Hoofdstuk 1, 2, 3 en 4

Beoordeling 6.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas vwo | 5814 woorden
  • 4 juli 2007
  • 176 keer beoordeeld
Cijfer 6.8
176 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
HOOFDSTUK 1; paragraaf 1 : In Italië is het fascisme ontstaan. Benito Mussoline was de eerste fascistische leider. de acht meest genoemde gemeenschappelijke kenmerken van het fascisme zijn: - het fascisme legt de nadruk vooral op waar men tegen is; democratie - het fascisme is nationalistisch; eigen land, volk is het belangrijkste. - het fascisme gaat uit van de ongelijkheid van de mensen; bevolkingsgroepen[rijk, slim, zwak, arm]. - het fascisme kent het leidersbeginsel; er is maar één leider. - het fascisme is totalitair; vanaf de geboorte werd je leven geregeld. - het fascisme gaat meer uit van het gevoel dan van het verstand; werd te weinig waarde aan gehecht. - het fascisme verheerlijkt vooral de daad van geweld; ze losse problemen op met geweld. - het fascisme geeft aan de vrouw een ondergeschikte plaats; vrouwen moeten voor kinderen zorgen en het huishouden doen. De twee aparte kenmerken die het Duitse fascisme bezat naast de acht andere: - het Duitse volk moest 'raszuiver' gehouden worden; joden en zigeuners werden schadelijk gezien voor de rest van de wereld. - het Duitse volk heeft leefruimte nodig; ze wilden meer grond en gaan Oost-Europa veroveren. paragraaf 2 : De republiek van Weimar werd geregeerd door coalitieregeringen. De drie partyen die hier in zaten waren : - socialisten - vooruitstrevende liberalen - katholieken. Vier oorzaken van de positie van de republiek van Weimar die op het begin niet sterk waren: - de socialisten en de katholieken wantrouwen elkaar. - de vooruitstrevende liberalen wilden met de socialisten samen werken, maar de behoudende liberalen wilde dat niet. - de conservatieven waren tegen de parlementaire democratie. - de communisten waren ook tegen de parlementaire democratie. De grote ommekeer in het succes van de NSDAP was doordat Duitsland het geld wat ze geleent hadden van de vs terug moest betalen. (economische crisis). De NSDAP kreeg veel aanhangers door: - de manier waarop de party propaganda voerde. - de persoonlijkheid van Hitler. - de beloften van de nazi's. - de partylegers van de NSDAP, parades van SA en SS een onderafdeling van de SA straalde kracht en zelfvertrouwen uit. - de nazi's zorgen voor een zondebok. De conservatieven vilden met Hitler samenwerken want ze dachten dat ze hem voldoende konden beïnvloeden om hun eigen ideeën uit te oefenen.
paragraaf 3 : De volgens taken van de industrie en de landbouw volgens Hitler: - industrie moest vooral wapens produceren. - landbouw moest allernoodzakelijkst voedingsmiddelen gaan verbouwen. Gelijkschakelen is het opbouwen van een 'volksgemeenschap' in Duitsland onder leiding van de Fuhrer door de mensen bij een te brengen in nationaal-socialistische organisaties en door het beheersen van het onderwijs en de media. Het bij een brengen van mensen in allerlei verplichte nazi organisaties & beheersing van onderwijs en media, waren twee middelen van de nazi's om de gelijkschakeling te bereiken. De SS moest tegenstanders uitschakelen van het nationaal-socialisme, leiding geven over de concentratiekampen, leiding geven over de politie in heel Duitsland, soort lijfwacht voor nazi leiders, de waffen SS werd ingezet op belangrijke plaatsen aan het front. Het doel voor de Tweede WO van de rassen politiek van de nazi's was dat de joden uit de samenleving te stoten en hen tot emigratie dwingen. Tijdens de Tweede WO was het doel de joden te vermoorden. Er zijn naar schatting zo'n 5 tot 6 miljoen joden vermoord. Ook zigeuners werden door de nazi's vervolgd. paragraaf 4 : Concentratiekampen werden opgericht omdat de gevangenissen te klein werden, door de vele tegenstanders en verdachte personen. Tijdens de Tweede WO werden veel nieuwe concentratiekampel opgericht omdat er nog meer gevangenen kwamen. Het verzet tegen de Hitler-regime in Duitsland was zelf moeilijker dan in de bezette gebieden omdat een zeer groot deel van de bevolking achter Hitler stond & in de oorlog zagen de meeste Duitsers die niet of niet meer in het nationaal-socialisme geloofden, verzet tegen Hitler als landverraad zagen. Vier normen van verzet tegen Hitler in Duitsland waren: - door politie gezochte personen konden onderduiken. - anti-Hitler pamfletten werden verspreid. - inlichtingen werden door gegeven aan de tegenstanders van Duitsland. - Hitler proberen te vermoorden. paragraaf 5 : Na de Tweede WO in de periode 1945-1949 werd het grondgebied van Duitsland verdeeld in 4 bezettingszones, Engeland, Frankrijk, VS, SU. Vijf kenmerken van de staatsinrichting van de BRD waren: - de BRD is een federatie, die bestaat uit een aantal deelstaten. - de deelstaten hebben een eigen parlement en regering. - het hoogste orgaan voor de hele BRD is de Bondsdag. - de bondsregering bestaat uit de bondskanselier en de bondminister. - staats hoofd is de bondspresident. Twee kenmerken van de DDR waren: - één party staat. - communisme. Wirtschaftswunder is een economisch wonder. Het verschil tussen de buitenlandse politiek van Adenauer en die van Brandt was dat Adenauer absoluut niet wilde praten met de DDR. Brandt heeft dit wel gedaan. paragraaf 6 : Honecker liet het Oost-Duitse leger waarschijnlijk in 1989 niet optreden tegen demonstranten omdat Gorbatsjov hem duidelyk had gemaakt dat hij niet meer op Russische steun kon rekenen. De grootste moeilijkheid bij het aansluiten van de DDR bij de BRD was het grootte welvaartsverschil. De overeenkomst door Kohl en Gorbatsjov die werd gesloten hield in: - nieuwe Duitse staat mocht lid blijven van de NAVO en de Amerikaanse troepen mochten blijven waar ze waren. - de Russische troepen zouden uit de DDR worden teruggetrokken. - in ruil hiervoor zou de SU 13 miljoen mark ontvangen. Op 13 oktober 1990 werd een einde gemaakt aan de verdeling van Duitsland. Begrippen; • Fascisme; Politieke stroming die tegen de parlementaire democratie is. Het Duitse fascisme onderscheidde zich door de opvattingen over rassenleer en leefruimte. • ‘Fasci di combattimento’; Letterlijk: strijdgroepen. Politieke knokploegen in Italië die uitgroeiden tot een politieke partij. • Führer: Benaming voor de leider van de nationaal-socialistische partij in Duitsland. • Nationaal-socialisme: fascistische stroming in de politiek. • Rassenleer; Opvattingen over ongelijkheid van etnische groepen in de wereld. • Rijkskanselier; Tot aan de BRD de aanduiding voor de minister-president in Duitsland. • Rijksdag; (gebouw van) het Duitse parlement. • Republiek van Weimar; Aanduiding van de Duitse staat in de periode 1919-1933. • Nazi; zie nationaal-socialisme. • SA; Partijleger van de NSDAP. • SS; Belangrijkste organisatie van de nazi’s die o.a. de leiding had van de politie en concentratiekampen. • Het Derde Rijk; Benaming voor de periode waarin de nationaal-socialisten in Duitsland aan de macht waren (1933-1945). Onder het eerste rijk verstonden de nazi’s het middeleeuwse Duitse keizerrijk en onder het tweede het keizerrijk van 1870 tot 1918. • Gelijkschakelen; Het opbouwen van een volksgemeenschap in Duitsland o.l.v. de Führer door de mensen bijeen te brengen in nationaal-socialistische organisaties en door het beheersen van onderwijs en de media. • Arbeidsfront; Organisatie van werkgevers en werknemers. • Kraft durch Freude; Organisatie voor ontspanning van alle Duitsers. • Hitlerjugend; Nationaal-socialistische jeugdorganisatie (HJ). • Bund deutscher Mädel; Afdeling van de nationaal-socialistische jeugdorganisatie speciaal voor meisjes (BDM). • Rijkscultuurkamer; Iedereen die werkzaam was bij de media of in de kunst moest hiervan lid worden. • Waffen-ss; Eigen leger van de SS. • Einzatsgruppen; Speciale eenheden van de SS die in de veroverde Russische gebieden tot taak hadden Joden dood te schieten. • Vernietigingskampen; Concentratiekampen zoals Auschwitz en Sobibor die waren ingericht om zoveel mogelijk Joden te vermoorden. • Concentratiekampen; Gevangenenkampen bestaande uit houten barakken, omgeven door prikkeldraad en wachttorens. • Bezettingszones; Gebieden waarin Duitsland na de WO II door de Geallieerden werd verdeeld en die werden bezet door Engeland, de VS, Frankrijk en de SU. • Bondsrepubliek Duitsland (BRD); Duitse staat, in 1949 gesticht op het grondgebied van het voormalige Engelse, Amerikaanse en Franse bezettingszones, waaraan in 1990 de DDR werd toegevoegd. • Duitse Democratische Republiek (DDR); Duitse staat, in 1949 gesticht op grondgebied van de voormalige Russische bezettingszones, in 1990 opgegaan in de BRD. • Bondsdag; Volksvertegenwoordiging van de BRD. • Bondskanselier; Minister-president van de BRD. • Bondspresident; Staatshoofd van de BRD. • Wirtschaftswunder; Economisch wonder. Periode van grote economische bloei in Duitsland na de WO II. • Antisemitisme; Haat tegen Joden. • Leefruimte; Recht dat de Duitse nationaal-socialisten meenden te hebben op het veroveren van nieuw grondgebied in Oost-Europa voor het Duitse volk. • Machtigingswet; Wet die Hitler toestond om te regeren zonder controle van het parlement (23 maart 1933). • NSDAP; Nationaal Socialistische Duitse Arbeiderspartij; Fascistische politiek partij in Duitsland (1919-1945) o.l.v. Adolf Hitler. • Totalitair; Het leven van ieder mens willen regelen en controleren. • Duce; Benaming voor de leider van fascistische partij in Italië. • Rijksarbeidsdienst; Alle 18-jarigen moesten één jaar arbeidersdienst verrichten. • Edelweisspiraten; Jongeren tussen 14 en 17 jaar die in het noordwesten van Duitsland in verzet kwamen tegen het drillen van de HJ. • Gestapo; Geheime staatspolitie in Nazi-Duitsland. • Weise Rose; Verzetsgroep van studenten aan de universiteit van München opgericht in 1942.
Personen; Benito Mussolini; leider van de Italiaanse fascistische partij
Adolf Hitler; leider van de Duitse fascistische partij
Von Papen; conservatieve leider
Heinrich Himmler; leider van de SS
Ernst Röhm; leider van de SA
Von Stauffenberg; pleegde een aanslag op Hitler
Walter Ulbricht + Erich Honecker; leiders van de DDR
Konrad Adenauer + Ludwig Erhard; leiders van de BRD
Willy Brandt + Helmut Schmidt; leiders van de SPD
Helmut Kohl; leider van de CDU, bondskanselier en architect van de Duitse eenheid HOOFDSTUK 2; paragraaf 1 : De aanleiding tot het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog was de moord op de vrouw van Frans Ferdinand en zichzelf. De twee dieper gelegen oorzaken van de Eerste Wereldoorlog waren: - het nationalisme in de Europese staten; in de 19e eeuw was het nationalisme sterk gegroeid. Ider land wilde het machtigste zijn, spanningen tussen de landen. - het bestaan van verschillende bondsgenootschappen; tegen het eind van de 19e eeuw sloten veel staten bondsgenootschappen met één of enkele andere staten. Ze steunden elkaar met conflicten. De twee gevolgen van de Eerste Wereldoorlog zijn: - de kaart van Europa veranderde grondig; veel staten werden zelfstandig. - grote verbittering onder Duitse bevolking; de Duitse bevolking vond de bepalingen van het Verdrag van Versailles zeer onrechtvaardig. paragraaf 2 : De beslissingen van Hitler en zijn NSDAP in strijd met het Verdrag van Versailles waren: - invoering van de dienstplicht en sterke uitbreiding van het leger(1935). - legering van Duitse troepen in het Rijnland(1936). - inlijving van oostenrijk bij Duitsland, de Anschluss genoemd.(maart 1938). Het conflict in het najaar van 1938 had tot een grote oorlog kunnen uitgroeien, dit kwam doordat Hitler eiste dat Tsjecho-Slowakije aan Duitsland zou worden afgestaan. Als zij dat niet deden eiste Hitler Tsjacho-Slowakije de oorlog. Deledier en Chamberlain waren ervan overtuigd dat ze in Munchen de vrede hadden gered omdat iedereen hen enthousiast ontving als redders van de vrede. Het verdrag tussen Duitsland en de SU van 1939 hield in dat de SU en Duitsland elkaar niet zouden aanvallen en Polen zouden verdelen. Maar Duitsland valt polen toch binnen. De aanleiding van de Tweede WO was dat Duitsland meer leefruimte voor het Duitse volk wilde. Er werden verschillende opvattingen gedaan door onderzoekers over de oorzaken van de Tweede WO, dit waren: - door aan bepaalde eisen van Hitler tegemoet te komen. - Stalin maakte door het Verdrag met Duitsland de weg vrij voor Hitler om polen aan te vallen.
paragraaf 3 : Drie belangrijke verschillen tussen de Eerste WO en de Tweede WO zijn: - in het begin van de Tweede WO was er angst en verwarring, in plaats van een goor enthousiasme; in de Eerste WO dacht het volk en de militairen direct dat ze wel zouden winnen en dat de oorlog niet zo lang zou duren. In de Tweede WO was niemand er enthousiast over en wisten niet wat er ging gebeuren. - beweging oorlog in plaats van een loopgraven oorlog; in de Tweede WO moesten sommige soldaten eerst in bv. Nederland vechten, dan in Polen en dan in Rusland. Ze kwamen dus op veel plaatsen. In de Eerste WO moesten de meeste soldaten gewoon de hele oorlog in een gebied blijven(loopgraven). - totale oorlog burgers en soldaten kwamen om het leven en hadden hun eigen taken; in de Eerste WO mochten de soldaten niet opgeven en moesten tot het uiterste door vechten en er waren veel meer landen die mee vochten en dus ook meer soldaten werden betrokken bij de oorlog. Een overeenkomst was dat er veel aandacht was voor propaganda en censuur. paragraaf 4 : Het Nederlandse leger capituleerde al na vijf dagen oorlog, dit kwam doordat ze slecht bewapend waren en niet goed voorbereid. Nederland vond neutraliteit de beste politiek. De vier redenen hiervan waren: - voor de veiligheid door neutraliteit. - voor de handel - geen oorlog - voorbeeld voor andere landen(moreel) Het bestuur tijdens de bezitting was geregeld door rijkscommissaris Arthur Scyss-Inquard. Hij had 1500 bestuursambtenaren, het tuiste leger en Duitse politie agenten ingeschakeld. De doel einden van de Duitse bezetters waren; - Nederland inschakelen bij de Duitse oorlogvoering. - Nederlands bevolking winnen voor het nationaal-socialisme. De vier fasen in de Nederlandse bezettingstijd zijn te onderscheiden, dit zijn: - wederzijdse welwillendheid(mei'40 - begin'41); de pogingen tot nazificatie werden voorzichtig en gematigd ingevoerd. - groeiende anti-Duitse stemming en toenemende dwang(begin'41 - voorjaar'43); steeds meer verzetsgroepen, joden werden opgepakt en veroordeeld. - groeiend aantal conflicten tussen bevolking en bezetter(voorjaar'43 - zomer/herfst'44); Nederlandse mannen worden in werk gesteld in Duitsland. - totale ontregeling van de samenleving(zomer/herfst'44 - mei'45); hongerwinter, Zuid-Nederland was gedeeltelijk bevrijd. Zes maatregelen die de Duitster vanaf herfst 1940 namen tegen de joden in Nederland waren: - alle joden die in dienst waren van de overheid werden geregistreerd. - verboden voor joden ritueel dieren te slachten. - david ster zichtbaar op de kleding dragen. - joden werden op transport gezet naar vernietigingskampen. - joodse bedrijven werden geregistreerd. - De Nederlanders reageerden hierop met stakingen en hulp aan onderduikers. De zes gevolgen van de bezetting zijn: - 25000 Nederlanders kwamen om. - er zijn mensen met lichamelijke klachten en psychische problemen. - economisch was er grote schade aangericht. - de berechting van de mensen die met de Duitsers hadden samengewerkt, was erg moeilijk. - de positie van nederland in de wereld is na de Tweede WO sterk veranderd. - streven naar verneiuwingen van de samenleving. Begrippen: Verdrag van Versailles: in 1919 gesloten vredesverdrag na afloop van de eerste WO. Zelfbeschikkingsrecht: het recht van een volk om zelf te beslissen tot welke staat men wil behoren. Anschluss: de inlijving van Oostenrijk bij Duitsland in 1938. Sudetenduitsters: mensen die de Duitse taal spraken. Niet-aanvalsverdrag: overeenkomst tussen de SU en Duitsland warin deze staten beloofden elkaar niet te zullen aanvallen en waarin in het geheim werd afgesproken dat Duitsland en de SU Polen onderling zouden verdelen. Neutraliteit: het niet aangesloten zijn bij enig bondsgenootschap. Rijkscommissaris: hoogste gezagsdrager onder Hitler. Nazificatie: het veranderen van de samenleving in een nationaal-socialistische samenleving. Nederlandse unie: opgericht in 1940, poging tot politieke vernieuwing. Arbeitsensatz: Nederlandse arbeiders in Duitsland. Hongerwinter: periode van hongersnood en ontbering tijdens de winter van 1944-1945 in de grote steden in het westen van Nederland door de spoorwegstaking en de strenge winder
Collaboratie: samenwerking met de Duitsters tijdens de Tweede WO. Personen; Hitler; zie vorige hoofdstuk
Chamberlain; premier van Engeland
Daladier; premier van Frankrijk
Frans Ferdinand; aartshertog van Oostenrijk-Hongarije
Joseph Goebbels; minister van propaganda
Churchill; premier van het Verenigd Koninkrijk
Roosevelt; president van de VS
Seyss-Inquart; rijkscommissaris
Anton Mussert; NSB leider Hoofdstuk 3 Geschiedenis samenvatting, hoofdstuk 3: ‘De Koude Oorlog’. Paragraaf 1: ‘toenemend wantrouwen tussen Oost en West. Het wantrouwen bestaat al vanaf het ontstaan van de SU. • In 1918 hadden de Westerse geallieerden troepen naar Rusland gestuurd om de communistische regering ten val te brengen. Dat mislukte, maar toch voelde de SU zich ‘omsingeld’ door vijandige ‘kapitalistische’ landen. • De SU had in 1919 de Komintern (communistische Internationale) opgericht. Deze had tot doel de wereldrevolutie te bevorderen. De westerse regeringen waren bang voor een communistische revolutie die door de SU zou worden geleid. • In 1939 sloten Stalin en Hitler een niet-aanvalsverdrag. Samen veroverden zij daarna Polen. Kort daarop viel de SU Finland binnen. Pas toen Hitler in 1941 de SU aanviel, werden de SU en het Westen gedwongen om elkaars bondgenoten te worden. Na de tweede wereldoorlog groeit het wantrouwen. De tegenstellingen tussen Oost en West: • Het Westen wilden overal in de bevrijde gebieden de democratie herstellen. • Stalin wilde geen anticommunistische regeringen in de door de SU bevrijde of veroverde gebieden voor de veiligheid van Rusland. • Stalin en de westerse leiders hadden weinig begrip voor elkaar. Het wantrouwen tussen Oost en West: • Uitbreiding van het communisme in Oost- en Midden-Europa. Het Westen was het er niet mee eens dat de SU overal in Oost-Europa communistische regeringen aan de macht hielp. • Onenigheid over de toekomst van Duitsland. De toekomst van Duitsland volgens: De SU: economisch en militair zwak, beslist niet anticommunistisch. De VS: economisch sterk, democratisch en waarschijn anti-Russisch. Het gevolg was dat Oost en West in hun bezettingszones beide een eigen politiek gingen voeren. De westers gezinde Bondsrepubliek en de Russisch gezinde DDR. • Een burgeroorlog in Griekenland leidt tot de Trumanleer. De VS ging de Griekse regering steunen in een strijdt tegen een door communisten geleide oppositie. Truman verklaarde dat de VS zich vanaf dat moment tegen iedere communistische aanval of opstand zou verzetten: de Trumanleer. Stalin beschouwde de Trumanleer als een vijandige politiek ten opzichte van de SU. • Marshallhulp wekt woede van Stalin op. Het Marshallplan: de VS gingen Europa financieel steunen bij de opbouw van de economie. Zo wilde ze voorkomen dat het communisme zich in Europa nog verder zou uitbreiden. In een arm Europa heeft het communisme meer kans. Maar volgens Stalin wilde de Amerikanen Europa door het plan economisch en politiek afhankelijk van Amerika maken en hij wees het plan dus af. Ook verbood hij de Oost-Europese landen die hij beheerste het plan te aanvaarden. Het Marshallplan werd wel aanvaard door: West-Europese landen, Griekenland, Joegoslavië en Turkije. • In Azië breidt het communisme zich uit. In Noord-Korea en China kwamen communistische regeringen aan de macht. De communist Ho tsji-Minh leidde in Vietnam de vrijheidsstrijd tegen de Franse koloniale overheersers. In China was er voor en na de tweede wereld oorlog een burgeroorlog aan de gang tussen de nationalisten en communisten. Ondanks de Amerikaanse steun aan de nationalisten kregen de Chinese communisten in 1949 het hele vasteland van China in handen. Het Westen zag in de uitbreiding van het communisme in Azië vooral de hand van Stalin. Door de groeiende spanningen tussen Oost en West ontstond de zogenaamde Koude Oorlog. Paragraaf 2: ‘Conflicten en Oorlogen.’ De blokkade van West-Berlijn (1948-1949) Berlijn lag in de Russische zone. De grote drie (leiders van de VS, SU en Engeland) hadden echter besloten Berlijn in vier sectoren te verdelen. De drie sectoren van de westerse geallieerden vormden samen West-Berlijn. Stalin was het niet eens met: - dat West-Berlijn een ‘kapitalistisch reclamebord’ zou worden - de politiek die de westerse geallieerden in hun zones en sectoren voerden. De westerse Geallieerden hielpen met de economische opbouw in hun zones, terwijl Stalin juist zoveel mogelijk schadevergoedingen haalde uit zijn zones, en ze voerden in West-Berlijn ook dezelfde munt in als in de zones van de westerse Geallieerden. Hierom besloot Stalin tot een blokkade van West-Berlijn. Alle wegen werden naar West-Berlijn werden afgesloten. West-Berlijn werd bedreigd met de hongerdood. Het leek erop dat er gevochten zou moeten worden om West-Berlijn, maar de westerse Geallieerden vonden een betere oplossing: ze begonnen een luchtbrug, hiermee konden ze West-Berlijn toch nog van voorraden voedsel voorzien. Na bijna een jaar hief Stalin de blokkade op. Het gevolg van de blokkade was dat de westerse landen nog nauwer gingen samenwerken. Ze sloten een militair bondgenootschap, de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO). De reactie van de SU en de communistische landen in Oost-Europa: ze sluiten ook een militair bondgenootschap: het Warschaupact. De Koreaanse Oorlog (1950-1953) Korea werd na bevrijding, aan het einde van de tweede wereldoorlog, verdeeld in twee staten: - Noord-Korea, gesteund en bevrijd door de SU. - Zuid-Korea, gesteund en bevrijd door de VS. In 1949 trekken de militairen troepen, zowel uit de VS als uit de SU, uit Korea weg. In juni 1950 valt Noord-Korea, Zuid-Korea aan. Het VN leger gaat Zuid-Korea dan helpen, op voorstel van de VS.Ze drijven de Noord-Koreanen terug tot aan de Chinese grens. Communistisch China gaat Noord-Korea helpen.Ze drijven het VN leger terug tot aan de 38ste breedtegraad. Dan komt het front tot stilstand en in 1953 wordt een wapenstilstand gesloten. Gevolgen: Korea blijft verdeeld in twee staten, het wantrouwen in Oost en West wordt vergroot en er wordt een in West-Duits leger opgericht om een eventuele aanval vanuit Oost-Europa beter te kunnen afweren. De Berlijnse Muur (1961) De opvolger van Stalin, Chroesjtsjov, voerde de politiek van vreedzame coëxistentie in. Oost en West moeten vreedzaam naast elkaar leven. Eind 1960 wordt Kennedy tot president van de VS gekozen. Hij lijkt meer begrip te hebben voor de SU dan zijn voorgangers. Toch krijgen de SU en de VS ernstige conflicten: de Berlijnse Muur en de Cuba-crisis. In 1961 eiste Chroesjtsjov dat de westerse Geallieerden zich uit West-Berlijn zouden terugtrekken. Kennedy verklaarde dat de Amerikaanse troepen zeker in de stad zouden blijven. Chroesjtsjov gaf de DDR toen toestemming om dwars door de stad een muur te bouwen, zodat er een einde werd gemaakt aan de afspraak uit 1945, dat Oost-Duitsers vrij naar West-Duitsland konden vluchten. Eerst zette de Oost-Duitse Volkspolizei alle straten naar West-Berlijn af. Daarna begon de bouw van de muur. Russische en Amerikaanse tanks stonden dreigend tegenover elkaar, maar verder dreigen kwam het ook niet. De muur bleef bestaan tot 1989. De Cuba-crisis (1962) Oost en West bedreigden elkaar, voor de eerste en tot nu tor laatste keer, met kernwapens. Fidel Castro had de macht in Cuba en voerde het communisme in. Hij was in conflict met de VS en kreeg steun van de SU. In oktober 1962 ontdekten Amerikaanse vliegtuigen Russische raketinstallaties op Cuba. Kennedy kondigde via de televisie een marineblokkade van Cuba af en dat iedere kernraket die vanaf Cuba op de VS zou worden afgeschoten, zou leiden tot een Amerikaanse kernaanval op de SU. Chroesjtsjov liet weten dat hij een blokkade van Cuba niet zou aanvaarden. Hij bracht de Russische kernmacht in staat van alarm. De Amerikaanse marine wachtte de Russische schepen op, die met kernwapens op weg waren naar Cuba. Op het laatste moment keerden de Russische schepen om. Chroesjtsjov en Kennedy kwamen tot overeenstemming: De VS zouden Cuba nooit aanvallen en Chroesjtsjov liet de raketten van Cuba weghalen. Tussen de SU en de VS werd een ‘hot line’ aangelegd, voor sneller contact bij een crisis. De oorlog in Vietnam (1960-1975) De vroegere Franse kolonie werd in 1954 in twee staten verdeeld: - de communistische staat Noord-Vietnam, gesteund door de SU - de pro-westerse staat Zuid-Vietnam, gesteund door de VS. In Zuid-Vietnam ontstond verzet tegen de regering. De regering was dictatoriaal en trok de rijke bovenlaag voor. Dit verzet werd geleid door de communisten: de Vietcong. Deze kreeg veel aanhang van arme boeren en sympathie van mensen in de steden die zelf geen communisten waren. In 1960 begon de Vietcong een guerrillaoorlog tegen de regering. De Vietcong kreeg steun van Noord-Vietnam. Kennedy hielp de Zuid-Vietnamese regering met wapens en militaire specialisten. De Vietcong bleef echter groeien. De opvolger van Kennedy, Johnson, zette alles op alles om de Vietcong te verslaan, want hij was ervan overtuigd dat als Zuid-Vietnam communistisch zou worden, dat landen als Laos, Cambodja, Thailand, Birma, Maleisië, Indonesië als dominostenen voor het communisme zouden vallen: de dominotheorie. In 1965 stuurde Johnson op grote schaal Amerikaanse soldaten naar Vietnam. In 1968 waren er een half miljoen soldaten uit de VS. Maar ook Noord/Vietnam stuurde steeds meer soldaten naar Zuid-Vietnam. Na 1968 was de rol van de Vietcong uitgespeeld en was het in feite een oorlog in Zuid-Vietnam tussen de VS en Noord-Vietnam. De Amerikanen maakten gebruik van de modernste middelen, maar ze slaagden er niet in om hun tegenstanders te verslaan. President Nixson, de opvolger van Johnson, trok de grondgroepen uit Vietnam terug. Hij zorgde voor een wapenstilstand. Daarna vertrok ook de luchtmacht van de VS. Twee jaar later viel Noord-Vietnam Zuid-Vietnam weer binnen en veroverde Zuid-Vietnam binnen enkele weken. Noord en Zuid-Vietnam werden verenigd tot één communistisch land. Kranten, tijdschriften, maar vooral radio en televisie hebben tijdens de oorlog een belangrijke rol gespeeld. Zij waren een belangrijke oorzaak dat steeds meer mensen in het Westen de Amerikaanse oorlog in Vietnam gingen veroordelen. De televisie liet bijna alleen Amerikaanse oorlogshandelingen zien. Noord-Vietnam liet de media niet toe. De mensen in het Westen kregen daardoor het idee dat de Amerikanen de grote boosdoeners waren. De afloop van de oorlog van een grote schok voor het Amerikaanse zelfvertrouwen. De modernste macht ter wereld was er niet in geslaagd in een klein Aziatisch landje te winnen. Oost en West in de rest van de wereld

Nadat de Afrikaanse landen onafhankelijk waren geworden probeerden de SU, Cuba en China invloed in die landen te krijgen. Het westen probeerde dat te verhinderen. Slechts in enkele Afrikaanse staten kwamen communistische partijen aan de macht (Angola, Mozambique, Zimbabwe en Namibië.) In Latijns-Amerikaan was Cuba in 1959 communistisch geworden. De VS vreesden toen dat de SU via Cuba haar invloed in Midden en Zuid-Amerika zou uitbreiden. De communisten behaalden slechts tijdelijk militaire successen in enkele landen (El Salvador en Nicaragua) Midden-Oosten: Israël en Turkije onderhielden vooral banden met het Westen. Arabische landen bleven hun eigen koers varen. Paragraaf 3: De kernwapenwedloop. Steeds meer en steeds modernere kernwapens. Één van de ernstigste gevolgen van de Koude oorlog was de wedloop in kernbewapening tussen Oost en West. Tijdens de tweede wereldoorlog werd de atoombom ontwikkeld door de VS. Vier jaar na de Amerikanen beschikten ook de Russen over de Atoombom. De SU maakte langeafstandsraketten, ze hadden namelijk geen luchtmacht die in staat was de VS met atoombommen te treffen. Ook de Amerikanen gingen deze raketten maken. Zo ontstond een situatie waarbij men elkaar met behulp van kernwapens kon afschrikken (wederzijdse afschrikking). Beide landen bleven echter bang voor een verrassingsaanval. Daarom wilden ze allebei steeds meer en steeds modernere kernwapens. Zo was er sprake van een voortdurende wedloop in kernbewapening. Oost en West onderhandelen over kernwapenbeheersing. De regeringsleiders van Oost en West waren zich bewust van de grote gevaren van kernwapens. Al sinds de Cuba-crisis onderhandelen Oost en West om een einde te maken aan de wapenwedloop Paragraaf 4: Einde van de Koude Oorlog De SU maakt een einde aan de Koude Oorlog. In de jaren 1988-1990 werd de verhouding tussen de SU en het Westen beter dankzij concessies van de SU: - Eind 1989 liet Gorbatsjov toe dat in Oost-Europa landen de alleenheerschappij van de communistische partij werd afgeschaft. - In 1990 ging Gorbatsjov ermee akkoord dat de DDR uit het Warschaupact trad en zichzelf ophief. Belangrijke economische redenen om de K-O te beëindigen voor zowel de SU als de VS: - De SU kon de kernwapenwedloop tegen de VS economisch niet meer bijhouden. - Steun aan communistische bewegingen in Afrika, Azië en Latijns-Amerika koste de SU te
veel. - de VS had al jaren een ernstig begrotingstekort door de hoge militaire uitgaven. In 1990 besloten NAVO en Warschaupact ook tot vermindering van de conventionele bewapening (de ‘gewone’ bewapening). De goede verstandhouding tussen de SU en het Westen kwam ook tot uiting toen Irak Koeweit veroverde. Oost en West stonden bij elkaar. Beide veroordeelden het optreden van Saddam Hoessein. In 1991 viel de SU uiteen en werd het Warschaupact opgeheven. Toch nog tegenstellingen tussen Oost en West: - In 1999 werden de voormalige Oostbloklanden Polen, Tsjechië en Hongarije lid van de NAVO. Rusland protesteerde hiertegen - Tijdens de burgeroorlog in het voormalig Joegoslavië toonde het Westen meer begrip voor de Kroaten en de moslims in Bosnië en Kosovo terwijl Ruslang partij koos voor de Serviërs. Communisme nog in enkele landen. Communisten zijn nog aan de macht in: - Cuba, de steun van de SU is echter weg. De SU gaf Cuba geld en nam ruim de helft van de cubaanse exportproducten af. - In China, in 1989 protesteerde studenten voor meer vrijheid. De communistische leiders maakten daar met veel geweld een einde aan. - Noord-Korea. - Vietnam Personen; President Nixon; Amerikaanse president. Probeerde een einde te maken aan het Vietnam conflict. Saddam Hoessein; President van Irak, veroverde in 1990 Koeweit
President Marshall; Amerikaanse minister van buitenlandse zaken. Bedacht het Marschallplan. Gorbatsjov; Partijleider van de communistische partij in de SU, wilde aansluiting bij het Westen. Stalin; Sovjet-leider van 1924-1953. Ondertekende het niet-aanvalsverdrag. Adolf Hitler; zie hoofdstuk 1. Communist Ho Tsji Minh; Leider van de Vietcong. President Truman; Amerikaanse president, bekend van de Trumanleer. Chroesjtsjov; Partijleider van de communistische partij in de SU, kwam meermalen in conflict met Kennedy. President Kennedy; Amerikaanse president, betrokken bij de Cubacrisis en vermoord in 1963. Fidel Castro; Cubaanse revolutionair, communistisch leider van Cuba sinds 1959. President Johnson; Amerikaanse president na Kennedy. Hij raakte nauw betrokken bij het Vietnam conflict. Mc Arthur; Amerikaanse generaal tijdens WO II en Korea-oorlog. Eisenhower; Amerikaanse president tussen Truman en Kennedy. Samenvatting hoofdstuk 4. Voor 1990 was er een duidelijk zichtbare grens tussen West-Europese en Oost-Europese landen; Het IJzeren Gordijn (door Churchill bedacht). Een kale vlakte met veel prikkeldraad en wachttorens. Na WO II hielden de Grote Drie uit Engeland, VS en SU conferenties om over de toekomst van Europa te praten; * 1945: In Jalta op de Krim, Churchill, Roosevelt en Stalin * In Postdam bij Berlijn, Attlee, Truman en Stalin

De Grote Drie er vanuit dat wie een bepaald gebied op de Japanners of Duitsers overwonnen had, in dat gebied de grootste invloed had. De Westerse Geallieerden wilden overal vrije verkiezingen maar Stalin vond dat er geen rekening gehouden moest worden met de wil van de bevolking in hun invloedssfeer. Toch werden er ook in een aantal landen binnen de Russische invloedssfeer vrije verkiezingen gehouden, hierdoor haalden de communistische partijen nergens meer de meerderheid. Stalin grijpt in; volksdemocratieën. Polen, Tsjecho-Slowakije, Hongarije, Roemenië, Bulgarije en de DDR werden volksdemocratieën. De SU sloot met de volksdemocratieën twee belangrijke verdragen; * 1949: Comecon, voor economische samenwerking * 1955: Warschaupact, voor militaire samenwerking
In het verleden beslisten vaak de communistische partijen niet zelf maar Stalin, nu hij dood was werden nog steeds een aantal beslissingen door de SU genomen, zo greep het Russische leger in bij: - Opstand in Oost-Berlijn (1953) - Hongaarse opstand (1956) - Hervormingen in Tsjecho-Slowakije (1968) Joegoslavië: Joegoslavië werd in de WO II bevrijd door de communistische verzetsbeweging o.l.v. Josip Tito. Hij voerde het communisme in maar hield zich daarbij niet aan de richtlijnen van Stalin. Joegoslavië werd onafhankelijk; sloot zich noch bij Oost noch bij West aan. Albanië: Albanië werd ook door een communistische verzetsbeweging bevrijd maar de Albanese leider Enver Hoxha voerde een zeer strenge vorm van het communisme in. Toen Stalin stierf verbrak hij de banden met de SU en toen Mao Zedong stierf verbrak hij ook met China de banden omdat zij volgens hem waren afgeweken van het echte marxisme-leninisme. Oostenrijk: Oostenrijk werd na de WO II in 4 bezettingszones verdeeld; Amerikaans, Russisch, Brits en Frans. Oostenrijk viel niet in 2 staten uiteen omdat het op economisch en politiek gebied een minder belangrijk land was. In 1955 sloten de Geallieerden een vredesverdrag met Oostenrijk. Oostenrijk werd onafhankelijk en mocht zich niet aansluiten bij Oost of West. Volksdemocratieën vertonen onderlinge verschillen: DDR + Bulgarije; communisten regelen alles, lijkt op regeringsvorm van SU. Polen; verzet tegen communistische partij het krachtigst. Kerk was grootste tegenstander. Mensen werden lid van Solidariteit. Solidariteit werd onder druk van Moskou verboden maar stakingen en ander soort verzet ging door. Economische crisis. Hongarije; De legers van het Warschaupact o.l.v. de SU hadden de Hongaarse opstand onderdrukt. Toch kwam er grotere vrijheid in Hongarije. Andersdenkenden die niet openlijk tegen de communistische partij ingingen, werden met rust gelaten. Er mochten ook kleine particuliere bedrijfjes worden opgericht. En tot slot ging Hongarije meer handel met het Westen drijven. Tsjecho-Slowakije; Nadat de legers van het Warschaupact in Tsjecho-Slowakije een eind hadden gemaakt aan de ‘Praagse Lente’ werden andersdenkenden door de politieke politie streng vervolgd. Toch lukte het de beweging Charta ’77 zich ondergronds in te zetten voor de rechten van de mens. Op economisch gebied kwam niet meer vrijheid en de industrie verouderde sterk. Roemenië; Ceausescu is partijleider en regeert met de harde hand, zoals Stalin dat in de SU had gedaan. Ceausescu stelde zich onafhankelijk op tegen de SU en de SU mocht geen kernwapens op Roemeens grondgebied plaatsen. 1985: Gorbatsjov leider van de SU, hij laat meer vrijheid toe. De bevolking van volksdemocratieën profiteren hiervan. Polen; de vakbond Solidariteit werd weer toegelaten o.l.v. Lech Walesa. Solidariteit eiste vrije verkiezingen en won deze, Lech Walesa werd president van het eerste niet communistische land in Oost-Europa. Hongarije; Communistische partij stond in 1989 toe dat er andere partijen werden opgericht. In november 1989 hief de communistische partij zichzelf op, Hongarije wordt een parlementaire democratie. Najaar 1989; DDR, Tsjecho-Slowakije, Bulgarije en Roemenië houden grote demonstraties tegen communistische regering. Communistische leiders treden af en DDR opgeheven en ging op in Bondsrepubliek. Tsjecho-Slowakije; Parlementaire democratie, Vaclav Havel president, Dubeck voorzitter parlement. Bulgarije; Bulgaarse communistische partij krijgt nieuwe leiding en naam; Bulgaarse Socialistische Partij. Parlementaire democratie. Roemenië; Ceausescu wilde alle dorpen met de grond gelijk maken, en de bewoners in flats plaatsen. Demonstranten hiertegen werden neergeschoten door de Securitate. Maar leger komt in opstand en Ceausescu en vrouw worden gearresteerd. “Gevolgen”van het verdwijnen van communistische partijen: - Warschaupact betekend niet veel meer - Invloed van SU in Oost-Europa verdween
Belangrijkste oorzaken van het snelle verdwijnen van communistische partijen in 1989; * Gorbatsjov wilde een eind maken aan de Koude Oorlog. Als dat lukte had de SU Oost-Europa niet meer nodig voor haar veiligheid. Ook wilde de SU economische hulp van het Westen. Een betere verhouding met het Westen was nodig en daarom wilde Gorbatsjov de communistische leiders in Oost-Europa geen militaire steun geven bij het neerslaan van demonstraties en opstanden. De leiders voelden zich in de steek gelaten door hun groter beschermer, de SU. * Oost-Europa raakte in welvaart steeds verder achter op het Westen. Daardoor verloren communistische leiders zelfvertrouwen en zagen in dat hun politiek fout was geweest. De demonstraties en opstanden konden ze niet meer aan. West-Europa bouwt na WO II hun economie op met het Marshallplan. EGKS: Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. Door het Marshallplan kon in West-Europa de zware industrie van mijnbouw en staalindustrie worden opgebouwd. Zes westerse landen besloten op dat gebied te gaan samenwerken; 1951; Frankrijk, West-Duitsland, Italië, België, Luxemburg en Nederland. De EGKS verkwam ook dat een land te veel wapens ging produceren. EEG: Europese Economische Gemeenschap. 1957; Het regelen van de productie van goederen en diensten, vooral op het gebied van landbouw: - Er zou voldoende voedsel voor de bevolking van de EEG worden geproduceerd. - De boeren kregen voor hun producten altijd een vastgestelde prijs, garantieprijs. Euratom; 1957; Organisatie voor samenwerking op het gebied van atoomenergie voor vreedzame doeleinden. 1967; EEG + EGKS + Euratom = EG
Probleem in de landbouw; overschotten. Garantieprijzen moesten omlaag maar het liefste niet van hun eigen land. Boeren in problemen doordat ze geld hadden geleend om zich te moderniseren, maar nu de garantieprijzen omlaag gingen konden ze het niet meer betalen. 1973, Engeland, Ierland en Denemarken ook lid van EG. (voorheen kon Engeland niet want; Franse president De Gaulle) 1981; Griekenland lid
1986; Spanje en Portugal lid
1995; Finland, Oostenrijk en Zweden
Totaal: 15. Geen politieke eenheid. Personen; De Gaulle; President in Frankrijk, hij wilde niet dat Engeland bij de EG kwam. Lech Walesa; Leider van Solidariteit. Veclav Havel; Een van de oprichters van Charta ’77 en president van Tsjecho-Slowakije. Dubcek; Voorzitter van het parlement in Tsjecho-Slowakije. Gorbatsjov; Zie vorige hoofdstukken.

REACTIES

D.

D.

Bedankt, precies wat ik nodig had. Hopen op een voldoende dan maar :p

13 jaar geleden

B.

B.

Goede samenvatting! Maar ik denk wel dat je een hoop andere belangrijke info mist ;) maar goed gedaan !

13 jaar geleden

A.

A.

super handig heb alleen paragraaf 2 en 3 nodig maar toch handig, heel uitgebreid.

12 jaar geleden

C.

C.

heel erg bedankt!

12 jaar geleden

H.

H.

In mijn boek sprekend verleden staat dat H2 over WOII gaat en ik jouw samenvatting niet :( jammer maar alsnog een goede samenvatting xxhistorylover

11 jaar geleden

D.

D.

Baas! Heel erg bedankt man.

11 jaar geleden

N.

N.

ik zie geen hoofdstuk 4 (verzuiling en ontzuiling) hoor!

10 jaar geleden

N.

N.

Samenvatting klopt niet met mijn boek (H2 dan iig) :/ terwijl ik wel in 3 vwo zit & Sprekend Verleden als methode heb ?

10 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.