest de paus bemiddelen -> Verdrag van Tordesillas

Men trok een scheidingslijn. Spanje kreeg het land ten westen hiervan en Portugal het land ten oosten. Na de ontdekking in 1500 van Brazilië bleek Portugal veel meer land toebedeeld gekregen te hebben. Vanaf 1517: ontdekking Midden Amerika. Hernán Cortés een verarmde Spaanse edelman vertrok met 600 man om het binnenland te veroveren. De Azteken onderdrukte hun buren en eisten belasting van hen. Cortés bood de buren de kans om onder het Aztekenjuk uit te komen. De hoofdstad van het Aztekenrijk: Tenochtitlán-Mexico had grote gebouwen, rechte lanen, kanalen en lagunes. Het was een toonbeeld van Azteken beschaving. De zetel van koning Motecuhzoma. Een grote verrassing voor de Spanjaarden. Dat de Spanjaarden toch wonnen had vier oorzaken
a. Azteken hechtten grote waarde aan krijgskunst. De Spanjaarden maakten grote indruk. b. Er heerste religieuze ontreddering onder Azteken. ‘Waren de Spanjaarden de verwachte Goden?’ c. Spanjaarden kregen steun en advies van de door Azteken onderworpen volken. d. Een onbedoeld effect van de ontmoeting tussen inwoners van twee continenten: de griep, waterpokken en pest maakten meer slachtoffers dan ooit zou kunnen met militair geweld. 1521 kregen de Spanjaarden definitief gezag over Azteken. De hoofdstad werd met de grond gelijk gemaakt. Met stenen daarvan werd een nieuw centrum van Spaanse koloniale macht in Noord Amerika gebouwd; Nieuw Spanje. In 1513 werd het Inca-rijk in Peru onder Spaanse macht gevestigd. 2.3 De oude Nieuwe wereld Vóór de kolonisten kwamen: overheersten wisselende bevolkingsgroepen met een eigen cultuur. Zij hadden diverse bouwstijlen en religieuze ceremonies die hun sporen nalieten (oudsten 1500 v. Chr.) Belangrijke culturen in Latijns-Amerika rond 1500 waren: • Maya’s • Inca’s • Azteken. De Inca’s en Azteken waren: • Grote rijken met bloeiende hoogstaande cultuur • Honderd jaar oud. • Hadden vele andere culturen in zich opgenomen. • Wilden buren zoveel mogelijk onderwerpen Inca’s door bondgenootschappen, en Azteken door middel van militair machtsoverwicht. Maya’s bloeiperiode tussen 500 en 900 na Chr. Hun belangrijkste steden waren in 1500 al lange tijd verlaten en overwoekerd, Waarom? = raadsel! De Azteken heerste van Atlantische- tot Stille oceaan tot grenzen van huidige Guatemala. Het had een sterk hiërarchische structuur: Azteekse Koning
Religieuze en militaire leiders
Leiders van grote stadstaten
Leiders van kleine stadstaten
Gewone bevolking
Iedere laag betaalde aan de laag erboven tribuut = belasting in ruil voor bescherming. De bevolking hield zich bezig met: • Landbouw • Ambachtslieden; weven en verven van stoffen / goud- en koperbewerking / aardewerk. • Lastdragers verzorging handelsnetwerk: waardevolle cacaobonen als betaalmiddel. 2.4 Een Indiaans werelddeel
In de cultuur van de Azteken, de Inca’s en de Maya’s
A: speelde astronomie een belangrijke rol. Op basis van zeer nauwkeurige sterrenkundige berekeningen maakten zij uitgebreide kalenders. M.n. de Maya kalender is erg nauwkeurig ( Beter dan de Europese.) De kalenders speelden een centrale rol in de indiaanse religie en in het indiaans dagelijks leven. De kalenders vermeldden: • Kringloop zaaien en oogsten • Opkomst en ondergang van verschillende rijken • Voorspelde machtswisselingen

B: Gebruikte men een soort striptekeningen als schrift. Zo werden mythen en geschiedenis vastgelegd. Zij hadden dus een historisch bewustzijn en een duidelijk ontwikkeld wereldbeeld. Bijv. mythe: Azteken verkondigde de terugkeer van hun belangrijkste god op het moment dat ze Cortés ontmoetten. De Spanjaarden zagen alles van de glorierijke geschiedenis van voor hun komst als niet van belang. Ze vonden het een bedreiging voor de overgang naar het koloniale bewind. Daarom wilden de koloniale bestuurders de herinneringen aan de voormalige indiaanse leiders zo snel mogelijk uitwissen. Missionarissen handelden evenzo. a. Zij bouwden kerken op tempels
b. Verwoestten documenten en beelden
Later ontdekten zij dat het vernietigen ervan heel dom was omdat het hen daardoor ontbrak aan kennis over het indiaanse geloof. Dat maakte de bestrijding ervan juist moeilijk. 3. ‘Case’: koloniaal Mexico 3.1 Het bestuur van Nieuw Spanje 1500 – 1800 periode van Spaans koloniaal bewind. Het samengaan van de Spaanse en de Indiaanse cultuur had invloeden op het gebied van: • bestuur • religie • economie • maatschappij
Er ontstond een synthese die een geheel eigen cultuur tot gevolg had. Conquistadores = veroveraars bijv. Hernán Cortés, die fortuin wilden maken. Zij kregen van de Kroon het recht zich in Amerika te vestigen en tribuut (belasting) en arbeid te eisen van de indiaanse bewoners = encomienda recht mits de Kroon meedeelde in de winst en zij
Het vestigingsgebied voor de Kroon zouden verdedigen. De Kroon voelde dat zij de zeggenschap aan de conquistadores zou gaan verliezen. Het encomienda systeem gaf ernstige misstanden. Het werd na protesten aangepast en beperkt. In Mexico en Peru: 16e eeuw: De Spaanse Kroon (Raad van de Indiën in Spanje) riep uitgebreid bestuurssysteem in het leven om de macht van de conquistadores (= eerste kolonisten) in te perken en de economie en samenleving beter te kunnen controleren. De kolonie werd verdeeld in vijf onderkoninkrijken. Een onderkoning was van hoge Spaanse adel en werd voor zes jaar gekozen. Een onderkoninkrijk bestond uit provincies. Spanjaarden kochten grondrechten en begonnen een haciënda = landbouwbedrijf. De vijf onderkoningen werkten als een hooggerechtshof. Wat lagere ambtenaren niet konden oplossen kwam bij hen terecht. 3.2 Het voorbestaan van de indiaanse dorpen in Mexico Pueblos de indios = indiaanse nederzettingen werden opgenomen in de bestuursstructuur van de Spaanse staat. Zij vormden de onderste laag. Dus voortzetting van het verleden in aangepaste vorm. Caciques = nazaten van de indiaanse adel vormden het dorpsbestuur en waren grondeigenaren. De Spanjaarden voerden burgemeester en gemeenteraad in zoals in Spanje. Jaarlijks werd de burgemeester gekozen. Alleen de indiaanse adel had stemrecht. Dit bleek een wassen neus te zijn; burgemeesters bestuurden jaren achter elkaar. Dorpen moesten tribuut betalen aan de Spaanse Kroon. Het tekort moest door de burgemeester zelf betaald worden. Een dorp kreeg, bij wet geregeld, om het voorbestaan te garanderen recht op een stuk grond. Tegen inhalige Spaanse grondbezitters en lakse ambtenaren werd geprotesteerd door indiaanse burgemeesters. Rechter besliste meestal in het voordeel van de indianen.
3.3 De kerk als beschermer van de indianen Kerstening van de indianen = hun bekering tot het Christendom. De kerk vernietigde het culturele erfgoed van de indiaanse bevolking, maar oude rituelen en geloofsovertuigingen waren niet gemakkelijk uit te roeien. Zo ontstond een nieuw soort christendom met kenmerken van beide religies = syncretisme. Daarin was véél aandacht voor heiligen. Deze konden in hun ogen zelfstandig de hemelse en aardse orde beïnvloeden. Het geloof had veel invloed in het dagelijks leven; een priester = Spanjaard = gezagsvertegenwoordiger. Priesters hielpen de koloniale staat, zorgden voor rust. Predikten onderwerping aan Gods orde. Sommige priesters waren beschermers anderen juist slavenhouder. Bijv. geestelijke Bartholomeus de las Casas = beschermer indianen en hun cultuur. Hij was een op fortuin beluste avonturier die de excessen zag. Dat greep hem aan. Hij zou ze de rest van zijn leven bestrijden. Hij schreef rapporten en bezocht het Spaanse hof persoonlijk. Hij was fel tegen het encomienda systeem. Las Casas was géén tegenstander van het kolonialisme, maar een kind van zijn tijd. Op basis van zijn verslag werd de ’Zwarte Legende’ gebouwd. Het verhaal over drie eeuwen Spaans koloniaal bewind. 3.4 Nieuwe bronnen, nieuwe visies Indianen werden gezien als uitgemoorde, uitgebuite slachtoffers in de Zwarte Legende. Modern historisch onderzoek wijst uit dat de indianen géén weerloze slachtoffers waren. Dankzij het uitgebreide juridische systeem van de Spaanse staat konden de indianen protesteren en met klachten naar de rechter. Rechters stonden aan hun kant. Dit dankzij de wet die het grondbezit voor dorpen regelde. 4. Spanjaarden en Indianen 4.1 Zilver en aardappelen: de koloniale economie Indiaanse beschavingen hadden bedreven handwerkslieden die goud en zilver bewerkten. Veel rijkdommen verdwenen naar het moederland Spanje: • De zilverberg Potosí in Ecuador nog een begrip om ‘véél’aan te duiden. • Cochinella = bruine verfstof vormde de basis van de economie. • Landbouwproducten: aardappelen, tomaten, maïs en cacao. Via handelsroutes werden ook gewassen uitgewisseld over de hele wereld. = Columbian exchange naar Columbus genoemd.( Columbiaanse uitwisseling ) Zo werd vee geintroduceerd in Amerika: trek- en lastdieren en slachtvee. De introductie van het wiel in combinatie met lastdieren zorgde ervoor dat • men kon ploegen en • dat door verbeterd vervoer de handelscontacten ook verbeterden. 4.2 Twee republieken binnen de staat Een indiaanse en een Spaanse. Het ontstaan van een standen maatschappij. Hoe moest aan de verhouding Spanjaarden – Indianen vorm gegeven worden in politieke structuur? Hoe in staatkundig opzicht? De indianen waren onderdanen van de Spaanse koning. Het gezag van de koning was hem volgens Spanjaarden door God gegeven. De bevolking kreeg de status:”Kinderen van de Koning”. Mesties = iemand met Spaanse- en indiaanse ouder. Standen bestonden al binnen beide republieken. Elite = kleine groep, direct uit Spanje afkomstige, die economische- en bestuurlijke touwtjes in handen had. Creolen = nakomelingen van Spaanse migranten = lage stand. 4.3 De Mexicaanse smeltkroes De Spaanse invloed was het sterkst in de steden. In dorpen raakten de culturen sterk verweven. Afrikaanse slaven (Daar waren ook standverschillen: plantagearbeiders / ambachtslieden) Beïnvloedden de culturen ook. Nieuwe koloniale cultuur ontstond = proces van Culturele synthese = Mestizering. Koloniale cultuur = mestizering cultuur zichtbaar in • landbouw • kleding – voedsel – gebruiksvoorwerpen • religie ( Dat was niet de bedoeling van de missionarissen!) Door huwelijken tussen leden van verschillende standen en culturen ontstond dit. Vier hoofdstanden

a. Europeese Spanjaarden
b. Amerikaanse Spanjaarden
c. Castas = nakomelingen uit gemengd huwelijk (mestiezen) , nakomelingen van Afrikaanse slaven en Aziaten. d. indianen 5. Het streven naar onafhankelijkheid 5.1 Onrust in de koloniën 19e eeuw ontstonden in het gehele continent onafhankelijkheidsbewegingen -> toenemende onrust. Argentinië gevolgd door Paraguay, Uruguay, Chili en Mexico werden onafhankelijk. 1839: De vijf onderkoninkrijken vielen uiteen. Oorzaken: ontwikkelingen op korte- en lange termijn.  labiele situatie. 5.2 Achtergrond van de onafhankelijkheid: ontwikkelingen op lange termijn
terreinen die zorgden voor frustraties door duidelijk cultureel zelfbewustzijn: • economie: bevoordeling Spanjaarden • politiek • cultuur • sociale verhoudingen moederland -> koloniën
Creolen voelden zich géén kolonisten meer! Zij richtten zich meer op de cultuur van hun thuisland in Amerika. Creolen voelden zich de minderen van Europese Spanjaarden en gaven leiding aan rebellen bewegingen. 5.3 Ontwikkelingen op korte termijn A. na 1800 economische crisis door droogte – misoogst – voedseltekort

B. Spanje in oorlog met Napoleon = duur -> meer belasting van koloniën. De Creolen erkende de broer van Napoleon niet als hun koning. Zij kozen voor onafhankelijkheid. Grondhervormingen vonden niet plaats
De Europese Spaanse elite werd vervangen door creoolse top. 6. Vrijheid in afhankelijkheid 6.1 Bendeleiders en dictators in Latijns-Amerika Na de onafhankelijkheidsstrijd bleven staten stuurloos achter. De geldschieters en arbeidskrachten vluchtten. Er ontstond een groot probleem door afschaffing van de wet die de indiaanse gemeenschappelijke dorpsgrond regelde: sociale ongelijkheid. Haciënda’s groeiden. Dorpelingen moesten daar gaan werken. Er was geen leidinggevend kader, géén nationaal leger -> ordeloosheid. Rebellenleiders = caudillos poogden de macht naar zich toe te trekken. Werden dictators. Onder caudillo ontstond een piramideachtige structuur. De 20ste eeuwse politiek van Latijns-Amerika heeft nog ‘caudillo’achtige trekjes. De elite werd er beter van en de bevolking werd onderdrukt en leefde in armoede. 6.2 Economische banden Eind 19e eeuw was de VS een imperialistische macht met een sterk groeiende economische en politieke macht. De VS bracht industrieproducten op de markt. Ex Spaanse- en Portugese koloniën bleven gericht op één product bijv. suiker of olie ( ruwe grondstoffen exporteren.) Zo bleven zij afhankelijk van de wereldmarkt en hadden enorm behoefte aan buitenlands kapitaal. Dictator Porfirio Diaz van Mexico bracht het land met hervormingen (verkoop aan buitenland) en rust tot economische bloei. Het voordeel bleef alleen voor de elite; • Moderne verbindingswegen • Spoorwegnet • Moderne zeehaven 6.3 De achtertuin van de VS De Westerse landen hadden op economisch en politiek niveau een flinke vinger in de Latijns-Amerikaanse pap. De blijvende grote invloed = Neokolonialisme
Monroe doctrine = nieuwe republieken erkend door de VS als onafhankelijke staten. (Genoemd naar VS president Monroe 1822.) Europa mocht niet meer ingrijpen. AmerikaVS greep zelf in om hun belangen te verdedigen. ( economische motieven.) De Europese invloed groeide in Afrika en Azië. Amerikaanse invloed groeide in Zuid en Midden Amerika. Investeringen -> hulp aan rebellen en bevriende regimes door economische motieven. Na de tweede wereld oorlog kwam er een motief bij; een politiek motief. De koude oorlog tussen het kapitalisme en het communisme. Het communisme moest in Latijns Amerika buiten de deur gehouden worden. 6.4 Invallen in Mexico Franse troepen vielen in de 19e eeuw twee keer binnen in Mexico om Mexico te dwingen de schulden aan Frankrijk te betalen. Frankrijk kreeg de tweede keer steun van Groot Brittannië en Spanje met dezelfde motieven. Zes jaar was Frankrijk de baas in Mexico; van 1861 tot 1867. In 1848 viel VS Mexico binnen in een conflict over grond. 1914 – 1916 Revolutionairen in Mexico sloegen militair machtsvertoon van VS op de Mexicaanse revolutie af.
6.5 Reacties op afhankelijkheid Afhankelijkheidspositie van Latijns Amerikaanse staten werd bepaald door: • VS • Europese landen • Latijns Amerikaanse regeringen die buitenlandse investeerders verwelkomden om nodig kapitaal binnen te halen. CIA = Central Intelligence Agency zorgde voor een voor de VS gunstig regime in Latijns Amerikaanse staten. De crisis op de wereldmarkt in 1929 was vooral daar voelbaar. De dalende welvaart bracht chaos; veel regeringen moesten het veld ruimen. Bijv. Argentinië Daar klonk de roep om en sterke man. In 1945 kwam Juan Perón . Zijn bewind is een goed voorbeeld van Populisme = een regime dat sterk steunt op aanhang uit het volk. (Lijkt op “caudillo”) Men wilde van Argentinië een modern industriële economische macht maken. Perón ontpopte zich tot dictator. In 1955 zette het leger hem af; Hij was te veel voor de arbeiders. Eva Duarte, de vrouw van Perón, is beter bekend als Evita een naam door ’t volk gegeven. Zij deed liefdadigheidswerk en was beschermer van armen en wanhopigen. Evita stierf in 1952. Haar dood gaf een golf van massahysterie. Ze werd uitgeroepen tot ‘madonna van het volk’en men wilde haar heilig laten verklaren. Gevolg in Argentinië: anti buitenlandse politiek ( ook in Mexico) Importsubstitutie = om de afhankelijke positie van het land te doorbreken werd de eigen industrie gestimuleerd. De invoer van buitenlandse producten werd aan banden gelegd. Buitenlandse bedrijven werden genationaliseerd zodat opbrengsten in de staatskas terecht kwamen. Na 70 jaar ging het mis. Om eigen industrie op te zetten waren investeringen en machines voor de productie van goederen nodig. Daarvoor bleef Latijns Amerika afhankelijk van het buitenland. Sinds 1980 zoekt men de oplossing in actieve deelname in de wereldeconomie. Latijns Amerika richtte de regionale handelsmarkt op ( vergelijkbaar met Europese Unie). Deelnemende landen streven naar • Economische integratie door marktafspraken • Handel zonder in- en uitvoerrechten te heffen. Dit met als doel: • lokale economiën stimuleren • Staten van Latijns Amerika onafhankelijker maken van de VS en Europa 7. Epiloog Toen Columbus voet aan wal zette in “De Nieuwe Wereld” begon een nieuw tijdperk. De eenmaking van de wereld werd in gang gezet. Vanaf 1500 overheerste Europa in het Nieuw Imperialisme over • Amerika • Azië • Afrika
Vanaf de 19e eeuw zijn de VS de overheersende staat in Latijns Amerika zowel • Economisch • Politiek als • Militair
Latijns Amerika werd in de 20ste eeuw beschouwd als de achtertuin van de VS. Hoofdstuk 5 verwennen, verwaarlozen of de harde hand? 1. Gezin, familie en huishouden: 1.1 bronnen en begrippen: Het gezin heeft zich ontwikkeld van een groot familiehuishouden, Meergeneratiegezin(= Gezinnen die met meer dan twee generaties bij elkaar wonen) Naar een klein familiehuishouden, kerngezin(= twee generatiegezin, bestaand uit ouders en kinderen.) De industrialisatie zou ertoe hebben geleid dat het huishouden van groot naar kleiner is gegaan. Maar al voor de industriële revolutie was het meest voorkomende gezinstype kerngezin, in West-Europa. Men heeft weinig bronnen over het gezin. Daarom heeft men gelet op andere gegevens: Demografische ontwikkelingen= Veranderingen in geboorten, huwelijken, sterfte, ziekten etc.De demografie bestudeert deze gegevens om een beeld te krijgen van de levensomstandigheden in een bepaalde samenleving. (geboortecijfers, sterftecijfers, huwelijkscijfers) Egodocumenten= bronnen zoals dagboeken en brieven die informatie geven over het gedrag en de gedachten. Deze zijn echter onbetrouwbaar vanwege bijv. het hoge alfabetisme 1.2 kenmerken van het demografisch patroon Vroegmoderne tijd (voor de industrialisatie) 1500- 1800

In deze periode was de bevolkingsomvang vrijwel constant.(demografisch evenwicht): Hoe kwam dat? West – Europees huwelijkspatroon= patroon tussen 1600-1900 waarin mensen relatief laat trouwden of ongehuwd bleef. 1. Late huwelijken (trouwden pas rond hun 30e) - Dit kwam doordat men pas trouwde als er voldoende geld was om een bedrijf op te richten (erfenis/sparen) - Het gedrag werd afgestemd op het verwachtingspatroon: het werd normaal/ gewoon om zo laat te trouwen 2. Er was een groot aantal ongehuwden: - De kerk had daar veel invloed op: er werd als goed en eervol beschaafd als je celibatair leefde. - Veel vrouwen waren ongehuwd: (omdat er een vrouwenoverschot was) door gebrek aan financiële middelen. 3. Er was een grote (kinder-) sterfte: Dit lag aan: - gebrek aan medische kennis - slechte hygiëne - ziektes - weinig voedsel door misoogsten en t klimaat. De gemiddelde levensduur was rond de 40 jaar, er was vooral veel sterfte bij kinderen en zuigelingen. 4. Er waren door sterfte van kinderen en zuigelingen veel wisselingen in de gezinssamenstelling. Er kwamen veel wezen en stiefmoeders + er was een kleinere omvang van gezinnen (ongeveer 5 personen) De belangrijkste eenheid van productie (=mensen van het gezin werkten en woonden samen) was het huishouden. Alle gezinsleden hadden een plaats in het productie proces. Ook kinderen moesten zo snel mogelijk hun bijdrage leveren. 1.3 kenmerken van het modern demografisch patroon Aan het eind van de 18 eeuw verdween het West - Europees huwelijkspatroon. - Er kwam een daling van het sterftecijfer: Door: meer medische kennis, betere hygiëne en beter en meer voedsel. Geboortecijfers bleven hoog de bevolking nam toe +de omvang v.d gezinnen. - Rond 1900 daalde het geboorte cijfer toen ontstond het Modern demografisch patroon= een patroon dat zich kenmerkt door lage sterfte en geboortecijfers. Kenmerken van het modern demografisch patroon: - Laag sterfte- en geboortecijfer. - Mannen en vrouwen trouwen op jonge leeftijd - Het aantal ongehuwde nam af - Samenstelling van de gezinnen was nu stabieler. Modern gezin= type gezin in de 20e eeuw in west Europa dat bestaat uit een jonggetrouwd echtpaar met een klein aantal kinderen, dat vooral aan t begin van het huwelijk geboren werd. 1.4 Nederland als uitzondering op het modern demografisch patroon. Nederland had een uitzonderlijke positie in Europa
Nederlandse bevolking groeide tussen 1870- 1960 met 370% (er was een geboorteoverschot): - er werd jong getrouwd dus jong kinderen - vanaf 1870 begon het sterftecijfer te dalen - er was nog nauwelijks geboorte beperking(= voorbehoedsmiddelen) Dit betekende een grote stijging v.d Bevolking die sneller en groter was dan ergens anders. Dit kan verklaard worden door sterk christelijk moraal. 2. Verzorgen en opvoeden 2.1 de plaats van het kind in het gezin In een gezin hebben de ouders 3 functies ten opzichte van hun kinderen: 1. materiele verzorging= de taak om kinderen te kleden, te voeden en te verzorgen. 2. emotionele verzorging= het geven van liefde, koestering en bescherming. 3. opvoeden= het overdragen van kennis, normen en waarden en gedragsregels aan de kinderen
Of de ouders dit willen en kunnen vervullen ligt aan hen sociale welstand, de streek waar ze wonen en de tijd waarin ze leven. Men bakerde zijn kinderen in = het inwikkelen van het kind in linnen zodat het kind beschermd werd tegen: kou, botsingen, kromgroeien van ruggetjes. Inbakeren is vernoemd naar de ‘’baker’’(vroedvrouw), degene die de kraamvrouw bijstond bij de bevalling. Vaak was er onvoldoende geld voor materiele verzorging ouders uit financiële nood na de geboorte werken. Sociaal economische factoren waren van grote invloed op de materiele verzorging. De slechte omstandigheden (slechte hygiëne, geen voeding) leidden tot veel zuigelingensterfte. Was het kind was Buitenechtelijk?= een kind dat geboren wordt bij enkele partners die niet getrouwd zijn. Dan werd het te vondeling gelegd. Kinderen uit arme gezinnen moesten al vroeg bijdragen aan het gezin: • Jongens vanaf hun 6e al handwerksman en na hun 15e voltijd arbeidskracht. • Meisjes vanaf hun 6e in het huishouden
En verder moesten ze thuiswerk doen zoals, tabak strippen en zakken plakken

Vanaf hun 12e gingen ze geheel buitenhuis werk doen meisjes werden vaak bediende in andere huizen. En dan trokken ze vaak in bij hun werkgevers. Hoe armer het gezin hou eerder de kinderen het huis uit gingen. Na de 19 eeuw (industrialisatie) werkte men meer buitenshuis. Het gezin werd een verzameling kostwinners= degene die verantwoordelijk is voor het inkomen. Kinderarbeid werd een maatschappelijk probleem. Er werd daarom leerplicht ingevoerd. Door: Toenemende welvaart kon er kinderbijslag komen voor kleinere gezinnen. Bij welgestelde gezinnen hoefde men niet te werken en kon men meer aandacht geven. 2.2 opvoeden 2.2.1 opvattingen over opvoeden. 18e eeuw: - opvoeden= het overdragen van kennis, normen en waarden en gedragsregels aan de kinderen
Vroegmoderne tijd: kinderen werden gezien als minivolwassenen. Er was weinig verschil tussen de volwassenen wereld en de kinderwereld: - kinderen waren vroegrijp en gedroegen zich als volwassenen. - Ouders gedroegen zich ongeremder en onbeschaafder.  In de loop van de tijd voltrok zich een beschavingsproces(=spontaan gedrag moest ingeperkt worden) de opvoeding werd belangrijker gevonden.  Gevolg: De afstand tussen kinderen en volwassenen werd groter ( modern kinderbeeld= het beeld van kinderen waarbij kinderen gezien worden als totaal verschillend van volwassenen; kinderen worden eigen.) Verlichting= het menselijke verstand is belangrijk net als persoonlijke vrijheid, menselijke waardigheid, individualisme en volkssoevereiniteit. Er is een nieuwe periode aangebroken waarbij iedereen zijn verstand (ratio) moet gaan gebruiken. 19e eeuw: Er werd verder gegaan op het verlichting denken. Het kind mocht echt kind zijn. De kindertijd werd belangrijk en moest ook gelukkig zijn.Het kind werd verheerlijkt als onschuldig en goddelijk. De verschillende opvattingen over opvoeding liepen door elkaar: Ideeën over opvoeding: (2 stromingen die elk voortkomen uit een specifiek beeld van mensen en ook kinderen.) 1. Vanuit het christelijke geloof: Na de reformatie viel de christelijke kerk uiteen: - Katholieken: kinderen worden door dopen behoedt voor erfzonde. Eerbied is wederzijds. - Protestanten: kinderen zijn van nature onwetend, verdorven en niet gelovig. Ouders moesten kinderen daarom goede manieren en christelijke levenswijze aanleren: eerbied was belangrijk. Ook was er veel aandacht voor leesonderwijs. 2. Vanuit de humanistische en verlichtingsgedachtegoed. - Humanisten: veel vertrouwen in vermogen van de mens om te leren zichzelf te verbeteren. - 18e eeuw= Verlichting (Rousseau verlichtingsfilosoof) mensen zijn van nature goed en in staat om te leren. 1. het kind is een tabula rasa (ongeschreven blad). De opvoeders moesten het kind de juiste weg leiden. Opvoeding is dus erg belangrijk. 2. Rousseau: kinderen moesten opgroeien in overeenstemming met de natuur. (kinderen mogen kinderen zijn). Dit heft hij opgeschreven in zijn Emile of de opvoeding. Jongens: moeten een sterke en actieve man worden. Meisjes: moeten een passieve en zwakke vrouw worden. Moederliefde werd nu als iets vanzelfsprekend gezien( niet verwennen, een kind moest luisteren naar verstandige volwassenen.) 2.2.2 de school als opvoeder
Ook in de loop van de tijd ging de school een belangrijke rol in de opvoeding hebben. Het onderwijs was sterk afhankelijk van de welvaart waaruit het kind kwam. Er waren kostscholen (school waar men niet alleen leert maar ook slaapt en eet), volksscholen (openbare scholen) en bewaarscholen(scholen waar men op kinderen pasten).Toch werden kinderen vaak thuis gehouden omdat ze dan taken moesten vervullen. Men voerde daarom begin 1900 de leerplicht in. De ouders kregen minder gezag over hun kinderen waardoor een generatieconflict= (verschil in normen en waarden)ontstond. Modern beeld van de kindertijd: - Kinderen moesten opgevoed worden in een gezin - De opvoeding was van belang voor wat voor mens het zou worden - Kind mocht kind zijn. 3. Een moederhart, een gouden hart? Ideeën over ouderliefde 3.1 de emotionele functie: Het is moeilijk te zien of met ouderliefde normaal vond vroeger. Kinderen gingen vroeger vaker dood en daar werd dan ook makkelijker tegenaan gekeken. Ook in egodocumenten staat niet veel over ouderliefde beschreven. 3.2 zwarte of witte legende? 2 visies; Zwarte legende= kinderen krijgen weinig liefde en aandacht, ze worden met de harde hand opgevoed om zo snel mogelijk deel te nemen aan de volwassen wereld. Bewijzen: - kinderen moesten op heel jonge leeftijd werken. - er was veel kindersterfte waar weinig om gerouwd werd. - Kinderen werden uitbesteed aan een min= verzorgster van een baby - kinderen werden veel te vondeling gelegd. Witte legende= kinderen werden juist vol liefde en genegenheid opgevoed. Bewijzen: - er bestonden uitingen van liefde, bijvoorbeeld; Christiaan Huygens die opschreef wanneer zij kind voor het laatst lachte. 4. Beschavingsarbeid van burgerij en overheid Tijdens de industrialisatie ontstond ook meer criminaliteit. Men vond dat de overheid meer invloed moest hebben bij de opvoeding bij probleem jeugd. Men vond dat dit de maatschappij niet goed deed en dat zij ook geen goede prestaties zouden leveren. Hoge kindersterfte werd een verschijnsel van armoede. Een oorzaak hiervan was dat vrouwen veelal buitenhuis moesten werken om het gezin toch staande te houden. Hierdoor kreeg men minder tijd om een kind op te voeden. Mannen zaten liever in de kroeg, dus kinderen kregen de taak hun zusjes/broertjes op te voeden. Men streefde naar hogere lonen zodat de vrouwen thuis konden blijven. Daarnaast moest de hygiene verbeteren. Er werden consultatiebureaus opgericht waar men leerde voor een kind te zorgen en kampen waar kinderen op vakantie mochten. (beschavingsoffensief)= Vrouwen werden geleerd het gezelliger te maken thuis voor de mannen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.