Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

historische context de koude oorlog

Beoordeling 6.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 5915 woorden
  • 15 april 2017
  • 11 keer beoordeeld
Cijfer 6.1
11 keer beoordeeld

Samenvatting examenkatern H3

3.1

Tijdens de koude oorlog stonden de Sovjet-Unie (SU) en de Verenigde Staten (VS) en hun bondgenoten tegenover elkaar. Het Westen en de SU hadden veel redenen om elkaar te wantrouwen, de volgende oorzaken zijn hiervoor aan te wijzen:

  • Na de Oktoberrevolutie (1917) sloot Rusland apart vrede met Duitsland, de bondgenootschappen van Rusland zagen dit als verraad en stuurden troepen om de communisten ten val te brengen. Het westen viel toen Rusland binnen om Russen te helpen tegen de communisten te strijden, de communisten wonnen;
  • In 1919 werd in Rusland de Komintern opgericht, een bondgenootschap tussen alle communisten met als doel een communistische wereldrevolutie. Hierdoor voelde het westen zich bedreigd;
  • De SU voelde zich bedreigd door het westen, die een vijandige houding hadden tegenover het communisme. Ze vreesden dat het westen weer een poging zou doen het communisme te eindigen, ze noemden dit de ‘kapitalistische omsingeling’;
  • In 1938 trok Stalin uit de conferentie van München de conclusie dat hij niet op hulp van West-Europa hoefde te rekenen bij een Duitse aanval;
  • Eind augustus 1939 sloten Hitler en Stalin een niet aanvalsverdrag;
  • In september 1939 werd Polen (de bondgenoot van Frankrijk en Engeland) door Duitsland en de SU aangevallen en verdeeld.

De VS en de SU raakten allebei betrokken bij WOII:

  • De SU raakte direct betrokken bij de Tweede Oorlog toen Hitler het niet aanvalsverdrag met de SU schond en een grote aanval op de SU lanceerde (22 juni 1941);
  • De VS raakte direct betrokken bij de Tweede Wereldoorlog, toen Japan op 7 december 1941 een zware aanval uitvoerde op Pearl Harbor.

Het geallieerde bondgenootschap berustte op een gemeenschappelijke vijand (Duitsland) en dus niet op wederzijds vertrouwen. Ook toen het Westen en de SU bondgenoten waren bleef het wantrouwen bestaan, er waren twee kwesties die dit wantrouwen versterkten:

1. Het tweede Front

In 1941 viel Duitsland de SU binnen, Stalin wilde een tweede front creëren door de Duitsers via Frankrijk aan te vallen. Dat tweede front kwam er echter pas in juni 1944, volgens Stalin deden de Geallieerden dit expres om hun eigen krachten te sparen en die van de SU te verzwakken;

2. De Poolse kwestie

Het wantrouwen nam nog toe door de gebeurtenissen in Polen tijdens de oorlog:

  • De Poolse regering eiste dat de grenzen van Polen na de oorlog zouden worden hersteld, de SU was het hier niet mee eens omdat ze vonden dat het gebied voor WOII ook bij Rusland had gehoord;
  • In 1943 vermoordden Russen tienduizenden door het kruisgevangene gemaakte Poolse officieren;
  • De SU hielp in Polen een communistische regering aan de macht;
  • In 1944 kwam het Poolse verzet in Warschau in opstand, de SU had niet geholpen.

 

In februari hielden de Grote Drie (de regeringsleiders van de SU, VS en Engeland) in Jalta op de Krim een conferentie over de voortzetting van de oorlog en de toekomst van Duitsland en Europa. Op 8 mei 1945 capituleerde het Duitse rijk. Er kwam een einde aan WOII.

Eind juli 1945 kwamen de Grote Drie (als overwinnaars) weer bij elkaar om de onderhandeling voort te zetten. Dit deden ze in Potsdam, echter hadden de VS en Engeland nu andere leiders. De geallieerden en de SU hadden voor de toekomst van Duitsland andere doelen voor ogen:

  • De SU wilde Duistland militair zwak houden, hoge herstelbetalingen opleggen en alleen een regering toestaan die niet tegen de SU was.
  • De westerse Geallieerden wilden dat Duitsland in de eigen behoeften kon voorzien, een democratische regering zou krijgen en geen hoge herstelbetalingen hoefde te doen.

Na moeizame onderhandelingen kwamen de volgenden besluiten over Duitsland:

  • Duistland werd in 4 bezettingszones verdeeld: de SU, VS, GB en FR kregen allemaal een deel toegewezen, ook Berlijn werd verdeeld;
  • Duitsland moest in het oosten gebied aan Polen afstaan;
  • Oostenrijk, dat door Hitler bij Duitsland was gevoegd, werd gescheiden van Duitsland en in 4 bezettingszones verdeeld;
  • Duitsland moest democratisch worden;
  • Het nazisme zou moeten worden uitgeroeid en oorlogsmisdadigers moesten worden berecht;
  • Duitsland zou volledig worden ontwapend, en de oorlogsindustrie zou moeten worden ontmanteld;
  • Aan Duitsland werden (vooral ten behoeve van de SU) herstelbetalingen opgelegd;
  • Duitsland zou gedurende de bezetting een economische eenheid worden.

De economische eenheid in Duitsland werd niet gehaald, er waren belangrijke verschillen tussen de westerse Geallieerden en de SU:

  • De SU schafte in haar zone het particulier bezit van grond, fabrieken, banken en verzekeringsmaatschappijen af en haalde zoveel mogelijk schadevergoeding uit haar zone;
  • De westerse Geallieerden handhaafden het particulier bezit en bevorderden het economisch herstel in hun zones.

Deze afspraken waren maar tijdelijk in afwachting van het latere vredesverdrag dat er nooit is gekomen. De onderhandelingen over Duitsland mislukten definitief toen de VS en Engeland hun delen samenvoegde voor een economische eenheid en de SU uit protest het overleg orgaan verliet.

De SU en de westerse Geallieerden voerden na WOII een steeds meer apart beleid, Europa werd verdeeld in twee invloedssferen. Hier hadden ze verschillende redenen voor:

  • De SU wilde veiligheid door een buffer in Midden-Europa tegen westerse agressie. Die buffer wilden ze aanbrengen door met geweld verschillende communistische partijen aan de macht te brengen in een aantal Midden-Europese staten;
  • De VS wilde voorkomen dat Europa in de handen zou vallen van de communistische dictatuur van de SU. Zij zagen het communisme als een bedreiging van de westerse parlementaire democratie.

In de VS, de SU en landen die tot hun invloedssfeer behoorden steeg de angst voor de tegenpartij, er zijn twee mogelijke redenen waarom de supermachten in hun propaganda vijandbeeld ontwikkelden:

  • Om hun optreden te verklaren en te verdedigen, beide machten verklaarden hun optreden in de KO om het ‘goede’ te verdedigen en het ‘slechte’ tegen te gaan, elk op hun eigen manier;
  • Zij geloofden de juistheid van het vijandbeeld te bewijzen.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Het vijandbeeld van de VS: angst voor het communisme à

  • Een revolutie waarin de communisten een einde wilden maken aan het kapitalisme, de vrijheid van de VS en de rest van de wereld;
  • Een wereldrevolutie waarvoor de SU communistische activiteiten in andere landen steunde.

Het vijandbeeld leidde onder president Truman tot een nieuwe buitenlandse politiek, de Trumandoctrine: het vijandbeeld van de VS leidde tot een heksenjacht op de communisten in de VS.

Het vijandbeeld van de SU: angst voor de VS à

  • De VS was er op uit het communisme in alle communistische landen te vernietigen;
  • De VS die erop uit was om afzetmarkten en grondstoffen te verwerven door het uitbreiden van politieke macht en economische invloed in de wereld.

Senator McCarthy ontkent nieuwe ‘jacht op de roden’

Direct na de Eerste Wereldoorlog leidde angst voor het communisme in de VS tot een door de overheid georganiseerde jacht op van communistisch verdachte mensen. De Republikeinse McCarthy ontkende deze ‘jacht op de roden’. McCarthy werd voorzitter van een speciale commissie van de Senaat. Deze moest onderzoek doen naar staatsgevaarlijke activiteiten. Truman had zich hiertegen verzet. De Senaat maakte daarna samen met de democraten een einde aan de jacht van McCarthy op iedereen die hij als on-Amerikaans beschouwde.

 

In de binnenlandse politiek van de SU leidde dit vijandbeeld tot het afsluiten van de eigen bevolking voor informatie en producten uit het westen, reizen naar het westen kon alleen met toestemming van de overheid.

De vijandbeelden gaan hun eigen leven leiden, zo ontstaan een vertroebeld beeld van de tegenstander:

  • In het westen was onvoldoende begrip voor de behoefte van de SU aan veiligheid;
  • In de SU was onvoldoende begrip voor de angst in het westen voor communistische minderheden, door de SU gesteund, met geweld de macht zouden nemen en hun wil aan de rest van de bevolking zouden opleggen.

 

In 1945-1946 groeide de overtuiging in de VS dat de SU naar uitbreiding van haar macht streefde, dit had 3 oorzaken:

1. De SU had bijna alle Oost-Europese staten en Noord-Korea bezet en was bezig communistische regeringen aan de macht te helpen daar;

2. In Iran en Griekenland waren communisten in opstand gekomen. Het Westen stelde hiervoor de SU verantwoordelijk;

3. De communistische partijen in West-Europa bleken sterk onder de invloed van de SU (en dus Stalin) te staan.

Uit angst voor de communistische expansie wendde Truman zich tot het Congres 9parement in de VS). Het Congres stond achter Truman. Deze nieuwe politiek van de VS werd de Trumandoctrine (ook Trumanleer en politiek van containment) genoemd. Dit hield in dat de communisten in bedwang werden gehouden, maar niet altijd met gebruik van geweld. Ook gaf de Trumandoctrine de VS de mogelijkheid in te grijpen waar vrije volken werden bedreigd.

Alle landen in Europa hadden na de oorlog economische problemen, de VS had plannen om Europa te hulp te komen. Het Marshallplan: er werd voorgesteld dat Europese staten zowel West- als Oost inclusief de SU een plan voor hun eigen herstel zouden opstellen. De VS zou dit plan financieren.

De SU wees het plan af als économisch imperialisme’ van de VS. Andere Oost-Europese staten hadden wel belangstelling in het plan maar wezen het toch af uit angst dat het zou worden gezien als een actie tegen de SU.

Pas nadat in Tsjecho-Slowakije in 1948 een communistische staatsgreep had plaatsgevonden was Het Congres bereid geld vrij te maken voor het Marshallplan. Het Marshallplan was dus niet alleen bedoeld voor wederopbouw in Europa maar steunde ook de Trumandoctrine. Politieke redenen voor het aanvaarden van het plan in de VS waren:

  • De VS zagen armoede als voedingsbron voor het communisme. Het plan moest voorkomen dat West-Europa communistisch zou worden;
  • Een welvarend West-Europa zou de VS kunnen helpen in de bestrijding van het communisme elders in de wereld.

Marhallplan: waarom wilde de SU niet meedoen?

Stalin was achterdochtig om de hulp van Amerika, om de economie te verbeteren, aan te nemen. Ook probeerde Stalin de landen die ons gunstig gezind waren te bewerken om niet mee te doen. Dit met succes, alleen de Tsjechen wilden doorgaan maar na bedreigingen van de SU zagen ze hier ook van af.

 

3.2

Stalin, die zich al economisch aangevallen voelde door het Marshallplan ging over op de blokkade van West-Berlijn: alle wegen vanuit West-Duitsland naar de stad werden afgesloten. Dit werd de eerste ernstige krachtmeting tussen Oost en West. De VS en Engeland kwamen met een oplossing: via vliegtuigen voorzagen ze West-Berlijn van voldoende voorraden en op de terugweg vervoerden ze West-Berlijnse industrieproducten. Na bijna een jaar, hief Stalin de blokkade op, het doel van de blokkade is nog steeds onduidelijk. Hij wilde vermoedelijk West-Beerlijn aan zijn bezettingszone toevoegen.

Onbedoelde gevolgen van de blokkade waren:

  • de splitsing van Duitsland à de BRD (Bonds Republiek Duitsland) tegenover de DDR (Duits Democratische Republiek)
  • de oprichting van NAVO (Noord Atlantische Verdrag Organisatie) van de VS in 1949. Met als doel de verdediging tegen buitenlandse aanvallen;
  • de oprichting van het Warschaupact door de SU, de BRD werd lid van de NAVO en de DDR voegde zich bij het Warschaupact. Met als doel de gezamenlijke verdediging tegen het westen.

Opstand in de DDR:

  • 1953: bevolking van Oost-Berlijn komt in opstand tegen de leiding en het economische beleid van de DDR;
  • De opstand breidde uit over de hele DDR;
  • Het behulp van de SU sloeg de DDR regering de opstand neer.

Opstand in Hongarije:

  • Sinds 1948 was de leider van Hongarije een Stalinist (Rakosi);
  • De Hongaarse communist Imre Nagy krijgt grote aanhang onder de bevolking;
  • In 1956 vertrekt Rakosi en komt er een nieuwe beweging op gang à geweld tussen opstandelingen en de geheime politie (Russen);
  • Nagy wordt premier van Hongarije en probeert de SU af te schudden;
  • Op 4 november arresteren troepen van het Warschaupact tienduizenden Hongaren, de opstand is mislukt.

Praagse Lente:

  • In 1968 vond er een machtswisseling plaats in Tsjecho-Slowakije;
  • De nieuwe leiders wilden een hervorming van het communisme met betere naleving van de burgerrechten;
  • In de Praagse lente vonden plannen plaats om de economie te hervormen;
  • De SU vreest voor verlies invloed en troepen van het Warschaupact vallen in 1968 Tsjecho-Slowakije binnen;
  • Er was weinig verzet onder de bevolking en de SU stelde een nieuwe regering aan;

Sinds 1945 bezit de VS atoombommen, na de atoombom op Hiroshima (6 augustus 1945) spoort Stalin zijn wetenshappers aan tot spoed om de achterstand op de VS in te halen. Beide partijen probeerden elkaar steeds te overtreffen om te voorkomen dat ze een achterstand zouden krijgen op de tegenstander. Zo ontstond de kernwapenwedloop.

Tussen 1945 en de KO werden drie kernwapen strategieën toegepast:

1. Afschrikking door massale vergelding: de Amerikanen hadden wel kernwapens en de Russen nog niet, dus dreigden ze de Sovjet-Unie te verwoesten als ze het Westen zouden aanvallen. Het doel was de SU zo af te schrikken dat ze geen aanval zouden durven te doen;

2. De strategie van wederzijdse afschrikking: Rusland had nu rakketten ontwikkeld die de VS konden bereiken, degene die een kernoorlog begon kon er op rekenen dat zijn land ook verwoest werd. Het doel was dat geen van beide partijen een aanval zou durven beginnen;

3. De strategie van ‘het aangepaste antwoord’: een Sovjetaanval zou niet meteen door Amerika met kernwapens beantwoord worden maar met middelen die aangepast waren aan de situatie. Het doel was het gebruik van kernwapens zo lang mogelijk uit te stellen.

4.

De atoombom op Hiroshima

Op 6 augustus 1945 werd de eerste atoombom op Japan geworpen, op de stad Hiroshima. 3 dagen later volgde de bom op Nagasaki. Op 15 augustus capituleerde Japan. Ze vormden het begin van het atoomtijdperk.

3.3

1953 werd Dwight D. Eisenhower president van de VS. Hij had grote populariteit verkregen als leider van de geallieerden in Europa tijdens de Tweede Wereldoorlog. De buitenlandse politiek werd vervangen van een politiek van containment voor een politiek van roll-back: de bevrijding van de volken die door het communisme onderworpen waren. Daarbij waren ze bereid kernwapens te gebruiken, de roll-back ideeën van Dulles (minister buitenlandse zaken) konden niet worden uitgevoerd doordat:

  • Het congres geen geld ter beschikking wilde stellen;
  • De SU was ondertussen al begonnen met het opbouwen van een eigen kernmacht.

Na het overlijden van Stalin in 1953 kwam Chroesjtsjov aan de macht in de SU. Hij pleitte voor een vreedzame co-existentie met de kapitalistische wereld. De rivaliteit tussen de communisten en de kapitalisten mocht blijven bestaan, maar mocht niet tot oorlog leiden.

1955 de conferentie van Geneve: Chroesjtsjov, Eisenhower en Dulles komen samen, dit was de eerste ontmoeting tussen de leiders van Oost en West sinds de conferentie van Potsdam (1945). Er heerste een vriendelijke sfeer.

Tussen 1955 en 1956 respecteerden beide blokken elkaars invloedssferen:

  • De VS en de SU respecteerden het bestaan van de beide Duislanden:

1. Het Oosten (DDR), lid van het Warschaupact;

2. Het Westen (BRD), lid van de NAVO;

  • In het vredesverdrag van Oostenrijk (1955) toonde Chroesjtsjov zijn goede wil, hierin werd bepaald dat het Oostenrijkse parlement ‘neutraal’ beef;
  • Op 23 oktober 1956 kwamen de Hongaren in opstand, ze eisten het vertrek van de russen en vrije verkiezingen in hun land. De SU sloeg onder leiding van het Warschaupact de opstandelingen neer. Het Westen wilde geen risico lopen en greep niet in;
  • Frankrijk en Engeland vielen Egypte aan als gevolg van een conflict over het Suezkanaal, het kwam niet tot een Oost-West-conflict:

1. De SU zag af van een interventie, nadat Chroesjtsjov had gedreigd met kernrakketen;

2. De VS wilde haar invloed in de Arabische wereld niet verspelden, ze oefenden met succes grote druk uit op Engeland en Frankrijk.

1960: demoraat John F. Kennedy wordt president van de VS. Hij beloofde een krachtigere binnen- en buitenlandse politiek. Ook wilde hij met meer kracht de ideale vrijheid en veiligheid in de wereld verbreiden. Hij hoopte zo indruk te maken op Chroesjtsjov, die was echter niet bereid tot concessies.

 

De Berlijnse muur

Sinds de oprichting van de DDR in 1949 waren 3 miljoen DDR burgers naar West-Duitsland getrokken. De vluchtweg hiervoor was West-Berlijn, dat een ‘gat’ in het ijzeren gordijn vormde. Om een einde te maken aan het leeglopen van de DDR werd er dwars door Berlijn een muur gebouwd. De bouw van de Berlijnse muur begon in 1961. De status van de SU nam af maar het conflict escaleerde niet.

De Cubacrisis

In 1962 begon Chroesjtsjov kernrakketen te plaatsen op Cuba ( 150 km van de VS), hiermee wilde hij het communistische Cuba (onder leiding van Castro) beschermen tegen de VS. Als gevolg ging Kennedy de marine van Cuba blokkeren. De dreiging op een atoomoorlog werd zo groot dat dit een hoogtepunt in de Koude Oorlog was.

Enkele dagen later bereiken Kennedy en Chroesjtsjov een akkoord: de VS verklaarde Cuba nooit aan te vallen en ontmantelde haar raketbasis in Turkije. Ook Chroesjtsjov haalde zijn rakketen terug.

3.4

De Détente brak aan: de periode van ontspanning tijdens de Koude Oorlog van na de Cubacrisis tot de lancering van het SDI project. Zowel de VS en de SU kozen voor ‘ontspanning’ om de volgende redenen:

  • Voorkomen van een onbeheersbaar nucleair conflict;
  • Beperken van de zeer hoge kosten voor de wapenwedloop;

De VS ging zich na het kostbare er frustrerende verlies van de Vietnamoorlog (1965-1973) terughoudender opstellen. Zij beschouwden niet langer ieder bewind, hoe ondemocratisch ook, als een geschikte bondgenoot tegen het communisme.

SALT-1 wapenbeperking

Een belangrijk deel van de ontspanning tijdens de Détente-periode waren de gesprekken tussen de VS en de SU om de kernwapenwedloop te beperken. De resultaten hiervan werden op 26 mei 1972 getekend in Moskou door leiders Nixon en Brezjnev. Al leek het ontspannen centraal te staan, het wantrouwen bleef sterk. Het Salt-1 verdrag verbiedt de uitbreiding van het aantal strategische ‘transportmiddelen’ voor kernladingen. Ook slechts twee afweersystemen tegen raketten waren toegestaan: ter bescherming van het regeringscentrum en de eigen lanceerinstallaties.

 

De toenadering tussen Oost en West tijdens de Détente bestond uit:

  • Het aanleggen van een hot line tussen Washington en Moskou, een directe telexverbinding om in geval van een crisis sneller te kunnen communiceren;
  • Het verbeteren van de betrekkingen tussen VS en China, van vijand van het Westen was China nu een land geworden dat streefde naar een samenwerking met het Westen. Het communisme verloor zijn eenheid;
  • Het sluiten van verdragen over kernwapenbeheersing;
  • Het erkennen van de grenzen van de DDR en de BRD, de bondskanselier van de BRD tekende in 1970 het verdrag van Moskou: de grenzen van de DDR werden onschendbaar verklaard. In ruil garandeerde de SU het verkeer tussen West-Duitsland en West-Berlijn nooit meer te zullen hinderen.

Terwijl Oost en West streefden naar ontspanning tijdens de Detente periode, bleven zij ondertussen vasthouden aan hun invloedssferen.

De invloedssfeer in de SU

De Brezjnevdoctrine uit 1968 gaf de SU het recht in te grijpen in staten vinnen haar invloedssferen als daar het communisme werd bedreigd:

  • De SU onderdrukte de Praagse Lente in 1968;
  • In 1979 viel de Su Afghanistan binnen om het communistische bewind, dat in 1978 een coup had gepleegd, te ondersteunen tegen islamitische en prowesterse groeperingen;
  • In 1982 werd onder druk van de SU door de Poolse regering de vakbond solidariteit verboden;

De invloedssfeer in de VS

Ook de VS bleven grotendeels vasthouden aan de eigen invloedssfeer. Anders dan SU kregen de VS tijdens de Détente niet te maken met westerse regeringen ie zich wilden losmaken uit de door de VS overheerste invloedssfeer. Maar onder invloed van het verliezen van de Vietnamoorlog grepen de VS amper of niet in, toen:

  • In Afghanistan in 1978 een prowesterse bewind werd verdreven door een bewind dat met de SU ging samenwerken; wel steunde de CIA op kleine schaal het verzet tegen het communistische bewind;
  • De Nicaragua in 1979 een westers gezind, corrupt en dictatoriaal bewind werd verdreven door de socialistische Sandinisten.

het einde van het communistische bewind in 1991 betkende het einde van de Koude Oorlog.

Indirecte oorzaken van het einde van de koude oorlog:

  • Te hoge kosten van de Koude oorlog. De Koude Oorlog kostte zowel de SU als de VS veel geld, vooral de kernwapenwedloop en andere militaire uitgaven. Het SDI gaf de SU de nekslag. Het plan werd onder President Reagan ontwikkeld zou een door de computer gestuurd ruimteschild moeten vormen tegen raketten. Overigens konden de VS het SDI-project later niet waarmaken, het bleek te duur en voorlopig technologisch onhaalbaar te zijn. De SU probeerde al jaren met grote financiële opofferingen om de VS in de kernwapenwedloop bij te houden, maar het SDI-project bleek een brug te ver voor de SU en veroorzaakte grote onrust bij de Sovjetleiding;
  • Verlies van het vertrouwen in het communisme, het raakte steeds verder achter bij de welvaart in West-Europa. De communistische planeconomie faalde voortdurend. De technologische achterstand ten opzichte van het Westen werd steeds groter e de SU moest bijna ieder jaar graan invoeren. Daardoor hadden de communistische leiders hun zelfvertrouwen verloren. Zij gingen er van uit dat er meer kans op economische hulp vanuit het Westen was als de Koude Oorlog werd beëindigd;
  • Verzet in het Westen tegen de kernbewapening, in veel West-Europese landen nam het verzet tegen de kernbewapening in de jaren ’80 onder brede lagen van de bevolking massale vormen aan.

 

Directe oorzaken va het einde van de koude Oorlog

  • Het in de SU aan de macht komen van Gorbatsjov (1985). Anders dan zijn voorgangers zag hij niet alleen dat het slecht ging met de SU, maar ok dat er veel moest veranderen en dat er een ander beleid nodig was. Onder zijn leiderschap ging de SU vanaf 1985 op belangrijke punten een ander beleid voeren;
  • De invoering van de Glasnost (openheid). Om de situatie van de SU te verbeteren was volgens hem in de eerste plaats de Glasnost nodig. hervormingen moesten volgens Gorbatsjov niet meer met geweld worden afgedwongen. De Glasnost was nodig om tot Perestrojka te komen;
  • De invoering van de Perestrojka, het belangrijkste onderdeel van de Perestrojka was de vervanging van de communistische planeconomie door de westerse markteconomie. Dit leidde echter tot grot problemen: het werd moeilijk voor particulieren om winst te maken, veel bedrijven krompen of werden gesloten, er kwam een grote werkloosheid en een schaarste in allerlei producten;
  • Het loslaten van de Brezjnevdoctrine, de SU stond de Oostbloklanden toe de alleenheerschappij van de communistische partij af te schaffen en zich om te vormen tot een meerpartijendemocratie (1989).

Het wonderjaar 1989 was het gevolg. In Polen werd de vakbond solidariteit weer toegelaten en eiste met succes vrije verkiezingen en won deze van de communistische partij met een grote meerderheid. Polen werd het eerste land in Oost-Europa met een niet-communistische regering. Hierna volgden protesten in Hongarije, de DDR, Tsjecho-Slowakije en Bulgarije. De val van de Berlijnse Muur in 1989 werd het beroemdste symbool voor het einde van de Koude Oorlog.

Zo was in enkele maanden in het grootste deel van Oost-Europa het communisme afgeschaft. Daardoor was ook aan de invloed va de SU in Oost-Europa grotendeels een einde gekomen. De DDR werd toegestaan uit het Warschaupact te treden en samen met de BRD als 1 land zich bij de EU en de NAVO te voegen.

Conservatieve communisten in de SU wilden de hervormingen van Gorbatsjov terugdraaien. Zij pleegden in 1991 een staatsgreep. Die mislukte maar had wel belangrijke gevolgen:

  • Boris Jeltsin werd de machtigste man. Hij was de president van de grootste republiek van de SU, Rusland. Jeltsin wilde de SU ontmantelen, de Communistische Partij afschaffen en van Rusland een onafhankelijke staat maken;
  • De SU viel uiteen: in veel republieken werd de communistische partij ontbonden en communistische symbolen verwijderd;
  • Gorbatsjov trad in 1991 af als leider van de SU, die toen ophield te bestaan;
  • Het Warschaupact werd opgeheven.

Met het verdwijnen van het ijzeren gordijn verdween op den duur ook het wantrouwen tussen Oost- en West-Europa. Dit leidde tot het toetreden van de voormalige neutrale landen en Oostbloklanden tot de Europese Unie.

De communisten zijn nog steeds aan de macht op Cuba, en in China, Laos, Noord-Korea en Vietnam.

 

Hoofdstuk 13.2 t/m 13.4

13.2 Een welvarend Westen

# Het economische wonder

Nederland was net als andere Europese landen zwaar gehavend uit de Tweede Wereldoorlog gekomen. Daarentegen waren de Verenigde Staten niet alleen een militaire supermacht geworden maar ook een economische supermacht. De VS zagen dat door de misère van de Europese landen het communisme een goede voedingsbodem zou kunnen vinden.

Daarom kondigde in 1947 de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, George Marshall een hulpprogramma aan, het Marshallplan. Van 1948 tot 1952 ontving West-Europa ruim 12 miljard dollar van de VS. De Oostbloklanden was het door Stalin verboden ook Marshallhulp te ontvangen. Door de Marshallhulp groeide de West-Europese economie tussen 1950 en 1970 zo sterk dat men het een economisch wonder is gaan noemen.

Die groei ontstond vooral door:

1) Sterke industrialisatie.

2) Snelle productiviteitsstijging

3) Modernisering en schaalvergroting van de landbouw.

West-Europa werd in navolging van de VS een consumptiemaatschappij.

4) De groei ontstond ook doordat overheidsbestedingen hoog en de lonen laag werden gehouden, dat werd geleide loonpolitiek genoemd, om de wederopbouw te bevorderen.

Rond 1960 eisten de vakbonden dat de geleide loonpolitiek losgelaten werd en de salarissen en de koopkracht steeg explosief. Overheden zetten zich in voor de opbouw van de verzorgingsstaat en een uitkering bij ziekte, arbeidsongeschiktheid, ouderdom of werkloosheid.

De overheid ging een steeds grotere rol spelen in de economie en de agrarische en industriële sector nam verhoudingsgewijs in belang af.

In de jaren zeventig kwam er een einde aan het economische wonder. In 1973 vormden de Arabische landen een kartel en de olieproducerende landen dicteerden nu de olieprijs, als reactie op de Midden-Oosten politiek van het Westen. Direct gevolg was dat de economische groei stokte. Er ontstond een tweede oliecrisis in 1979 die uiteindelijk tot een wereldwijde recessie zou leiden in de jaren tachtig van de twintigste eeuw. Naast de hoge olieprijzen waren ook de gestegen lonen een zware last voor bedrijven. Steeds meer ging men automatiseren en arbeidsintensieve productie over brengen naar lagelonenlanden, een toenemende werkloosheid tot gevolg. Omdat de kosten van de sociale zekerheid steeds moeilijker waren op te brengen werd deze daarom gedeeltelijk weer afgebroken.

 

# De jeugd breekt los

De afschaffing van de geleide loonpolitiek betekende dat niet alleen de elite maar steeds meer mensen zich een vakantie naar tot dan toe onbekende bestemmingen konden veroorloven. Ook op andere vlakken nam de scheiding tussen de klassen af. Het onderwijs werd nu ook voor arbeidskinderen bereikbaar.

Daartegenover stond dat de kloof tussen de generaties steeds groter werd. Jongeren kregen een eigen levensstijl en mode. Voor het eerst hadden jongeren geld te besteden en werden ze een belangrijke doelgroep voor de consumptiegoederenindustrie.

Muziek speelde daarbij een belangrijke rol. Rock-´n roll en popmuziek werden razend populair. Ook kleding speelde daarbij een grote rol. Daarbij ontstond ook een andere seksuele moraal en een beeld dat jongeren zich niets meer gelegen lieten liggen aan de mening van de ouders. Ouders vond men bekrompen, burgerlijk en braaf. Er was een kloof ontstaan tussen de generatie die de jaren dertig en de Tweede Wereldoorlog had meegemaakt, en de naoorlogse generatie die met welvaart was opgegroeid.

Halverwege de jaren zestig kwamen veel jongeren in verzet tegen allerlei aspecten van de samenleving. Studenten sloten zich aan bij arbeiders en eisten meer inspraak en minder hiërarchie in het bedrijfsleven en op de universiteit. De politiek moest ook democratischer worden. Jongeren protesteerden ook tegen de gehoudenheid en bemoeizucht van de overheid. Zij pleiten voor vrij drugsgebruik en de legalisatie van abortus. Traditionele waarden en normen stonden ter discussie en werden doorbroken zoals die op echtscheiding, abortus en seks. Machtsverhoudingen werden overal in de samenleving doorbroken. Ook was er sprake van ontkerkelijking. De toegenomen welvaart, de televisie en de uitbreiding van het onderwijs maakten mensen mondiger en droegen bij tot een versnelling van de secularisering.

13.3 De Europese eenwording

# Het begin van de Europese samenwerking

Na twee wereldoorlogen, ontstaan in Europa was er vrees voor een nieuwe oorlog. Om die te voorkomen moesten Europese landen gaan samenwerken. Van belang daarbij was dat de oude tegenstanders, Frankrijk en Duitsland (Duitsland had al drie keer Frankrijk aangevallen), elkaar zouden gaan vertrouwen. Daarbij kwam ook nog de dreiging van de Koude Oorlog. Een eerste stap in de Europese samenwerking was de oprichting in 1951 van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) dat werd ondertekend door Frankrijk, de Bondsrepubliek Duitsland, Italië en de Benelux-landen.

Er was nog een tweede motief voor Europese samenwerking: het stimuleren van de economische groei. Met dat doel werd in 1957 de Europese Economische Gemeenschap opgericht.

 

Vooral de landbouw was daarin een belangrijke doelgebied. De Europese consument moest kunnen rekenen op een vaste en betaalbare prijs voor brood, melk en vlees. Zo werd besloten tot het heffen van importheffingen op producten van buiten de Europese markt en kregen boeren van de EEG een vergoeding voor het verschil tussen hun hoge productiekosten en de lage prijs van de wereldmarkt. Daardoor nam de productie sterk toe waardoor overschotten ontstonden die op de wereldmarkt werden gedumpt.

Maar door de samenwerking verzesvoudige tussen 1958 en 1972 de onderlinge handel en verdrievoudigde de handel met de rest van de wereld. Het aantal leden van de EEG werd steeds verder uitgebreid: In 1973 kwamen Engeland en Denemarken erbij.

Eind jaren zeventig kreeg Europese samenwerking een nieuwe politieke doelstelling: het bevorderen van de democratie binnen Europa. Zo werden Spanje, Portugal en Griekenland lid in de jaren tachtig.

# De Europese Unie

Met het verdrag van Maastricht werd in 1992 een nieuwe fase ingeluid en maakte de EEG plaats voor de Europese Unie (EU).

1) Europa kreeg steeds meer ingezetenen: het aantal lidstaten steeg snel, van 12 in 1995 naar 27 in 2007. Dit was vooral het gevolg van de ondergang van het communisme na 1989. Oostblokstaten wilden zich aansluiten.

 

2) Binnen de EU kwamen meer beleidsterreinen onder invloed van de Europese besluitvorming. Men besloot nu ook te gaan samenwerken op het gebied van veiligheid, buitenlands beleid, justitie en politie. Maar op buitenlands politiek gebied heeft men nog een lange weg te gaan.

3) Er werd in 2002 een gezamenlijke munt, de euro, ingevoerd. Maar niet alle lidstaten voerden de Euro in. Landen moeten namelijk ook voldoen aan strenge normen, wil men kunnen deelnemen. Dat dit fout is gegaan bleek wel uit het feit dat Griekenland lid werd van de eurozone, terwijl later bleek dat men onjuiste statistische gegeven had verstrekt. Dat leidde tot de eurocrisis.

Een veelgehoorde klacht is dat de EU niet democratisch genoeg zou zijn. Het Europese parlement, dat om de vijf jaar rechtstreeks wordt gekozen speelt echter geen rol bij de samenstelling van de Europese Commissie. Die Europese Commissie heeft veel weg van een onafhankelijke regering en komt tot stand op voordracht van de nationale regeringen. Belangrijke beslissingen worden echter niet genomen door het Europese Parlement alleen, maar in samenwerking met een tweede wetgevend orgaan, de Raad van de Europese Unie. Dat is een gezelschap van 27 ministers, uit elke lidstaat één, die optreden namens hun eigen regeringen.

Voor de meeste wetsvoorstellen geldt dat ze moeten worden goedgekeurd door zowel het Europese Parlement als door de Raad van de Europese Unie. Maar over belangrijke onderwerpen als de landbouwsubsidies en belastingen mag het Europese Parlement slechts adviseren.

Daarnaast bestaat er ook nog de Europese Raad dat gevormd wordt door de 27 regeringsleiders. Het heeft geen wetgevende of uitvoerende bevoegdheden, maar het bepaalt wel de algemene politieke beleidslijnen en prioriteiten.

De ondoorzichtigheid van de besluitvorming en de snelle ontwikkeling van de EU hebben onder burgers weerstand opgeroepen. Men vindt dat ´Brussel´ te veel macht heeft gekregen en te log en te duur is. Daarnaast zijn burgers bang dat hun eigen cultuur en tradities verloren zal gaan.

Uit een gehouden referendum in 2005 in Nederland bleek dat ook in Nederland men kritisch stond ten opzichte van de EU. Men sprak zich uit tegen een Europese grondwet. In plaats daarvan ondertekenden in 2007 de lidstaten het verdrag van Lissabon. Dit verdrag versterkte de positie van het Europees Parlement en moest zorgen voor meer politieke samenwerking. Dat blijft in Europa, met zijn sterke nationale tradities echter veel moeilijker dan economische samenwerking. De eurocrisis heeft laten zien hoe belangrijk dat is.

# 13.4 Noord en Zuid

# De strijd voor onafhankelijkheid

Na de Tweede Wereldoorlog voltrok het proces van dekolonisatie zich met grote snelheid. In dertig jaar kwamen er bijna tachtig nieuwe staten bij. Grofweg kunnen er twee golven worden onderscheiden. In de periode 1945-1957 werden de koloniën in Zuidoost Azië en het Midden Oosten onafhankelijk. Tussen 1954 en 1964 nam het aantal onafhankelijke staten in Afrika sterk toe.

De Europese mogendheden dachten dat men het gezag in hun koloniën na de Tweede Wereldoorlog weer kon herstellen Ze vonden dat die koloniën nog niet in staat waren om op eigen benen te staan. Daarnaast had men de inkomsten uit die koloniën nodig en gaven de koloniën hen prestige.

Toch moest de ene na de andere Europese mogendheid haar overzeese bezittingen opgeven.

1) Onder leiding van Japan werd het nationale bewustzijn in Azië ondersteund met de strijdkreet ´Azië voor de Aziaten´. Na de door Japan verloren oorlog verzetten de landen in Azië zich tegen hun koloniale overheersers.

2) Het kolonisatieproces werd ook bevorderd door het feit dat de beide supermachten, de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten, tegenstanders waren van het Europese imperialisme. Daarbij speelde de Koude Oorlog ook een rol. Beide supermachten hoopten onder de nieuwe onafhankelijke staten bondgenoten te vinden.

In een aantal gevallen moest er een gewapende strijd worden geleverd door de koloniën om de onafhankelijkheid te bereiken. Nederland was pas na militaire strijd bereid Indonesië de onafhankelijkheid te verlenen. Frankrijk voerde in Vietnam een jarenlange strijd en trok zich daar in 1954 terug. Engeland voerde geen oorlog en trok zich in 1947 terug uit India.

In een aantal gevallen moest er een gewapende strijd worden geleverd door de koloniën om de onafhankelijkheid te bereiken. Nederland was pas na militaire strijd bereid Indonesië de onafhankelijkheid te verlenen. Frankrijk voerde in Vietnam een jarenlange strijd en trok zich daar in 1954 terug. Engeland voerde geen oorlog en trok zich in 1947 terug uit India.

De nationalistische bewegingen in Afrika ontstonden pas na de Tweede Wereldoorlog. Veel Afrikaanse soldaten hadden aan de kant van de moederlanden meegevochten om het nazisme en fascisme te bestrijden. Voor welke vrijheid streden ze echter. Indische soldaten brachten ook hun ideeën over op Afrikaanse soldaten en het succes van onafhankelijkheidsbewegingen in Azië stimuleerden het nationalisme in Afrika.

 

Onafhankelijk, maar niet welvarend

De nieuwe regeringen stonden aan het begin van hun afhankelijkheid voor grote problemen.

1) Een van de oorzaken was de bevolkingssamenstelling. Europese mogendheden hadden bij de verdeling van Afrika loodrechte grenzen getrokken, die dwars door de stamgebieden heen liepen. Daardoor waren sommige stammen over meerdere landen verdeeld of werden verschillende volken juist gedwongen om met elkaar samen te leven.

2) Bestuurlijk waren veel landen instabiel en volgde de ene dictator de andere op. Dat had alles te maken met het ontbreken van een democratische traditie.

3) Het ontbrak leiders aan bestuurlijke ervaring en er was een groot gebrek aan geschoold personeel.

4) Ook economisch stonden de nieuwe koloniën er zwak voor.

a) Ondanks de onafhankelijkheid hadden de staten toch nog een afhankelijke positie van het moederland.

b) Men had net als voorheen weinig meer te beiden dan agrarische producten en onbewerkte grondstoffen.

c) Het ontbrak aan kennis en geld om een sterke industriële sector op te bouwen.

d) Lucratieve mijnbouwtrajecten werden overgelaten aan westerse bedrijven.

e) De politieke elite werd met steekpenningen gepaaid.

In feite was het zo dat rijke landen om economische redenen indirect hun voormalige koloniën nog steeds uitbuiten en overheersen. We zijn dat neokolonialisme gaan noemen.

De afgelopen jaren is Afrika minder afhankelijk geworden van de westerse landen. China is er als nieuwe handelspartner bijgekomen. Maar dat is ook in China´s eigenbelang. China heeft vooral grondstoffen nodig om de snel groeiende Chinese economie te kunnen laten groeien.

Omdat de meeste landen met een lage economische ontwikkeling op het zuidelijk halfront liggen, wordt ook wel gesproken van de Noord-Zuidtegenstelling. Bij het geven van Ontwikkelingshulp was het Noorden echter niet consequent omdat men handelsbarrières in stand hield en geregeld corrupte regimes steun verleenden.

Toch is in Afrika de welvaart in het algemeen toegenomen. De middenklasse is gegroeid en de levensverwachting toegenomen. Maar in de onderlaag heerst nog echte armoede.

In Azië gaat het economisch een stuk beter dan in Afrika. Voormalige koloniën als India, Indonesië en Vietnam hebben de laatste jaren een sterke groei doorgemaakt.

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.