Hoofdstuk 1

Beoordeling 7.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas havo | 1544 woorden
  • 11 oktober 2015
  • 20 keer beoordeeld
Cijfer 7.6
20 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

SAMENVATTING GESCHIEDENIS HST 1

FABRIEKEN EN KOLONIES

Paragraaf 1: De komst van de fabriek

Vanaf de tijd van Jagers en boeren was het grootste gedeelte van de bevolking boer. (agrarische samenleving) Pas vanaf de 17e eeuw gingen boeren zich vaak ook bezighouden met nijverheid. Dit deden ze op hun eigen boerderij, daarom noemden men dit huisnijverheid.

Huisnijverheid → Het (in opdracht van een ondernemer/handelaar) verwerken van grondstoffen bij de mensen thuis.

1750 → Huisnijverheid betekent werk voor het hele gezin

 

In dezelfde tijd kon op een weefgetouw meer garen worden verwerkt dan op een spinnewiel kon worden gesponnen. Om een wever aan het werk te houden waren er 7 of 8 spinners nodig.

John Kay vond de schietspoel uit. De spoel kon sneller door de schering geschoten worden. Maar nu waren er 16 spinners nodig voor 1 wever. James Hargreaves lostte dit probleem op. Hij vond de Spinning Jenny uit. De schietspoel en de spinning Jenny konder nog goed in de huisnijverheid worden toegepast.

Spinning Jenny → een apparaat waarmee een spinner acht draden tegelijk kan spinnen. Dit was een klein wektuig dat nog gewoon in huis kon worden gebruikt.

1733 → uitvinding schietspoel, John Kay

1765 → uitvinding Spinning Jenny, James Hargreaves

 

Velen raakten geinspireerd door deze uitvindingen. Ze gingen aan de slag voor betere machines. Richard Arkwright bouwde een spinmachine die door een waterrad werd aangedreven, het waterframe. Een waterframe was te groot en te duur om in een kleine werkplaats geïnstalleerd te worden. Met de energie konden heel veel machines aangedreven worden. Het was niet meer bruikbaar voor de huisnijverheid.

1769 → uitvinding waterframe, Richard Arkwright

Voor het waterrad was een stromend riviertje nodig. De beste plekken waren al snel bezet. Er moest een andere aandrijving voor de machines gevonden worden voor de mensen met een minder gunstige plek. Het idee voor de stoommachine was geboren. Op deze manier konden fabrieken overal geplaatst worden. Fabrikanten gingen hun fabrieken midden in de stad bouwen. Zo hoefden de arbeiders ’s ochtends geen kostbare tijd en energie te besteden van het lopen van huis naar de fabriek...

Stoommachine → Machine die door het gebruik van stoom in beweging wordt gebracht. Voor het stoken van de stoommachines zijn grote hoeveelheden steenkool nodig.

1778 → instalatie eerste stoommachine in britse textielfabriek

 

 

Paragraaf 2: Overleven in een industriestad

De bouw van de fabriek en de aankoop van machines had veel geld gekost. Dit geld wilden de fabrikanten zo snel mogelijk terugverdienen er er ook nog eens zoveel mogelijk aan overhouden. De prijs van de grondstoffen die ze nodig hadden konden ze weinig afdingen, er kon wel geknibbeld worden aan de loonkosten. Door de snel groeiende bevolking konden ze kiezen uit arbeiders. De arbeidsomstandigheden waren erg slecht.

Arbeidsomstandigheden → Het geheel van de voowaarden en de omstandigheden waaronder een arbeider moet werken. Hiertoe behoren onder andere het loon, het aantal werkuren per week en veiligheid op de werkvloer.

1850 → industriële samenleving: werken in fabrieken en wonen in steden

Industriële Revolutie → Grote verandering –begonnen in de West-Europese samenleving- door de omschakeling van het handmatig naar het machinaal vervaardigen van goederen in grote fabrieksgebouwen.

 

Veel fabrieken ontstonden in dorpen (met riviertjes, waterframe). In korte tijd groeiden dorpen uit tot forse steden of er ontstonden industriesteden. Deze uit de kluiten gewassen fabriekssteden waren vaak vreselijk om in te wonen. Er was geen tijd om aan een uitbereidingsplan te denken, daarom werden zo dicht mogelijk op de fabrieken op zo weinig mogelijk ruimte zo veel mogelijk huizen gebouwd. Aan de aanleg van waterleidingen, riolering, straatverlichting, afvalverwijdering of verharding van de stegen werd niet gedacht.

Urbanisatie → verstedelijking; het groeien van bestaande steden en het ontstaan van nieuwe steden

 

 

Paragraaf 3: Europa op zoek naar markten

Toen de industriële Revolutie na 1850 goed op stoom begon te komen, was de behoefte aan grondstoffen groter dan ooit te voren. Ook de gemaakte spullen moesten verkocht worden. Gebieden in Afrika en in Azië waren daarvoor ideaal. De relatie tussen West-Europa en Afrika en Azië veranderde.

Veel grondstoffen die in de Engelse fabrieken verwerkt werden kwamen uit de tropische gebieden. Het ging om reusachtige hoeveelheden. Naast de grondstoffen werd Engeland ook afhankelijk van de afzetmarkt van de overzeese gebieden. Eerst verkoopte ze hun producten aan het vaste land van Europa, maar die landen begonnen ook hun eigen industrie. En in Afrika en Azië waren honderden miljoenen mensen die wel behoefte hadden aan hun producten.

Grondstoffen → onbewerkte, ruwe materialen waar producten van of mee gemaakt kunnen worden

Afzetgebied → Gebied (in het buitenland) waar goederen verkocht worden

 

De meest zekere manier om een delen van Afrika en Azië veilig te stellen als afzetgebied is is het te veroveren. Dit gebied werd dan een kolonie van het Europese land. Deze tweede golf van kolonisatie word het modern imperialisme genoemd.

Modern imperialisme → periode in de tweede helft van de negentiende eeuw waarin een aantal West-Europese landen door het veroveren van kolonies in Afrika en Zuidoost-Azië een groot koloniaal wereldrijk (imperium) opbouwden

1858 → heel Idia onder Britse controle

1882 → Egypte wordt een Britse kolonie

 

 

Paragraaf 4: Westers machtvertoon

In het begin was de zoektocht naar grondstoffen en afzetmarkten de belangrijkste reden voor het ontstaan van het modern imperialisme. Maar al snel gingen ook andere motieven een belangrijke rol spelen.

Politieke motieven

Rond 1870 had Frankrijk een groot koloniaal rijk. Naast indo-china werd ook in het westen en noorden van Afrika een enorm uitgestrekt gebied veroverd. Het grootste deel van dit land was woestijn, dus het was geen groot afzetgebied. Zij hadden deze gebieden tot hun kolonie gemaakt om een machtsverschuiving met Europa te maken. Frankrijk had politieke motieven voor de kolonisatie.

In 1870 vielen de duitsers Frankrijk binnen. Het was voor de Fransen moeilijk te verteren dat ze voortaan op het Europese vasteland niet meer de hoofdrol speelden. Frankrijk ging buiten Europa op zoek naar eerherstel. Door het veroveren van een groot koloniaal rijk wilde men laten zien dat Frankrijk nogsteeds meetelde.

Nationalisme → Voorliefde voor en het verheerlijken van het eigen land/ volk. Als een volk nog geen eigen staat heeft, dan streeft het volk naar zelfstandigheid van het eigen land.

1870 → Duits leger valt frankrijk binnen

Iedereen wilde een stukje van Afrika, een kolonie om te laten zien dat ze meetelde. Niet alleen Frankrijk en Engeland. De spanningen in Europa liepen flink op. Daarom organiseerde de Duitse kanselier Bismarck in 1884-1885 de Conferentie van Berlijn. Hier werd Afrika onder de Europese grootmachten verdeeld.

Conferentie van Berlijn → Vergadering van vertegenwoordigers van Europese landen, in 1884-1885 in Berlijn gehouden, waarbij ze onderling de gebieden in Afrika verdeelden. Hierbij werden de grenzen op een willekeurige manier getrokken. Er werd nauwelijks rekening gehouden met de volkeren die in de te verdelen gebieden woonden.

1884 → Conferentie van Berlijn

Bijna niemand in West-Europa twijfelde aan de superioriteit van de Blanken. De overtuiging dat de westerse beschaving de beste was, was vrij algemeen. Waarom zouden ze donker Afrika niet ook mee laten profiteren van de verworvenheden van 25 eeuwen westerse beschaving? Een van de pijlers van de westerse beschaving : Het Christendom, speelde hierbij een belangrijke rol.

Charles Darwin (1809-1882) was een Britse bioloog. Darwin was aan boord van een marineonderzoeksschip. Tijdens deze reis ontdekte hij dat de (dier)soorten veranderlijk zijn en zich aanpassen als de omstandigheden anders worden. Uiteindelijk zullen alleen de sterksten overleven, de zwaksten sterven uit. Volgens Darwin was er in de dierenwereld een ‘struggle for life’ aan de gang met als grvolg de ‘survival of the fittest’. Pas na 20 jaar voelde Darwin zich zeker genoeg om deze zogenaamde evolutietheorie te publiceren.

Evolutietheorie → de door Darwin ontwikkelde theorie over de evolutie van het leven op aarde en het ontstaan van verschillende soorten, onder andere de mens.

1850 → Charles Darwin ontdekt zijn evolutietheorie

1809 tot 1882 → Charles Darwin

 

Machtsevenwicht  → Een situatie waarbij de militaire en politieke kracht van de verschillende landen (of groepen van landen) ongeveer even groot is.

 

 

Paragraaf 5: Jagers, boeren en arbeiders

In de tijd van Burgers en Stoommachines kwamen, verspreid over de hele wereld, erg verschillende maatschappij-typen voor. Terwijl het ene gebied nog een jager-verzamelaarssamenleveing was, had een ander gebied zich al tot een industriële samenleving ontwikkeld.

  1. De jagers-verzamelaars samenleving

    De eerste mensen leefden van de jacht, visvangst en het verzamelen van voedsel. Zij maakten hun gebruiksvoorwerpen zelf. Soms is er een klein begin van veeteelt.

     

  2. De agrarische samenleving

    Na de uitvinding van de landbouw hoefden mensen niet meer rond te zwerven op zoek naar voedsel. Ze vestigden zich op een vaste woonplaats, waar ze zich bezighielden met het bewerken van hun akkers en met de veeteelt. Ze werden boer. Agrarische samenlevingen zijn voor een groot deel zelfvoorzienend.

     

  3. De agrarisch-urbane samenleving

    Nadat de landbouw zich goed had ontwikkeld, specialiseerde een gedeelte van de boeren zich in vormen van nijverheid en handel. Deze kleine groep vestigde zich steeds meer in nederzettingen die tot steden uitgroeiden. Maar ook na de verdere groei van handel en nijverheid bleed de landbouw nog lang de belangrijkste sector.

     

  4. De industriële samenleving

    Met de omschakeling van handmatig naar machinaal gemaakte producten, ontstond er een samenleving waarin een groot gedeelte van de bevolking in fabrieken werkte en in steden woonde.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.