Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Historische contexten centraal examen

Beoordeling 8.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 11360 woorden
  • 26 juni 2015
  • 65 keer beoordeeld
Cijfer 8.6
65 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Historische Context 1: De Republiek (1515-1648)

 

§1 Het begin van de Opstand (1515-1572)

Waardoor brak er een opstand uit in de Nederlanden?

 

Bourgondische landen

Hertogen in de 14e en 15e eeuw willen hun macht vergroten:

  • Veroveren
  • Trouwen
  • Erfenis

Ze zien het land als hun eigen bezit (ook al zijn ze leenman). De Hertogen zaten in het gebied van de Franse koning en de keizer van Duitsland.

Karel V (1500-1558)

  • Koning van Spanje
  • Heer in de Nederlanden (1515)
  • Verovert nog meer van Nederland tot 1543, dan heeft hij alle 17 gewesten in handen
  • Keizer Duitse rijk v.a. 1519

Verhouding heer met gewest

  • Bede >verzoek van de heer om belasting te heffen in gewest
  • Elk gewest heeft eigen rechten (privileges)
  • Elke stad heeft ook rechten en vrijheden
  • Nieuw veroverde gebieden zeer eigenzinnig
  • Gewestelijke Staten >bestuur van het gewest. Hier komen de drie standen bijeen
  • Staten-Generaal (1464) >hier komen alle gewesten bijeen

Karel V streeft naar:

  • Centralisatie
  • Belastingverhoging

>conflicten regionaleautonomie (particularisme) en centraal gezag (centralisatie)

31 oktober 1517 >95 stellingen van Luther

Waar zijn de hervormers tegen?

  • Aflaten
  • Latijnse taal (onbegrijpelijk voor het gewone volk)
  • De luxe in de kerk

Wat willen de hervormers?

  • Alleen de bijbel als bron voor het geloof
  • Alleen door genade van God kun je in de Hemel komen

Er zijn hervormers binnen de RKK (zoals Erasmus) en buiten de RKK (zoals Luther en Calvijn).

Rijksdag Worms (1521)

Kenmerkende aspecten:

  • De splitsing van de kerk in West-Europa
    • Karel V roept de belangrijkste Duitse vorsten en edelen bijeen. Er wordt aan Luther gevraagd of hij afstand doet van zijn uitspraken, dit doet hij niet.
    • Karel veroordeelde Luther als ketter en verbood het lezen of bezitten van zijn boeken en pamfletten.

>Dit leidde tot een definitieve scheur van de kerk.

Drie Collaterale Raden (1531)

Kenmerkende aspecten:

  • Het begin van staatsvorming en centralisatie
    • Er werden drie raden opgericht die wetten opstelden die voor het hele Frankische rijk gingen gelden.
  1. Raad van State >adviesorgaan voor regeringsbeleid, vooral belangrijke edelen (later ook juristen).
  2. Geheime Raad >wetten opstellen + uitvoering + toezicht plaatselijk bestuur, vooral juristen.
  3. Raad van Financiën >overleg over belasting + uitvoering, hoge edelen en juristen.
    • Edelen hadden bezwaar op de aanstelling van juristen (aantasting van hun macht).

Inquisitie in Nederland (vanaf 1521)

Uitvoering:

  • Geheime Raad
  • Lokale besturen in stad of dorp
    • Die willen geen onrust
    • Orde vinden ze belangrijker dan ketterij

Dus: plakkaten werden slap uitgevoerd

Instelling bloedplakkaat (1550)

Kenmerkende aspecten:

  • Het streven van vorsten naar absolute macht
    • Dit waren zeer strenge regels tegen ketters:
      • Alle ketters moesten worden gedood
      • Op het in bezit hebben van ketterse boeken kwam de doodstraf te staan
      • Je kon ook de doodstraf krijgen door onderdak te bieden aan ketters
    • Dit past bij centralisatie, omdat Karel in zijn rijk maar één geloof wilde hebben, namelijk het katholieke geloof.

Duitse rijk:

Een aantal vorsten die Luthers zijn vormen een verbond. Er ontstaat oorlog tussen Karel V en dit verbond >burgeroorlog.

Vrede van Ausburg (1555):

  • Per gebied bepaalt de vorst het geloof
  • “cuius regio eius religio” (wiens gebied, diens godsdienst)

Dus: verdeeldheid

1555: Karel V doet (vroegtijdig) afstand van de troon. Zijn zoon Filips II volgt hem op.

Vanaf 1560 verbreidde de leer van de Franse kerkhervormer Calvijn zich in de Nederlanden. Calvijn was het op veel gebieden eens met Luther, maar ze verschilden van mening over de rol van de overheid:

  • Luther vond dat gelovigen altijd de overheid moesten gehoorzamen en zich niet zonder overheidstoestemming mochten organiseren.
  • Calvijn vond dat ze, zo nodig, zonder toestemming van de overheid kerken moesten vormen en desnoods zelfs tegen een ‘goddeloze’ overheid in opstand moeste komen. Dat paste bij de situatie in de Nederlanden, waar geen protestantse vorsten warden die de protestanten beschermden.

Wat wil Filips II?

  1. Centralisatie, door bijvoorbeeld het benoemen van juristen en ambtenaren

>Ontevredenheid bij (hoge)edelen en stadsbesturen.

  1. Strenge godsdienstpolitiek (katholiek)

>Ontevredenheid bij protestanten, uitvoerders beleid en gematigde katholieken.

  1. Verhoging van de belastingen

>Ontevredenheid bij volk en uitvoerders van het beleid.

1565: Hoge edelen verzoeken om matiging godsdienstpolitiek bij Filips. Willem van Oranje (stadhouder voor Filips) wil meerdere geloven toestaan. Maar Filips wil kettervervolging niet matigen. Hij geeft Margaretha van Parma opdracht het bloedplakkaat streng uit te voeren.

 

1566: Lage edelen dienen smeekschrift in bij landvoogdes van Parma. Margaretha was onder de indruk en vroeg de inquisitie voorlopig minder hard op te treden. Calvinisten dachten dat ze nu hun gang konden gaan.

 

Gevolgen:

  • Hagenpreken: illegale kerkdiensten in de buitenlucht van protestanten
  • 1566: Beeldenstorm

Filips ziet de beeldenstorm als opstand:

  • Hij stuurt Alva met een leger om orde op zaken te stellen
  • De Raad van Beroerten (Bloedraad) wordt ingesteld, deze speciale rechtbank moest de opstandelingen straffen
  • Hij voerde nieuwe belastingen in
  • Vanwege het schrikeffect werden twee hoge katholieke edelen, Egmond en Hoorn in 1568 onthoofd

Willem van Oranje is gevlucht naar Duitsland en riep op tot verzet.

1568: Willem probeert met een huurleger Filips te verslaan, maar dit mislukt.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Op 1 april 1572 namen de watergeuzen bij toeval het stadje Den Briel in. In de maanden daarna liepen steeds meer Hollandse en Zeeuwse steden over naar de Opstand. In juli 1572 hielden de opstandige Hollandse steden een Statenvergadering, waarin ze Oranje uitriepen tot hun leider en opnieuw tot stadhouder benoemen.

§2 Het ontstaan van de Republiek (1572-1588)

Waardoor resulteerde de Opstand in het ontstaan van de Republiek?

Burgeroorlog

  • Opstand tegen Alva (niet direct gericht tegen de koning)
  • Calvijn: recht van opstand tegen goddeloze regeringen door vertegenwoordigers van het volk
  • Burgeroorlog tussen katholieken / aan Spanje gehoorzame besturen en opstandige besturen

>Bijv. in 1572 werden 19 geestelijken uit Gorinchem vermoord.

  • Oranjes politiek van gelijkberechting voor de katholieken en protestanten in de opstandige gewesten bleek onhaalbaar
  • Gevechten vonden vaak plaats rond een stad

Oranje voerde een effectieve propagandaoorlog, hij koos niet voor een religieuze, maar voor een nationale invalshoek. Hij riep ‘Nederlanders’ op hun ‘vaderland’ te beschermen. De koning zelf bleef aanvankelijk buiten schot.

Het ontzet van Leiden (1574)

Kenmerkende aspecten:

  • Het ontstaan van de Nederlandse staat
    • Door de verovering van Leiden door de Geuzen verloren de Spanjaarden terrein en wonnen de opstandelingen juist terrein. Hierdoor werd het ontstaan van een Nederlandse staat meer mogelijk.

Verloop ontzet van leiden:

  • De Spanjaarden belegerden Leiden en er ontstond honger in de stad
  • Geuze staken de rivierdijken door, om Leiden te ontzetten
  • Na een storm joeg het zeewater de riviermondingen in, waar het door de gaten in de dijken stroomde
  • In de nacht van 2 op 3 oktober 1574 sloegen de Spanjaarden op de vlucht
  • De geuzen voeren daarna met haring en wittebrood de uitgehongerde stad binnen

1576: Spaanse plunderingen, Filips kan zijn huursoldaten niet meer betalen, hij voert op veel plekken tegelijk oorlog

Gevolg: Pacificatie van Gent

Pacificatie van Gent (1576)

  • Aanleiding: Spaanse plunderingen
  • Afspraken tussen alle 17 gewesten:
    • Spaanse troepen verdrijven
    • Gewetensvrijheid voor iedereen
    • Godsdienstige situatie blijft zoals die is

Alteratie van Amsterdam (1578)

Kenmerkende aspecten:

  • Het ontstaan van de Nederlandse staat
    • In 1578 ging Amsterdam als laatste in Holland over naar de kant van Oranje, het stadsbestuur werd hierdoor gedwongen, want Oranje blokkeerde de handel met de stad.
    • Grote aantallen calvinistische vluchtelingen keerden terug naar Amsterdam.
    • Kort daarna zetten de calvinisten de katholieke regenten af en namen de macht in de stad over.
    • Tijdens deze Alteratie werden de stadsbestuurders uit hun huis gehaald en op een schip de stad uitgevaren, waarna ze buiten de stadpoorten werden vrijgelaten.
    • Ook monniken en andere geestelijken werden opgepakt en weggejaagd.

Katholieke bestuurders in het zuiden werden hierdoor afgeschrikt en waren daarom bereid om vrede te sluiten met de koning.

De laatste Spaanse troepen verlieten de Nederlanden in 1577, maar al snel stuurde Filips nieuwe troepen onder leiding van zijn neef Parma. Deze sloot in 1579 een verbond met een paar zuidelijke gewesten.

Unie van Utrecht (1579)

  • Verbond tussen overige opstandige gewesten in het noorden (ook zuidelijke steden als Gent, Antwerpen en Brugge werden lid)
  • Afspraken:
    • Militaire samenwerking
    • Gewetensvrijheid
    • Elk gewest mag zijn eigen geloofszaken regelen
  • Al snel werd de Unie een calvinistisch verbond, doordat overal calvinisten zich meester maakten van de kerken, de macht veroverden en de katholieke kerk verboden.

Willem van Oranje

  • Legeraanvoerder opstandelingen
  • 1572: tot stadhouder benoemt door Holland en Zeeland. Dit wat opstand: stadhouder werd normaal benoemd door de koning en niet door de gewesten zelf.
  • Hij wil alle gewesten bij elkaar houden (pacificatie van Gent)
  • Verdraagzame religie
  • Filips verklaart Willem van Oranje vogelvrij (1580)

Plakkaat van Verlatinge (1581)

Kenmerkende aspecten:

  • Het ontstaan van de Nederlandse staat
    • Reactie op vogelvrijverklaring van Willem van Oranje
    • Filips werd afgezworen
    • Conclusie van dit plakkaat: Filips is een tiran, officiële volksvertegenwoordiging heeft recht van opstand tegen een tiran. En in plaats van deze tiran ontstond de Nederlandse staat

Plakkaat van Verlatinge:

  • Aan de ene kant modern: want er wordt gesproken over dat het volk een koning mag afzetten als deze niet meer goed voor het volk zorgt. Dit is een van de verlichte ideeën.
  • Aan de andere kant niet modern: want de opstandelingen willen vast houden aan hun oude privileges en voorrechten.

Opzoek naar een vorst, het liefst verbonden met een vorstenhuis in Europa (bondgenootschappen)

>Er wordt geen geschikte vorst gevonden, dus 1588 Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden

 

Modern: er is een republiek, dit is uniek want in de rest van Europa zijn monarchen de baas in het land.

Middeleeuws: onafhankelijke gewesten; privileges; geen centralisatie.

Kritieke jaren

  • Koning afgezet, geen nieuwe te vinden (1581)
  • Willem van Oranje wordt vermoord (1584)
  • Parma rukt op (bijv. Val van Antwerpen 1585)
  • 1588 de onoverwinnelijke Armada komt

De Spaanse Armada wordt verslagen (1588)

Kenmerkende aspecten:

  • Het ontstaan van de Nederlandse staat
    • Contact tussen Parma en de vloot mislukt
    • Er was een storm
    • Engelse oorlogsschepen versloegen uiteindelijk de vloot

 

De republiek werd erkent door Engeland en Frankrijk na een bondgenootschap tegen Spanje.

Internationale erkenning volgde pas na de Vrede van Münster.

§3 De Gouden Eeuw (1588-1648)

Waardoor ontstond in de Republiek de Gouden Eeuw?

Positie Holland 15e eeuw:

  • Lage, drassige veengrond
  • Geen graanproductie mogelijk

Maar:

  • Bevolking groeit
  • Kleine, groeiende steden

Let op:

  • Grote handelssteden lagen in Vlaanderen en Brabant in de 15e eeuw, bijv. Antwerpen.

Er was een graantekort, hoe werd dit opgelost?

  • Vanaf ±1470 import uit Oostzeegebied

>Moedernegotie, moeder van alle latere handel

  • Dus kunnen steden verder groeien.

Landbouw in het kustgebied ontwikkelt zich modern:

  • Specialisatie >boter & kaas maken
  • Commercialisering >leveren aan steden en aan het buitenland

Dus: veeteelt en handelsgewassen

  • Boeren werken gedwongen samen in de waterschappen. Investeren op lange termijn.
  • In het Westen ontbreekt adel, dus daar hebben boeren veel vrijheid. Feodale verhoudingen ontbreken.

Antwerpen gaat als handelsstad achteruit eind 16e eeuw, want:

  • Invloed oorlog tegen Spanje (plunderingen 1576)
  • 1585: val van Antwerpen >kooplieden vluchtten naar Amsterdam
  • Schelde wordt door de opstandelingen uit het Noorden afgesloten.

Gevolg: opkomst Amsterdam als stapelmarkt.

Begin Gouden Eeuw: 1585 (na de val van Antwerpen)

De republiek is uniek:

  • Geen vorst sinds 1588
  • Macht ligt bij rijke burgers/adel/steden

= regenten (iedereen die in het bestuur)

  • Statenbond met 7 zelfstandige gewesten

>Soevereiniteit bij Gewestelijke Staten (adel + rijke burgers)

  • Samenwerking bij defensie en buitenlandse politiek

>Staten-Generaal (afgevaardigden uit alle gewesten, elk gewest had vetorecht)

            Gewest Holland had de meeste invloed, want het betaalde 58% van de belastingen.

  • Particularisme

Stadhouder:

  • Legeraanvoerder
  • Wordt benoemd door bestuur van het Gewest
  • Stadhouder benoemt stadsbesturen

Raadspensionaris:

  • Secretaris van het Gewest
  • Die van Holland was het belangrijkst

Maurits

  • Stadhouder (1585-1625)
  • Legeraanvoerder
  • Belang bij oorlog

Vb. Turfschip van Breda

 

Van Oldenbarnevelt (1586-1619)

  • Landsadvocaat/raadspensionaris
  • Gewest Holland
  • Handelsbelang van de Republiek

Politiek conflict:

Twaalfjarig bestand met de Spanjaarden 1609-1621

>Einde bestand: oorlog voortzetten of bestand voortzetten

Bestand:        

  • Gunstig voor handel
  • Defensie uitgaven zijn lager

Goed voor Holland dus

Oorlog:

  • Legeraanvoerder machtiger
  • Meer veroveren voor de waardige religie (= calvinisme)
  • Dat vinden de andere gewesten

 

  • Macht bij Staten-Generaal (= idee van Maurits)
  • Macht bij Gewestelijke Staten (= idee van Van Oldenbarnevelt)
  • Van Oldenbarnevelt zoekt steun bij Frankrijk (katholiek) tegen oorlog Spanje

Dus landverrader??

  • Maurits zoekt steun bij Engeland (protestants)

>Conflict dus

Godsdienstig conflict:

  • Orthodox of meer vrijzinnig
  • Maurits kiest orthodox, Van Oldenbarnevelt wil ook ruimte voor de vrijzinnigen (maar was zelf orthodox)
  • 1617 soort burgeroorlog:
    • Staten van Holland: eigen leger en toestemming elke stad eigen soldaten
    • Maurits als aanvoerder van het Staatse leger grijpt dan in
    • Hij laat Van Oldenbarnevelt arresteren en onthoofden
    • Vrijzinnigen worden uit de stadsbesturen gehaald door Maurits

Johan van Oldenbarnevelt onthoofd (1619)

Kenmerkende aspecten:

  • De bijzondere plaats en de bloei van de Nederlandse Republiek

Omdat in Nederland regenten aan de macht waren in plaats van koningen, werd er meer rekening gehouden met het handelsbelang. Dit resulteerde in de oprichting van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) in 1602.

De VOC werd het grootste bedrijf ter wereld. De leiding in Azië lag eerst bij rondvarende vloten, maar in 1619 verplaatste gouverneur-generaal Jan Pieterszoon Coen het bestuurscentrum naar Batavia. Hij stichtte die stad op de plek van de Javaanse havenstad Jakarta, die hij veroverde op een overmacht aan Engelse en Javaanse troepen. Vervolgens stichtte de VOC handelsposten op alle Aziatische kusten. Batavia werd het aankomst- en vertrekpunt voor alle schepen die tussen Europa en Azië voeren.

Coen verplaatst het bestuurscentrum van de VOC naar Batavia (1619)

Kenmerkend aspect:

  • De ontwikkeling van handelskapitalisme en wereldeconomie

Waardoor ontstond de Gouden Eeuw?

  • Moedernegotie vanuit Oostzeegebied (vanaf 1470)
  • Begin 16e eeuw: commerciële landbouw in kustgebied (handel met steden en het buitenland)
  • Val van Antwerpen 1585

>kooplieden, bankiers, ambachtslieden, calvinisten vluchtten naar de noordelijke Nederlanden.

  • In de Republiek zijn kooplieden aan de macht, deze regenten denken aan handelsbelangen en geven ruimte voor andersdenkenden.
  • Goede organisatie VOC in Republiek en in Azië
  • Internationaal geluk:
    • Spanje heeft veel vijanden tegelijkertijd
    • Binnenlandse problemen Engeland en Frankrijk tot ±1650.

Situatie geloof in de Republiek:

  • Vrijheid van geweten/geloof voor iedereen
  • Vrijheid van eredienst (openbaar) voor calvinisten (gereformeerd)
  • Gereformeerde kerk is de publieke kerk.

>mensen in dienst van de overheid moesten lid zijn van de gereformeerde kerk

  • Afwijkende protestant is beter dan rooms-katholiek.
  • Per stad verschillend, Amsterdam zeer tolerant

>koopman ging boven de dominee

ok voor stadsbesturen wogen economische belangen zwaar, in de groei van de economie waren veel arbeidskrachten nodig. Steden probeerden daarom migranten te lokken. Tot de faciliteiten voor migranten behoorden ook religieuze vrijheden. Zo kregen joden in Amsterdam meer vrijheid dan waar ook in Europa. Portugees-joodse kooplieden kwamen terecht in Antwerpen, waaruit ze na 1585 vluchtten naar Amsterdam. Daar werden ze ongemoeid gelaten, eerst kregen ze alleen toestemming voor gebedshuizen die niet opvielen, maar later liet het stadsbestuur de eis van onopvallendheid vallen.

Bouw van Portugees-joodse synagoge in Amsterdam (1639)

Kenmerkende aspecten:

  • De bijzondere plaats en de bloei van de Nederlandse Republiek
    • Nergens anders in de wereld kregen veel verschillende bevolkingsgroepen veel vrijheden.
  • De ontwikkeling van handelskapitalisme en wereldeconomie (tijdvak 6)

Na de Tachtigjarige Oorlog kwamen Engeland en Frankrijk als grote mogendheden op. In de jaren 1652-1672 kwam de Republiek driemaal in oorlog met Engeland en in de jaren 1672-1713 voerde ze drie langdurige oorlogen met Frankrijk. Mede door die kostbare oorlogen kwam geleidelijk een eind aan de Gouden Eeuw.

Historische Context 4: Verlichting en revoluties (1650-1848)

§1 De verlichting

Welke ideeën ontstonden tijdens de verlichting over de ideale samenleving?

Tijdvak 6:

Vesalius 1543 >boek over het menselijk lichaam

>begin wetenschappelijke revolutie

 

Kenmerken wetenschappelijke revolutie:

  • Observeren, experimenteren en redeneren
  • Grote gevolgen voor het dagelijks leven
  • Gesteund door regeringen

>optimisme

Absolutisme

  • Droit divin (= goddelijk recht om te regeren)
  • Geen verantwoording afleggen aan parlement/volk
  • Geen beperking van de macht
  • Uitbreiding macht (militair, godsdienst, economie)

Kenmerken verlichting:

  • Optimisme over de mogelijkheid om met behulp van het verstand alles te begrijpen en te verbeteren.
  • Verlichters ontwikkelden nieuwe, vaak revolutionaire ideeën op het terrein van godsdienst, politiek, economie en samenleving.

Kant over de definitie van de verlichting en de gevaren van het rationalisme:

Kenmerkende aspecten:

  • Wetenschappelijke revolutie
  • Rationeel optimisme en toepassing van verlicht denken
    • ‘de bevrijding van de mens uit de onmondigheid waaraan hij zelf schuldig is’
    • Twee soorten kennis nodig:
      • Empirisme >kennis uit waarnemingen en ervaringen
      • Rationalisme >kennis uit rede, verstand

Bronnen  van kennis

  • Middeleeuwen:
    • Kennis uit de bijbel
    • Traditie
  • Vanaf renaissance:
    • Nieuw mens- en wereldbeeld
    • Empirisme
    • Rationalisme

Gematigde verlichters:

Rede + traditie/geloof

>bijv. Voltaire: God heeft alles gemaakt (natuurwetten)

>deïsten: verschillen in positie tussen mensen zijn goed (standenmaatschappij)

Radicale verlichters: (Spinoza)

  • Rede >breuk met traditie
  • Gelijkheid >afschaffing standenmaatschappij
  • Breken met het christendom

Locke en Rousseau over het sociaal contract

Kenmerkende aspecten:

  • Wetenschappelijke revolutie
  • Rationeel optimisme en toepassing van verlicht denken
  • Volgens Locke (1632-1704) moesten burgers in elke staat een contract (in een grondwet) opstellen en daarin de rechten van iedereen vastleggen. Als een regering zich niet aan het contract hield, mochten de burgers een andere regering aanstellen. Ze konden zelfs verplicht zijn om een tiran die hun rechten vertrapte met een opstand af te zetten. Locke wilde ook een scheiding van kerk en staat.
  • Volgen Rousseau (1712-1778) was het voor het algemeen welzijn nodig dat een sociaal contract (maatschappelijk verdrag) werd gesloten, waarin iedereen beloofde te gehoorzamen aan de gemeenschappelijke wil. Wie weigert aan deze algemene wil, zal daartoe gedwongen worden.

 

Spinoza over de invloed van God op het dagelijks leven

Kenmerkende aspecten:

  • Wetenschappelijke revolutie
  • Rationeel optimisme en toepassing van verlicht denken
  • Radicale verlichter
  • Alles wat bestaat, is een verschijning van God
  • De wereld en God vallen niet samen, maar sluiten wel op elkaar aan
  • Spinoza ontkende het bestaan van wonderen; zij waren volgens hem een bewijs van menselijke onwetendheid, geen bewijs van de aanwezigheid van God, maar van orde in de natuur. (= wetenschappelijke revolutie)
  • De mens moest volgens Spinoza niet gehoorzamen aan God, maar slechts afgaan op zijn eigen verstand.

Voltaire over de vrijheid van denken en de rol van de staat

Kenmerkende aspecten:

  • Wetenschappelijke revolutie
  • Rationeel optimisme en toepassing van verlicht denken
  • Ancien régime en verlicht absolutisme Gematigde verlichter

 

  • Hij wilde vrijheid van denken en (godsdienstige) verdraagzaamheid
  • Tegen intolerantie en machtsmisbruik door kerk of staat
  • Volgens hem bewezen de natuurwetten dat God de wereld ingenieus had gemaakt, volgens deze deïsten ontwikkelde de wereld zich naar Gods plan, maar bemoeide hij zich er niet meer mee.
  • God had de wereld geschapen en daar hoorde een standenmaatschappij bij. En niet iedereen was geschikt voor de verlichte ideeën.

Verlicht absolutisme

  • Alles voor het volk, niets door het volk
  • Vergroting persvrijheid, meer tolerantie en bestrijding bijgeloof en godsdienstig fanatisme
  • Behoudt absolute macht en standenmaatschappij
  • Bijv. Frederik II van Pruisen (1740-1786) & Jozef II van Oostenrijk (1780-1790)

§2 De Franse Revolutie (1789-1815)

In welke mate is de Franse Revolutie verlicht te noemen?

Situatie Frankrijk eind 18e eeuw:

  • Ancien regime
  • Standenmaatschappij
  • Absolutisme
  • Verlichting (kritiek op regime)
  • Groeiende staatsschuld
  • Onvrede bij bevolking

Voorjaar 1789: koning roept Staten-Generaal bijeen, vanwege groeiende staatsschuld.

>voor het eerst sinds 1614

Afgevaardigden nemen klaagbrieven mee (cahiers de doléances)

Van februari tot april 1789 werden verkiezingen gehouden voor de Staten-Generaal

Cahiers des doléances (1789)

kenmerkende aspecten:

  • Rationeel optimisme en toepassing van verlicht denken (tijdvak 7)
  • De democratische revoluties (tijdvak 7)
  • Lodewijk had hierom gevraagd, omdat hij wilde weten wat er onder het volk leefde
  • Er werden ongeveer 40.000 van deze klaagbrieven opgesteld.
  • Niet helemaal representatief, ze werden opgesteld door de bourgeoisie en vooral hun wensen kwamen dus naar voren.
  • Uitkomsten:
    • Grondwet die macht van de koning beperkt
    • Nationaal parlement met wetgevende en controlerende bevoegdheden en vrijheden
    • Afschaffing voorrechten adel en geestelijkheid
    • Wilden een verklaring van de rechten van de mens

Problemen Staten-Generaal:

  • Hoeveel zetels per stand?

Derde stand wilde meer zetels

  • Hoe te stemmen?

Derde stand wilde meer stemmen

  • Hoe te vergaderen?

Koning wilde agenda bepalen, derde stand was het hier niet mee eens

Derde stand stapt uit de Staten-Generaal en richt de Nationale Vergadering op (5 mei 1789). Ze geven zichzelf de taak een grondwet voor Frankrijk te ontwerpen. Ze noemen zichzelf de ware volksvertegenwoordigers. In eerste instantie wil Lodewijk de vergadering niet erkennen, maar nadat tientallen geestelijken en edelen zich bij de vergadering aansloten gaf hij alsnog toe.

Overzicht:

  • 1789-1792      Eerste revolutie, gematigde revolutie
  • 1792-1795      Tweede revolutie, radicalisering, terreur 1793-1794
  • 1795-1799      Directoire, chaotisch
  • 1799-1815      Napoleon

Eerste, gematigde revolutie (1789-1792)

  • Vanaf 5 mei 1789
  • Tijdens de Nationale Vergadering zijn er overal opstanden in Frankrijk (vb. bestorming van de Bastille in Parijs)

Besluiten van de Nationale Vergadering:

  • Afschaffing standen en privileges
  • Verklaring  van de Rechten van de Mens en Burger.
  • Constitutionele monarchie >koning mag blijven (want: die is nog steeds aangesteld door God)
  • 1791 Grondwet
  • Censuskiesrecht >alleen mannen die genoeg belasting betalen mogen stemmen.
  • Conclusie: vooral gunstig voor de bourgeoisie:
    • Kleine boeren mochten herendiensten afkopen van de rijke burgers.
    • Alleen rijke burgers kwamen in aanmerking voor overheidsfuncties.

Wet Le Chapelier (1791)

Kenmerkende aspecten:

  • Rationeel optimisme en toepassing van verlicht denken
  • De democratische revoluties
  • Vrijheid van ondernemen werd ingevoerd (=verlicht)
  • Alle gilden, vakbonden en stakingen werden verboden (=niet verlicht)
  • Le Chapelier vond de vrijheid van de ondernemers belangrijker dan de vrijheid van vereniging en vergadering van de arbeiders.

Oorzaken tweede revolutie:

  • Vlucht van de koning uit het Tuilerieënpaleis om hulp te zoeken bij zijn zwager, de keizer van Oostenrijk.
  • Oorlog met Pruisen en Oostenrijk (bondgenoten van de koning en koningin)

Tweede revolutie, radicalisering (1792-1795)

  • Vanaf juli was Frankrijk in oorlog met Pruisen en Oostenrijk.
  • Augustus 1792: De Jacobijnen namen het stadsbestuur van Parijs over en deelden wapens uit aan een menigte, die het Tuilerieënpaleis bestormde, de koning werd gearresteerd.
  • De Jacobijnen namen de macht over in de wetgevende vergadering.
  • Jacobijnen:
    • Koning wordt afgezet (Republiek), ze hadden geen vertrouwen meer in de Koning nadat hij was gevlucht.
    • Nieuwe jaartelling
    • Algemeen mannenkiesrecht
    • Iedereen is burger, geen adellijke titels meer

Proces van ‘burger Capet’ (1792)

Kenmerkende aspecten:

  • Rationeel optimisme en toepassing van verlicht denken
    • Iedereen is gelijk voor de wet, ook de koning.
  • De democratische revoluties
    • Het volk was nu de baas in Frankrijk, er was een democratie ontstaan.
  • Lodewijk werd berecht door het in september 1792 nieuwe gekozen parlement (de Nationale Conventie)
  • Hij werd beschuldigd van landverraad en samenzwering tegen de staat.
  • Lodewijk werd aangesproken met burger Capet
  • Uitkomsten:
    • Afschaffing van het koningschap
    • De doodstraf voor Lodewijk
  • Met rechtspraak had het proces weinig of niets te maken, bijvoorbeeld:
    • De leden van het parlement waren tegelijkertijd aanklager, getuige, jurylid en rechter.
    • De leden die vóór Lodewijk waren of in elk geval tegen de doodstraf, stonden onder grote druk: er werd niet geheim gestemd en vanaf de publieke tribune, die beheerst werd door radicalen, werden bedreigingen geschreeuwd.
    • Lodewijk werd veroordeeld voor daden die hij als constitutioneel vorst zou hebben gepleegd, maar  volgens de grondwet van 1791 waren de ministers verantwoordelijk voor zijn daden.
    • Voor het uitspreken van de doodstraf was wettelijk een driekwart meerderheid nodig, aan die regel hield het parlement zich niet.
    • Het pleidooi van de advocaat van Lodewijk maakte diepe indruk. Er werd daarom besloten het vonnis uit te stellen, zodat de parlementsleden het pleidooi konden vergeten.

Terreur 1793-1794

  • Robbespierre
  • Schrikbewind (guillotine)
  • Beroep op algemene wil (Rousseau)
  • Robbespierre liet radicalen die hij niet vertrouwde executeren: de revolutie verslond haar eigen kinderen.
  • Uiteindelijk werd Robbespierre zelf opgepakt en onthoofd.

Directoire 1795-1799

  • Girondijnen (gematigd) maakten een einde aan het schrikbewind
  • Nieuwe grondwet (1795) die de democratie beperkte:
    • Parlement, dat werd gekozen met censuskiesrecht
    • Uitvoerende macht kwam in handen van vijf directeuren, samen het Directoire genoemd, die door het parlement werden benoemd.
  • Chaos en onrust bleven.

Napoleon 1799-1815

  • Nam de macht in 1799 over d.m.v. een militaire staatsgreep.
  • Kroonde zichzelf tot keizer in 1804.
  • Hield vast aan de ideeën van de revolutie:
    • Hij regeerde met behulp van een gewijzigde grondwet
    • De standenstaat keerde niet terug
    • Hij liet nationale wetboeken maken, zoals de Code Napoleon

Code Napoleon (1804)

Kenmerkende aspecten:

  • Rationeel optimisme en toepassing van verlicht denken
  • De democratische revoluties

 

  • Burgerlijk wetboek dat gold in alle delen waar Napoleon de macht in handen had. (=centralisatie)
  • Gebaseerd op het idee dat alle Franse mannen als burgers gelijke rechten hadden, los van geboorte of godsdienst.
  • Regelde onder anderen de burgerlijke stand en het burgerlijk huwelijk, zodat mensen definitief niet meer hoefden te trouwen in de kerk.
  • Vrouw bleef ondergeschikt aan de man en werknemer bleef ondergeschikt aan werkgever.
  • Mensen mochten niet zonder rechtszaak gevangen worden genomen en straffen voor dezelfde misdaad waren voor alle mensen gelijk.

§3 Na Napoleon (1815-1848)

Welke invloed had de verlichting op de politieke cultuur na 1815?

Congres van Wenen 1814-1815

  • Uitgangspunten:
    • Legitimiteit van vorsten
    • Machtsevenwicht herstellen in Europa
  • Restauratie:
    • Tegen Franse revolutie
    • Tegen verlichting
    • Voor de terugkeer van het ancien regime

Vb. Frankrijk

  • Terugkeer van de koning
  • Vrijheden beperkt, weinig macht voor het parlement

Vb. Nederland

  • Huis van Oranje, Willem I
  • Herstel/wijziging van de grenzen

Hoe verder na Napoleon?

  • Concert van Europa >harmonieuze samenwerking
  • Heilige Alliantie bestaand uit Vorsten, tegen nationalisme en liberalisme, voor vrede.
  • Grote Alliantie >tussen de vijf grote mogendheden in Europa (Rusland, Pruisen, Oostenrijk, Frankrijk en Engeland)
  • Bijeenkomsten, vb. Congres van Verona (1822)

Congres van Verona (1822)

Kenmerkende aspecten:

  • Ancien régime en verlicht absolutisme
  • De democratische revoluties
  • Laatste congres waarop het streven naar restauratie zegevierde.
  • Situatie Spanje:
    • 1812, liberale grondwet, ingevoerd door Napoleon
    • Koning Ferdinand VII keert terug, verwerpt grondwet en vervolgde de liberalen
    • 1820 Ferdinand werd  door opstand gedwongen de grondwet opnieuw in te voeren.

Hierover werd in Verona vergaderd.

  • Tegenstellingen tussen leiders groeien:
    • Tsaar Alexander (Rusland) noemde Spanje ‘het hoofdkwartier van het Jacobinisme’ dat volgens hem heel Europa bedreigde. Hij bood aan 150 000 Russische militairen te legeren in Italië om van daaruit overal te kunnen ingrijpen waar de orde gevaar liep.
    • De Franse koning wilde geen Russische troepen in West-Europa, maar was wel voor ingrijpen in Spanje.
    • Engelse regering was tegen ingrijpen en wilde koloniën die Spanje had verloren officieel herkennen, omdat ze bang waren handel met deze landen te verliezen aan de VS.
    • Metternich (BuZa Oostenrijk) was voor restauratie, maar wilde het voorzichtig aanpakken.

Uitkomsten van het congres:

  • In 1823 trok een groot Frans leger Spanje binnen en versloeg de troepen van de Spaanse regering. Rusland, Oostenrijk en Pruisen gaven diplomatieke steun.
  • De koning nam op gruwelijke wijze wraak op zijn tegenstanders. De meesten vluchtten naar Groot-Brittannië of naar Amerika.
  • Spanje slaagde er niet in zijn kolonies te heroveren.
  • ‘het geheime Verdrag van Verona’: een Britse krant publiceerde een verhaal, dat er een verdrag bestond waarin de grote mogendheden hadden afgesproken om in heel Europa een eind te maken aan persvrijheid en regeringen die steunden op volksvertegenwoordiging.

Ook stond erin dat de landen samen met de paus in heel Europa de macht van de kerk wilden versterken.

Dit verdrag was weliswaar een verzinsel, maar veel kranten namen het over, en het droeg bij aan het verzet tegen de restauratie.

In reactie op de restauratie ontstonden politieke stromingen die zich baseerden op verlichte idealen, namelijk het liberalisme, socialisme en nationalisme.

Overeenkomst liberalisme en socialisme: gaan uit van de maakbaarheid van de samenleving.

Liberalisme

Socialisme

Nationalisme

-vrijheid van het individu

-gelijke rechten

-beperkt kiesrecht

-constitutionele monarchie

-vooral geïnspireerd door John Locke

-gelijkheidsideaal, qua rechten en sociaal-economisch

-algemeen mannenkiesrecht

-republiek

-sterke staat

-ontstond door denken over volkssoevereiniteit

-eenheid vh volk versterken (gelijke taal, geschiedenis)

-natiestaat

 

In landen die al een natiestaat waren, konden machthebbers het nationalisme gebruiken om de eensgezindheid onder het volk te vergroten.

Bij volkeren die nog geen eigen staat hadden of over veel staten waren verdeeld, leidde het nationilisme tot verzet tegen de restauratie.

 

De stromingen maakten gebruik van de veranderende politieke cultuur waarin de publieke opinie een steeds grotere rol kreeg. Onder invloed van deze politieke stromingen vonden in de 19e eeuw revoluties plaats die probeerden de restauratie ongedaan te maken. 

 

De Belgische Opstand (1830)

Kenmerkende aspecten:

  • De democratische revoluties
  • De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme en socialisme

 

  • Directe oorzaak: Julirevolutie in Frankrijk waarbij een burgerkoning aan de macht kwam.
  • Indirecte oorzaken:
    • Verlichtingsideeën: in het Zuiden (België) had het liberalisme meer aanhang dan in het noorden. De liberalen wilden meer macht bij het parlement en minder bij koning Willem I.
    • De meeste belangrijke posten in de regering werden door mensen uit het Noorden (huidig Nederland) ingenomen.
    • Het Zuiden vond het onrechtvaardig dat het moest meebetalen aan de reusachtige staatsschuld van het Noorden.
    • In het Zuiden was de bevolking grotendeels katholiek, in het Noorden merendeels protestant. De politiek van Willem I leidde tot een conflict met de katholieke kerk in het Zuiden.
    • In het Zuiden sprak een deel van de bevolking en de hele bovenlaag Frans. Willem I voerde, tegen de zin van de bovenlaag, in de Vlaamse provincies het Nederlands als officiële taal in.
    • Er was een economische crisis in de industrie in het Zuiden. Hierdoor steeg de werkloosheid en de armoede onder arbeiders.
  • De opstand begon op 25 augustus 1930 in Brussel. Liberalen stelden burgerwachten in.
  • Willem I stuurde het leger, de opstandelingen vormden een regering die de onafhankelijke staat België uitriep.
  • In februari 1831 nam het gekozen parlement een grondwet aan die van België een parlementaire monarchie maakte. Een Duitse prins, Leopold, werd enkele maanden later koning.
  • Willem liet zijn leger België weer binnentrekken, maar omdat Frankrijk direct troepen stuurde, gaf Willem het na tien dagen op.

In 1848 brak opnieuw revolutie uit in Parijs. Tijdens een bloedige volksopstand sloeg de koning op de vlucht en werd een democratische republiek uitgeroepen met algemeen mannenkiesrecht. Deze revolutie was het startsein voor volksopstanden in heel Europa.

Het Frankfurter Parlement (1848)

Kenmerkende aspecten:

  • De democratische revoluties
  • De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme en socialisme
  • In de Duitse staten eisten liberalen en nationalisten de vorming van één Duitse staat met een grondwet, burgerlijke vrijheden en macht voor het parlement.
  • De Duitse vorsten deden concessies. Ze benoemden liberale ministers en op 1 mei 1848 werd met verkiezingen in heel Duitsland een grondwetgevend nationaal parlement gekozen, dat in Frankfurt bijeenkwam.
  • Op 28 maart 1849 werd het Frankfurter Parlement het eens over een nationale grondwet, maar toen was de schrik van de vosten voor de volksopstanden al voorbij.
  • De liberalen waren met behulp van het leger uit de regeringen gezet, en veel parlementariërs waren al uit Frankfurt teruggeroepen.
  • De rest van het parlement werd met geweld uiteengejaagd.

 

 

 

 

 

Historische Context 2: Duitsland (1871-1945)

§2.1 Het Duitse keizerrijk (1871-1919)

Wat betekende de vorming van het Duitse keizerrijk voor het machtsevenwicht tussen de Europese grootmachten?

Duitsland in de middeleeuwen: Heilige Roomse Rijk (1e rijk); valt uit elkaar door Napoleon.

>Duitsers willen Napoleon weg hebben.

Oorlogen Napoleon >groei Duits nationalisme

Tijd na Congres van Wenen (=restauratie) (1814/1815)

  • Duitsland nog altijd versnipperd
  • Geen Duitse politieke eenheid
  • Duitse bond (economische en militaire samenwerking (minimaal))
  • Opkomst nationalisme, socialisme en liberalisme (zie blz. 96)

Revolutiejaar 1848 (Frankfurter parlement)

Wat lukt in 1848 in de gebieden van de Duitse bond?

  • Geen Duitse eenheid (Oostenrijk wil zelfstandig blijven)
  • Geen centraal parlement en grondwet (zie blz. 97)
  • Pruisische koning wil geen macht uit handen van het gewone volk (Frankfurter parl.)
  • Wel invoering grondwetten en parlementen in aantal staten

>mislukking Duitse eenheid

Nationalisme in de Duitse staatjes groeit, vooral in Pruisen

  • Al sinds het Congres van Wenen was de vraag: wie is de baas? Oostenrijk of Pruisen?
  • 1862 Otto von Bismarck kanselier van Pruisen

>“Om de Duitse staten te verenigen zal ik ijzer en bloed gebruiken

Vandaar zijn bijnaam: de IJzeren Kanselier

Bismarck voegde daad bij woord:

  • 1864: De Deens-Pruisische oorlog (gewonnen door Pruisen)
  • 1866: De Pruisisch-Oostenrijkse oorlog (gewonnen door Pruisen); werd ook wel broederoorlog genoemd.

Noord-Duitse Bond (1866)

>Duitse eenheid o.l.v. Pruisen.

1870-1871 Frans-Duitse oorlog

  • Frankrijk begint en verliest

Alle Duitse vorsten komen bijeen in Versailles (1871) en Bismarck roept de Duitse eenheid uit. De Pruisische koning Wilhelm I wordt keizer van Duitsland; Bismarck wordt Rijkskanselier.

Wilhelm I

  • Koning Pruisen v.a. 1861
  • Duitse Keizer 1871-1888

Otto von Bismarck:

  • Rijkskanselier 1871-1890

Na de Frans-Duitse oorlog was duidelijk dat het Duitse keizerrijk politiek, militair en economisch de sterkste mogendheid in Europa was. Maar het werd omgeven door drie andere sterke mogendheden: Frankrijk, Oostenrijk-Hongarije en Rusland.

Buitenlandse politiek Bismarck:

  • Consolidatie grenzen: Bismarck was tevreden met de grenzen zoals die er nu waren
  • Machtsevenwicht in Europa in stand houden
  • Alliantiepolitiek > angst voor een samenwerking tussen Frankrijk en een andere  grootmacht

Dus:

  • Isolatie Frankrijk
  • Verdragen met Rusland en Oostenrijk-Hongarije
  • Bij conflicten trad Bismarck op als bemiddelaar (bijvoorbeeld bij de conferentie van Berlijn)

 

Conferentie van Berlijn (1884-1885)

Kenmerkende aspecten:

  • Het moderne imperialisme en de industrialisatie
    • Er werden afspraken gemaakt over de verdeling van het Afrikaanse continent:
      • België mocht een grote kolonie stichten, maar moest de Congo-monding delen met Frankrijk
      • Groot-Brittannië mocht de monding van de Niger hebben
      • Er werden afspraken gemaakt over het in bezit nemen van nieuwe gebieden aan de Afrikaanse kust
    • Duitsland verwierf in twee jaar grote gebieden in Oost-, West- en Zuidwest-Afrika
  • De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme en socialisme
    • Bismarck had geen belangstelling voor kolonies, maar ging in 1884 toch akkoord met de stichting van kolonies in Afrika, want: Duitse nationalisten hadden wel belangstelling bij kolonies.

 

Nadat in 1888 Wilhelm I overleed kwam diens kleinzoon Wilhelm II aan de macht in het Duitse keizerrijk. Wilhelm II wilde politiek de leiding hebben en ontsloeg in 1890 Bismarck.

Politiek beleid van Wilhelm II (1888-1981) vanaf 1890:

  • Doel: hegemonie voor Duitsland in Europa
  • Hij voerde een Weltpolitik gericht op de vestiging van een wereldimperium met overzeese kolonies > imperialistische wedloop
  • Voor de verwerving van deze kolonies had hij een sterke oorlogsvloot nodig

Vlootwet (1898)

Kenmerkende aspecten:

  • Het moderne imperialisme en de industrialisatie
    • Doel van de vlootwet was om overzeese kolonies te verwerven
    • De bouw van een grote vloot was mogelijk door industrialisatie
  • De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme en socialisme
    • De bouw van een vloot en de verwerving van kolonies wakkerde het nationalisme in Duitsland aan
  • Propaganda- en communicatiemiddelen en massaorganisatie
    • De vlootwet was een onderdeel van de Weltpolitik, voor de vloot was veel geld nodig en hiervoor gebruikte Wilhelm propaganda

Door de bouw van de vloot ontstonden conflicten met Rusland, Groot-Brittannië en Frankrijk.

De Britten wonnen de wapenwedloop: in 1914 hadden ze nog altijd veruit de grootste en sterkste vloot ter wereld.

Situatie begin 20e eeuw:

  • Extreme nationalisten vonden dat Duitsland zich naar het oosten moest uitbreiden; ‘drang nach dem Osten’ > Duitse bevolking groeide snel en had meer voedsel, grondstoffen en lebensraum nodig
  • Sfeer in Duitsland werd militaristischer; velen vonden oorlog en strijd gezond
  • Militairen hadden grote invloed en Duitsland had een enorm leger
  • Ondertussen bleef de Duitse economie groeien, waardoor zelfbewustzijn en nationalisme werden aangewakkerd
  • Door dit alles namen de zorgen bij Rusland, Frankrijk en Groot-Brittannië toe > zij werden bondgenoten en naarmate ze zich meer bedreigd voelden, zochten ze meer steun bij elkaar
  • Daardoor voelden Duitsland en zijn bondgenoot Oostenrijk-Hongarije zich bedreigd > ook zij raakten nauwer verbonden.
  • Angst voor Rusland was in Duitsland heel groot, want dat land begon met industrialisatie en verwacht werd dat Rusland snel heel sterk zou worden
  • Conclusie legerleiding Duitsland in 1912: oorlog was onvermijdelijk en die kon het beste maar zo snel mogelijk komen

Eerste Wereldoorlog:

  • In 1914 leidde de rivaliteit tussen de grote mogendheden tot de Eerste Wereldoorlog.
  • De Duitsers vielen aan met het Von Schlieffen plan
  • De Duitsers rukten in het begin snel op, maar de geallieerde Franse en Britse troepen zetten de tegenaanval in.
  • Rusland mobiliseerde eerder dan verwacht en de Duitse opmars naar Parijs werd gestopt; Duitsland kwam terecht in een tweefrontenoorlog

Oorzaken Eerste Wereldoorlog:

  • Militarisme, nationalisme
  • Wapenwedloop (industrialisatie)
  • Bondgenootschappen
  • Strijd om koloniën
  • Lebensraum

Slag bij de Marne (1914)

Kenmerkende aspecten:

  • Het voeren van twee wereldoorlogen
  • Verwoestingen door massavernietigingswapens en de betrokkenheid van burgers bij de oorlog
    • Moderne, industrieel geproduceerde wapens maakten in de eerste week van de slag een half miljoen doden en gewonden.

 

De Eerste Wereldoorlog was een totale oorlog:

  • Zowel soldaten als burgers betrokken bij oorlog:
    • Wapenfabrieken > vrouwen werken daar
    • Burgerdoelen bombardementen
    • Dienstplicht en vrijwilligers (mannen)
    • Propaganda en censuur door de overheid
    • Voedseltekorten

De zware last van de oorlog leidde tot steeds meer onvrede bij het volk en bij de soldaten. In de herfst van 1918 kwam de onvrede tot een uitbarsting: mensenmassa’s (inclusief soldaten in uniform) gingen de straten op om vrede en revolutie te eisen.

 

Op 9 november 1918 riepen de sociaaldemocraten vanaf het balkon van de Rijksdag de republiek uit.

Op 10 november 1918 vluchtte de keizer naar Nederland.

Op 11 november 1918 werd de wapenstilstand gesloten.

§2.2 De Republiek van Weimar (1919-1933)

Welke factoren leidden tot de ondergang van de Republiek van Weimar?

 

Waarom is de Republiek uitgeroepen?

  • Militaire nederlaag was onvermijdelijk
  • Onvrede bij burgers en soldaten > muiterij, revolutiesfeer
  • Wilson (VS) wil alleen met een democratische regering praten
  • Legerleiding wil geen verantwoordelijkheid voor een wapenstilstand

 

November 1918: onrust op straat; gevechten op straat

 

Republiek kwam voor het eerst bijeen in Weimar en stelde daar de grondwet in (vandaar Republiek van Weimar)

 

Wankele democratie:

  • Terugverlangen naar keizerrijk door conservatieve elite die haar positie had behouden (hoge officieren, ambtenaren en rechters)
  • Communisten willen een revolutie (net als die in Rusland van 1917)
  • Extreem rechts komt op

Deze laatste twee groepen zorgden voor veel straatgeweld en probeerden de democratie met opstanden en staatgrepen omver te werpen.

 

Spartakus-opstand (1919)

Kenmerkende aspecten:

  • De totalitaire ideologieën communisme, fascisme en nationaalsocialisme
    • (Communistische) arbeiders bezetten straten en gebouwen; ze eisten dat het kapitalisme werd afgeschaft en de macht in handen kwam van raden van arbeiders en soldaten
    • De regering stuurde het leger; extreemrechtse ex-militairen richten vrijkorpsen op, gewapende groepen die de opstandelingen met grof geweld te lijf gingen
    • Op 15 januari werden twee communistische leiders gearresteerd, gemarteld en vermoord door een vrijkorps; hun lichamen werden gedumpt in een kanaal.

Deze moorden leidden tot rellen in heel Duitsland; bij straatgevechten en moordpartijen vielen duizenden doden.

Situatie 1919-1923

  • Veel opstanden en staatgrepen van links (communisten; Spartakus-opstand) en rechts (Hitler in 1923)
  • Veteranen in vrijkorpsen steunen de regering
  • Linkse opstandelingen worden harder aangepakt dan rechtse opstandelingen
    • Bij de opstand in 1919 werden twee communistische leiders gemarteld en vermoord
    • Hitler moest vanwege zijn staatsgreep in 1923 slechts een paar jaar in de gevangenis

Verdrag van Versailles (1919):

  • Vertrouwen in de democratie nam af
    • Duitsland verloor tien procent van zijn grondgebied en alle kolonies
    • Slechts een zwak leger was nog toegestaan
    • Duitsland werd aangewezen als schuldige aan de oorlog
    • Duitsland moest grote herstelbetalingen aan de geallieerden doen
  • Conservatieven en rechtsextremisten reageerden woedend. Volgens hen had Duitsland de oorlog niet verloren, maar was het ten onder gegaan door een ‘dolkstoot in de rug’ van de democratische leiders die om de wapenstilstand hadden gevraagd.
  • Door de ‘dolkstootlegende’ verloren de democraten bij de verkiezingen in 1920 hun meerderheid.

 

Oorzaken grote economische problemen Duitsland 1919-1924:

  • Overgang van oorlogseconomie naar vredeseconomie
  • Herstelbetalingen aan de geallieerden
  • Bezetting Roergebied door België en Frankrijk in 1923

Duitse regering roept op tot staken, om dit te kunnen betalen wordt meer geld gedrukt > inflatie (Duitse Mark wordt minder waard)

Plan voor herstel van de economie: Dawesplan

Dawesplan (1924)

Kenmerkende aspecten:

  • De crisis van het wereldkapitalisme
    • Doordat Duitsland niet aan haar verplichtingen kon voldoen, konden ook de geallieerden (Frankrijk en Groot-Brittannië) die leningen hadden uitstaan niet betalen; hierdoor ontstond veel kapitalistische landen in economische achteruitgang

 

Dus:

  • Crisis   1918-1924
  • Groei   1924-1929 > stabiele, welvarende tijd; Duitsland telt internationaal weer mee

 

Gevolgen beurskrach 1929:

  • Verbittering en frustratie vanwege werkloosheid
  • Minachting voor de parlementaire democratie
  • Extreem links en extreem rechts groeien

 

Een Republiek zonder republikeinen:

  • Een steeds kleinere minderheid van de partijen steunt de Republiek
  • Sociale middengroepen (die eerst de Republiek steunden) steunen de Republiek niet meer
  • Oud keizerlijk bestuursapparaat is nog steeds intact
  • Rijkspresident Hindenburg is een conservatief/monarchist

 

Rijksdagbrand (1933)

Kenmerkende aspecten:

  • De totalitaire ideologieën communisme, fascisme en nationaalsocialisme
    • Hitler liet Hindenburg een noodverordening afkondigen; daarmee werden de grondrechten (zoals vrijheid van meningsuiting en vergadering) opgeschort. Communisten en sociaaldemocraten werden opgepakt en hun kranten werden verboden (=censuur)
  • Propaganda- en communicatiemiddelen en massaorganisaties
    • Hitler gebruikte de brand als aanleiding om de communisten te vervolgen; hiervoor gebruikte hij o.a. propaganda

Beloftes Hitler aan het volk:

  • Economische herstel
  • Verwerping van het verdrag van Versailles
  • Een einde aan de chaos en verdeeldheid van de Weimar-republiek
  • Sterk leiderschap

 

Hierdoor zou Duitsland weer de plaats op het wereldtoneel krijgen waar het, volgens Hitler, recht op had.

 

Bij de verkiezingen haalde de NSDAP 43,9% van de stemmen. Hitler kreeg de macht volledig in handen nadat de Rijksdag op 23 maart 1933 de machtigingswet goedkeurde; hiermee kon Hitler buiten het parlement om regeren en werd de Weimar grondwet afgeschaft. Alleen de sociaaldemocraten stemden tegen; de communisten zaten gevangen, waren ondergedoken of naar het buitenland gevlucht.

 

Welke factoren leidden tot de ondergang van de Republiek van Weimar?

  • Verdrag van Versailles
  • Onvrede:
    • Economische crises 1929
    • Roergebied crises 1923
    • Dolkstootlegende
  • Opkomst extreem linkse en rechtse partijen
  • Weinig steun voor de republiek
    • Conservatieven zijn tegen
    • Steun van middenklasse werd kleiner
  • Machtigingswet 1933
  • Rijksdagbrand > nooddecreet (=noodverordening) van Hindenburg
  • Mogelijkheden grondwet (art. 48, regeren via nooddecreten)

§2.3 Nazi-Duitsland (1933-1945)

Welke gevolgen had het nationaalsocialisme voor Duitsland en Europa?

 

Toen Hitler aan de macht kwam begon hij met de opbouw van een totalitaire staat (= doen en denken van de mensen beheersen)

Door middel van:

  • Terreur
  • Censuur
  • Propaganda

 

Direct na de Rijksdagbrand (1933) werden 100 000 communisten en andere politieke tegenstanders opgepakt. Zij werden overgebracht naar geïmproviseerde gevangenissen waar ze werden mishandeld door SA-ers.

 

Ingebruikname concentratiekamp Dachau (1933)

Kenmerkende aspecten:

  • De totalitaire ideologieën communisme, fascisme en nationaalsocialisme
    • Het was de bedoeling om tegenstanders bang te maken: ‘wees maar stil, anders ga je naar Dachau’; zo probeerde men het denken van de tegenstanders te beheersen (=totalitair)
  • Racisme, discriminatie en genocide, in het bijzonder op de joden
    • Alle politieke tegenstanders werden naar Dachau gebracht; alleen omdat je bijvoorbeeld communist was moest je naar het kamp (=discriminatie)
    • Vanaf het begin werden er ook gevangenen vermoord in Dachau

 

In het kamp Dachau waren de gevangenen rechteloos en werden ze met dwangarbeid uitgeput. Het kamp stond onder leiding van de SS, die later alle concentratiekampen zou gaan beheren.

 

In 1933 werd de geheime politie, de Gestapo, opgericht. Deze politie probeerde alle tegenstanders van het regime op te sporen.

 

In maart 1933 werd ook een ministerie van Propaganda opgericht o.l.v. Goebbels. Op 10 mei 1933 werden in Duitse steden grote brandstapels opgericht waarop boeken van linkse, joodse en andere ‘schadelijke’ schrijvers werden gegooid.

 

Instelling Rijkscultuurkamer (sept. 1933)

Kenmerkende aspecten:

  • De totalitaire ideologieën communisme, fascisme en nationaalsocialisme
    • Journalisten, filmmakers, schrijvers, muzikanten en andere kunstenaars en artiesten mochten alleen nog werken als ze lid waren van de Rijkscultuurkamer
    • Deze mensen kregen richtlijnen voor hun werk en als ze zich daar niet aan hielden werden ze eruit gegooid en mochten ze niet doorgaan met hun werk (=censuur)
  • Propaganda- en communicatiemiddelen en massaorganisatie
    • Journalisten mochten alleen nog publiceren wat de nazi’s wilden, hierdoor kwam er geen slecht nieuws of een kritisch stuk over nazi’s naar voren (=censuur)

 

Om de propaganda in Duitsland optimaal te verspreiden werd een goedkope radio ontworpen, waarmee geen buitenlandse zenders waren te ontvangen. In 1939 had 70% van de Duitsers een radio, het hoogste percentage ter wereld.

 

 

Neurenberger wetten (1935)

  • Joden zijn geen staatsburger meer
  • Huwelijken tussen joden en Germanen en seks tussen hen is strafbaar
  • Joden mochten geen ‘Duitsbloedige’ dienstmeisjes jonger dan 45 in dienst hebben, om het Duitse bloed zuiver te houden
  • De wetten bepaalden ook wie jood was en wie niet. Jood was iedereen die drie of vier voorouders had met het joodse geloof

Kenmerkende aspecten:

  • De totalitaire ideologieën communisme, fascisme en nationaalsocialisme
    • Een van de kenmerken van het nationaalsocialisme is de rassenleer: de nazi’s gingen uit van ongelijkheid tussen rassen in de wereld. Volgens hen was er maar één hoogwaardig ras en dat waren de Ariërs (Germanen). De joden behoorden volgens hen bij de verderfelijke rassen.
  • Racisme, discriminatie en genocide, in het bijzonder op de joden
    • Deze wetten golden alleen voor de joden (=racisme, discriminatie)

 

Herstel van de economie na 1933; oorzaken:

  • Voorbereiding nieuwe oorlog
  • Meeste nieuwe werkgelegenheid in de wapenindustrie
  • Daling werkloosheid door invoering van de militaire dienstplicht
  • Grote projecten, zoals de aanleg van snelwegen

 

Hitler wilde van Duitsland een wereldmacht maken met absolute heerschappij op het Europese continent. Het uiteindelijke doel was een etnische herschikking waarbij het ‘Arische ras’ tot aan de Oeral zou heersen.

 

In eerste instantie richtte Hitler zich op de annexatie van alle Duitstalige gebieden. Vanwege hun behoefte aan ruimte, voedsel en grondstoffen moesten de Germanen lebensraum in het oosten veroveren.

 

1935 > militarisering van het Rijnland (was verboden volgens Verdrag van Versailles)

1938 > Anschluss Oostenrijk bij het Duitse rijk (was verboden volgens Verdrag van Versailles)

> Frankrijk en Groot-Brittannië doen niets

 

Waarom doen Frankrijk en Groot-Brittannië niets?

Appeasement politiek, want:

  • Herinnering aan Grote Oorlog (=WOI)
  • Alleen durven ze niets
  • Groot-Brittannië vond Versailles eigenlijk te streng
  • Groot-Brittannië was druk haar koloniale rijk bijeen te houden
  • Economische crisis van de jaren ‘30
  • Hitler was ook tegen het communisme

 

Hitler richtte zich na de inlijving van Oostenrijk op Tsjecho-Slowakije. Hij dreigde met een invasie als Duitsland de 3,5 miljoen Duitstaligen in het Sudetenland niet mocht beschermen. Onder Britse druk gaf de regering in Praag toe, maar Hitler vond die concessies niet genoeg. Hij schroefde zijn eisen zo hoog op dat oorlog onvermijdelijk leek. Tsjecho-Slowakije mobiliseerde en Frankrijk en Groot-Brittannië beloofden militaire steun. De leider van de luchtmacht, minister Göring, dacht echter dat het Duitse leger nog niet klaar was voor oorlog en regelde een vredesconferentie in München.

 

 

Conferentie van München (sept. 1938)

  • Overleg tussen Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitsland en Italië
  • Er werd gesproken over Tsjecho-Slowakije, maar dat land zelf was niet eens aanwezig

Afspraken:

  • Hitler tekende een overeenkomst om nooit oorlog te gaan voeren met Groot-Brittannië
  • Duitsland mocht het Sudetenland hebben

Kenmerkende aspecten:

  • Het voeren van twee wereldoorlogen
    • WOI: Hitler wilde een stuk land terug hebben dat was afgepakt van Duitsland na de Eerste Wereldoorlog
    • WOII: omdat de andere leiders steeds een beetje toegeven aan Hitler, denkt hij dat zijn gang kan gaan, waardoor hij overmoedig raakt en Polen binnenvalt. Maar als blijkt dat de andere grootmachten dit niet pikken ontstaat WOII

 

Na Polen volgden in het voorjaar van 1940 Denemarken, Noorwegen, Nederland, België en Frankrijk.

 

Onder Duitse heerschappij:

  • West-Europa
    • Samenwerking tussen bezetters en plaatselijke autoriteiten
    • Noorwegen kreeg een eigen regering o.l.v. een nazi
    • Voor de bezetting waren weinig troepen nodig
  • Oost-Europa
    • Poolse inwoners werden verjaagd naar een ander deel van Polen, waar de nazi’s een schrikbewind voerden
    • De bevolking moest dwangarbeid verrichten en kreeg een hongerrantsoen
    • Joden werden opgesloten in getto’s: overbevolkte stadswijken, waar ze massaal stierven door honger, uitputting en ziektes
    • Na de inval in de Sovjet-Unie kreeg de SS opdracht alle joden en communisten te vernietigen

 

Kort na de inval in de Sovjet-Unie besloot Hitler dat ook in de rest van Europa de joden moesten worden uitgeroeid. Hij zei dat het hun verdiende straf was omdat ze Duitsland opnieuw in een wereldoorlog hadden gestort. Vanaf de herfst van 1941 werden voor deze genocide in Polen vernietigingskampen met gaskamers in gereedheid gebracht. De joden moesten daarheen worden gedeporteerd.

 

Wannsee-conferentie (jan. 1942)

Kenmerkende aspecten:

  • De totalitaire ideologieën communisme, fascisme en nationaalsocialisme
    • Past in de rassenleer van het nationaalsocialisme: het was de praktische uitwerking van de rassenleer (alle minderwaardige rassen moeten worden vernietigd)
    • Er werd besloten in welk tempo de joden naar vernietigingskampen moesten worden gestuurd en hoe de verschillende instanties daarbij zouden samenwerken

 

Op de conferentie werd berekend dat er toen in Europa zo’n 11 miljoen joden leefden. In mei 1945 waren er 6 miljoen vermoord of op een andere manier omgekomen.

 

 

 

 

 

Historische Context 3: De Koude Oorlog (1945-1991)

 

§3.1 Blokvorming in Europa (1945-1955)

Waardoor raakte Europa na 1945 verdeeld in twee ideologische blokken en waardoor groeide de spanning tussen deze blokken?

 

Spanningen tussen VS en SU v.a. 1917:

  • VS was voor democratie in WOI
  • Communisten in SU waren tegen democratie
  • Communisten wilden wereldrevolutie
  • VS vocht in 1918 met soldaten mee in de burgeroorlog in de SU tegen de communisten
  • 1939: verdrag tussen Stalin en Hitler

 

Sovjet-Unie (SU of USSR)

  • Ideologie: communisme
  • Politiek: dictatuur, eenpartijstaat, geen vrije verkiezingen
  • Economie: planeconomie, collectieve staatsbedrijven
  • Samenleving: geen vrijheden, totalitair

 

Verenigde Staten

  • Ideologie: liberalisme, kapitalisme
  • Politiek: democratie, vrije verkiezingen
  • Economie: vrije markt, concurrentie, consumptiemaatschappij
  • Samenleving: vrijheid, mensenrechten, ongelijkheid

 

Jalta februari 1945

  • Over hoe verder te gaan na WOII

Afspraken:

  • Verdeling invloedssferen
  • Verdeling van Duitsland
  • Oprichting VN

 

Potsdam juli/augustus 1945

  • Truman begint over het nieuwe wapen van de VS: de atoombom
  • Dit doet hij om Stalin bang te maken; hierdoor leidde de conferentie alleen maar tot meer wantrouwen

Afspraken:

  • SU helpt met de oorlog tegen Japan

 

Doel Stalin na 1945:

Veiligheid van de SU

  • Consolidatie van bezette gebieden
  • Opbouw betrouwbare buffer door communistische regeringen in Oost-Europa

N.B.: verdeling in invloedssferen was afgesproken met de andere geallieerden.

 

 

 

 

Atoombom op Hiroshima (aug. 1945)

Redenen:

  • Japan bood fanatiek weerstand aan de Amerikaanse opmars
  • De VS vreesde nog eens honderdduizenden gesneuvelde soldaten

Kenmerkende aspecten:

  • Het voeren van twee wereldoorlogen
    • Door de atoombom eindigde WOII in Azië: op 15 augustus 1945 capituleerde Japan
  • Verwoesting door massavernietigingswapens en de betrokkenheid van burgers bij de oorlog
    • Bij het gebruik van de atoombom vielen ontzettend veel burgerslachtoffers, ook zijn kinderen van burgers verminkt geraakt en is een deel onbewoonbaar geworden door de radioactieve straling
  • De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken en de wapenwedloop
    • Stalin viel twee dagen na Hiroshima Japan aan, ook al was dat overbodig, hierin zag Truman het bewijs dat Stalin het communisme overal wilde verbreiden
    • Stalin geloofde dat de VS de bom had gegooid om hem bang te maken en te voorkomen dat hij zijn macht in Azië zou uitbreiden

Kortom: het onderlinge wantrouwen nam toe

  • De SU voelde zich nu achtergesteld omdat zij geen atoombom hadden, hiermee begon een wapenwedloop waarin de VS en SU probeerden elkaar altijd een stap voor te zijn

 

Trumandoctrine: de VS moet ‘vrije volken’ helpen tegen de communistische dreiging.

Aanleiding: situatie in Griekenland waar communisten een burgeroorlog voerden tegen de regering.

 

De Trumandoctrine leidde tot de containmentpolitiek, de politiek om het communisme overal in te dammen waar de VS de communistische expansie vreesde.

 

In Europa heerste na WOII bittere armoede. Veel mensen dachten dat ze het beter zouden krijgen door het communisme. De VS beschouwde dit als een groot gevaar, omdat communistische partijen in de hele westerse wereld trouw aan Stalin waren.

 

Marshallplan (juli 1947)

Landen in Europa konden geld en goederen krijgen van de VS, daarvoor moesten ze met elkaar samenwerken en toezicht van de VS accepteren. Stalin verbood Oost-Europese landen mee te doen aan het Marshallplan.

Kenmerkende aspecten:

  • De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken en de wapenwedloop
    • Door het Marshallplan kon de VS meer invloed uitoefenen op West-Europa, waardoor er definitief twee blokken waren ontstaan: Oost-Europa o.l.v. de SU & West-Europa o.l.v. de VS
  • De eenwording van Europa
    • In ruil voor hulp moesten de landen in Europa gaan samenwerken zo ontstonden de voorlopende organisaties van de EU zoals we die nu kennen (bijv. EGKS in 1951)

 

Aanleiding Blokkade van Berlijn 1948-1949: geallieerde werken steeds meer samen, bijv. één munteenheid in heel West-Duitsland.

 

Containmentpolitiek:

  • Door Marshallhulp (=economisch)
  • Door de oprichting van de NAVO in 1949 (=militair)

Tegenhanger NAVO = Warschaupact 1955

 

McCarthyisme (1950)

  • Senator in de VS
  • Zaait angst door te zeggen dat geïnfiltreerde communisten overal in de Amerikaanse regering zitten (blijkt een verzinsel te zijn)
  • Hierdoor ontstaat een heksenjacht op communisten
  • Aanleiding: SU heeft een atoombom (1949) & China is communistisch geworden (1949)

Kenmerkende aspecten:

  • Propaganda- en communicatiemiddelen en massaorganisatie
    • Door de communicatiemiddelen kon de redevoering van McCarthy zich zo snel verspreiden door de VS.
  • De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken en de wapenwedloop
    • Hieruit blijkt hoeveel angst men in de VS heeft voor het communisme
    • De SU blijkt ook een atoombom te hebben; hierdoor wil de VS nog meer en nog betere wapens hebben/produceren

 

§3.2 Blokvorming in Azië en Afrika (1949-1975)

Waardoor raakte Azië betrokken bij de Koude Oorlog en groeide de spanningen tussen beide blokken in Azië en Afrika?

 

Schrik in de VS

1949:

  • SU test een Atoombom
  • China is communistisch

1950:

  • Noord Korea valt Zuid aan

 

Korea-oorlog

  • In 1945 had de SU het noorden bezet en VS het zuiden
  • In 1948 haalden ze hun legers weg nadat ze elk in hun deel de macht hadden overgedragen aan een Koreaanse regering
  • Kim Il-Sung vroeg toestemming om Zuid-Korea binnen te vallen; Stalin keurde het in eerste instantie af, maar later dacht hij overmoedig dat de VS niets zou doen en keurde het goed
  • De VN nam direct een resolutie aan om een groot leger o.l.v. de VS naar Korea te sturen; dit had Stalin kunnen tegenhouden met zijn veto, maar hij boycotte de Veiligheidsraad wegens de weigering om communistisch China als lid toe te laten

 

Ingrijpen VS in Korea = containment

Gevolgen:

  • Militarisering Koude Oorlog
  • Bewapeningswedloop
  • Versnelling herbewapening BRD (West-Duitsland)

 

VS en SU steunden dekolonisatie:

  • Ideologische motieven:
    • VS: zelf ontstaan uit een opstand tegen het kolonialisme, zagen zichzelf als voorvechters van vrijheid en onafhankelijkheid
    • SU: zagen zichzelf als helpers van alle onderdrukte volkeren, volgens hen wilde de VS vroegere kolonies overheersen en uitbuiten
  • Machtspolitieke motieven:
    • Ze steunden antikoloniale bewegingen om invloed te krijgen in nieuwe staten en te voorkomen dat de vijand invloed kreeg

 

Vietnam:

1945 Onafhankelijkheidsverklaring door Ho Tsji Minh (communist), hij had verwacht dat de VS hem zou helpen. Hij verwees in zijn verklaring ook naar de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring.

 

Oorlog 1946-1954: dekolonisatieoorlog:

  • Frankrijk; gesteund door VS
  • Ho Tsji Mihn (Vietminh); gesteund v.a. 1949 door China en SU (economische steun en levering wapens)

 

Waarom steunden de VS Frankrijk?

  • Dominotheorie (Eisenhower): als Vietnam viel (in het voordeel van de communisten), zouden andere landen volgen; en uiteindelijk zou de hele vrije wereld gevaar lopen

Akkoorden van Genève gesloten na de slag bij Dien Bien Phu (juli 1954)

Na een enorme veldslag om een Frans fort bij Dien Bien Phu kregen de communisten het in handen; het leek nu nog slechts een kwestie van tijd voor ze heel Vietnam zouden beheersen.

Afspraken:

  • Vietnam wordt verdeeld langs de 17e breedtegraad
  • Beide delen zijn neutraal; ze mochten zich niet aansluiten bij een bondgenootschap
  • Binnen twee jaar hereniging en verkiezingen

Kenmerkende aspecten:

  • De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken en de wapenwedloop
    • Indirect vechten de twee blokken (VS en SU) tegen elkaar in Vietnam. Frankrijk gesteund door de VS en de Vietminh gesteund door de SU
  • De dekolonisatie
    • De Vietminh streeft naar onafhankelijkheid van Frankrijk (=dekolonisatie)

 

Wat komt er van de akkoorden van Genève terecht?

3e afspraak van hereniging en verkiezingen werd nooit uitgevoerd:

  • VS:
    • Bij eerlijke verkiezingen zou Ho Tsji Minh winnen en dan zou heel Vietnam communistisch worden; onacceptabel voor de VS (dominotheorie)
    • Gezichtsverlies voor de VS (vanwege betrokkenheid) als Vietnam helemaal communistisch zou worden
  • VS en Zuid-Vietnam:
    • Gaven als officiële reden dat in communistisch Noord-Vietnam zijn geen vrije verkiezingen mogelijk
  • SU:
    • Was niet bereid de relatie met de VS op scherp te stelen vanwege Vietnam
  • China:
    • Had geen haast om Vietnam te herenigen: het vreesde verdere expansie van Noord-Vietnam, richting Laos en Cambodja

 

In Zuid-Vietnam begon een door communisten geleid guerrillaleger, de Vietcong, in 1960 een opstand. Noord-Vietnam stuurde guerrillastrijders en kreeg zelf wapens en economische hulp van China en de Sovjet-Unie.

  • Kennedy: hield vast aan de dominotheorie van Eisenhower; hij stuurde militairen die moesten helpen de opstand te onderdrukken.
  • Johnson: voerde het geweld verder op, omdat de Vietcong steeds meer land in handen kreeg.

Aanleiding was het Tonkin incident in 1964 waarbij een oorlogsschip van de VS in de Golf van Tonkin werd beschadigd door Noord-Vietnamese schepen. In werkelijkheid stelde het incident weinig voor. Het congres nam de Tonkin-resolutie aan, waarna de president toestemming had in Zuidoost-Azië zonder oorlogsverklaring onbeperkt geweld te gebruiken.

In 1968 waren er meer dan een half miljoen Amerikaanse soldaten in Vietnam; het conflict escaleerde. Om oorlog met China te voorkomen zag Johnson af van een invasie van Noord-Vietnam, maar de bombardementen gingen door.

  • Nixon: zocht een uitweg onder druk van de publieke opinie: vooral de protestgeneratie, met veel studenten die vreesden te moeten vechten in Vietnam, demonstreerden massaal tegen de Vietnamoorlog.

Hij voerde de bombardementen op, maar onderhandelde ook met Noord-Vietnam, China en de SU.

 

>eerste oorlog die te volgen is via de tv >versterkt anti-oorlog gevoelens in de VSDe communistische grootmachten stonden inmiddels vijandig tegenover elkaar. Nixon probeerde de goede relaties met hen aan te knopen en hen tegenover elkaar uit te spelen. Hoogtepunt van deze driehoekdiplomatie was Nixons bezoek aan China in 1972.

>akkoorden van Parijs (1973)

 

Bezoek Nixon aan China (1972)

China haalde na dit bezoek Noord-Vietnam over akkoord te gaan met een vredesregeling. Afgesproken was dat Zuid-Vietnam zou blijven bestaan en dat de VS zouden vertrekken.

Kenmerkende aspecten:

  • De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken en de wapenwedloop
    • Tegenstelling tussen de VS en China: kapitalisme en communisme. Het is dan ook opmerkelijk dat deze twee landen met elkaar overleggen, maar ook noodzakelijk. De oorlog in Vietnam was indirect oorlog tussen de twee ideologische blokken.

 

Met het akkoord was Zuid-Vietnam in feite verloren. In 1975 viel Noord-Vietnam Zuid-Vietnam binnen en veroverde het binnen enkele weken.

 

In Afrika vond de dekolonisatie plaats tussen 1956 en 1975. Het bloedigste conflict vond plaats in Angola. In 1961 begonnen twee onafhankelijkheidsbewegingen, de MPLA en de FNLA, een guerrilla-oorlog tegen de Portugezen. Ze vochten ook tegen elkaar.

  • MPLA: communistisch; kreeg wapens en geld van de SU
  • FNLA: anticommunistisch; kreeg wapens en geld van Zuid-Afrika en in het geheim van de VS
    • In 1966 ontstond uit de FNLA een derde beweging: de UNITA, die door het westen werd gesteund

In 1975 liet Portugal Angola alsnog onafhankelijk worden. Terwijl de Portugezen vertrokken, barstte een burgeroorlog los.

 

Burgeroorlog in Angola tussen MPLA en FNLA (1975)

Kenmerkende aspecten:

  • De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken en de wapenwedloop
    • MPLA: gesteund door Cubaanse troepen (=communistisch) en FNLA: anticommunistisch en gesteund door troepen van Zuid-Afrika.
  • De dekolonisatie
    • Als gevolg van het onafhankelijk worden van Angola ontstond deze burgeroorlog.

 

 

§3.3 Confrontatie en co-existentie (1955-1963)

Waardoor liep de Koude Oorlog op kritieke momenten niet uit op een directe militaire confrontatie tussen beide grootmachten?

 

In de jaren 1955-1963 liep de spanning enkele keren flink op:

  • Hongaarse Opstand (1956)
  • Bouw van de Berlijnse Muur (1961)
  • Cubacrisis (1962)

 

De opvolger van Stalin (die overleed in 1953) was Chroesjtsjov. Hij hield in 1956 een toespraak waarin hij veel kritiek uitte op Stalin.

Chroesjtsjov wilde geen einde aan de communistische dictatuur, maar zijn rede leidde toch tot hoge verwachtingen. In Oost-Europa ontstond hoop op meer vrijheid.

 

De Hongaarse Opstand (1956)

  • Op 23 oktober 1956 durfden studenten in Boedapest te demonstreren voor democratie en vrijheid van meningsuiting. Ze trokken daarbij een standbeeld van Stalin omver.
  • De communistische leider van Hongarije, Nagy, beloofde onderhandelingen.
  • De dagen erna gingen in het hele land studenten en arbeiders de straat op.
  • In reactie hierop beloofde Nagy het volgende:
    • Een einde aan het machtsmonopolie van de communistische partij
    • Een democratie met meerdere partijen
    • Een vertrek van de Sovjettroepen uit Hongarije
    • Een vertrek uit het Warschaupact: voortaan zou Hongarije een neutraal land zijn
  • Voor Chroesjtsjov was dit onacceptabel: hij stuurde het Rode Leger (o.a. tanks) om de orde te herstellen.
  • Na drie dagen van hevige gevechten was de opstand onderdrukt.

 

De onderdrukking van de opstand leidde in de Westerse wereld tot verontwaardiging. Hierdoor liepen ook in Nederland de anticommunistische gevoelens op.

 

Bestorming van Felix Meritis in Amsterdam (nov. 1956)

Felix Meritis was het hoofdkwartier van de Communistische Partij (CPN), waar ook de partijkrant De Waarheid werd gedrukt.

Kenmerkende aspecten:

  • Propaganda- en communicatiemiddelen en massaorganisatie
    • Op de dag van de bestorming waren meeslepende verslagen op de radio over de gevechten in Boedapest. Dit wakkerde de anticommunistische gevoelens aan, waardoor de jongeren het gebouw bestormden.
  • De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken en de wapenwedloop
    • Confrontatie tussen anticommunisten en communisten.

 

Waarom greep de VS niet in bij de Hongaarse Opstand?

  • De Amerikaanse regering vond het risico op een derde wereldoorlog te groot, daarom kon de SU in haar eigen invloedssfeer doen wat ze wilde.

 

Stalin: oorlog met de kapitalistische landen is onvermijdelijk.

Chroesjtsjov: vreedzame co-existentie: kapitalisme en communisme moeten vreedzaam naast elkaar kunnen bestaan. Want: door de kernwapens betekende oorlog zelfvernietiging.

 

 

De bouw van de Berlijnse Muur (1961)

  • Uittocht van Oost-Duitsers werd zo groot dat het een bedreiging werd voor het voortbestaan van de DDR.
  • Chroesjtsjov eiste in juni 1961 dat Kennedy de westerse troepen voor het eind van dat jaar uit Berlijn laat vertrekken, maar Kennedy geeft niet toe en onderzoekt de mogelijkheid tot het beschermen van West-Berlijn d.m.v. kernwapens.
  • Bouw van de muur: eerst prikkeldraad, later een muur
  • Kennedy was opgelucht: een muur was beter dan oorlog of het opgeven van West-Berlijn

 

Gevolg: mensen in West-Berlijn vreesden dat Amerika hen in de steek zou laten en ook niets zou doen als de communisten bijvoorbeeld West-Berlijn alsnog wilden innemen.

 

Ich bin ein Berliner’-toespraak van president Kennedy in Berlijn (juni 1963)

Kenmerkende aspecten:

  • Propaganda- en communicatiemiddelen en massaorganisatie
    • Kennedy hield een toespraak die over de hele wereld werd verspreid d.m.v. televisie en radio.
  • De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken en de wapenwedloop
    • Kennedy verzekerde West-Berlijn niet in de steek te zullen laten, het ging dus om de strijd tussen oost en west om Berlijn.

 

Cubacrisis (1962)

  • Chroesjtjov had kernwapens geplaatst in Cuba, omdat de VS eerder hadden geprobeerd de communistische regering (o.l.v. Fidel Castro) om zeep te helpen. Ook wilde de SU tegenwicht bieden aan de kernwapens van de VS in West-Europa (o.a. Turkije)
  • Voor de VS was dit onacceptabel toen ze hier achter kwamen.
  • De VS dreigde schepen met nieuwe raketten tegen te houden. Chroesjtsjov antwoorde dat hij zich niet van Kennedy aantrok, maar een paar dagen later draaiden de SU schepen toch om.
  • Akkoord:
    • Kennedy laat Cuba met rust
    • SU haalt raketten weg uit Cuba
    • Geheime afspraak: VS haalt raketten weg uit Turkije

 

Waardoor liep de Koude Oorlog op kritieke momenten niet uit op een directe militaire confrontatie tussen beide grootmachten?

  • Beide grootmachten erkennen elkaars invloedssferen en laten die met rust (bijv. de Hongaarse Opstand)
  • Ze willen geen derde wereldoorlog (vreedzame co-existentie)
  • Er was een afschrikkingsevenwicht: oorlog betekende door de kernwapens zelfvernietiging

§3.4 Ontspanning (en spanning) (1963-1991)

Waardoor namen de spanningen tussen Oost en West af?

 

Na de Cubacrisis ontstond meer detente (= ontspanning)

  • Hotline tussen het Witte Huis en het Kremlin
  • Onderhandelingen over atoomwapens

 

Praagse Lente (1968)

In januari 1968 kwam in Tsjecho-Slowakije een nieuwe generatie communisten aan de macht o.l.v. Alexander Dubček. Zij wilden democratisch communisme met vrijheid van meningsuiting en vrije verkiezingen. Dat werd het begin van de Praagse Lente: een korte periode van hervormingen en optimisme.

Kenmerkende aspecten:

  • De totalitaire ideologieën communisme, fascisme en nationaalsocialisme
    • Het oude communisme (totalitair) wordt hersteld door de SU, maar er werd in die tijd dus ook nagedacht over andere vormen van het communisme.
  • De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken en de wapenwedloop
    • Tsjecho-Slowakije valt binnen de invloedssferen van de SU, daarom grijpt (o.a.) dat land in.
  • Welvaart en sociaal-culturele veranderingen in de jaren 1960
    • Mensen kijken anders tegen het bestuur aan, door de welvaart die gecreëerd is hebben mensen de mogelijkheid om op te komen voor zaken zoals vrijheid van meningsuiting en vrije verkiezingen. Het waren vooral studenten en intellectuelen die enthousiast waren.

 

De leiders van andere Oostbloklanden waren bang dat de Praagse Lente ook naar hun eigen land zou overslaan. Breznjev was het met hen eens en het Warschaupact greep militair in.

 

Verschil met de Hongaarse Opstand:

  • In Hongarije greep alleen de SU in, nu bijna alle landen van het Warschaupact
  • In Tsjecho-Slowakije werd alleen vreedzaam verzet geboden: ze wisten dat geweld geen zin had omdat de VS toch niet zou gaan ingrijpen. In Hongarije werd echt door het volk gevochten en kwam de opstand bloedig tot een einde.

 

Het resultaat was hetzelfde als in Hongarije: de totalitaire communistische partijdictatuur werd volledig hersteld.

 

Vanaf 1969 onderhandelden de SU en VS over wapenbeheersing. Deze strategic arms limitation talks leidden tot het SALT I-verdrag.

 

Salt I ondertekend (1972)

Afspraken in het verdrag:

  • Ze beloofden niet nog meer intercontinentale raketten te bouwen
  • Ze beloofden niet verder te werken aan luchtverdedigingssystemen die kernraketten uit de lucht konden schieten.

Het verdrag werd ondertekend door Nixon en Breznjev

Kenmerkende aspecten:

  • De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken en de wapenwedloop
    • De (kern)wapenwedloop werd met dit verdrag aan banden gelegd.

 

 

 

V.a. 1979 nieuwe Koude Oorlog: SU valt Afghanistan binnen > bevestiging voor VS dat de SU slecht is.

 

Nieuwe wapenwedloop v.a. 1975

  • SU plaatse middellange afstandsraketten, waarbij niet de VS, maar wel heel Europa met atoombommen getroffen konden worden.
  • De NAVO besloot honderden Amerikaanse middellange afstandsraketten in West-Europa te plaatsen.

Gevolgen: angst onder de Europese bevolking nam toe, velen geloofden dat de VS en de SU niet zouden terugschrikken voor een kernoorlog met raketten waarbij hun eigen grondgebied buiten schot bleef.

 

Demonstratie tegen kernwapens in Amsterdam (Hollanditis) (nov. 1981)

Kenmerkende aspecten:

  • Propaganda- en communicatiemiddelen en massaorganisatie
    •  
  • De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken en de wapenwedloop
    • De plaatsing van kernwapens in Europa en de dreiging van de SU waren deel van de wapenwedloop die gaande was.
    • De wapenwedloop was ontstaan uit de tegenstellingen tussen beide ideologische blokken.
  • Welvaart en sociaal-culturele veranderingen in de jaren 1960
    • Door de sociaal-culturele veranderingen was het wantrouwen tegen de regeerders flink toegenomen. De protestgeneratie was bovendien gewend te demonstreren.

 

Ontstaan Breznjevdoctrine: de SU moest ingrijpen als een communistisch land dreigde af te glijden naar het kapitalisme.

 

Houding Reagan (1981-1989)

  • Vijandige houding t.o.v. de SU: hij noemde de SU het evil empire

Hierdoor nam de angst in Europa nog meer toe

  • Gevoel van achterstand (op het gebied van wapens, defensie)
  • Opvoering bewapening
  • SDI: plan voor een ruimteschild die met raketten de kernraketten uit de lucht kon schieten

 

Houding Gorbatsjov (1985-1991)

  • Glasnost (openheid) en perestrojka (hervormingen)
  • Want: SU was economisch failliet
  • Stopt met de wapenwedloop
  • Afschaffing Breznjevdoctrine (eind 1988)
  • Schaft idee Koude Oorlog af
  • Gaat ver in concessies (in onderhandelingen met Reagan)
  • Ook geen geweld tegen opstanden binnen de SU

 

Gevolg: in 1989 ging het communisme in het ene na het andere Oost-Europese land ten onder.

 

9 november 1989: val van de Berlijnse Muur

9 november 1989: val van de Berlijnse Muur

Gorbatsjov stemde in met de opheffing van de DDR en de toetreding van Oost-Duitsland tot de BRD.

In 1991 viel de SU zelf uiteen; als eerste scheidden de Baltische staten zich af. De macht in SU kwam in handen van Jeltsin, de rivaal van Gorbatsjov, Jeltsin zetten hem af en verbood de communistische partij in december 1991.

 

Frankrijk en andere Europese landen waren niet blij met de eenwording van Duitsland. Ze vreesden dat een groot en sterk Duitsland opnieuw zou proberen de rest van Europa te overheersen. Om die angst weg te nemen werd besloten samen te werken. Dit leidde tot het Verdrag van Maastricht in 1992.

Overzicht verplichte voorbeelden

  1. Luther verschijnt voor de Rijksdag in Worms (1521)
  2. Instelling drie Collaterale Raden (1531)
  3. Instelling bloedplakkaten (1550)
  4. Het ontzet van Leiden (1574)
  5. Alteratie van Amsterdam (1578)
  6. Plakkaat van Verlatinge (1581)
  7. De Spaanse Armada wordt verslagen (1588)
  8. Johan van Oldenbarnevelt onthoofd (1619)
  9. Coen verplaatst het bestuurscentrum van de VOC naar Batavia (1619)
  10. Bouw van Portugees-joodse synagoge in Amsterdam (1639)

 

  1. Kant over de definitie van verlichting en de gevaren van het rationalisme
  2. Locke en Rousseau over het sociaal contract
  3. Spinoza over de invloed van God op het dagelijks leven
  4. Voltaire over de vrijheid van denken en de rol van de staat
  5. Cahiers des doléances (1789)
  6. Wet Le Chapelier (1791)
  7. Proces van ‘burger Capet’ (1792)
  8. Code napoleon (1804)
  9. Verdrag van Verona (1822)
  10. Belgische opstand (1830)
  11. Frankfurter parlement (1848)

 

  1. Conferentie van Berlijn (1884-1885)
  2. Vlootwet (1898)
  3. Slag bij de Marne (1914)
  4. Spartakus-opstand (1919)
  5. Dawesplan (1924)
  6. Rijksdagbrand (1933)
  7. Ingebruikname concentratiekamp Dachau (1933)
  8. Instelling Rijkscultuurkamer (1933)
  9. Neurenberger wetten (1935)
  10. Conferentie van München (1938)
  11. Wannsee-conferentie (1942)

 

  1. Atoombom op Hiroshima (1945)
  2. Marshallplan (1947)
  3. Redevoering senator McCarthy over communisten in de VS (1950)
  4. Akkoorden van Genève gesloten na de slag bij Dien Bien Phu (1954)
  5. Bezoek Nixon aan China (1972)
  6. Burgeroorlog in Angola tussen MPLA en FNLA (1975)
  7. Bestorming van Felix Meritis in Amsterdam (1956)
  8. Ich bin ein Berliner-toespraak van president Kennedy in Berlijn (1963)
  9. Praagse lente (1968)
  10. Salt I ondertekend (1972)
  11. Demonstratie tegen kernwapens in Amsterdam (1981)

REACTIES

S.

S.

Goeie samenvatting kerel, hartstikke bedankt!

5 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.