Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Handboek H1 tm H15

Beoordeling 5.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 54724 woorden
  • 26 april 2018
  • 6 keer beoordeeld
Cijfer 5.7
6 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

H1 Van jagen en verzamelen naar landbouw

§1 De prehistorie: tijd van jagen en verzamelen

Prehistorie: De tijd waarin er niet over of door een bepaald volk geschreven werd. Rond 3000 voor Chr. Ontstond het schrift.        

Mensen zijn volgens onderzoekers ontstaan uit apen, die 2 miljoen jaar geleden een aparte ontwikkeling doormaakten. Dit kwam door het klimaat waardoor het landschap er ook anders uitzag. Hier hebben die apen zich toen aan aangepast en zijn gaan lopen. Ook de hersenpan van deze eerste mensen nam toe. Ze worden ook wel de “Australopithecinen” genoemd.

Etnische groep: Een groep mensen met lichamelijke kenmerken die anders zijn dan bij andere groepen mensen. Deze kenmerken zijn erfelijk (huidskleur).
 

Cultuur: het denken en doen van een bepaalde bevolkingsgroep. Tot cultuur behoren:

Hoe mensen in hun levensonderhoud voorzien en hun inkomsten verdelen: Economie;

Hoe mensen zich gedragen en met elkaar omgaan: Sociale omstandigheden;

Hoe mensen de macht onder elkaar verdelen: Politiek;

Andere onderdelen –of uitingen van een cultuur zoals godsdienst, taal, onderwijs en wetenschap, kunst rechtspraak, sport.


Cultuurverschillen ontstaan doordat mensen in verschillende leefomstandigheden opgroeien en dus andere gewoontes hebben. Hier kan men iets heel normaal vinden terwijl dat in Amerika juist weer heel vreemd is en andersom.

Hoe beginnen alle groepen: In het begin leefden alle mensen in kleine groepen verspreid over de aarde, met dus allemaal een eigen cultuur. Maar ze hadden één ding gemeen: Het jagen en verzamelen. Mannen vingen het vlees terwijl de vrouwen vruchten verzamelden. Ze leefden in grotten of in zeer eenvoudige hutten omdat ze veel rondtrokken. Het was onbekend hoe de groepen bestuurd werden.
Magie en geloof: Op veel plaatsen zijn aanwijzingen gevonden dat mensen probeerden de natuur door magie te beheersen.
Magie: iets doen waarvan men denkt dat het een geheimzinnige kracht heeft.
Voor deze mensen was dan ook veel onbegrijpelijk:
- Leven en dood;
- Dag en nacht;
- Wisseling van seizoenen;
- Goed en slecht weer.
Hierom bedacht men toen goden om het alsnog te verklaren. Een god voor het weer, een god voor de jacht etc. Dit gaf hun een gevoel van veiligheid.


§2 Ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen
De overgang van jagen en verzamelen naar de landbouw vond in Europa plaats in de periode tussen 7000 en 3000 voor Chr.
Akkerbouw en veeteelt werden voor het eerst ongeveer 7000 voor Chr. Bedreven in het Midden-Oosten.
Ontstaan van steden: Ook werd in het Midden-Oosten het eerst uitgevonden dat bepaalde dieren getemd konden worden en als huisdieren konden worden gehouden.
Dorp: Een kleine nederzetting waar de meeste inwoners leven van akkerbouw en veeteelt.

Er ontstonden ambachten doordat de oogst genoeg opbracht dat niet iedereen meer in de landbouw hoefde te werken. Toen de samenleving ingewikkelder werd ontstonden er naast ambachten nieuwe beroepen zoals: huisbediende, koopman, kunstenaar en geleerde.

Steden: Een nederzetting waar de meeste mensen niet meer in de landbouw werken.
Staten: Een land met duidelijke grenzen waarin een kleine groep mensen de rest van de bevolking bestuurt. Als voorbeeld kun je hier nemen: Soemerië en Babylonië.
Het schrift: In de nieuwe staten kregen bestuurders en handelaren behoefte aan een schrift, dit gebeurde ong. 5000 jaar geleden (Midden-Oosten het eerst). Het schrift was van groot belang voor een gelaagde samenleving. Ze konden nu namelijk overal hun wetten bekend maken en laten vastleggen hoeveel belasting er binnen moest komen en dat er binnen kwam. Handelaren hielden bij wat ze verkochten en legden handelsafspraken schriftelijk vast. In Babylonië is het oudste wetboek gevonden.

Rivierdalculturen: steden en staten langs rivieren.
Hunebedden: Graven voor mensen van een heel dorp. Hiermee wilden de mensen hun ouders een huis geven en vereren (circa 3500 tot 2700 voor Chr.) Ook kregen de mensen grafgeschenken mee.
De hunebedbouwers waren landbouwers. Zij gingen als eersten in ons land van jagen en verzamelen over op akkerbouw en veeteelt. Ze bouwden lemen boerderijen gebruikten houten en stenen werktuigen en maakten potten om voorraden in te bewaren. We weten weinig over deze samenleving omdat het schriftloos was.


§3 Het oude Egypte
Waterhuishouding: De Egyptenaren leerden de rivier beheersen met dammen, dijken en sloten. Als de Nijl zijn hoogste punt had bereikt, staken ze de dijken door en lieten ze land onder water lopen. Als het waterpeil weer hoog genoeg was werden de dijken afgesloten, zo bleef er vruchtbaar slib over. Via sloten en openingen in dammen werd het water daarna afgevoerd.

Ontstaan Egypte: Voor de waterhuishouding waren echter wel veel werkkrachten en een goede organisatie nodig. In elk dorp waren daarom een paar bestuurders aan de macht. Er ontstonden grotere gebieden doordat dorpen veroverd werden door andere dorpen. Elk gebied werd geleid door een koning. Rond 3100 voor Chr. waren er nog maar 2 gebieden over: Boven-Egypte en Beneden-Egypte. Koning Menes van Boven-Egypte wist deze gebieden samen te voegen tot een staat. En werd zo de eerste farao van Egypte.
Ambtenaren: De farao had geen tijd om alle besluiten zelf te nemen, dus nam hij ambtenaren in dienst. Dat zijn mensen die de farao hielpen bij het besturen van de staat. Alle ambtenaren samen vormen het bestuursapparaat. Deze vorm van besturen was heel nadelig voor de gewone man in Egypte, omdat hij:
- Belasting moest afstaan;
- Werkzaamheden moest verrichten voor de waterhuishouding;
- Andere werkzaamheden moest verrichten (wegen aanleggen, graf voor farao bouwen).
- In oorlogstijd vaak moest dienen als soldaat;
- Geen invloed had op het bestuur.
Er waren ook wel wat voordelen:
- De waterhuishouding werd goed geregeld;
- Men werd beschermd tegen vijanden;
- Er waren veel meer beroepen.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Oorlogen tussen staten: Met de komst van staten ontstonden er ook oorlogen. In 30 voor Chr. kwam er voor lange tijd een eind aan Egypte als zelfstandige staat. Het Romeinse leger was Egypte te sterk af. De laatste farao ‘Cleopatra’ pleegde hierom zelfmoord.

Gelaagde samenleving: Toen de dorpen verenigd werden tot een staat, werden de problemen van het samenleven ingewikkelder. Zo kregen sommige mensen meer macht dan andere. De samenleving raakte toen verdeeld in verschillende lagen. Iedereen komt door zijn geboorte in een laag terecht. De lagen verschillen altijd van elkaar in aanzien, bezit en macht.
De Farao:
- Werd als een god vereerd;
- Was de oorlogsleider.
Priesters:
- Verzorgden de tempels;
- Leidden de verering van de goden;
- Bezaten rond de tempels veel grond, waar de boeren op werkten;
- Bestuurden hun bezittingen zelf.

 

Mythen: Verhalen over goden en sterfelijke helden als de farao’s die steeds worden doorverteld. Een verzameling van die verhalen van een volk noemen we een mythologie.
Piramiden: Huizen werden gemaakt van in de zongedroogde klei en riet, waardoor er nu niet veel meer van over is. Piramiden waren wel heel stevig:
- Kolossale spits toelopende graven van Egyptische koningen;
- Werden gemaakt van harde, uit rots gehouwen steenblokken.

Het schrift: het oude Egypte had als schrift ‘hiërogliefen. Dat zijn tekens van mensen, dieren en dingen. Ze schreven met een pen gesneden uit een bies op papyrus. Mesopotamiërs schreven een spijkerschrift op kleitabletten en op steen. Deze schriften waren moeilijk te leren, daarom was een schrijver een belangrijk persoon in de samenleving.
Door de komst van het christendom ging de kennis van het hiërogliefenschrift verloren. Het Romeinse schrift werd na de verovering namelijk geleidelijk ingevoerd.

Man - vrouw verhouding in het oude Egypte
- Een vrouw nam al haar bezittingen mee;
- Geen bruidsjurk, trouwring of naamverandering voor vrouw;
- Weinig vrouwen gingen naar school;
- Een slaaf of slavin kon ook als huwelijkspartner worden uitgekozen;
- Jongens uit alle lagen van de bevolking waren welkom op school.

H2 DE GRIEKS- ROMEINSE WERELD


§1 Het ontstaan van de polis, Athene als voorbeeld
Polis: Aparte staatjes in Griekenland werden een polis genoemd. Het middelpunt van bijna elke polis was een versterkte heuvel (acropolis). Als de polis werd aangevallen vluchtten alle burgers hiernaartoe om bescherming te zoeken. Op de acropolis was ook vaak een tempel te vinden. Daarin werd de belangrijkste god van die polis vereerd.
Agora: In een polis was ook een agora (een plein waar de burgers elkaar ontmoeten, handeldreven en het bestuur van de polis bespraken).

 

Rondom de agora/acropolis ontstonden steeds grotere nederzettingen, waar de meeste mensen niet meer van de landbouw leefden (stad). Mensen waren hier dan bv kunstenaar of ambachtsman.

In de verschillende stadstaten ontstonden allerlei bestuursvormen:
- Autocratie (alleenheersers);
- Oligarchie (alleen aanzienlijke burgers nemen deel aan bestuur);
- Democratie (alle burgers kunnen deelnemen aan bestuur).

In het begin had de adel vooral de macht (vooral geselecteerd op grondbezit). Een raad van edelen nam alle beslissingen. Er was dan wel een volksvergadering, maar die stond sterk onder invloed van de adel. Dit veranderde toen er een nieuwe bevolkingsgroep ontstond: De handelaren.

Kolonie: Omdat de bevolking alsmaar groeide en er te weinig vruchtbare grond was, besloot men in het Middellandse-Zeegebied nieuwe nederzettingen te stichtten (750-550 voor Chr.) De handelaren werden zo belangrijk omdat zij ervoor zorgden dat er voedsel uitgewisseld werd tussen de koloniën en hun moederstad. Echte democratie kwam er niet omdat alleen mannen kiesrecht kregen.

Directe democratie: Alle belangrijke beslissingen worden genomen door de volksvergadering (burgers). Alle mannen vanaf 18 hadden kiesrecht. De vergaderingen werden voorbereid door de “Raad van 500.” Deze werden door een loting voor 1 jaar aangewezen. Het dagelijks bestuur was in handen van een telkens wisselende groep van 50 leden van de Raad van 500. De volksvergadering koos tien leiders van leger en vloot.

§2 Sparta, een andere polis
De Spartanen stichtten in tegenstelling tot de Atheners geen kolonies, in plaats daarvan veroverden ze hun buurland: de Messeniërs. Omdat de Spartanen ook een voedseltekort hadden moesten de Messeniërs een deel van hun oogst afstaan aan de Spartanen waardoor ze zelf in voedselnood kwamen. De Spartanen hadden een heel sterk leger, dit kwam door verschillende factoren:

Spartaanse mannen hoefden niet als boer te werken;

Op 7-jarige leeftijd werden jongens al uit hun familie gehaald en in een soort kazerne geplaatst;

Tot hun 20e kregen zij een militaire opleiding;

Er werd hun geleerd dat niets boven Sparta stond.

Het dagelijks bestuur was in handen van 5 ephoren. Zij werden jaarlijks gekozen door de volksvergadering. Ze hadden grote macht omdat ze voorzitters waren van de raad van edelen en de volksvergadering en bepaalden de buitenlandse politiek. Het leger werd aangevoerd door 2 (erfelijke) koningen. Zij stonden onder toezicht van de ephoren. De Spartanen stammen af van de Doriërs.

§3: De Grieken verslaan de Perzen
Het Perzische rijk: Een man aan de macht (koning).
In 500 voor Chr. kwam een kleine groep Griekse kolonisten in opstand om te proberen zich onafhankelijk te maken van de Perzische koning. Deze opstand werd de aanleiding tot de Perzische Oorlogen. Darius (de Perzische koning) besloot als strafmaatregel wegens hulp aan de opstandelingen, Griekenland te veroveren. De Griekse staatjes waren op tijd op de hoogte van de aanval, maar tot een goede samenwerking kwam het niet. Eerst vielen de Perzen binnen over Zee. Op het laatste moment besloten de Griekse staatjes (waaronder Sparta en Athene) toch samen te werken. Bij de laatste veldslag bij Marathon kwamen de Spartanen pas opdagen, nadat de Atheners de overwinning al hadden behaald.
10 jaar later in 480 voor Chr. Vielen de Perzen, onder leiding van koning Xerxes opnieuw binnen, dit keer over land en over zee. Het Perzische leger veroverde heel Griekenland behalve de Peloponnesus. De Griekse vloot versloeg echter de Perzische vloot bij het eiland Salamis. In 479 werd bij Plataeae ook het Perzische landleger verslagen.


§4 De Grieken strijden onderling
Uit angst voor een nieuwe Perzische aanval besloten veel Griekse staatjes te gaan samenwerken. Er ontstonden 2 groeperingen onder leiding van:
- Athene;
- Sparta.
Ze probeerden bondgenoten te winnen en van elkaar af te pakken.
De Peloponnesische oorlog: (431 tot 404 voor Chr.) Oorlog tussen Athene en Sparta. Griekenland had sterke vloot, Sparta had sterk leger en geen vloot. Uiteindelijk won Sparta de oorlog, maar de Atheense democratie bleef bestaan tot het eind van de 4e eeuw.


§5 Het Griekse wereld –en mensbeeld
Verandering denken over ontstaan wereld:
- Eerst mythologische verklaring;
- Later kwam natuurwetenschappelijk wereldbeeld;
- Vooral dankzij: Filosoof Aristoteles, wiskundige en astronoom Ptolemaeus;
- Hun waren de eersten die dachten dat de aarde rond was;
- Hier gebruikten ze ook al berekeningen voor;
- Dit beeld drong echter nog maar bij weinig mensen door.

 

Verandering denken over ontstaan mens:
- Eerst ook mythologische verklaring;
- Geleerden gingen vanaf de 6e eeuw voor Chr. mensen zien als zelfstandig wezen;
- In het begin de gemeenschap belangrijk, niet het individu. Later andersom.

 

Vragen en zoeken naar nieuwe kennis:
- Onderzoekers gingen onderzoeken hoe de wereld echt in elkaar zat;
- Ze geloofden niet dat natuurrampen door goden werden veroorzaakt;
- Dat was het gevolg van bepaalde krachten in de natuur;
- Hierdoor kwam de wetenschap in Griekenland in hoog aanzien te staan.

 

Geneeskunde: Hippocrates zocht de verklaring voor het ziek zijn in de natuur zelf. Hij schreef het verloop van de ziekte op. Zo probeerde hij erachter te komen hoe de ziekte ontstond en hoe die genezen kon worden.

 

Geschiedenis: Herodotus was de eerste geschiedschrijver. Hij beschreef niet alleen de gebeurtenissen maar probeerde ze ook te verklaren en gaf zijn eigen mening eraan.
 

Filosofie: Dit houdt zich bezig met de diepe levensvragen, zoals over geluk en ongeluk. Socrates (beroemd filosoof) meende dat mensen alleen slechte dingen deden omdat ze te weinig nadachten. Het theater was de belangrijkste plaats waar de filosofische vragen aan de orde werden gesteld.
 

Wedstrijd: Voor de Grieken was het leven, net zoals voor de goden één grote wedstrijd om rijk en succesvol te worden.
 

Onderwijs: De ideale Griek moest niet alleen handel kunnen drijven, maar ook goed kunnen deelnemen aan de democratie en goed zijn in sport en muziek.

Bovenkant formulier

Onderkant formulier


Sport: Het belang hiervan kwam tot uiting d.m.v. veel sportwedstrijden (de Olympische Spelen bijvoorbeeld).
 

Politiek: Alle burgers moesten volgens de Grieken deelnemen aan het bestuur. Zoals de volksvergadering.
 

Kunst: Kunstwerken moesten aan een maatgetal, een grondregel/canon beantwoorden. Anders was het geen kunst. Kunstwerken moesten dus dezelfde verhouding hebben.
 

Bouwkunst: Tempels en theaters het belangrijkst. Omdat tempels huizen waren voor goden. Het altaar diende voor offers om de goden gunstig te stemmen. Het belangrijkste kenmerk van een tempel waren de zuilen (ook in perfecte verhouding).

§6 Alexander de Grote, veroveraar en verbreider van de Griekse cultuur
Alexander de Grote versloeg het Perzische leger met een veel kleiner leger. Hiermee wilde hij het vertrouwen van de Grieken winnen, omdat zijn vader Griekenland veroverd had. Na de verovering van Perzische rijk werd de Griekse taal, kunst en cultuur in het Midden-Oosten het belangrijkst. Hij probeerde de Grieken en Perzen met elkaar te verenigen. Er was bijvoorbeeld geen onderscheid tussen de Perzen en Grieken. Nadat Alexander de Grote stierf viel het rijk uiteen, doordat de verschillende generaals niet goed konden samenwerken.
Alexander de Grote was vooral zo beroemd omdat hij zo’n goede legeraanvoerder was en omdat door hem de Griekse cultuur over een groter gebied werd verbreid.


§7 Rome verovert heel Italië
De inwoners van Rome leefden eerst van de landbouw. Nadat de Etrusken (Midden-Oosten) Rome had veroverd, nam de handel sterk toe. Als gevolg hiervan groeiden Rome en andere dorpen uit tot steden. Rond 500 voor Chr. kwamen de inwoners van een aantal steden in opstand tegen de Etrusken (waaronder Rome).
In de 2e eeuwen daarna veroverde Rome heel Italië (behalve het uiterste noorden). De Romeinen zouden Italië bijna duizend jaar regeren.
 

Republiek: Eerst werd Rome geregeerd door koningen, maar al snel veranderde dat en werd Rome een republiek. Dit is een regeringsvorm waarin telkens na verloop van tijd nieuwe bestuurders worden gekozen.
De bestuurders:
- 2 consuls (elk jaar nieuwe, legeraanvoerders);
- De Senaat (raad van ouderen, hierin zaten mensen die vroeger bestuurder waren geweest, deze gaven raad aan de bestuurders);
- Volksvergadering (De Romeinse mannen, maar die hadden weinig invloed op het bestuur).


§8 De republiek, een gelaagde samenleving
Patriciërs: De rijke Romeinen die aan de macht kwamen nadat de Etrusken waren verdreven. Alleen zij kregen leidinggevende functies in het bestuur van de stad of in het leger.
Plebejers: Alle niet rijke Romeinen.
Afkomst bepaalde of iemand patriciër of plebejer was. Huwelijken tussen de 2 groepen was verboden. Sommige plebejers lukte het om even rijk te worden als de patriciërs. Zij moesten dan ook evenveel belasting betalen. Rijke plebejers en patriciërs vormen nu een nieuwe bovenlaag: nobiles.
Alle plebejers waren eigenlijk ontevreden. Zij mochten wel stemmen in de volksvergadering en bestuurders kiezen. Maar als ze geld wilden lenen werden er altijd woekerrentes gevraagd.
Uiteindelijk moesten de patriciërs de macht wel gaan delen, omdat ze de hulp van plebejers hard nodig hadden voor verdere veroveringen. De patriciërs leverden het geld, de plebejers de soldaten. De rijke plebejers waren nu wel tevreden omdat ze ook tot de bovenlaag behoorden, maar de arme plebejers hadden het nog steeds slecht. Ze moesten namelijk nog steeds hoge rentes betalen, ze mochten geen hoge ambten betreden en moeilijk om aan stuk land of bedrijfje te komen.


§9 De Romeinen stichten een imperium
Nadat de Romeinen Italië hadden veroverd, veroverden de Romeinen een imperium dat bestond uit het Middellandse Zeegebied en een groot deel van de rest van Europa, dit nam bijna 300 jaar in beslag. Het was geen plan, maar elk land had een andere reden (aanval bondgenoten van Romeinen, handel bedreigend, groter grondgebied).
 

Gevolgen veroveringen Romeinen:

Ø Provincies, elk onder leiding van een gouverneur, elk jaar moest er belasting betaald worden;

Ø De senaat werd machtiger in het bestuur. Hun raad werd nu bijna altijd opgevolgd, omdat ze veel ervaring hadden;

Ø De invloed van de Griekse cultuur werd sterker. De Romeinen namen er veel van over (godsdienst, wetenschap, bouwkunst). De oppergod Zeus kreeg wel een andere naam: Jupiter;

Ø Veel boeren raakten hun bedrijf kwijt en trokken naar de stad, de overgebleven familieleden konden het zware werk namelijk vaak niet aan, als de man in de oorlog moest dienen. Proletariër: Iemand die alleen kinderen bezat;

Ø Ook het aantal rijke mensen nam toe. Door de buit tijdens veldtochten, groeiende handel, te veel belasting heffen in veroverde gebieden;

Ø Veel slaven buit maken. Veel daarvan moesten werken bij grootgrondbezitters in Italië. Ze werden als vee behandeld. Overdag werkten ze met kettingen en ’s nachts sliepen de meesten in ondergrondse gevangenissen;

Ø Doordat steeds meer boeren proletariërs werden werd het Romeinse leger minder sterk. Romeinse soldaten moesten namelijk zelf hun uitrusting/wapens betalen.


§10 De Romeinse republiek wordt een keizerrijk
Tiberius en Gaius Gracchus (rijke burgers) wilden het land van de staat onder de armen verdelen. 2 voordelen:
- Werklozen konden opnieuw boer worden;
- Er zouden weer sterke boerenlegers komen.
Tiberius en Gaius Gracchus kwamen bij gevechten om het leven tussen voor –en tegenstanders van hun ideeën. De tegenstanders kregen grotendeels hun zin.
Proletariërs konden als vrijwilliger 16 jaar dienst nemen in het beroepsleger dat op voorstel van een consul was doorgevoerd. Na hun diensttijd kregen ze een stukje grond in een provincie. Hun bevelhebber zorgde voor het stukje grond, dus ze waren trouwer aan hun bevelhebber dan aan Rome. Soms trok een bevelhebber naar Rome om de macht in handen te krijgen, onder hen: Julius Caesar.
Om de macht van de senaat te herstellen pleegden enkele senatoren een moordaanslag op Caesar. Maar de senaat kreeg hierna nieuwe tegenstanders. Er ontstond een burgeroorlog, waar Caesars achterneef Octavianus uiteindelijk als winner uit kwam. Hij liet zich Augustus noemen (verhevene). Hij werd eerste keizer van het Romeinse rijk.
Pax Romana: Augustus en zijn opvolgers zorgden voor enkele eeuwen vrede in het Romeinse keizerrijk. De oorzaken van die lange vrede:

o Het leger bleef trouw aan de keizers (de soldaten kregen betere grond of meer geld na hun diensttijd);

o Er kon goed handel worden gedreven, omdat wegen werden verbeterd betere havens, overal dezelfde munt);

o Geen krachtige vijanden.


Colloseum: Beroemdste amfitheater van Rome, waar gladiatorengevechten werden gehouden. In het Colloseum zijn ook christenen gedood.
 

De meeste mensen werkten echter nog in de landbouw. Het grootste deel van het land was in handen van grootgrondbezitters. Deze lieten hun grond bewerken door slaven en vrije pachters.
De verschillende lagen:
- de rijken: Wie lid wilde worden van de senaat moest vier miljoen sestertiën (Romeinse munt) betalen, voor de minder hoge functies in het bestuur was een bezit van 400.000 sestertiën vereist en voor een functie in het bestuur van een stad 100.000 sestertiën;
- De mensen met enig bezit: De vrije boeren met een klein stuk grond, waarvan zij konden bestaan;
- De armen: Deze hadden bijna geen bezit behalve hun kleding en wat huisraad;
- De slaven.

 

Romanisering: Iedereen in het Romeinse keizerrijk kon het Romeinse burgerrecht krijgen. De Romeinse rechtspraak was zo goed dat veel volken later dezelfde rechtsregels toepasten. Met romanisering wordt bedoeld: Inburgering, je moest laten zien dat je de Romeinse cultuur had overgenomen (taal, godsdienst, literatuur, kleding).


§11 Het Romeinse wereld –en mensbeeld
Voor veel Romeinen was de aarde nog steeds een zwevende platte schijf, ook nadat veel Romeinse geleerden het wereldbeeld van de Grieken over hadden genomen.
 

Er waren wel verschillen tussen het Griekse en Romeinse Wereldbeeld:
- De Romeinen hadden een meer militaire kijk op de mens dan de Grieken;
- Ook de Romeinen bouwden tempels en theaters. Maar ze waren vooral bekend om hun amfitheaters. Er waren vooral militaire monumenten.

 

De Romeinen hadden een meer praktische kijk op de mens dan de Grieken:
- De mens was volgens de Romeinen een burger met rechten en plichten. Dus veel belang bij wetten en regels. De Basilicae was het belangrijkste gebouw waar werd rechtgesproken.
- Romeinen waren voor het verbeteren van de kwaliteit van het dagelijks leven, niet om filosofische problemen op te lossen. Daarom gebruikten zij de natuur om het leven aangenamer te maken (badhuizen).

 

Bouwkunst verschillen:
- Bij de Romeinen was het theater niet mooi op een heuvel neergezet. Maar het was meer een vrijstaande constructie;
- Bij de Romeinen was de tempel ook niet zoals bij de Grieken. De Romeinen maakten eigenlijk alleen alles mooi wat in het zicht van de mensen kwam.

 

De Romeinse rechtspraak was uniek voor die tijd. Belangrijke regels waren:
- Iemand is onschuldig tot zijn schuld is bewezen;
- Iemand die ergens van is beschuldigd, moet de kans krijgen zich te verdedigen;
- Niemand mag worden gestraft voor wat hij denkt;
- De bestuurders van een land mogen zich niet met de rechtspraak bemoeien, dat mogen alleen de rechters.


§12 Opkomst van het christendom
Jodendom: De joden geloofden maar in één god. De joden hadden regels waarnaar de mens moest leven. De Tien geboden zijn de bekendste. Het belangrijkste heiligdom van de Joden is de tempel in Jeruzalem.
Tanach: De Joodse bijbel. De christenen noemen dit: Het oude testament.
Het is een verzameling van boeken, waarvan de eerste 5 de belangrijksten zijn. Die heten samen de Torah (de wet).
Onder de koningen David en Salomon (1000 voor Chr.) Leefden de Joden in een onafhankelijk koninkrijk, maar ze werden overheerst omdat ze een klein volk vormden door de o.a. de Egyptenaren en de Perzen. Een verlosser (messias) was toen nodig die het koninkrijk van David weer moest herstellen. Nadat de Joden een opstand tegen het Romeinse rijk (ze waren inmiddels ingelijfd) zagen mislukken vluchtten de joden naar andere gebieden in het Midden-Oosten.

 

Jezus van Nazareth:
- Hij was een leraar in de tijd van keizer Augustus;
- Sommigen gingen hem zien als de verlosser, die hun ging bevrijden van de Romeinen;
- Hierdoor werd hij veroordeeld door de Romeinse gouverneur: Pontius Pilatus. En aan het kruis gehangen;
- Zijn ideeën werden na zijn kruisiging echter nog steeds verspreid, door zijn volgelingen: apostelen

Het Oude en het Nieuwe testament vormen samen de Bijbel van de christenen.
Het laatste Oordeel: Niet gelovigen komen in de hel en gelovigen in de hemel volgens het christendom.
De belangrijkste en oudste sacramenten (heilige handelingen) van het christendom zijn:
- de doop;
- De eucharistie;
- De biecht.

 

Romeinse bestuurders vonden het niet erg als er andere goden werden aanbaden. Maar het christendom was lange tijd verboden. De Romeinse bestuurders vonden namelijk dat de christenen meer trouw toonden aan hun geloof dan aan de Romeinse keizer.
In 313 werd het christendom toegestaan door keizer Constantijn, die zelf ook christen werd. In 394 maakte keizer Theodosius het christendom zelfs tot enig toegestane godsdienst.
Toen het Romeinse rijk in de 5e eeuw na Christus op bestuurlijk gebied uiteenviel. Bleef de kerkelijke organisatie voor een groot deel gehandhaafd.
Bisschoppen: Deze stonden centraal in de kerkelijke organisatie.
Paus: Deze stond aan het hoofd van de West-Europese bisdommen.


§13 Het West - Romeinse rijk valt uiteen in Germaanse staten
Tijdens de laatste eeuwen van het Romeinse rijk trokken Germaanse volken het rijk binnen. Een deel van de Germanen die zich in het Romeinse rijk vestigden, romaniseerde, het merendeel niet.
Elk Germaans volk was verdeeld in verschillende stammen. In iedere stam had de vergadering van vrije mannen de meeste macht. Slaven vormden de onderste laag. Vrijgelatenen de middelste laag en vrije mannen in de bovenlaag. Vrouwen en kinderen moesten hun man of vader volledig gehoorzamen.

 

Verschillen godsdienst Germanen/christendom:
- De Germanen vereerden meer goden (verbeeldden vaak natuurkrachten);
- Elke Germaanse stam gaf zijn goden een naam;
- Elke Germaanse stam had ook weer een andere oppergod die verbonden was met iets;
- Er was ook een overeenkomst: christenen en Germanen geloofden in leven na de dood.
- Er bestonden andere waarden in de Germaanse godsdienst (eren van voorvaderen, stamland verdedigen, het welzijn van familie).

 

In de 5e eeuw werd de invloed van de Franken steeds groter en de Romeinse invloed steeds minder. De Romeinen trokken zich terug. De Romeinen die zich niet terugtrokken vermengden zich met de Franken. Romeinse bouwwerken werden verwoest of vervielen. Clovis werd in 481 koning van één van de Frankische stammen omdat ze een leider nodig hadden. Met hem begonnen de Middeleeuwen.

H3 DE MIDDELEEUWEN

 

§1 De verbreiding van het christendom in Europa
In 481 werd Clovis koning van één van de Frankische stammen. Onder zijn leiding werden sommige Frankische stammen verslagen, andere sloten zich uit eigen beweging bij hem aan. Clovis bekeerde zich tot het christendom in 496. Hij zorgde ervoor dat zijn volk hoe dan ook gekerstend werd.

In 768 kwam een koning aan de macht die niet alleen de Franken verenigde, maar ook grote gebieden veroverde: Karel de Grote. Hij dwong de Saksen, onder bedreiging met de doodstraf het christendom aan te nemen (nadat hij het rijk van de Saksen veroverd had).


Amandus (Franse monnik) paste in de 7e eeuw een nieuwe strategie toe voor het kerstenen:

· De monniken stichtten kloosters en trokken nieuwe monniken aan. Met het klooster als centrum verrichtten de monniken hun bekeringswerk. Vanuit zo’n klooster werden ook nieuwe kloosters gesticht;

· Daarnaast streefden de monniken ernaar de regionale machthebbers eerst te bekeren, zodat hun het volk die godsdienst konden opleggen.

 

In 690 stak Willibrord over naar de Nederlanden om de Friezen te bekeren. De Friezen kwamen herhaaldelijk, zodat het succes uitbleef, dus vestigde hij zich maar in Utrecht. Zo werd hij de eerste bisschop van Utrecht.

In 716 wilde een andere Engelse monnik, Bonifatius, eveneens de Friezen gaan bekeren (ook hij had geen succes). Dus hij bekeerde na opdracht van de paus iedereen ten oosten van de Rijn. In 732 werd hij door de paus tot aartsbisschop van Minz benoemd. In 754 werd hij gedood door de Friezen, na alweer een poging om de Friezen te kerstenen.

De Franken en Germanen namen wel de rituelen en de buitenkant van het christendom over (ze lieten zich dopen en profiteerden van de geletterdheid van de monniken). Maar ze bleven hun eigen gebruiken en tradities houden (vooral de Germanen).

Tussen de 8e en de 10e eeuw werd ook het christendom door Slavische vorsten ingevoerd (Slovenië, Kroatië, Tsjechië, Slowakije en Polen), door prestige en overwicht van het christendom.
Slavische volken op de Balkan (Bulgarijë en Servië) werden tot het christendom gebracht vanuit het Bryzantijnse tijk. Dit was vooral het werk van Griekse missionarissen.

De Griekse broers Methodius en Cyrillus deden in de 9e eeuw al bekeringswerk onder de Tsjechen en Slowaken.

Er ontstond wel tegenstellingen tussen de christelijke kerken in West- en Oost-Europa, doordat het christendom vanuit twee plaatsen verbreid werd (Romeinse rijk en Byzantijnse rijk). Ze worden ook wel de katholieke- en de orthodoxe kerk genoemd (West en Oost). In 1054 kwam er een definitieve scheiding.


§2 Karel de Grote
In 768 werd Karel de Grote koning van de Franken. Hij kreeg te maken met de volgende problemen:
- De grote verdeeldheid in zijn rijk;
- De armoede;
- De geringe ontwikkeling van de meeste van zijn onderdanen;
- De dreiging van invasies vanuit het noorden en westen (Friezen en Noormannen), het oosten (Saksen en Avaren) en het zuiden (arabieren).

 

Dit werd allemaal veroorzaakt door de lappendeken van talen, stammen, gebruiken en eigengereide edelen die delen van zijn rijk bestuurden.

Karel de Grote ging een bondgenootschap aan met de kerk. Omdat die het lezen en schrijven beheersten. Hij verhief hun taal (Latijn) tot bestuurstaal en taal van wetgeving. Hij benoemde geestelijken tot ambtenaren. Bij het latijn hoorde het christendom, dus het is logisch dat hij de kerstening steunde. Hij liet geestelijken boeken uit de Grieks – Romeinse tijd overschrijven en liet hen kennis van de Romeinen over technieken etc. verspreiden.

Een krijger kreeg een bepaald gebied in leen waarvan de boeren delen van de oogst aan hem moesten afdragen in ruil voor bescherming en het verrichten van bepaalde diensten. In geval van oorlog kwam de krijger dan helpen. Bijna hun hele leven bestond uit trainen voor de strijd en het voeren van oorlog.

Karel de Grote sprak ook recht, verrichtte benoemingen, luisterde naar specifieke problemen van de streek, beloonde dapperen, en gaf geschenken in gebieden die hij bezocht tijdens zijn reizen door zijn rijk (dit om de samenhang van het rijk goed te houden).

In 800 werd Karel de Grote gekroond tot keizer van de Romeinen. Het leek alsof er weer een groot Romeins rijk zou ontstaan, maar onder zijn opvolgers viel het rijk uiteen. Dat had verschillende oorzaken:
- De gewoonte onder de Germanen om het rijk te verdelen onder alle zonen van de vorst;
- De oorlogen die de opvolgers van Karel d Grote met elkaar voerden;
- De aanvallen van andere volken zoals de Noormannen, de moslims en de Hongaren.


§3 De boeren
De meeste Romeinse steden liepen in de Vroege Middeleeuwen grotendeels leeg. Dit had te maken met het uiteenvallen van het Romeinse rijk:

 

Ø Veel steden waren groot geworden doordat er Romeinse soldaten waren gelegerd en doordat er Romeinse bestuurders woonden, na het uiteenvallen trokken ze weg;

Ø De Romeinen hadden ervoor gezorgd dat er over goede wegen veilig handel kon worden gedreven, later toen het rijk uiteengevallen was werden de wegen niet meer onderhouden en de handelaren hadden grote kans overvallen te worden, daarom werden veel handelaren boer;

Ø Handwerkslieden kregen ook minder werk, omdat hun producten alleen nog maar werden gekocht door mensen uit hun eigen omgeving, ook zij werden daarom boer.

 

De bisschoppen bleven hun bisdommen wel vanuit steden besturen (heel klein). Dankzij de geestelijken bleef er voor een aantal mensen zoals de herbergier en ambachtslieden, werk in de stad.

Soms door het slechte weer stierven hele streken uit door hongersnood. De meeste mensen leefden in armoedige omstandigheden, waren vaak ziek en ondervoed, dus de kans was klein om oud te worden.

In het Romeinse rijk bestond een agrarisch-urbane cultuur (de bevolking leefde zowel op het platteland als in steden). In de vroege Middeleeuwen veranderde West-Europa in een agrarische cultuur (een samenleving waarin bijna de hele bevolking op het platteland woont en leeft van landbouw).

Sommige Germaanse machthebbers slaagden erin grote gebieden met landbouwgrond in bezit te krijgen, net als bisschoppen en abten van kloosters (grootgrondbezitters). Zij werkten volgens het hofstelsel:
- De kern van een hof/domein werd gevormd door de versterkte boerderij, het kasteel of het klooster en de bijbehorende landerijen van de grootgrondbezitter. Daaromheen woonden horige boeren die grond in pacht hadden;
- Op de domeinen zorgden de mensen voor bijna alles wat ze nodig hadden.

Ruim 90% van de bevolking leefde op één van deze domeinen. Hier een daar woonden ook nog vrije boeren. De meeste mensen waren horigen (mensen die hoorden tot de grond die zij bewerkten, zij mochten niet verhuizen en ook niet trouwen met iemand van buiten het domein, dit was erfelijk). Verplichtingen aan grootgrondbezitter:
- Zij moesten als pacht een deel van wat hun boerderij voortbracht, aan de heer afstaan;
- Zij moesten herendiensten verrichten. De belangrijkste dienst was het bewerken van de landerijen van de heer.

 

Binnen de groep van horigen was ook sterke gelaagdheid:
- de hoeveelheid land;
- de hoeveelheid diensten;
- de hoeveelheid pacht die men moest betalen.
Horigen konden zich ook vrijkopen.

 

Omdat er in de Middeleeuwen nauwelijks nog grote steden waren konden grootgrondbezitters geen grote hoeveelheden producten meer aan de steden verkopen. Daardoor gingen hun inkomsten achteruit. Dus het was goedkoper om hun slaven een deel van hun grond in pacht te geven. Zo werden in de Middeleeuwen steeds meer slaven horige.


§4 De edelen
Lage edelen beheerden maar één of enkele domeinen en woonden op kleine kastelen (leek meer op boerderijk met torens). Er waren maar enkele hoge Edelen, die woonden in grote burchten. Zij aten elke dag vlees en droegen kleren van bont en zijde. Hoge edelen bezaten vaak honderden domeinen, die zij niet allemaal konden beheren, dus gaven zij deze in leen aan lagere edelen, in ruil voor hulp bij bijvoorbeeld oorlogen. Deze leenmannen gaven ook weer in leen aan achterleenmannen etc. Dit stelsel wordt ook wel het leenstelsel of feodale stelsel genoemd. In de Middeleeuwen werden leenmannen vazalleen genoemd.
 

Verplichtingen voor de leenman aan de leenheer en andersom:

  1. De leenheer leende de leenman land;
  2. De leenheer gaf de leenman bescherming;
  3. De leenman beloofde de leenheer trouw te zijn;
  4. De leenman kwam zijn leenheer met gewapende mannen te hulp als deze moest oorlog voeren;
  5. De leenman gaf zijn leenheer raad als deze erom vroeg en hielp bij de uitvoering van besluiten;
  6. De leenman sprak recht op zijn leen volgens de richtlijnen van de leenheer;
  7. De leenheer kon een leenman zijn leen afnemen als de leenman zich niet aan zijn afspraken hield;
  8. Als de leenheer of leenman stierf, was het verdrag beëindigd. Met een nieuwe leenheer of leenman werd een nieuw verdrag gesloten.
     

Vanaf de 9e eeuw werden de lenen erfelijk.

§5 De geestelijken
De paus, de bisschoppen en de priesters behoren tot de seculiere geestelijkheid (dat wil zeggen tussen de mensen). De monniken en nonnen behoren tot de reguliere geestelijkheid (dat wil zeggen dat ze in kloosters leefden volgens strikte regels).

De lage geestelijkheid bestond uit dorpspriesters. Deze waren meestal van boerenafkomst en hadden weinig of geen opleiding, zij moesten toezicht houden op het leven van hun inwoners van de parochie (een groep gelovigen, die meestal samenviel met een drop in een domein, iedere parochie had een eigen kerk). Boven de dorpspriesters stonden de bisschoppen (meestal van adellijke afkomst). Zij benoemden en ontsloegen dorpspriesters en ze beheerden het kerkelijk bezit in hun bisdom. Hierboven stonden de aartsbisschoppen. Zij hadden een eigen bisdom en oefenden daarin dezelfde taken uit als de bisschop. Bovenaan stond de paus. Hij bestuurde de Kerk en had het recht kerkelijke wetten en bepalingen af te kondingen waaraan alle christenen zich moesten houden. Hij kon ook concilies (kerkvergaderingen van alle bisschoppen) bijeenroepen.

Aan het hoofd van elk klooster stond een abt of abdis. Er waren regels wat betreft werken, bidden, eten, slapen en kleding. In de kloosters heerste een strenge discipline. De regels komen oorspronkelijk van Benedictus (stichter van een klooster). Ook moesten monniken en nonnen de gelofte van armoede, kuisheid en gehoorzaamheid afleggen (geen eigen bezittingen, niet trouwen en de abt of abdis altijd gehoorzamen). Je was non of monnik voor je hele leven. Ze hielden zich bezig met het verspreiden van het christendom, zoeken naar verbeteringen bij het verbouwen van gewassen en het fokken van dieren. Ze gaven ook onderdak aan pelgrims en reizigers, ze gaven onderwijs en ze bestudeerden boeken uit de Romeinse tijd.

Tot in de Late Middeleeuwen waren de geestelijken de enigen die konden lezen. De mensen moesten het daarom hebben van mondelinge informatie. Zij hadden ook als enige contact met mensen buiten hun domein. Het gevolg was dat de geestelijken iedereen kon beïnvloeden door het nieuws anders te vertellen.

De kerk kon ook belastingen aan het volk opleggen. Alle christen gaven 1/10 van hun inkomsten aan de kerk. Daarbij kwamen nog giften.

Kerken waren de belangrijkste bouwwerken in de Middeleeuwen. De belangrijkeste middeleeuwse bouwstijlen, Romaans en gotisch waren nauw met de kerk verbonden.


§6 Opkomst van de islam in de Arabische wereld
De cultuur van het Midden-Oosten is ontstaan in de 6e eeuw op het Arabisch schiereiland. Daar was Mekka de belangrijkste en welvarendste stad. Tevens lag het op een knooppunt van de handelswegen. Rond 570 werd daar Mohammed geboren. Hij was erg geïnteresseerd in godsdiensten. Vooral in die van joden en christenen die maar in één god geloven. Hij wordt ook wel de boodschapper genoemd omdat hij van een engel de opdracht kreeg diens bestaan kenbaar te maken aan de mensen. Aanvankelijk wilde Mekka niet naar hem luisteren, maar na jarenlange strijd deerde de profeet in 630 in triomf terug in Mekka (hij had uitgeweken naar Medina). Twee jaar later overleed hij.

Islam betekent letterlijk `onderwerping aan gods wil`. Het is de op een na snelst groeiende godsdienst na het christendom.

De opvolgers van Mohammed haalden veel militaire successen. In enkele jaren werden grote delen van het Perzische en Byzantijnse rijk veroverd, evenals de kuststrook van Noord-Afrika. In 711 stak een Arabisch leger onder leiding van Tarik de zeestraat tussen Afrika en Spanje over. Het grootste deel van het Iberisch schiereiland werd vervolgens veroverd. In 732 werd een Arabisch leger in Frankrijk wel verslagen. Ruim een eeuw na de dood van Mohammed strekte het rijk zich uit van de Atlantische Oceaan tot de Indus.

De meeste volken namen geleidelijk de Islam over, ze verplichten het de bevolking in veroverde gebieden niet. Dit had te maken met de volgende oorzaken:

 

Ø Niet-moslims werden door Arabieren als tweederangsburgers beschouwd. Ze mochten geen wapens dragen en mochten niet trouwen met moslimvrouwen (een moslim mocht wel trouwen met een niet islamitische vrouw);

Ø Niet-moslims moesten een speciale belasting betalen;

Ø Men kon op eenvoudige wijze moslim worden. Het uitspreken van de geloofsbelijdenis was voldoende.

Ø Moslims die een andere godsdienst aannamen moesten echter wel vermoord worden


§7 Het Arabisch – Islamitische wereld- en mensbeeld
Allah heeft de mens, de aarde en de hemelen geschapen volgens de islam. Naast Mohammed waren Abraham, Mozes en Jezus ook profeten. Hun woorden waren echter door hun volgelingen verkeerd doorgegeven.

Mohammed, was zowel een godsdienstig als een politiek leider. Hij stichtte een staat, waarvan hij zelf staatshoofd was. Ook zijn opvolgers (kaliefen) waren tegelijk religieuze als politieke leiders. De moslims deelden de bewoonde wereld in twee delen in:
- De dar al-ilam (het gebied van de islam);
- De dar al-harb (het gebied van de oorlog).

Het wereldbeeld van Ptolemaeus, met de aardbol als centrum van het heelal, werd door de Arabieren overgenomen. De Kaäba in Mekka werd op kaarten voorgesteld als het centrum van de wereld.

Elke moslim behoort vijf uilen uit te voeren:
- Het uitspreken van de geloofsbelijdenis: `Er is geen god van Allah en Mohammed is mijn profeet`
- Het gebed vijfmaal per dag volgens strenge richtlijnen uitvoeren;
- Het geven van aalmoezen;
- Het vasten in de maand Ramadan van zonsopgang tot zonsondergang;
- De hadj (pelgrimstocht) die een moslim minstens eenmaal in zijn leven naar Mekka moet ondernemen, als hij ertoe in staat is.

Samen met de soenna (alle overgeleverde handelingen en uitspraken van de profeet) is de Koran de bron voor de sharia (de weg die gevolgd moet worden), de islamitische wetgeving. De sharia bestaat niet alleen uit godsdienstige regels en plichten, maar ook uit familierecht, strafrecht en volkenrecht. De sharia is in de loop der eeuwen door schriftgeleerden opgesteld.

Een van de plichten van de Koran is de djihad (inspanning op weg van Allah). Het betekent letterlijk: de innerlijke strijd in ieder mens tussen het goed en het kwade.

De Koran heeft enkele strenge regels over eten en drinken: Vlees is verboden met uitzondering van goedgekeurde dieren als schapen, geiten, kamelen en wild dat was gevangen met speciaal afgerichte honden. Het drinken van alcohol is ook verboden.

De Arabische kunst kende een grote bloei van de 8e tot de 12e eeuw. Belangrijke centra waren de steden Bagdad, Damascus, Cairo en Cordoba. Een bekende raamvertelling van de Arabieren is Duizend-en-een-nacht. Bekende verhalen uit deze verzameling zijn Sinbad de Zeeman en Alladin en de wonderlamp.

De Arabieren hadden op wetenschappelijk gebied een grote voorsprong op de Europeanen (geografie, sterrenkunde, wiskunde, geneeskunde en filosofie). De beroemdste geleerden waren Ibn Sina (Avicenna) en Ibn Roesjd (Averroës). In de Arabische wereld bestonden gunstige omstandigheden voor de ontwikkeling van onderwijs en wetenschap:


- De Arabische geleerden stonden open voor kennis uit oudere tijden;
- De islamitische wereld lag tussen Zuid-oost-Azië, Afrika en Europa. Contact met deze landen leverde veel kennis op. In India leerden de moslims in de 8e eeuw het getallensysteem kennen. Zij namen dit over en ontwikkelden het verder;
- De Arabische geleerden deden meer mee aan wetenschappelijke experimenten dan de Europese in de Middeleeuwen (de islam legde nauwelijks beperkingen op dit gebied op, het christendom wel);
- Geleerden stonden in hoog aanzien.

Spanje (voor een groot deel veroverd door de Arabieren) vormde de belangrijkste brug tussen Europa en het Midden-Oosten. Studenten uit Europa trokken naar Arabische universiteiten in Spanje om van de kennis te profiteren.


§8 Kruistochten tegen de moslims
In 1095 riep de paus alle mensen in Europa op mee te doen met de bevrijding van Palestina (land waar christendom was ontstaan). Tot in de 7e eeuw maakte Palestina deel uit van het Byzantijnse rijk. In die eeuw werd een deel daarvan (waaronder Palestina) veroverd door de islamitische Arabieren. In het begin lieten ze weinig toe van de christenen en de joden, maar snel werden ze meer verdraagzaam en mochten de joden en christenen blijven wonen in Palestina. Dit veranderde in de 11e eeuw toen een groot deel van het Midden-Oosten werd veroverd door een ander islamitisch volk (de Turkse Seldsjoeken). Pelgrims werden slecht door hun behandeld. Dus de Paus werd om militaire hulp gevraagd om verloren gebieden weer te heroveren. Uit alle lagen meldden mensen zich om Palestina te bevrijden. Enthousiasme en voor de bevrijding van het heilige land waren voor veel mensen het belangrijkste motief. Maar voor sommigen ging het gewoon om het avontuur, roem en rijkdom. Misdadigers die meegingen hoefden hun al geplande straf niet te ondergaan.

Tussen 1096 en 1270 trokken verschillende legers richting Palestina. Deze worden kruistochten genoemd, omdat de deelnemers een kruis op hun kleding hadden gemaakt. Daarmee werd het christendom bedoeld. De Eerste kruistocht was succesvol. De kruisvaarders verzamelden zich in Constantinopel en trokken vanuit daar richting Jeruzalem. Na drie jaar werd Jeruzalem ingenomen en de moslimbevolking uitgemoord. Nadat Saladin (sultan Egypte) in 1187 Jeruzalem had heroverd, ondernamen de Duitse keizer en de koningen van Engeland en Frankrijk een kruistocht, die door gebrek aan samenwerking mislukte. Alle daaropvolgende kruistochten verliepen allemaal zonder succes.


§9 Herleving van handel, ambachten en steden vanaf de 11e eeuw
De handel in West-Europa was sinds de 5e eeuw bijna verdwenen. In de loop van de 11e en 12e eeuw wisten de kooplieden een groot deel van de hindernissen voor de handel te overwinnen:
- De kooplieden in elke stad gingen samenwerken. Zij sloten zich aan bij een gilde (deze diende de belangen van mensen die hetzelfde beroep uitoefenden). Het gilde van de kooplieden zorgde voor gewapende begeleiding tijdens handelsreizen;
- De kooplieden en stedelingen kregen soms steun van de landsheer en hoge edelen. Zij beschermden kooplieden tegen rovers en piraten, zorgden voor verbetering van wegen bruggen en hielpen een einde te maken aan de tol en belastingen die de lagere adel aan de kooplieden oplegde, er werd ook weer een muntenstelsel ingevoerd.

De Europese handel herleegde het eerst in Italië. Dat lag gunstig voor de handel tussen het Midden-Oosten en Europa. Kooplieden uit steden als Venetië en Genua wisten door samenwerking goede handelsbetrekkingen met het Byzantijnse rijk en de moslimgebieden op te bouwen. Deze Italianen leverden voedsel en wapens aan kruisvaarders en op de terugweg namen ze allerlei luxe artikelen mee, zoals zijde en specerijen.


Kooplieden van verschillende steden gingen samenwerken. Een voorbeeld daarvan is de Hanze in Noordwest-Europa. Later werd de invloed van de kooplieden zo groot dat zij het bestuur van de steden in handen kregen. Samen probeerden de steden zoveel mogelijk handelsbelemmeringen weg te werken:
- Dezelfde munt, maten en gewichten

- Bepaalde handelswaar werd over verschillende schepen verdeeld, waardoor het verlies werd gedeeld, als een schip zou vergaan.
De Hanze was voornamelijk een Duitse organisatie, maar er deden ook steden uit de Nederlanden, Baltische staten, Noorwegen en Polen mee. In ons land o.a. Deventer, Kampen en Zwolle.

- De steden herleefden tegelijkertijd omdat de stad de beste verzamelplaats is voor mensen die goederen en producten willen kopen en verkopen.

- Steden groeiden omdat de werkgelegenheid toenam.
- Boeren die te weinig grond hadden of aangetrokken werden door het stadse leven trokken ook naar de stad.
- Er bestond ook een regel dat als een horige minimaal een jaar en een dag in een stad had geleefd, hij niet langer door zijn heer kon worden opgeëist.
- In de steden herleefden ook de ambachten, dit werd later ook de grootste bevolkingsgroep (metselaars, timmerlieden, smeden, bakkers etc.).

- Door de herleving van de handel ontstond er weer een agrarisch-urbane samenleving.

Ambachtslieden verkochten voornamelijk aan bewoners van de stad en aan de boeren in hun omgeving. Boeren verkochten weer levensmiddelen aan de stedelingen.
Anders ging het in grote steden. In Parijs leefden in de 14e eeuw bijvoorbeeld 60.000 mensen. Hier groeide de behoefte om op grote schaal te gaan produceren. Soms gebeurde dit bij knechten thuis, die daar hun werktuigen hadden staan. Soms ook werkten de arbeiders gezamenlijk in een bedrijf. De grootste tak was textiel. Eenmaal per jaar werd in grote steden ook een jaarmarkt gehouden. Duizenden bezoekers trokken dan naar zo’n markt.


§10 Zelfstandigheid van de steden neemt toe
In het begin waren de stedelingen even onvrij als de boeren op een domein, wegens allerlei verplichtingen tegenover hun grootgrondbezitter, op wiens grond de stad lag. Vooral de handelaren konden deze herendiensten niet goed combineren met handel drijven. De stadsbewoners verzochten daarom de landsheer (koning, graaf of hertog) om de stad en de stedelingen los te maken uit het feodale systeem en aparte rechten (stadsrechten) te schenken. Veel waren bereid dit te geven. In ruil voor deze rechten eisten de hoge edelen erkenning als landsheer en het betalen van belastingen. Zij konden dan rekenen op financiële steun van de steden. De stadsrechten verschilden van stat tot stad. In de meest vergaande vorm hielden zij in:
- geen verplichtingen meer tegenover de grootgrondbezitter;
- zelf bestuur en rechtspraak mogen regelen;
- zelf mogen bepalen wie stadsburger is en wie niet.

De steden buitten de erfopvolging kwesties uit. Als een graaf of hertog bijvoorbeeld kindloos stierf, of alleen dochters of minderjarige zonen naliet, was het vaak niet duidelijk wie de wettige opvolger moest zijn. Dus de steden steunden één van de kandidaat-opvolgers in ruil voor meer zelfstandigheid en invloed op het landsbestuur (Brussel, Antwerpen, Leuven, Den Bosch).

Veel stadsbestuurders wilden het leven in de steden zoveel mogelijk zelf regelen. Daarom werden de ambachtslieden per beroep verenigd in gilden: van de wevers, de bakkers, de slagers etc. Meestal werkten deze mensen van harte mee bij het oprichten van een gilde. Vooral omdat alleen gildeleden hun beroep mochten uitoefenen. Er kwamen ook regels waren gildeleden zich moesten houden. Zo’n reglement werd ook wel een gildebrief genoemd. Daarin werd precies voorgeschreven hoeveel leerlingen en knechten een meester mocht hebben, hoe lang de werktijden waren, welke materialen en werktuigen wel of niet mochten worden gebruikt, welke kwaliteit de producten moesen hebben, waar een wanneer de producten mochten worden verkocht, wt de prijs van de producten was.
Door al deze bepalingen was er geen onderlinge concurrentie en hadden alle gildeleden een ongeveer even groot inkomen. Ook konden de burgers rekenen op een vaste en goed kwaliteit

Aan het eind van de Middeleeuwen waren stad en platteland nauw verweven. Het platteland produceerde voedsel en grondstoffen (vlas, hout, baksteen). De stad produceerde nijverheidsproducten. Voor beide bevolkingsgroepen ook belasting. De geestelijkheid verzorgde het onderwijs, bestuur en rechtspraak. Doordat de steden groeiden ontstond er een mengeling van vele talen, culturen, goederen en munten. Het platteland kwam steeds meer op de 2e plaats. Het ging zelfs zover dat het begrip `boer` in de 16e eeuw tal van negatieve betekenissen kreeg. Pas in de 17 eeuw veranderde dit weer een beetje. De landman wordt dan weer symbool van het goede, van eerlijkheid en eenvoud.

 

§11 Opstanden en ketterijen worden onderdrukt

De arbeiders leefden in armoedige omstandigheden ondanks dat de steden in welvaart toenamen. Er kwamen grote opstanden in de 14de eeuw toen er veel arbeiders werkloos werden. De arbeiders wisten soms het bestuur over te nemen maar dat lukte nooit lang omdat ze weinig bestuurservaring hadden. De bovenste laag van de bevolking kreeg de touwtjes weer in handen met hulp van de officiële kerk, de vorst en de plaatselijke adel. Dat ging vaak op een bloedige manier.

De kerk, als instelling, had te maken met mensen die de macht van de kerk misbruikte. Zoals mensen die zich verkleedde als abt op bisschop die kerkelijke gezag uitoefenden ten eigen bate. Daardoor gingen christenen, die de leer van eenvoud, naastenliefde en vergevingsgezindheid serieus na wilden leven, scherpe kritiek uitten en afkeren van de kerk.

Het was soms wel zo dat de kerk ging kijken wat er fout ging en luisterde naar de kritiek. Zo’n kritische beweging werd dan monnikenorde genoemd en kreeg een officiële plek in de kerk. Vaak werd dan gezegd dat de kritiek onterecht was en werd zo’n beweging ketterij genoemd. Ketterijen zijn dus meningen die de leiders van de kerk hebben verboden. De kerk vervolgde de aanhangers, zo waren veel Katharen uit Frankrijk vermoord of op de brandstapel gekomen.

Er kwamen telkens weer ketterijen ondanks dat het bloederig werd onderdrukt. Twee kloosterorden hadden een belangrijk aandeel in het bestrijden van ketterijen, de Dominicanen en de Franciscanen. Ze stonden beide voor waarden en normen, gedragsregels. De kerk wilde de Franciscanen vervolgen maar zij wilde juist mensen van ketterijen te weerhouden. Geestelijken vielen niet onder gewone rechtspraak maar onder kerkelijke gerechtshoven. Ook andere mensen konden ermee te maken krijgen, ze konden in de ban komen (dus uit de kerk gezet worden) of als ketterij worden beschuldigd. De kerk leverden mensen uit die veroordeeld waren tot ketterij aan de gewone rechters.

Veel Dominicanen kregen in de 13de eeuw een aandeel in de special gerechtshoven die bestemd was voor het opsporen en berechten van ketters. Dat werden rechtbanken van inquisitie genoemd. Veel mensen zijn op die manier op de brandstapel gekomen. De kerk wist de ketterijen in de 14de en 15de eeuw op zulke manier te onderdrukken.

§12 Het conflict tussen de christelijke kerk en de vorsten
Toen er christelijke keizers kwamen, vonden die het vanzelfsprekend dat zij invloed op godsdienstige zaken konden uitoefenen. Keizer Theodosius maakte het christendom tot staatsgodsdienst. De keizers benoemden voortaan de bisschoppen in de grote steden en de abten van de grote kloosters. Karel de Grote voelde zich opvolger van de West-Romeinse keizers en liet zich door de paus tot keizer kronen (800).

In de 11e eeuw begonnen Benedictijner monniken van het klosster Cluny (Frankrijk) zich te verzetten tegen de macht van de vorsten over de kerk. Zij vonden dat in de christelijke wereld het primaat (hoogste gezag) toekwam aan de geestelijke macht. Hildebrand, een monnik uit Cluny, werd raadgever van de paus. Hij pleitte ervoor dat de paus voortaan gekozen diende te worden door de geestelijkheid van Rome (1059) Toen Hildebrand zelf paus (Gregorius VII) was geworden, ontbrandde het conflict over de investituur (benoeming). Hij verbood het benoemen van kerkelijke functionarissen door vorsten. Dit was gericht tegen Hendrik IV, keizer van het Duitse rijk. Hendrik zorgde ervoor dan zijn bisschoppen in het Duitse rijk Gregorius niet meer als paus erkenden. Daarop deed Gregorius Hendrik in de kerkelijke ban. De Duitse leenmannen kozen voor de paus, want zij waren bang dat de koning te machtig zou worden. Dus Hendrik IV ging naar Italië voor vergiffenis. Hendrik IV bleef echter bisschoppen en abten benoemen, dus Gregorius deed Hendrik opnieuw in de kerkelijke ban. Hendrik IV liet daarom een tegenpaus benoemen en trok met hem naar Rome waar Gregorius VII verdreven werd. Hendrik IV werd toen door de tegenpaus tot keizer gekroond.


§13 Begin van staatsvorming: nationalisme en centralisatie
Nationalisme betekend: Het gevoel van saamhorigheid van een groep mensen die samen een staat vormen of willen vormen. Voor dat gevoel van saamhorigheid zijn enkele voorwaarden:
- Het besef over gemeenschappelijke ervaringen te beschikken (bijvoorbeeld gemeenschappelijke geschiedenis en tradities);
- Het besef gemeenschappelijke belangen te hebben.
Verschillende omstandigheden zijn gunstig voor het ontstaan van
nationalisme:
- dezelfde taal;
- dezelfde godsdienst;
- hetzelfde vorstenhuis erkennen.

In de Middeleeuwen ontstonden de staten Engeland en Frankrijk. Het nationalisme groeide vooral in de Honderdjarige Oorlog. Maar trouw aan de koning woog zwaarder dan het gevoel Fransman of Engelsman te zijn voor de meesten. Vanaf de tweede helft van de 16e eeuw ontstonden ook nationale gevoelens in de Republiek, waar de oorlog tegen Spanje een gemeenschappelijke ervaring werd.

Centralisatie is het samentrekken van het bestuur naar één centrum. Het gaat samen met staatsvorming. Het begin van staatsvorming en centralisatie deed zich voor het eerst voor in Engeland. In 1066 veroverde de Normandische hertog Willen de Veroveraar Engeland (slag bij Hastings). Hij slaagde erin zelf de macht in heel Engeland in handen te houden:
- Als koning van Engeland gaf hij het grootste deel van de grond in leen aan zijn Normandische ridders (hoge adel) en soldaten (lage adel). Wel kleine gebieden, om te voorkomen dat ze te veel macht zouden krijgen;
- Willem deelde het land in counties (graafschappen) in, maar de werkelijke bestuurder van een county was niet een graaf, maar een koninklijke ambtenaar (sheriff);
- Willem de Veroveraar stuurde ambtenaren naar alle steden en dorpen in Engeland. Zij noteerden hoeveel mensen er woonden en hoeveel grond zijn bezaten (Domesday Book). Hij deed dit voor zijn belastingen.

De opvolgers van Willem de Veroveraar krgen toch te maken met de groeiende invloed van adel, geestelijkheid en burgerij. Na een nederlaag tegen de Franse koning Filips Augustus, werd de Engelse koning Jan zonder Land in 1215 gedwongen de Magna Charta (grote oorkonde) te onderteken. De koning mocht nu geen belasting meer opleggen zonder toestemming van de adel, geestelijkheid en burgerij.


In de 14e eeuw ontstond het Hogerhuis (House of Lords) waarin de koning en de hoge adel zitting hadden en konden overleggen. Ook ontstond er een soortgelijk iets voor de lage adel en burgerij. Het Lagerhuis (House of commons). Beide Huizen samen werden het parlement genoemd.

Pas tegen het einde van de 15e eeuw beheersten de Franse koningen bijna het hele gebied van het tegenwoordige Frankrijk. Omdat vanaf 1453 Engeland definitief uit Frankrijk was verdreven.

De Honderdjarige Oorlog (1337-1453) begon na de dood van de Franse koning in 1328. Hij had geen kinderen. Twee familieleden begonnen een oorlog om het op te volgen: de Engelse koning en een Franse graaf. Omstreeks 1420 was het grootste deel van Noord-Frankrijk in handen van Engeland. Pas in 1429 toen Jeanne d’Arc verscheen met haar successen veranderde dit. Ze werd echter gevangengenomen en terechtgesteld (1431). Na haar dood duurde de oorlog nog 20 jaar. Waar Frankrijk uiteindelijk het meeste land aan over hield.


§14 Het joods – christelijke wereld- en mensbeeld
De Europeanen onderhielden buiten Europa alleen betrekkingen met de islamitische wereld. De kennis van de islamitische wereld was voor een groot deel gebaseerd op waarnemingen van Europeanen die contact hadden met de moslims.

Het voornaamste kenmerk van het joods-christelijke wereldbeeld was: God heeft de aarde en de hemellichamen geschapen ten behoeve van de mens. De aarde is dus, als woonplaats van de mens, het centrum van het heelal. God houdt het heelal, de aarde en de mens in zijn almacht.

Een aantal geleerden verwierp weer de theorie over een ronde aarde (klassieke oudheid). In plaats daarvan dachten ze weer aan een platte aarde.

De meeste middeleeuwse wereldkaarten hadden, net als de Romeinse, de vorm van een cirkel. Op die kaarten was Jeruzalem het middelpunt van de wereld.


De ideeën van Aristoteles en Ptolemaeus over het heelal waren in het middeleeuwse christelijke Europa lange tijd onbekend aan de meeste Europeanen. Ze werden pas weer ontdekt door contacten met geleerden uit de islamitische wereld. Hun werken werden in de 12e en 13e eeuw in het Latijn vertaald. Nieuwe kennis van de aardrijkskunde en het landschap begon tussen 1300 en 1350 door te dringen in kaarten voor praktisch gebruik van vooral zeelieden en handelaars. Omstreeks 1350 werd een ronde wereldbol aanvaard onder de geleerden, niet onder de geestelijken.

Volgens het christendom is de mens onvolmaakt en geneigd tot het kwade. Met Adam en Eva, de eerste door God geschapen mensen, ging het al mis. Zij overtraden Gods geboden en sindsdien droegen al hun nakomelingen (de hele mensheid) de last van Gods boosheid. Jezus Christus heeft de mensheid door zijn dood aan het kruis verzoend met God. Iedereen die dat geloofd krijg een eeuwig leven in de hemel.

Het leven op aarde was voor de mensen in de Middeleeuwen een voorbereiding op het eeuwige leven na de dood. Geestelijken begeleidden de mensen in elke fase van het leven naar hun eindbestemming.


§15 Andere uitingen van de middeleeuwse cultuur
Het lesprogramma in de Vroege Middeleeuwen bestond uit lezen en schrijven. In de hogere klassen kwamen daarbij nog vakken als sterrenkunde en muziek. Die waren van nut voor de geestelijken omdat zij data moesten kunnen berekenen de mis moesten kunnen zingen, dit werd allemaal gegeven in kloosters en kerken.
In de Late Middeleeuwen kwam het onderwijs weer tot bloei. De regeringen en de ambtenaren hadden toen meer ambtenaren nodig. De groeiende handel vroeg om goede boekhouders. Zo werden in de Late Middeleeuwen in de steden scholen opgericht.

In de 13e eeuw ontwikkelden zich uit scholen ook universiteiten. Hier kregen leerlingen les in groepen en moesten examens afleggen die hun het recht gaven na afloop van hun studie zelf les te geven.

In de Late Middeleeuwen werd de invloed van de Kerk op het onderwijs iets kleiner. Ook de burgerij en de edellieden wilden leren schrijven. Want hun vonden nu toch ook andere zaken dan de Kerk belangrijk zoals rekenen en boekhouden. Ook op de universiteiten werd nu onderwijs gegeven dat minder op de Kerk gebaseerd was. Dat leidde bijvoorbeeld tot de afschaffing van het godsoordeel en het invoeren van de bekentenis en getuigenverklaringen als bewijsmateriaal.

Kunsthistorici maken onderscheid tussen twee middeleeuwse bouwstijlen: de Romaanse uit de Vroege Middeleeuwen en de gotische uit de Late Middeleeuwen.


Één van de bekendste soorten literatuur in de volkstaal was het epos (heldendicht, meestal een ridderroman). Onder invloed van de vrouwen ontstond er in de Late Middeleeuwen een nieuwe literatuur (de Lyriek). Dit zijn korte gedichten over verdriet en vreugde, vaak ook over liefde. In de 13e eeuw kwam nog een derde soort literatuur naar voren: korte spotgedichten, novelles (korte verhalen), fabels en leerdichten, waarin kritiek geuit werd op de samenleving en aan de hand van voorbeelden werd duidelijk gemaakt hoe de mensen zich moeten gedragen.

 

H4 Veranderingen in de nieuwe tijd (Eu 1500-1800)

Nieuwe Tijd/Vroeg moderne tijd: periode in W-EU na de middeleeuwen en voor de Franse Revolutie. Kenmerken:

 

Ø Kunst en wetenschap grote invloed Gr-Rom tijd en minder Chr.

Ø Niet meer landbouw meest belangrijk, maar ook handel en bedrijf. Door ontdekkingsreizen ontstond wereldhandel

Ø Macht edelen nam af en vorsten kregen enorme macht.

Ø Christelijke kerk viel uiteen in Kat. kerk en verschillende protestantse kerken.

 

§1 Het wereldbeeld verandert, Europese expansie overzee begint

In het grootste deel van de middeleeuwen dacht men dat de aarde plat was. Marco Polo en Willem van Rubroek hadden verslagen van reizen naar Azië maar daar wist men niks van. Voor de Europeanen veranderde het wereldbeeld pas toen Spanje en Portugal in de 15e en 16e eeuw op ontdekkingsreis gingen naar Azië, hier hadden zij van gehoord door de Noord-Afrikanen, die handel met de Aziaten dreven. De Portugezen gingen eerst op zoek naar Azië en ze gingen eerst de hele kustlijn van Afrika af. In 1488 bereikte Portugezen ‘kaap de goede hoop’ en in 1498 kwam Vasco da Gama aan in India. In 1519-1521 voer de Portugees Magelhaen om Amerika’s zuidelijkste punt heen naar Azië waar ook Indië lag. De Portugezen stichten factorijen om handel te drijven met de inlanders. Een factorij was een handelspost bestaande uit een fort, een haven, wat pakhuizen en wat woningen. In 1492 gaven de Spaanse vorst en vorstin de opdracht aan de Italiaanse Columbus om in westelijke richting naar Indiä te varen. Hij ontdekte Amerika. Spanje en Portugal vestigde geen factorijen maar legden zilvermijnen enz. aan.

Veel indianen werden gedood, of gingen dood aan voor hun onbekende ziektes meegebracht uit Europa. Slaven werden uit Afrika gehaald om op de plantages te werken. De inheemse bevolking was niet gesteld op vreemdelingen, maar ze konden niet op tegen de snellere schepen en de betere wapens van de Europeanen.

Buiten Europa kwamen steeds meer gebieden in kaart. Op dat moment dacht men zo over het heelal: de aarde was altijd het vaste middelpunt van het heelal, de zon, de planeten en de sterren draaiden om de aarde. Maar Nikolaus Copernicus dacht:

 

· Dat ze zon de vaste ster was.

· Dat er naast hoofdplaneten nog meer planeten waren die ook om de zon draaiden.

· Dat de aarde een hoofdplaneet is.

· Dat de sterren een optische illusie zijn doordat de aarde om haar eigen as draait. De beweringen waren revolutionair.

 

Deze beweringen waren in strijd met de bijbel. Daarom werd zijn boek verboden in 1616 toen het boek meer bekendheid kreeg, ook al zag de kerk in de hij gelijk had. Pas in 1835 werd het verbod opgeheven.
 

§2 De christelijke kerk valt uiteen
In de late middeleeuwen leerde steeds meer mensen lezen en schrijven en werd de boekdrukkunst uitgevonden. Hierdoor konden meer individuen de bijbel lezen en die op eigen wijze interpreteren. Hierdoor kwamen sommigen erachter dat de kerk er gebruiken op na hield die niets met de bijbel te maken hadden. Sommigen zoals Erasmus streden ervoor die gebruiken af te schaffen. Anderen stichten een eigen geloof of sloten zich bij zo’n geloof aan. 2 Grote voorbeelden daarvan zijn Luther en Calvijn. Zij worden hervormers genoemd en hun beweging hervorming of reformatie. Omdat ze de tegen de kerk protesteerden, werd hun kerk de protestantse kerk genoemd en hun aanhanger de protestanten.

Aflatenhandel is het kopen van vergiffenis bij god aan de kerk. Hier was Luther het niet mee eens en keerde zich er fel op tegen.

Luther (1483-1546) was eerst monnik en later professor op de universiteit van Wittenberg. Luther vond de Katholieken de bijbel beter moesten lezen omdat sommige dingen die de kerk uitvoerde niet in de bijbel stonden. Het pausschap, het celibaat, veel sacramenten, de heiligenverering en de kloosterorden wilde hij afschaffen. De katholieke geestelijken waren volgens Luther te belangrijk geworden. Alleen god moest worden vereerd.

De paus voelde niets voor Luthers ideeën en deed hem in de ban. Dit maakte niks uit want Luther kreeg steun van de Duitse vorsten, die meer macht hadden dan hun keizer. De vorsten verbraken de betrekkingen met de Katholieke kerk en stichtten eigen kerken. Het Lutheranisme was aantrekkelijk voor vorsten omdat ze zelf leider van de kerk werden en de eigendommen van klooster overnamen. En volgens dat geloof moesten onderdanen altijd luisteren, zelfs als de vorst zich slecht gedroeg. Luther kon het beter met vorsten vinden dan met burgers. Tijdens een boerenopstand was hij van mening de boeren af te schieten. In Genève stichtte Johannes Calvijn(1509-1564) een eigen kerk. Het Calvinisme werd het genoemd, en de aanhangers heetten calvinisten. In Nederland zou dit later de belangrijkste kerk worden (eerst gereformeerd, later Nederlands hervormd). Verschillen tussen Calvijn en Luther waren:

- Bij lutheranen is de vorst het hooft van de kerk. Bij het Calvinisme werd het bestuurt per gemeente door een groep gekozen ouderlingen.
- Calvinisten mochten in verzet komen wanneer de vorst handelt tegen Gods gebod, lutheranen niet.

Omdat koning Hendrik VIII van de paus, zoals alle anderen, niet mocht scheiden van zijn vrouw, richtte hij zijn eigen kerk op waarbij dat wel mocht. Dit werd de Anglicaanse kerk genoemd. De kerk was vrijwel hetzelfde als de Katholieke kerk maar in 1563 werd het celibaat, de Katholieke mis en het Latijn als kerktaal officieel afgeschaft. Ook kloosters werden opgeheven. De koning benoemde de bisschoppen.

Door het succes van de hervormers werd de Katholieke kerk genoodzaakt om bijeen te komen en te vergaderen. Hier kwam uit dat ze geen water bij de wijn gingen doen maar juist verstrengde maatregelen opstelde:
- de kerk stelde een lijst met verboden boeken op, de index
- de kerk verbood priester andere inkomsten dan de kerk hun verstrekte
- de kerk verbood het verhandelen van ambten en aflaten
- de kerk aanvaarde een nieuwe, beter vertaalde bijbel
- de kerk stelde de leer op schrift in een leerboek, de catechismus
- de kerk stelde voor priesters een gedegen opleiding en het celibaat verplicht
- de kerk verplichte priesters tot een vaste woon- of verblijfplaats
deze maatregelen werden gecontroleerd door de inquisitie en waar zij kwamen groeiden de brandstapels. Dit optreden van de Katholieke kerk heet de Contrareformatie.

De koningen van vroeger waren van mening dat al hun onderdanen ook hetzelfde geloof moesten hebben als zij omdat ze anders nooit goed achter hem konden staan en er zou onderling ruzie ontstaan. Daarom hebben regeringen lange tijd mensen vervolgd voor hun geloof. Nu is er scheiding tussen kerk en staat. Dat is in veel Europese landen vastgelegd in de grondwet na de Franse revolutie. Alleen in sommige Islamitische landen heeft het geloof nog erg veel macht.

 

§3 Westerse wortels in de Grieks-Romeinse wereld

In de Italiaanse stadstaten vanaf de 14e eeuw was voldoende vrijheid per individu om hun eigen tijd in te delen en zo nieuwe denkvormen en nieuwe vindingen te ontwikkelen. Italianen bouwden de Grieks-Romeinse cultuur weer op. De vernieuwers werden humanisten genoemd: filologen, bewonderaars, onderzoekers van de Grieks-Romeinse teksten waarin ze de ideale vorm mens-zijn meenden te vinden. Dit is de renaissance (wedergeboorte of erfgoed).

In de middeleeuwen werd de mens gezien als een nietig schepsel in een enorme kosmos. Maar dat mensbeeld veranderde, de mensen vonden:
- Dat een mens zichzelf niet op de achtergrond hoefde te plaatsen
- Dat ieder mens belangrijk was en leefde voor zichzelf, niet voor een of andere groep
- Dat het leven geen voorbereiding was op het leven na de dood maar van het leven op aarde moest worden genoten: carpe diem (pluk de dag) was een bekende Romeinse leuze.
- Dat talenten en mogelijkheden van individuen niet door dwang, dogma’s of ander gezag mocht worden beperkt.
De ideale mens werd uomo universale genoemd. Iemand die zich ontplooide op zo breed mogelijk vlak. (Maatschappelijk leven, kunsten, wetenschappen). Leonardo da Vinci was zo iemand.

In de Middeleeuwen was godsdienst heel belangrijk en dat stond ook centraal in de kunst. Het ging er niet om hoe het uitgebeeld werd, maar wat er uitgebeeld werd. De werken werden ook niet ondertekend en geen kunstenaar had een eigen stijl. In de renaissance vond de mens godsdienst nog steeds belangrijk maar de kunst leefde op. Er kwam perspectief, oog voor de natuur en de werken werden ondertekend. De aparte kunststijl die meekwam met de Contra-Reformatie heet de Barok.

In de tweede helft van de 18e eeuw ontstond het Classicisme. Een bouwstijl gestimuleerd door de opgravingen van Pompeji en Herculaneum die waren bedolven door een uitbarsting van de Vesuvius. Het Classicisme wilden de Grieks-Romeinse bouwstijl overtreffen door rationeler te werk te gaan. Ze leidden wetten en regels af en verwerkten dat in hun eigen kunst.

 

§4 Wetenschappelijke revolutie

Belangrijke kenmerken in de wetenschappelijke revolutie zijn:
- een nieuwe manier van onderzoeken (observeren, experimenteren, redeneren)
- er werden nieuwe uitvindingen gedaan, dus het leven van de mens veranderde
- verzet met geweld van de kerk, en later de overheid en sommige bevolkingsgroepen

empirische methode: elk onderzoek van de natuur baseren op waarneming, ervaring en experiment.

De kerk verzet zich tegen onderzoekers die hun opvattingen ondermijnen. Zo werden Galilei en Bruno terechtgesteld. In 16e eeuw gingen onderzoekers samen werken en kregen ze steun van de regering.
 

§5 Het ancien Régime gaat in Europa de toon aangeven

De geschiedenis van Frankrijk tussen 1660-1789: Ancien regime (oude bewind).

De steden hadden andere belangen als de edelen. En de koning kreeg de kans om met geld van de steden een militair leger uit te rusten en zo de edelen aan zijn macht te onderwerpen. De adel kreeg nieuwe functies. Sommige traden in dienst, anderen kregen taken in het bestuur.

In de loop van de 14e eeuw veranderde het lappendeken van het feodale stelsel in grotere bestuurbare eenheden zoals Frankrijk, Engeland, Pruisen en Bourgondië.

In de 15e, 16e en 17e eeuw bouwden vorsten hun macht steeds verder uit. Hierbij kwamen vragen als: Hoe groot moet hun macht zijn? De vorst in Frankrijk en andere Europese landen kreeg alle macht in handen (absolute macht, autocratie). Het is een regeringsvorm waarbij de vorst alle macht in handen heeft en geen verantwoording schuldig is omdat hij ervan overtuigd is dat hij door god is aangesteld.

De vorsten wisten hun macht vooral op te bouwen door twee verschillende monopolies:
- De belastingmonopolie
- Het geweldsmonopolie (zeggenschap over politie en leger)

Het lukte slechts twee landen om niet te zwichten voor de absolute macht. De Republiek en Engeland. In 1215 werd de Engelse koning gedwongen de Magna Carta te tekenen. Later werd een parlement opgericht met vertegenwoordigers van de gegoede burgerij, adel en de hoge geestelijkheid. Die hadden toen nog niet veel bevoegdheden maar daarbij behoorde al wel het goedkeuren van belastingen. In de 17e eeuw ontstond er in Engeland een burgeroorlog tussen aanhangers van het parlement en aanhangers van de koning. Het parlement won en er werd vastgesteld in de Bill of Rights dat het parlement meer macht had als de koning. Ook werden enige grondwetten vastgelegd.

 

§6 De verlichting

De 18e eeuw wordt de verlichting genoemd. De onderzoekers in die tijd heten Verlichters. De samenleving moest net als de natuur logisch in elkaar steken. Door de samenleving met verstand te onderzoeken kregen de mensen kennis waardoor er problemen in de samenleving opgelost konden worden. Deze visie wordt rationeel optimisme genoemd.

In de middeleeuwen vonden mensen het leven na de dood belangrijker als het leven. Maar de Verlichters vonden dat ze hier ook een goede tijd moesten hebben daarom moesten de sociale verhoudingen veranderen. De belangrijkste stap daarvan was vrijheid; van meningsuiting, van drukpers, van geloof, van handel. De Verlichters streden ook tegen marteling van gevangenen, godsdienstvervolging, oorlog, heksenverbranding en slavernij.

Veel verlichte schrijvers zagen god wel als schepper maar niet als bestuurder van de wereld. Alles wat er gebeurde was natuurkundig te verklaren. Wie niet weet of hij in een god gelooft is een agnost. Anderen menen dat godsdiensten uit de natuur voortkomen.

Volgens Adam Smith, een invloedrijke econoom in de 19e eeuw moest ieder individu de vrijheid hebben zijn eigenbelang na te streven. Hierdoor zou welvaart ontstaan door de ‘onzichtbare hand’.

Verlichters zijn voor volkssoevereiniteit: degenen die de macht uitoefenen, ontlenen hun macht aan het volk en zijn daarom verantwoording schuldig aan het volk.
John Locke (1632-1704):
- regeringen moeten hun beleid baseren op wetten die voor iedereen gelijk zijn
- belasting heffen mag alleen met toestemming van het volk of zijn vertegenwoordigers
- de staat mag geen dwang uitoefenen op burgers bij de keuze voor een godsdienst
- de staat moet alle godsdiensten gelijk behandelen

Jean-Jacques Rousseau (1712-1778):
Iedereen moet doen wat goed is voor het volk, en wie niet luistert naar de Algemene Wil die word gedwongen daarnaar te luisteren, dus wordt hij gedwongen vrij te zijn.

Montesquieu (1689-1755):
De drie machten wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende mogen niet alledrie in één hand zijn doordat er dan geen vrijheid mogelijk is.

De mens moest volgens de Verlichters een voorbeeld nemen aan de natuur. De mens was van nature goed maar door slecht bestuur, door onverdraagzaamheid en door onwetendheid kwam het kwaad.

Europeanen dachten dat zij altijd alles beter wisten maar je kan niet zeggen dat iets beter of slechter is zonder nadrukkelijk bewijs.

 

§7 De verlichte despoten
Al in de 18e eeuw waren een paar vorsten al bereid een paar verlichte ideeën in te voeren. Zij werden verlichte despoten genoemd. Ze hielden wel alle macht in handen, maar ze hielden meer rekening met het volk dan andere koningen. Frederik de Grote schreef dat een koning maar moet denken dat hij ook maar een mens is, hij is alleen maar de eerste dienaar van de staat. Hij schafte de pijnbank af, voerde een beperkte persvrijheid in, gaf Christelijke minderheden meer vrijheid en schafte de horigheid van de boeren op zijn eigen land af. In Rusland kwam Catharina de Grote aan de macht in 1762. Ze liet westerse paleizen en schouwburgen bouwen. Er kwam een Academie van Wetenschappen en het onderwijs werd uitgebreid maar in het bestuur bleef zij almachtig.
 

§8 De oorzaken van de Franse Revolutie
De Franse samenleving was verdeeld in 3 standen. De eerste was van de geestelijkheid. De tweede stand was van de adel. En de derde stand was van de gegoede burgerij.

Het land Frankrijk was niet goed verdeeld onder de bevolking 1 procent van de bevolking was geestelijk en bezat 10% van het land en 20% van het land werd beheerd door 1,5 procent van de bevolking, namelijk de edelen, die anders als de kerk wél een beetje belasting moesten betalen.

80% van het volk vond het niet eerlijk: ze kregen te weinig loon en moesten te lang werken. De rijkere burgerij in de steden moest wel belasting betalen en kreeg niet net zoals de edelen de belangrijke functies in het leger, in de kerk en in het bestuur van het land. Bovendien wilden ze vrijheid van meningsuiting en drukpersvrijheid.

Er was een slecht bestuur. De regering had hoge schulden doordat de koningen door de jaren heen veel oorlog hebben gevoerd. Hoge functies konden worden gekocht bij de koning dus het maakte niet zoveel meer uit of je geschikt was. Mensen uit de derde stand kregen zwaardere straffen dan mensen uit de eerste en tweede stand.

 

§9 Het verloop van de Franse Revolutie
De koning wilde de edelen meer belasting laten betalen maar de edelen wilden dat niet en vroegen om de Staten-Generaal bijeen te roepen wat al sinds 1614 niet meer is voorgekomen. De koning riep toen in 1789 de Staten-Generaal bijeen. De edelen dachten wel te winnen met steun van de geestelijken maar de 3e stand riep zich uit tot nationale vergadering en ging apart vergaderen. Ze besloot dat Frankrijk een nieuwe grondwet moest krijgen. In die grondwet moest komen te staan dat de koning minder macht zou hebben. Ook moesten er rechten en plichten van alle inwoners in worden opgenomen. De derde stand kreeg snel steun van lage geestelijken en sommige edelen.

De koning verbood in eerste instantie de nationale vergadering bij elkaar te komen maar die trok zich daar niks van aan. De koning trok zijn verbod in maar hij liet troepen naar de rand van Parijs komen. Uit angst voor een aanval werd de Bastille bestormd voor wapens. De koning besloot de soldaten weg te sturen, maar het was al te laat. Het gerucht ging op het platteland dat de edelen soldaten aan het verzamelen waren om de boeren te vermoorden. Uit woede en haat tegen de adel, werden veel landgoederen van edelen geplunderd. Veel edelen vluchtte het land uit. Een menigte van burgers vertrok met de Nationale Vergadering van Parijs naar Versailles, waar de koning woonde, om de koning over te halen om te verhuizen naar Parijs. Om verdere problemen te voorkomen gaf de koning toe en keurde alle besluiten van de nationale vergadering goed. Dit werd grotendeels overgenomen in

de eerste Frans grondwet (1791):
- afschaffing van voorrechten van edelen en geestelijken
- openstelling van alle ambten in de regering, de kerk en het leger voor iedereen
- toestemming aan rijke burgers en rijke boeren om grond te kopen die van de kerk was afgenomen
- sterke beperking van de macht van de koning
- invoering van de trias politica
- invoering van een beperkt kiesrecht dat de macht vooral in handen van gegoede burgers legde
al in 1789 had de Nationale Vergadering al een verklaring van de rechten van de mens die nu de inleiding van de grondwet was geworden.

Lodewijk XVI probeerde met zijn gezin te ontsnappen naar het buitenland waar hij op buitenlandse steun en legioenen van edelen kon rekenen. Maar hij werd onderweg herkend en gevangengenomen. De revolutionaire regering verklaarde Oostenrijk, het land van Marie-Antoinette, de oorlog. Oostenrijk viel, met steun van de Pruisen, Frankrijk binnen. Dit kostte Marie-Antoinette en Lodewijk hun troon.
Lodewijk werd afgezet en met een kleine meerderheid in het parlement ter dood veroordeeld. ‘Lodewijk moet sterven om het land te laten leven.’ Zei Robespierrre, leider van de radicale Jacobijnen. Er waren twee parlementsgroepen: de gematigden, de Girondijnen. En de Radicalen, de Jacobijnen. De radicalen wilden stemrecht voor iedereen, verhoging van de lonen en verlaging van de prijzen. Zij kregen de steun van de bevolking die hierna met 80000 man, het parlementsgebouw omsingelden. Ze wilden 29 Girondijnen gevangennemen. 8 Ontsnapten en de rest werd gearresteerd en terecht gesteld. De radicalen begonnen nu onder leiding van Robespierre een terreur: wie het niet met ze eens was ging onder de guillotine. In totaal werden zo 35216 mensen vermoord. De radicalen hadden een goed georganiseerd leger en voerde als eerste land de algemene dienstplicht in waardoor hun leger groter werd als elk ander. Ze verdreven de buitenlandse legers uit Frankrijk maar werden later door de eigen bevolking afgezet en onthoofd.

Het bleef in Frankrijk onrustig, het buitenland viel weer aan. Toen greep Napoleon de macht in 1799 en veroverde van 1797 tot 1812 een groot deel van Europa. In 1815 werd hij definitief verslagen bij Waterloo maar er bleven veel maatregelen van hem bestaan in de veroverde landen: de zogenaamde Code Napoléon:
- iedereen was gelijk voor de wet
- niemand mocht gevangen worden genomen zonder rechtspraak, en je moet je kunnen verdedigen, het vonnis wordt geveld door een jury bestaande uit burgers.

 

§10 Overzeese expansie van Europeanen
Er werden nieuwe producten bekend en er werd gehandeld door de verschillende werelddelen doordat niet elk product overal beschikbaar is. Er werd nog niet veel gehandeld in de 17e eeuw omdat de schepen klein waren en niet iedereen de uitheemse producten kon betalen. Vanaf de 18e eeuw bloeide de handel op omdat steeds meer Europeanen koffie, cacao, tabak, thee en vooral suiker gingen gebruiken. De handel bleef kostbaar maar door de stijgende Economie werd het wel steeds meer gekocht. Naast Spanjaarden en Portugezen hadden ook Engelsen, Fransen en Hollanders plantages aangelegd in het Caribisch gebied. De handel bracht meer banen, meer rijkdom en meer producten voor de Europeanen. Voor de niet-Europeanen waren er grote nadelen zij werden vaak gedwongen dingen te verbouwen. Deden zij dat niet dan werd er geweld gebruikt.

Er vertrokken grote groepen kolonisten die gingen wonen in Amerika. Aantrekkelijk voor hun was rijkdom, politieke vrijheid en grond. De indianen werden verdreven doordat de Europeanen sterker waren, want ze hadden vuurwapens en paarden. In de kustprovincies werden plantages aangelegd met koffie, tabak en suiker erop verbouwd. Na de Spanjaarden en de Portugezen gingen ook de Engelsen, de Fransen, de Hollanders en de Denen plantages aanleggen in het Caribisch gebied. De Hollanders verbouwden vooral koffie tabak en suikerriet in Suriname. In de 19e eeuw zouden er pas plantages worden aangelegd in Azië.

Onder kapitalisme verstaan we een economie waarin de grond en de bedrijven eigendom zijn van ondernemers die met hun bedrijf zoveel mogelijk winst willen maken. De belangrijkste kenmerken:


- De arbeider werkt in opdracht van een werkgever. Deze is daarbij niet aanwezig. Dat wordt scheiden tussen kapitaal en arbeid genoemd.
- De werkgever is een zakenman die het kapitaal geeft om grondstoffen, werktuigen, vervoermiddelen en lonen te kunnen betalen.
- De meeste bedrijven zijn in handen van particulieren.
- De werkgevers proberen zo veel mogelijk winst te maken.

 

Handelskapitalisme is de eerste vorm van kapitalisme waarbij de winst werd gemaakt door de handel. Dit handelskapitalisme ontstond rond 1400.

H5 INDUSTRIALISATIE VAN HET WESTEN VANAF 1800

§1 Het ontstaan van een Industriële Samenleving
Toen de landbouw als belangrijkste midden van bestaan verdrongen werd door de industrie, bracht dit grote veranderingen teweeg. We spreken hier van een Industriële Revolutie.

Hoewel een revolutie altijd snel plaatsvindt, is dat hier niet het geval. Het was een langdurig proces dat in Europa begon, zich langzaam verspreidde en vandaag de dag nog steeds bezig is.

De veranderingen troffen niet alleen de industrie (secundaire sector), maar ook de landbouw (primair) en de dienstensector (tertiair).
Door de revolutie ontstond een industriële samenleving: een samenleving waarin de meeste goederen in fabrieken worden gemaakt, en waarin de meeste mensen in steden wonen. (Het tegenovergestelde is de agrarische sector.)

Groot Brittanië 1750
West-Europa + VS 1800
Oost-Europa + Japan 1900
Andere landen 20ste eeuw of nog niet
Nederland 1850 tot 1920


§2 Veranderingen in het gebruik van arbeid
Eind 18e eeuw ontstaan nieuwe industrieën en oude werden verbeterd dankzij een vloed van nieuwe uitvindingen. Vooral de katoen-, staal- en olie-industrie en de mijnbouw gingen gebruik maken van machines.
Als gevolg werden veel vakbekwame ambachtslieden vervangen door arbeiders die aan de lopende band (als eerst door Ford gebruikt) gingen werken. Dit heet massaproductie.

Voordelen:
- Er kon sneller en goedkoper worden geproduceerd;
- Massaproducten werden voor veel mensen betaalbaar;
- Kapotte onderdelen van producten konden steeds worden vervangen;
- Fabrikanten konden grote winsten maken.

Nadelen:
- Het langzamerhand verdwijnen van veel vakbekwame handwerkslieden;
- De zeer sterke groei van kinderarbeid;
- Het was slecht betaald en zwaar werk.


§3 Veranderingen in het gebruik van de natuur
De natuur wordt benut voor nieuwe soorten energie
Begin 18e eeuw werd het meeste werk met de handen verricht of met de kracht van trekdieren, stromend water en wind. Brandstoffen waren hout, houtskool en turf (steenkool werd nog nauwelijks gebruikt).

Sindsdien ging men gebruik maken van stoom, verbranding van olie en gassen, elektriciteit en, in onze tijd, van kernenergie. In de 19e eeuw was stoom de belangrijkste bron van energie (vb. de stoommachine).

Uitvindingen maken uitbreiding van de mijnbouw mogelijk


Halverwege de 18e eeuw kwam de Stoommachine, die het werk van waterkracht overnam en verbeterde. In 1770 verbeterde James Watt de machine, en in de 19e eeuw werd de machine grootschalig gebruikt.

De mijnbouw breidde zich uit omdat ijzer belangrijk werd als grondstof en steenkool als energiebron. Water kon in het begin van de 18e eeuw weggepompt worden met behulp van stoommachines, een eeuw later kon met de veiligheidslamp ontploffing van mijngas voorkomen worden.

Elektriciteit wordt een nieuwe bron van energie

Hoewel het bestaan van elektriciteit al langer bekend was, slaagden uitvinders er pas in de 19de eeuw in om het te benutten als energiebron.

De dynamo werd in 1866 door de Duitser Siemens uitgevonden, waardoor het mogelijk werd om grote hoeveelheden stroom op te wekken met stoom- of waterkracht. Hierdoor begon elektriciteit populair te worden.

Een belangrijke toepassing van elektriciteit was de gloeilamp, uitgevonden door de Amerikaan Edison in 1879. Door massafabricage verdrong elektrische verlichting al gauw de gasverlichting.

Nog meer toepassingen: verlichting, huishoudelijke apparaten, telegrafen, telefoons en radio’s.

Nieuw ‘grondstoffen’ uit aardolie en steenkool

Scheikundigen hebben zich al sinds de 18de eeuw beziggehouden met proeven met aardolie en steenkool. Deze hebben uiteindelijk geleden tot nieuwe ‘grondstoffen’, zoals plastic en nylon. Het wijdverspreide gebruik van deze stoffen bewijzen hoeveel deze uitvindingen van belang zijn geweest.

Edwin Drake ontdekte in 1859 hoe ondergrondse oliebronnen aangeboord konden worden. Olie werd tot 1900 slechts gebruikt als lichtbron en smeermiddel, maar leidde tot nieuwe industrieën toen men ontdekte dat olie ook gebruikt kon worden voor brandstof en grondstof voor producten zoals kunstrubber, asfalt, wasmiddelen etc.


§4 Veranderingen in het gebruik van de techniek
Techniek ging een steeds grotere rol spelen op steeds meer gebieden. Naast de eerdergenoemde industrieën, ontwikkelden communicatiemiddelen en het vervoer zich ook.

Mensen kunnen veel sneller contact met elkaar krijgen

Tot de 18de eeuw was communicatie vrij eenvoudig, men verspreidde informatie ofwel mondeling ofwel in brieven. Vervoer kon vaak weken of maanden duren en ging per voet, per paart (en wagen) of per schop.

in 1837 vond de Amerikaan Samuel Morse de telegraaf uit. Zijn systeem van punten en strepen, eigenlijk van korte en lange trillingen, is jarenlang gebruikt als internationale telegraafcode. De eerste telegraaflijn is aangelegd in 1844 in Noord-Amerika. De eerste telegraaflijn tussen de VS en Europa kwam in 1865.

De Amerikaan Alexander Grahan Bell vond in 1876 de telefoon uit, waarmee men over grote afstand met elkaar kon communiceren.

Mogelijkheden om te amuseren en informeren nemen enorm toe

De komst van de fonograaf, of grammofoon was deels te danken aan Bell en Edison.

De Italiaan Guglielmo Marconi was een van de belangrijke uitvinders die hielpen bij het uitvinden van de draadloze telegrafie, die veel gelijkenissen had met de draadloze radio. Pas na de Eerste Wereldoorlog werd de radio een massaproduct.

Films werden rond 1900 voor het eerst aan het grote publiek vertoond. Ze dienden als middel ter ontspanning, maar waren ook bedoeld voor informatie of propaganda.

Computer en internet integreren bestaande mogelijkheden tot communicatie en breiden deze uit

Na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelden de computers zich sterk dankzij de vooruitgang van de microtechniek. Computers werden populair bij grote bedrijven en instellingen. In de jaren ’80 deed de PC zijn intrede. Voor het economisch leven werden zij een onmisbare factor.

Nieuwe industrieën ontwikkelden allerlei hard- en software. Computers werden een massaproduct en werden door hun lage prijs toegankelijk voor een groot deel van de bevolking. Hierbij kwamen nieuwe informatie- en communicatietoepassingen, zoals e-mail, en werd de ‘ouderwetse’ telefoons en tv’s verder ontwikkeld.

Nieuwe vervoermiddelen: spoorwegen, stoomboten, auto’s, vliegtuigen

Vervoerswegen werden tijdens de Industriële Revolutie sterk verbeterd en uitgebreid. Nieuwe vervoersmiddelen werden ontwikkeld en het verkeer breidde zich sterk uit op land, water en zee. Langere afstanden konden in minder tijd worden overbrugd. Al deze vooruitgangen droegen bij aan een groei in de productie in landbouw en industrie.

Spoorwegnetten worden aangelegd

Deze werden in de tweede helft van de 19de eeuw wijdverspreid aangelegd. Zo ontstonden dichte spoorwegnetten in vooral West-Europa en de VS.

De stoomboot wordt langzaam ontwikkeld in de loop van de 19de eeuw

Hoewel de eerste stoomboten langzaam waren en weinig ruimte hadden voor lading vanwege de hoge brandstofvoorraden, werden er voortdurend verbeteringen aangebracht. Tegen het eind van de 19de eeuw waren er al meer stoomschepen dan zeilschepen in gebruik.

Nieuwe mogelijkheden ontstonden door deze uitvinding:
- Zware, omvangrijke goederen over grote afstanden vervoeren;
- Waar grondstoffen of afzetgebieden te vinden waren, ontstonden havensteden die tot bloei kwamen;

- Het contact tussen de werelddelen nam toe.

De auto werd vanaf eind 19de eeuw het vervoermiddel over de weg

Het vliegtuig werd in de 20ste eeuw steeds belangrijker


§5 Veranderingen in het kapitalisme: van handelskapitalisme naar industrieel kapitalisme
Het kapitalisme heeft zich ontwikkeld als nieuwe vorm van economie sinds de late middeleeuwen.

Ondernemingen van het handelskapitalisme in de 18de eeuw:
-Handels- en nijverheidsbedrijven, in handen van meesters die met hun gezellen en leerlingen werkten of kooplieden-ondernemers die boeren voor hen lieten werken;
- Grote landbouwbedrijven, in handen van grootgrondbezitters die pachters en landarbeiders voor hen lieten werken, vaak voor de lokale markt.

Ontstaan van industrieel kapitalisme

Kenmerken en veranderingen door de komst van het industrialisme in de 19de eeuw:

  1. Fabrieken en mijnen worden de belangrijkste bedrijven: door de komst van machines verdween massaal de huisnijverheid en kwam fabrieken daar voor in de plaats. Door de hoge vraag naar grondstoffen, steeg het belang van de mijnbouw ook;
  2. Fabrikanten en grootindustriëlen kregen de productie in handen: Ondernemers konden grote winsten behalen waren in de industrie en mijnbouw. Fabrikanten werden de grootste werkgevers. De grootindustriëlen kregen grote invloed op de samenleving, omdat zij prijzen voor hun producten kon verhogen. Ook konden zij veel geld uitgeven aan propaganda voor bepaalde politieke partijen;
  3. Naamloze vennootschappen werden vanaf 1870 erg populair: Door de Industriële Revolutie groeide de populariteit van naamloze vennootschappen, waarin mensen een bedrijf gezamenlijk bezitten door aankoop van aandelen. Op die manier hadden ondernemers meer geld tot hun beschikking om hun fabriek uit te breiden.


Inmenging van de overheid werd vanaf de 19de eeuw op beperkte schaal geaccepteerd: Het oorspronkelijke idee was dat de overheid zich niet moest bemoeien met economische zaken, maar dit idee veranderde tegen het einde van de 19de eeuw. Men besefte dat de overheid ook taken op zich moest nemen.

§6 Veranderingen in de gelaagdheid en het bezit van mensen
Rond 1800 waren er in West-Europa drie grote lagen:

- Kleine zeer rijke bovenlaag: rijke kooplieden, edelen, hoge geestelijken en fabrikanten, ook wel de gegoede burgerij of bourgeoisie genoemd. Waren vaak grootgrondbezitters;
- Kleine middenlaag met enig bezit: kleine handelaars, winkeliers, ambachtslieden, boeren met veel grond;
- Grote arme beneden laag: Arme boeren, landarbeiders en arbeiders in de steden.

Door het industriële kapitalisme traden veranderingen op in deze gelaagdheid:

-Nieuwe groep zeer rijke kapitalisten: fabrikanten, rijke bankiers en groothandelaars;
- Fabrieksarbeiders werden de grootste bevolkingsgroep: arbeiders waren veel nodig in de fabrieken;
- De middenlaag breidde zich sterk uit: Doordat fabrieken steeds groter werden, moesten ondernemers administratieve taken geven aan werknemers, die meer verdienden dan de arbeiders. In deze middenlaag kwam ook gelaagdheid, omdat bijv. directeuren meer verdienen dan opzichters.
- Overstappen naar een andere laag werd ook een mogelijkheid door de mogelijkheid om een hogere status en salaris in de fabrieken te bereiken of te verliezen. Prestaties werden dus van belang.


§7 Snelle groei van de bevolking en van de steden
Productie in de landbouw neemt sterk toe

Door vooruitgang in de langbouw kon de Europese bevolking eind 18de eeuw sterk toenemen. Dit was onder andere door de mogelijkheid van een gevarieerder voedselpatroon en meer voedsel om ondervoeding en hongersnood te overwinnen.

Agrarische revolutie:
- Mechanisering in de landbouw;
- Gebruik van kunstmest;
- Invoeren van nieuwe gewassen.

Grote vooruitgangen in de geneeskunde

Ontwikkelingen in de geneerkunde verkleinden de kans op epidemieën in de 19de eeuw sterk.

Eén oorzaak was het groot aantal nieuwe ontdekkingen:
- Ontdekking van ziekteverwekkers en de wijze waarop ze konden worden bestreden;
- Steriliseren van producten, ‘pasteuriseren’ (van Louis Pasteur);
- Benadrukken van hygiëne;
- Uitbreiding van het aantal ziekenhuizen;
- Invoering van verdovings- en ontsmettingsmiddelen.

De invloed van de bevolkingsgroei op de industrialisatie

De verbeterde landbouwproductie en gezondheidszorg resulteerde in een snelle groei van de bevolking. Door deze groei ontstond een stijgende vraag naar producten, met als gevolg ruimere afzetmogelijkheden. Arbeiders waren er in overvloed, dus fabrikanten konden de lonen laag houden.

Snelle groei van steden

Door de groei van fabrieksarbeiders steeg de groei van steden, omdat arbeiders dicht bij hun werk wilden wonen. Zo ontstonden nieuwe steden en begonnen oude steden te groeien.

Fabrieksarbeiders hadden vaak geen goed leven: ze woonden vaak met velen in één kamer, hadden geen toilet en geen waterleiding. Onveiligheid in de steden was ook een veelvoorkomend probleem, net als een tekort aan vrijetijdsbestedingen.

Verbeteringen hierin kwamen geleidelijk in de loop van de 19de eeuw:
- Straatverlichting en openbaar vervoer kwam in de steden;
- Meer politie werd aangesteld om de veiligheid van mensen te garanderen;
- Ondergrondse riolen werden gebouwd;
- Waterleidingen werden aangelegd;
- Scholen, ziekenhuizen en bibliotheken werden in aantal uitgebreid;
- Eigen activiteiten werden door arbeiders georganiseerd om elkaar te helpen;
- Meer uitgaansmogelijkheden kwamen er naast muziek, toneel, sport en film.


§8 Discussies over de ‘sociale kwestie’
Met de industrialisatie kwam een lange tijd van armoede onder een groot deel van de stedelijke bevolking. Men vond dat de verantwoordelijkheid voor het helpen van armen lag bij particuliere, vaak kerkelijke liefdadigheid.

De sociale kwestie ontstond naar aanleiding van veel kritiek van socialisten en liberalen. Hoe moest een einde worden gemaakt aan de armoede van een groot deel van de bevolking?

Sociale kwestie leidt tot sociale wetgeving

Liberalen waren lang overtuigd dat de overheid zo weinig invloed moest hebben. Radicale liberalen veranderden eind 19de eeuw van gedachte vanwege de slechte arbeidsomstandigheden. Conservatieveren bleven vaak bij het oude standpunt.

Confessionelen richtten eind 19de eeuw politieke partijen op. Zij zagen in dat kerkelijke liefdadigheid alleen het probleem niet kon oplossen, dus waren zij voorstanders van een gematigd overheidsingrijpen.

Socialisten richtten in die tijd socialistische partijen op. Zij vonden, net als radicale liberalen, dat de overheid een actieve rol moest gaan spelen.

Mede door deze wensen werden in veel West-Europese landen eind 19e eeuw wetten aangenomen om kinderarbeid en werktijden te beperken. Maatregelen werden genomen om gezondheidszorg, onderwijs, ziektegeld etc. te verbeteren en deze werden in de loop van de 20ste eeuw nog sterk verbeterd.

Arbeiders organiseren zich in vakverenigingen en politieke partijen

Doordat ambtenaren en fabrieken de wetten niet goed regelden, besloten sommige arbeiders in op te komen voor hun eigen belangen. Zij richtten vakverenigingen op om de omstandigheden te verbeteren

Hoewel de regeringen deze vakverenigingen tot eind 19de eeuw verboden, zagen de werkgevers in dat ze niet langer om de verenigingen heen konden. Omdat stakingen grote gevolgen konden hebben voor bedrijven, kregen vakverenigingen de kans om met werkgevers te onderhandelen over lonen.

 

§9 Het modern imperialisme
Modern imperialisme kwam op in de 19de eeuw. Vanwege de opening van het Suezkanaal in 1869 werd het makkelijker om contacten te onderhouden met koloniën in Azië. Hierdoor kreeg de tijd van het modern imperialisme de kans om aan te breken. Enkele Europese staten zoals Engeland, Frankrijk en Nederland verwierven een groot koloniaal rijk.

Het modern imperialisme: het proces waarbij (West-Europese) landen in andere delen van de wereld uit willen breiden door daar gebieden, die tot op dat moment nog niet of slechts op papier tot Westers gebied werden gezien, te veroveren en te beheersen.

Oorzaken:
- Economisch: Onszelf verrijken m.b.v. de locale grondstoffen; Belangrijk afzetgebied.

- Ideologisch: White man’s burden, een superioriteitsgedachte; Survival of the fittest.

- Politiek: Een groot koloniaal rijk was een kenmerk van macht; De nationale trots was goed voor de saamhorigheid in het eigen land.

Gevolgen:
- Economisch: Afname van de inflatie in West-Europa; Een indrukwekkende economische groei in West-Europa.

- Politiek: Veel contact tussen de West-Europese landen en hun koloniën; Door het wegvallen van koloniaal bestuur → veel anarchie.

- Psychologisch: De inheemse bevolking voelt wrok door onderdrukking; De beschavingspolitiek bleek niet haalbaar te zijn.

White man’s burden: Europeanen namen de verantwoordelijkheid op zich om koloniale beschavingen op een hoger beschavingsniveau te brengen en daarbij hun cultuur te onderdrukken.
(etnocentrisme & eurocentrisme)

Survival of the fittest: ‘Wij zijn het sterkst en de besten, deze mensen zijn zwakker dan wij, dus wij leggen hen onze gebruiken op.’
(sociaaldarwinisme)

 

H6 DEMOCRATIE EN ISMEN: BEGRIPPEN BIJVEN, HUN INHOUD VERANDERT

Democratie: direct, indirect, vrijheid meningsuiting en geloof, recht om te keizen en jezelf verkiesbaar te stellen.

3 soorten democratie:

1. Indirecte democratie

 -Volksvertegenwoordiging

-Trias politica

-Grondrechten

2. Directe democratie

-Oude Athene

-Klein aantal burgers

3. Gemengde democratie (Bv NL)

-Referendum

-Burgerinitiatief

 

Radicalisme

ñ streven naar snelle en grondige veranderingen

ñ Oorzaak van radicalisering: sterk ongenoegen over situatie in de samenleving

ñ Zowel afzonderlijk als aangesloten bij stromingen

ñ Hebben ook extreme variant: ultraradicalen

· bv RAF

· Baader-Meinhof

· Duitsland 1970-1990

Liberalisme

Opvattingen:

· economisch: reactie op mercantilisme (17e/18e eeuw). Liberalen wilden vrijheid van handel, productie en arbeid.

· Politiek: volkssoevereiniteit. In de praktijk: grondwet, parlement, uitbreiding kiesrecht

· Rol vd staat: staat beperken tot 3 taken:

Ø Mensen beschermen tegen buitenlandse vijanden

Ø binnenlandse rechtsorde

Ø openbare werken (nachtwakersstaat)

· Verder voor vrijheid godsdienst, meningsuiting, drukpers, wetenschap, kunst, afschaffing censuur en slavernij

Vielen uiteen in conservatieven(rechts) en radicale (links). Ze vielen uiteen door 2 kwesties: wat moeten de taken vd staat zijn? Hoe ver moest de uitbreiding vh kiesrecht gaan?

D66= liberaal, links

VVD=liberaal, rechts

 

Mercantilisme

· definitie: overheidsbemoeienis met economische leven (dit is het economisch systeem waartegen de liberalen zich afzetten)

· Kenmerken:

ñ Holland grote vloot--> colbert investeert in scheepsbouw

ñ overheid moet handel en nijverheid bevorderen

ñ verbeterde nijverheid door vaklieden uit buitenland

ñ producten voor FA goedkoper , producten uit buitenland duurder maken door invoerrechten

ñ Arbeidsdeling: meer produceren tegen lage prijs om concurrentie te bestrijden

ñ Bevorderen koloniën voor producten die niet in moederland zijn

ñ economie bevorderen door o.a. 1 muntstelsel en meer aanleg van wegen en kanalen.

Socialisme

Grondleggers: Karl Marx en Friedrich Engels

Communistisch Manifest (1848)

Das Kapital (1867)

Ideologie: politieke ideeën of filosofie vastgelegd in geschriften. verbeteren positie arbeiders door revolutie

 

Marxisme in theorie

  1. Tegenstelling

            A. proletariaat: arbeidersklasse, arme en zonder bezit

            B. Bourgeoisie: rijke bezittende klasse

            C. Verdeling in klasse naar economische verhoudingen

  1. Doel

Ideale, klasseloze samenleving waarin particulier bezit is afgeschaft en de productie middelen gedeeld worden

  1. Voorspelt opstand arbeiders tegen bourgeoisie--> Verelendung-->klassenstrijd-->dictatuur vh proletariaat--> klasseloze samenleving

'Het beloofde land vh socialisme'

-spotprenten rond dat thema grote kans op vraag in tentamen (zie bv blz. 111 bovenaan het tekstboek: vrijheid gelijkheid en broederschap)

 

Koerswijzigingen socialisme:

ñ Revisionisme (herziening)

ñ Marxisme -leninisme: vasthouden aan revolutie, kenmerken:

· revolutie moet worden gemaakt

· centraal geleide partij van beroepsrevolutionairen

· koloniale volken moesten worden betrokken in de opstand (zodat kapitalisme werd beroofd van afzetmarkt en grondstoffen)

 

§1 Wat is democratie?

Democratie is een regeringsvorm waarbij mensen het recht hebben hun eigen regering te kiezen en hun staat naar eigen inzichten in te richten, mits de burgers hun grondrechten behouden.

Kenmerken Parlementaire democratie

  • Volkssoevereiniteit: degenen die de macht uitoefenen ontlenen hun macht aan het volk en zijn daarom verantwoording schuldig aan het volk
  • De macht vd regering wordt beperkt doordat zij zich moet houden aan bepaalde grondrechten, die zijn vastgelegd in een grondwet. Onafhankelijke rechters zien toe op naleving ervan.
  • Iedere burger heeft het recht om mee te beslissen. Er zijn geen voorwaarden aan verbonden zoals een bepaalde hoeveelheid kennis en vaardigheiden of een hoeveelheid bezit. Iedereen mag vanaf 18/21 stemmen en gekozen worden. De verkiezingen zijn vrij en eerlijk.

Grondrechten parlementaire democratie

  • Ieder heeft het recht zijn godsdienst met anderen te belijden en anderen in zijn geloof te onderwijzen
  • Iedereen is vrij zijn mening te uiten op welke manier dan ook, dat betekent niet dat je iemand mag beledigen of vals beschuldigen, wie dat doet kan worden vervolgd.
  • In een democratie wordt ervan uitgegaan dat de burgers zich een oordeel moetje ken kunnen vormen over wat er in de staat gebeurt. Daarvoor zijn twee zaken van belang:
  • Vrijheid van journalisten nieuws te verzamelen en de bevolking voor te lichten zonder overheidsbestuur
  • Gelijke kansen voor alle bevolkingsgroepen om hun mening kenbaar te maken aan de rest van de bevolking. Alle politieke parijen behoren in gelijke mate toegang te hebben tot de media die niet mogen worden beheerst door een deel van de partijen.

Democraten zijn mensen die ervan overtuigd zijn dat een juiste toepassing van de kenmerken van de democratie de beste manier is om politieke problemen op te lossen.

Gelijkheid van iedereen voor de wet

  • gelijke behandeling
  • vanaf bepaalde leeftijd recht om te kiezen of gekozen te worden
  • zelfde straffen voor dezelfde vergrijpen

Recht op bescherming, privéleven en bezit

  • geen gevangenis zonder openbare rechtszaak, behalve als iemand de wet heeft overtreden en voor de samenleving gevaarlijk wordt geacht mag hij in voorlopige hechtenis worden genomen in afwachting van de rechtszaak
  • onafhankelijke rechter, worden benoemd door onafhankelijk orgaan
  • Recht op privéleven
  • overheid mag alleen onteigenen tegen een vergoeding

Iedereen mag een politieke partij oprichten, kiezers mogen niet onder druk worden gezet, het uitbrengen van een stem moet geheim kunnen gebeuren, meerderen partijen.

Sociale grondrechten: overheid is verplicht om te zorgen voor voldoende werkgelegenheid, medezeggenschap van werknemers, uitkering, bescherming milieu, gezondheidszorg, huisvesting, onderwijs en culture ontplooiing.

Veel compromissen in politiek, de minderheid wordt beschermt maar moet de meerderheid accepteren.

Vormen van democratie

  • Directe democratie: beslissingen worden gezamenlijk door alle burgers gemaakt, alleen mogelijk in kleine samenlevingen
  • Indirecte/representatieve democratie: burgers kiezen vertegenwoordigers die de beslissingen nemen
  • gemengde democratie: wordt parlement gekozen, maar burgers kunnen beleid ook direct beïnvloeden door initiatief en referendum

Evenredige vertegenwoordiging: alle uitgebrachte stemmen worden bij elkaar opgeteld, gedeeld door het aantal zetels in het parlement en de uitkomst noemt men de kiesdeler, dus het aantal stemmen dat nodig is om 1 zetel te behalen.

Districtenstelsel: land verdeeld in kiesdistricten, evenveel districten als zetels, per district een persoon ene zetel die meeste stemmen krijgt.

19de eeuw; democraten raken verdeeld over verschillende stromingen door o.a. Franse Revolutie en Industriële revolutie. De stromingen die ontstonden: conservatisme, liberalisme, nationalisme, socialisme, communisme en feminisme (dit worden de ismen genoemd)

 

Isme     

Conservatisme

Definitie

Het streven naar veranderingen die uiterst langzaam en voorzichtig door moeten worden gevoerd en daarbij moet alles wat van waarde is  behouden worden.

Ontstaan

Wouden geen herhaling van Franse revolutie, zagen beste garantie in de macht van vorsten.

Aanhangers

Conservatieven

Subgroep

Ultraconservatieve/reactionairen: conservatieven die iedere verandering afwijzen en alleen maar terug willen naar het verleden.

Beginselen

  • De mens zal altijd eigen belang nastreven ten koste van anderen, daarom is sterk gezag nodig om het algemeen belang te beschermen
  • Verschillende bevolkingslagen is positief, overheid moet zorgen iedereen op plaats blijft, bescherming van zwakke tegen sterken en dat de bevolkingslagen in harmonie samenleven
  • rekening houden met het verleden, tradities zijn belangrijk
  • veranderingen zijn onvermijdelijk maar moeten geleidelijk plaatsvinden en de mens mag daarbij niet ingrijpen dus geen revolutie.

19de eeuw

Conservatieven verdedigen macht van de vorst, tegen uitbreiding kiesrecht, rond de sociale kwestie en ontstaan arme fabrieksarbeiders vonden ze dat overheid arbeiders in bescherming moest nemen, niet door echten, maar door als een 'vader' voor hun te zorgen (paternalisme)

Nu

Geen officiële conservatieve partij, veel conservatieven eigen vleugel in bv christelijke partij, noemden zichzelf liever monarchisten of nationalen. Wijzigingen in opvattingen:

  • parlementaire democratie is nu waardevol, macht moet berusten bij parlement
  • voorstanders algemeen kiesrecht
  • erkennen rechten van arbeiders maar wel plichten burgers en andere verantwoordelijkheden

 

Isme     

Radicalisme

Definitie

Het streven van snel en grondig veranderingen aan brengen als ontwikkelingen in de samenleving daartoe aanleiding geven. Ontwikkeling in de samenleving stimuleren of er juist fel tegen keren. weinig compromissen, maar werken binnen democratisch kaders.

Ontstaan

Komt voort uit sterk ongenoegen in de samenleving.

Aanhangers

 

Subgroep

Ultraradicalen: geloven niet in democratie en schuwen geweld niet om hun doel te bereiken. Bekendste voorbeeld: Rote Armee Fraktion (RAF) die heeft verschillende moordaanslagen gepleegd, ze vonden dat alleen met gewapend verzet een eind kon worden gemaakt aan uitbuiting, onderdrukking en geweld als gevolg van kapitalisme

Beginselen

 

19de eeuw

 

Nu

 

 

Isme     

Liberalisme

Definitie

Wil vrijheid voor het individu op alle gebieden

Ontstaan

Kwam voort uit de ideeën van verlichters uit de 18e eeuw zoals Montesquieu, Rousseu, Adam Smith.  Op economisch gebied was het liberalisme een reactie op het mercantilisme

Aanhangers

Liberalen

Subgroep

Conservatieve en radicale liberalen

Beginselen

  • volkssoevereiniteit, door streven naar grondwet, een parlement en uitbreiding van het kiesrecht. In de grondwet moeten de staatsinrichting en de vrijheden, rechten en plichten van burgers worden vastgelegd.
  • Het parlement is het belangrijkste orgaan, moet de wetgevende macht hebben en het recht de regering te controleren en eventueel tot aftreden te dwingen. Parlement moet gekozen worden door bevolking--> er moet uitbreiding van het kiesrecht komen
  •  Overheid beperken tot 3 taken: burgers beschermen tegen buitenlandse vijanden, binnenlandse rechtsorde handhaven en openbare werken uitvoeren, staat mag belasting heffen maar alleen om deze drie taken te kunnen vervullen dit wordt een nachtwakersstaat genoemd: een nachtwaker beschermt burgers tegen gevaren, maar laat hen verder met rust
  • wouden vrijheid van godsdienst, scheiding kerk en staat, vrijheid meningsuiting en drukpers, afschaffing censuur, vrijheid wetenschap en kunst, afschaffing slavernij
  • Voor sociale wetgeving, meer overheidsbemoeienis      

 

 

Uiteenvallen in 1870

Radicale liberalen paste sommige liberale principes aan. Conservatieve liberalen bleven vasthouden aan de oude principes.  Conservatieve bleven eraan vasthouden het kiesrecht niet sterk uit te breiden. Veer radicale wilden wel algemeen kiesrecht

Nu

Conservatieve en radicale vinden dat de overheid een zekere verantwoordelijkheid heeft ten opzichte van de zwakke groepen in de samenleving. Conservatieve wouden meer verantwoordelijkheid voor de burgers zelf. De radicale vrezen dat dit streven ten koste gaat van de zwakke in de samenleving. Radicale meer oog voor milieuproblemen en de verantwoordelijkheid van de rijke landen ten opzichte van de arme landen. 

Politieke partij nu

VVD en D66

Mercantilisme: overheidsbemoeienis met het economische leven, vooral gericht op het verkrijgen van een gunstige handelsbalans met het buitenland, overheid had economie sterk in hadden

Socialisme

Het ideaal dat de gemeenschap alle of tenminste de belangrijkste productiemiddelen bezit en via haar vertegenwoordigers beheert. De productie moet dan zodanig worden verdeeld dat ieder een redelijk aandeel ontvangt. Er zijn veel verschillende soorten van het socialisme

Socialisme als emancipatiebeweging

Streefden naar emancipatie arbeiders, algemeen kiesrecht, hogere lonen en beter arbeids- en levensomstandigheden voor de arbeiders

Duitser Karl Marx.

Volgens het marxisme bepalen economische verhoudingen de samenleving. Ze gaan ervan uit dat iedere samenleving in hoofdzaak bestaat uit twee bevolkingsgroepen: rijke bovenlaag (kapitalisten) en de onderdrukte benedenlaag (proletariërs). Elke groep heeft haar plek te danken aan de economische positie. Zo'n bevolkingsgroep heet een 'klasse'--> samenleving=klassenmaatschappij.

Verelendung: in de loop van de tijd wordt de bovenlaag steeds kleiner en rijker en wordt de benedenlaag steeds groter en armer. Hierdoor ontstaat strijd tussen de klassen--> klassenstrijd. De onderdrukte klasse zal door een revolutie en na de fase van de dictatuur van het proletariaat een nieuwe klasseloze samenleving tot stand brengen.

Revisionisme

Tweede helft 19de eeuw kregen arbeider het iets beter, marxisten wouden niet meer wachten op een revolutie en verwerden algemeen kiesrecht zodat arbeiders meerderheid in parlement konden vormen. Hierdoor verandering in marxisme: evolutie i.p.v. revolutie: revisionisme (herziening)

Marxisme -leninisme

Lenin werd leider Russische marxistische partij en werd lijder parlement. Wijziging in naam leer: marxisme -leninisme. Kenmerken:

  • De revolutie moet worden gemaakt en komt niet vanzelf
  • Geen massapartij, maar kleine goed georganiseerde partij.
  • Koloniën konden worden gebruikt om producten af te zetten en geld te beleggen

Communisten: marxistische partijen die revolutie bleven nastreven

Socialisten/sociaaldemocraten: marxistische partijen die voor revisionisme kozen.

20e eeuw socialisten (tegenovergestelde van wat mark had voorspelt)

  • Armen tijdens in.rev. steeds armer geworden
  • middengroep groter geworden
  • regering ging zelf initiatief nemen om met sociale wetten de ergste fouten van het kapitalisme ongedaan te maken
  • meeste socialisten en arbeiders kozen er tijdens de 1e WO voor om samen hun eigen natie te beschermen en trokken weldegelijk ten strijde
  • Marks leer werd misbruikt door Stalin en Mao
  • Geen succesvolle communistisch regime.

Isme

Confessionalisme

Ontstaan

Eerste helft 19e eeuw werd chr. dom vertegenwoordigt in meeste landen dus geen behoefte eigen politiek, maar tweede helft 19e eeuw kreeg conservatisme steeds minder en het liberalisme steeds meer aanhangers+ontstaan socialisme--> confessionele partijen (christelijke partijen)

Kenmerkende ideeën confessionele partijen eind 19e eeuw

  • Overheid ontleent macht aan God. Verworpen liberale principe democratie. Katholieken waren lange tijd tegen algemeen kiesrecht en een gekozen parlement
  • Rijk en arm, kapitaal en arbeid hebben elkaar nodig
  • Confessionele arbeiders moeten eigen vakverenigingen krijgen om hun levensomstandigheden te verbeteren . Dus samenleving geen verzameling individuen die eigenbelang nastreven (liberalisme) ook geen klassenstrijd tussen werkgever en nemer zoals sociale wilde
  • Overheid moet zwakken in samenleving helpen
  • Geen volledige scheiding kerk en staat. Hele maatschappij christelijke opvattingen. Wouden eigen scholen op kosten van de staat--> 'schoolstrijd' tussen confes en lib partijen. Lib wouden kerk en staat volledig gescheiden--> openbaar onderwijs

Na de WO II

  • Kat. partijen maakten zich langzaam los van kerkelijk gezag. Kerk en politieke partijen eigen verantwoordelijkheid. Uitspraken paus/bisschop niet meer bindend
  • Prot. en Kat. partijen smolten samen tot 1 : CDA
  • meer benaming christendemocraten: voorstanders van democratie
  • Partijen gebaseerd op algemene christelijke beginselen als gerechtigheid, verantwoordelijkheid en solidariteit, die op verschillende manieren worden toegepast

Emancipatiebeweging

Voelden zich op bestuurlijk en maatschappelijk gebied achtergesteld door liberalen die de meeste belangrijkste functies in handen hadden. Katholieken voelden zich ook door proestanten achtergesteld--> ontstaan aparte socialistische en confesionalistische  partijen en organisaties

 

Emancipatiebewegingen: socialisme, confessionalisme en feminisme

Emancipatie: het verkrijgen van gelijke rechten en/of het inhalen van een achterstand door bepaalde bevolkingsgroepen

Feminisme

  • Feminiene: streven naar gelijke rechten
  • Eind 19e eeuw wouden vrouwen ook gelijke rechten
  • Bekendste strijders: Aletta Jacobs en Wilhelmina Drucker
  • Organisaties: Vrouwenvereniging opgericht door Wilhelmina Drucker en Vereniging voor Vrouwenkiesrecht door Aletta
  • Eind 20e eeuw waren meeste mannen bereid hun bevoorrechte positie prijs te geven
  • Doelen:    
  • Vrouwen mochten eigen bezit hebben
  • Vrouwen mogen echtscheiding aanvragen
  • Vrouwen moeten evenveel verdienen als mannen voor hetzelfde werk
  • Na echtscheiding niet direct kinderen naar de man
  • Meisje na lagere school verder onderwijs
  • Mannen die prostituees bezoeken en vrouwen zwanger maakten--> vrouwen moesten recht krijgen die mannen te mogen opzoeken ( vaders van buitenechtelijke kinderen)
  • Vrouwenkiesrecht etc.

Abolitionisme

Eind 18e eeuw ontstaan in Engeland als een beweging die ijverde voor de afschaffing van de slavenhandel. Breide zich al gauw uit over de rest vd wereld. Na verbod slavenhandel begin 19e eeuw richtten ze zich op afschaffing slavernij.

Democratisering

Overal waar in EU in 19e eeuw liberalen aan de macht kwamen ontstond een vorm van censuskiesrecht: kiesrecht gebaseerd op het betalen van een bepaald minimum aan vermogens- of inkomstenbelasting en soms ook gebaseerd op andere kenmerken. In NL in 1848 censuskiesrecht. Pas eind WO I in groot deel EU algemeen kiesrecht meestal door samenwerking radicale liberalen en socialisten. 1917 in NL algemeen kiesrecht mannen , vrouwen in 1919. Finland eerste land met algemeen vrouwen kiesrecht.

Nationalisme

Ontstaan:

veel verandering in grenzen

Nationalisme: het gevoel van saamhorigheid van een groep mensen die samen een staat vormen of willen vormen, voorwaarden:

  • Besef over gemeenschappelijke ervaringen te beschikken zoals godsdienst en tradities
  • Besef gemeenschappelijke belangen te hebben

Vooral in Middeleeuwen in FA en EN groei Nationalisme doordat deze landen tegen elkaar vochten in Honderdjarige Oorlog. Franse nationale heldin uit die tijd: Jeanne d'Arc. Ook koningen FA en EN slaagden eerder als anderen landen in een eenheid maken van het land--> groei saamhorigheid.

Sterke groei eerste helft 19e eeuw in EU door o.a. door FA overheersing in EU en Congres van Wenen.

Franse overheersing onder Napoleon.

  • Door Franse overheersing, dienstplicht en massalegers groeide nationalistische gevoelens

Congres van Wenen

  • 1814-1815
  • Vorsten hadden EU ingedeeld volgens criterium van legitimiteit: wettig recht van de vorsten. Hiertegenover stelden nationalisten het zelfbeschikkingsrecht en de volkssoevereiniteit: ieder volk moest een eigen staat kunne vormen en recht hebben zelf zijn eigen bestuur te kiezen.  Het congres had geen rekening gehouden met nationalisme--> veel duisters/Italianen verdeeld over staten.

Nationalisme in Turkse Rijk

  • Veel culturen in Turkse Rijk,  eigen taal en godsdienst zorgde voor belang naar nationalisme

Zeven nieuwe Staten

  • In 2e helft 19e eeuw slaagden Grieken en Belgen erin om eigen nationale staat te vormen. Later ook Italië en Duitse Keizerrijk. Door Russische hulp werden Roemenië, Servië en Montenegro zelfstandig.

h7 – De Eerste Wereldoorlog (1914-1918)

Paragraaf 1- Oorzaken van de Eerste Wereldoorlog

Dieperliggende oorzaken

- Nationalisme: is een ideologie die het eigen land als uitgangspunt stelt. Daarbij wordt gestreefd naar een eigen land of juist meer invloed daarvan. Het nationalisme bevordert en benadrukt de eigenschappen van het eigen volk.

Sommige bevolkingsgroepen wilden zich losmaken van de staat waarin ze leefden en kregen steun van verwante staten. Bijvoorbeeld de Slavische staat en Slavische Rusland steunden de Slaven op Balkan.

Ander staten maakten aanspraak op gebieden in andere staten, waarin aan hen verwante minderheden leefden. Zo wilde Frankrijk de nationalistische revanche voor de Nederlaag in de Frans-Duitse oorlog (1870-1871). Toen werd Elzas-Lotharingen van ze afgenomen. Dat gebied wilden ze terug.

- Imperialisme: is het proces waarbij landen hun macht in andere delen van de wereld uit willen breiden door gebieden te veroveren en te beheersen. Het overnemen gebeurt niet, zoals bij kolonialisme, alleen om de economische redenen.

Er waren ook staten die hun macht wilden vergroten ten koste van andere staten. Het toenemende imperialisme leidde tot spanningen en conflicten tussen Engeland, Frankrijk en Duitsland. Frankrijk en Duitsland konden zich niet neerleggen bij het Engelse overwicht in de niet-westerse wereld en er ontstond een wedloop om het grondgebied in Afrika. De Duitsers hadden een ‘Weltpolitik’ van de Duitse regering, die streefde naar meer invloed van Duitsland in de wereld. Duitsland was als staat later ontstaan dan andere Europese staten. Keizer Wilhelm 2 ging contacten aan met het Turkse rijk en hij steunde de Sultan van Marokko, die in verzet was tegen de onderwerping van Frankrijk. Ook versterkte Wilhelm 2 de Duitse marine, tot ergernis van de Engelsen die op zee oppermachtig waren. Ook wilde hij meer koloniën verwerven. In 1904 kwam het tussen Engeland en Frankrijk tot een verzoening, maar niet tussen Engeland en Duitsland.

- Militarisme: De term militarisme betekent, in culturele zin, een voorliefde voor militair vertoon zoals uniformen, wapens, onderscheidingen, parades, orden, rituelen, hiërarchieën, rangen en titels, vlaggen, heldenverering, discipline en het principe van bevelen en gehoorzamen.

Het toenemende militarisme vergrootte de kans op oorlog. Generale staven van de legers hadden na de Frans-Duitse oorlog meer invloed in de Politiek, zeker in Duitsland en Frankrijk. Niemand wilde een vernietigende oorlog, maar tegelijkertijd werd oorlog gezien als middel om macht en invloed veilig te stellen. Een sterk leger was noodzakelijk en ook onder de bevolking moest een krijgshaftige geest heersen. Oorlog werd ook gezien als bruikbaar middel om de belangen van het vaderland te dienen.

- Bewapeningswedloop: wedstrijd om de beste en meeste wapens te hebben

-. Bovenkant formulier

 

Voor alle drie de eerdergenoemde factoren is een sterk leger nodig. Als men een sterk leger had, stond je bij een vreedzame regeling van conflicten sterk. Regeringen gingen meer geld uitgeven aan legers en zo ontstond de bewapeningswedloop. Deze wedloop versterkte de angst voor elkaar.

- Bondgenootschappen vergroten de kans op conflicten:

De angst voor elkaar nam toe onder Europese staten. Regeringen gingen op zoek naar bondgenoten. Niemand dacht dat iemand een oorlog zou durven beginnen, maar als die er zou komen kon een staat rekenen op de steun van bondgenoten. Maar juist door de bondgenoten gingen de regeringen zich onvoorzichtiger gedragen. Sinds 1882 had je de volgende bondgenootschappen:

· Triple Alliantie: Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en Italië (1882)

· Triple Entente: Engeland, Rusland, Frankrijk (1907)

· Ook voelde Rusland zich beschermer van de Slavische volken op de Balkan, al was er geen officieel bondgenootschap.

- Vergissing van politieke leiders

Na Napoleon konden de meeste Europese leiders alles onderling vreedzaam oplossen. In de jaren voor de eerste wereldoorlog maakten de politieke leiders van Europa grote fouten. Door het sluiten van bondgenootschappen bereikten de leiders juist het omgekeerde van wat ze wilden. Ze hadden geen rekening gehouden met de sterk veranderde politieke en economische situatie in EU. De toename van nationalisme en militarisme leidde tot een grote zelfoverschatting. Ze dachten dat een eventuele oorlog niet lang zou duren en dat de burgerbevolking er niks mee te maken zou hebben. Ze beseften niet dat de vernieuwde wapens een veel vernietigender effect hadden dan de vroegere wapens.

 

Directe oorzaken

Moordaanslag in Sarajewo op de troonopvolger van Oostenrijk-Hongarije

Op zondag 28 juni 1914 kwamen aartshertog Frans-Ferdinand, de troonopvolger van Oostenrijk-Hongarije, en zijn echtgenote, hertogin Sophie, op bezoek in Sarajewo, de hoofdstad van Bosnië. In 1878 had Oostenrijk-Hongarije de Turken uit Bosnië verdreven en het gebied in 1908 als provincie ingelijfd. Dit leidde tot onvrede bij de Serviërs in Bosnië, die hoorden tot de Slavische volken. De staat Servië hielp ze naar onafhankelijkheid en met medeweten van de Servische regering organiseerden de Serviërs in Bosnië nationalistische groepen. Op 28 juni werden Frans Ferdinand en Sophie dodelijk getroffen door een revolver. Geschoten door de 19-jarige student Gavrilo Princip, die tot de nationalistische groep ‘de Zwarte hand’ behoorde.

De moord leidt tot een wereldoorlog

Maar hoe kon deze moord in 5 weken leiden tot een wereldoorlog? Oostenrijk-Hongarije wilde dat Servië zich niet meer zou bemoeien met de Slavische nationalisten, maar er was de kans dat Rusland Servië te hulp zou schieten. Dus zocht Oostenrijk-Hongarije hulp bij Duitsland. Met de steun van Duitsland stuurde Oostenrijk-Hongarije een ultimatum met harde eisen naar Servië, waarvan zij er een aantal verwierpen, rekenend op de steun van Rusland. Op 28 juli verklaarde Oostenrijk-Hongarije de oorlog aan Servië. Toen kwam er een kettingreactie van mobilisaties en oorlogsverklaringen op gang:

· Rusland mobiliseerde troepen bij de grenzen met Oostenrijk-Hongarije en Duitsland.

· Op diezelfde dag, 1 augustus, verklaarde Duitsland de oorlog aan Rusland.

· Frankrijk besloot ook onmiddellijk te mobiliseren, als bondgenoot van Rusland. Daarom verklaarde Duitsland op 3 augustus de oorlog aan Frankrijk.

· Toen de Duitsers België binnenvielen, om via hen Frankrijk aan te vallen, verklaarden de Engelsen de oorlog aan Duitsland op 4 augustus.

De centralen kwamen tegenover de geallieerden te staan.

 

Paragraaf 2- Verloop van de Eerste Wereldoorlog

Alle betrokkenen gaan enthousiast de oorlog in

In de eerste week van Augustus 1914 waren er dus verschillende oorlogsverklaringen uitgesproken. Eerst heerste er onder de bevolking schrik, maar al snel ging dit over tot enthousiasme, aangemoedigd door de pers en regeringsleiders. Ook aanvankelijke tegenstanders van de oorlog, de socialisten, sloten zich hierbij aan en soldaten gingen met goede moed de oorlog. Hoe ontstond dit enthousiasme?

1. Het nationalisme en militairisme hadden de vaderlandsliefde en de strijdlust aangewakkerd.
2. Men was overtuigd van de eigen superioriteit, elk land dacht dat het in korte tijd zou winnen.

 

Duits leger onderdrukt Belgisch verzet op wrede wijze

Internationale oorlogsrecht geschonden

De Belgen waren onverwacht erg sterk en dit ergerde het Duitse opperbevel zeer. Het leger had ook een panische angst voor

francs-tireurs: burgers die op soldaten schieten.

Hierop gingen de Duitsers brandstichten, deportaties doen en burgers doodschieten. In Leuven werden veel dingen (universiteit, raadhuis etc.) in brand gestoken, dit wordt ook wel het verdriet van Leuven genoemd.

Belgen vluchten massaal naar Nederland

Na het uitbreken van de oorlog vluchtte bijna een miljoen Belgen naar Nederland, opgeschrikt door de gruwelverhalen over de Duitse inval. Belgische burgers die zelf geen onderdak konden vinden/betalen, werden opgevangen in barakkenkampen (vluchtoorden) en de gevluchte militairen werden opgesloten in interneringskampen.

 

Meer soldaten, meer volken en op meer plaatsen in de wereld dan ooit

Het woord ‘wereldoorlog’ suggereert dat de hele wereld aan de oorlog meedeed, dit was echter niet het geval. De strijd vond in West- en Oost-Europa plaats, maar veel landen deden niet mee (zoals Nederland). Toch meer soldaten, meer volken en op meer plaatsen gevochten dan ooit tevoren.

Koloniën en dominions vechten mee

Veel soldaten uit koloniën vochten voor de koloniale overheerser. In het Franse leger vochten zo Algerijnen en West-Afrikanen (Senegalezen). In het Britse leger Brits-Indiërs en soldaten uit de dominions (Canada, Australië, Nieuw-Zeeland, Zuid-Afrika).

Ook Italië, Roemenië, Griekenland en Bulgarije gaan meedoen

Na het begin van de oorlog raakten er nog een aantal andere landen bij de oorlog betrokken: Italië, Roemenië en Griekenland bij de geallieerden. Bulgarije bij de centralen. In mei 1915 begon Italië een oorlog tegen Oostenrijk-Hongarije, het ging vooral om gebiedsuitbreiding. Deze oorlog speelde zich af in het hooggebergte in Noord-Italië.

Ook niet EU landen nemen deel: Turkse Rijk, VS en Japan

In november 1914 verklaarde de Turkse regering, geleid door de autoritaire jonge officier Enver Pasja, de oorlog aan Rusland en ook aan Frankrijk en Engeland, de bondgenoten van Rusland.

In april 1917 verklaarden de VS de oorlog aan Duitsland, toen de Duitse duikboren Amerikaanse schepen aanvielen om de steun aan Engeland te beletten.

In 1918 bracht de VS pas een aanzienlijke troepenmacht naar het Westfront in Frankrijk over.

Japan verklaarde in augustus 1914 de oorlog aan Duitsland, want het was door een verdrag met Engeland verbonden. Japan bezette een aantal Duitse eilandgroepen in de Stille Oceaan. Daarna verrichtte de Japanse marine konvooidiensten voor de Geallieerden, tot in de Middellandse Zee toe.

Ook in het Midden-Oosten en Afrika wordt gevochten

In het Midden-Oosten voegden de Turken zich bij de Centralen, daarna kwamen de Arabieren in het Turkse rijk in opstand en kregen steun van Engeland en Frankrijk. In Afrika streden Fransen en Britten om de Duitse koloniën in bezit te krijgen.

Inmiddels

Centralen: Duitsland, OH, Bulgarije, Italië, Turkije soort van (zelfde tegenstander)

Geallieerden: Frankrijk, Engeland, Rusland, VS, Japan, Roemenië, Griekenland.

Aan het westfront ontstaat een jarenlange loopgravenoorlog

Terwijl aan het oostfront een bewegingsoorlog met veel troepenverplaatsing plaatsvond, liep het aan het westfront in de herfst van 1914 al snel uit op een loopgravenoorlog. Over een breedte van 500km groeven soldaten zich in België en Noord-Frankrijk tegenover elkaar in. De vijanden stond tegenover elkaar met een ‘niemandsland’ er tussen van 50 tot enkele honderden meters. Maandenlang leefden de soldaten in de loopgraven, vaak vol water, modder en ongedierte. Aanvallen leverden vaak geen of weinig terreinwinst op en stormlopen tegen ingegraven verdedigers waren erg moeilijk. Mitrailleurs van de tegenstanders bleken dodelijke wapens. Bijna iedere aanval van de onbeschermde infanterie (zijn de militairen die te voet vechten), was daardoor gedoemd te mislukken. Veel soldaten stierven en er bleven lichtingen soldaten door de generaals uitgestuurd worden om de vijandelijke linies te bestormen.

 

Verdun en de Somme, uitputtingsslagen als tactiek

Generaals en politieke leiders zagen de enorme verliezen als onvermijdelijk en gingen ervan uit dat de vijand eerder op zou geven bij gebrek aan voldoende mankracht. In februari 1916 gingen de Duitse generaals proberen een beslissing te forceren door al gun aanvalskracht op één punt te concentreren: Verdun. Het doel was niet om Verdun in te nemen, maar om de Fransen die deze stad verdedigden grote verliezen toe te brengen. De zware artillerie (geschut) moest de Franse forten en loopgraven beschieten. Ze wilden de mankracht en materialen van het Franse leger uitputten. Verdun bracht geen beslissing en na tien maanden gaven de Duitsers de uitputtingsslag op. Door haar enorme aantal doden en gewonden ging Verdun de geschiedenis in als de verschrikkelijkste slag van de Eerste Wereldoorlog. ‘Verdun betekent hel, geen velden, geen bossen, slechts maanlandschap’ (uitspraak uit 1916).

De Engelsen waren bij Verdun de Fransen niet te hulp gekomen, want ze waren bezig met een eigen offensief in de buurt van Ieper (België). Op 1 juli 1916 begonnen de Engelsen met de Fransen een grote aanval aan de Somme, mede om het front bij Verdun te ontlasten. Er sneuvelden op de eerste dag 20.000 Britten. Na vier maanden strijd was er een terreinwinst van 10km. Ook bij deze slag kwamen er ruim een miljoen doden en gewonden.

 

De soldaten: instemmen met de oorlog, aanpassen of verzet?

In de loopgraven verdween het enthousiasme voor de oorlog, maar volgens sommige historici bleven de meeste soldaten met de oorlog instemmen. Volgens andere soldaten is dat beeld aanvechtbaar.

 

Verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal in Europa

Vergeleken bij vorige Europese oorlogen waren de verwoestingen ongekend als gevolg van de volgende omstandigheden:

- Meer aanvallen op steden en dorpen: in frontgebieden werden steden en dorpen vaker door vijandelijke legers beschoten of in brand gestoken. De schade was enorm.

- Legers kregen veel meer vuurkracht: industrialisatie en technologie leidden tot een enorme toename van de vuurkracht van legers. Mitrailleurs en kanonnen werden verbeterd en op grote schaal geproduceerd. De slagvelden aan het westfront werden over een oppervlakte van duizenden vierkante kilometers met zoveel munitie bestookt, dat ze nog decennia na de oorlog aanzienlijke problemen opleverden voor de landbouw: de grond zat vol blindgangers (niet ontplofte granaten), granaatscherven, resten van prikkeldraadversperringen en ander ‘oorlogsafval’.

 

Veel meer burgers werden bij de oorlog betrokken

Burgers werden meer bij de oorlog betrokken dan bij eerdere oorlogen. Er kwamen veel berichten bij families binnen dat mannen of zonen invalide geworden waren, gewond waren of gesneuveld waren. De bevolking werd via affiches en (stomme) films opgeroepen om de regering te steunen door geld te lenen, zuinig te zijn, zich aan te melden als soldaat of zich op te geven voor andere diensten. Er waren wel verschillen in de betrokkenheid van burgers als gevolg van verschillende factoren:

- Plek waar men woonde;
- Sekse en leeftijd;
- De sociaaleconomische positie.

 

Propaganda en censuur spelen een grotere rol dan tevoren

Aan het einde van de 19e eeuw was de massapers ontstaan en kort daarop was ook de film aan zijn opmars begonnen. Het was noodzakelijk burgers enthousiast te houden om de oorlog te winnen. De pers, affiches en films bleken hiervoor uitstekende middelen om propaganda te maken voor het eigen standpunt.

Taken van persbureaus

In alle oorlogvoerende staten richtte de regering persbureaus op die de volgende taken kregen:

- De kranten van nieuws over de oorlog voorzien: in het begin van de oorlog lieten de Fransen vanaf hun zijde geen oorlogscorrespondent toe. De Duitsers lieten alleen verslaggevers van kranten uit neutrale landen toe, in de hoop deze neutrale landen voor zich te winnen. Toen in de VS de pro-Duitse gevoelens bleken te groeien, gingen de Fransen toch oorlogsverslaggevers toelaten. Het meeste nieuw over de oorlog kwam van de nationale persbureaus, die de eigen zaak zo gunstig mogelijk voorstelden en die van de tegenstander zo ongunstig mogelijk. Het Duitse persbureau ging het verst met het doorgeven van onjuiste berichten. Verliezen werden lager aangegeven dan het geval was en de Duitse bevolking die achter de waarheid kwam raakte echter meer teleurgesteld.

- Censuur uitoefenen op de berichtgeving over de oorlog: bepaalde soorten berichten, zoals over de opstelling of verplaatsing van troepen, werden verboden. Valse berichtgeving door journalisten werd strafbaar gesteld. In Engeland wist de pers niet alleen de bevolking te beïnvloeden, maar ook de regering.

De meeste journalisten en filmmakers steunen de overheid

Ook zonder druk van de regering waren de meeste journalisten en filmmakers bereid het beleid van de regering te steunen. Dit was niet alleen uit vaderslandsliefde, want filmmakers en journalisten hoefden niet in dienst te treden. Artikelen en films die kritisch waren ten aanzien van de oorlog liepen de kans verboden te worden en konden rekenen op weinig belangstelling of woede van het publiek. Journalisten en filmmakers hebben publiek nodig, daarom waren velen bereid mee te werken aan propaganda.

Beeldvorming en de betekenis ervan

Aan beide zijden werden met opzet de grootste leugens over de vijand als waarheid opgediend. De Duitse propaganda verkondigde dat de Belgen gruwelijke misdaden begingen ten opzichte van Duitse soldaten. In de pers van de geallieerden werden de Duitsers afgeschilderd als ‘cultuurbarbaren’ en ze zouden zich schuldig maken aan massale publieke verkrachtingen, ze zouden kerken in brand steken en bij jonge meisjes de borsten afsnijden. De vijand moest onmenselijk gemaakt worden om de eigen bevolking voldoende voor de oorlog te kunnen motiveren.

 

Het einde van de oorlog

Het einde van de oorlog aan het Oostfront

Op de lange termijn zou Duitsland de tweefrontenoorlog niet kunnen volhouden. In 1917 veranderde de situatie aan het Oostfront drastisch: het Russische leger viel in dat jaar uiteen. Nadat de bolsjewieken (communisten onder leiding van Lenin) tijdens de Russische Revolutie de macht hadden overgenomen, staakte het Russische leger de strijd. Er kwam een wapenstilstand (december 1917). De Vrede van Brest-Litovsk maakte in maart 1918 een einde aan de oorlog aan het Oostfront. De bolsjewieken accepteerden de strenge vredesbepalingen om hun revolutie veilig te stellen. Ze moesten de Baltische landen en Polen afstaan en de onafhankelijkheid van Finland, de Oekraïne en Georgië erkennen.

Het Duitse voorjaarsoffensief van 1918 aan het Westfront mislukt

Het Duitse voorjaarsoffensief van 1918 in het Westen had nu kans van slagen, want Rusland was uitgeschakeld. De Duitsers konden troepen van het Oosten naar het Westen verplaatsen. In maart 1918 begon aan het Westfront het grootste Duitse offensief van de hele oorlog, de ‘Kaiserschlacht’. De bedoeling was een wig te drijven tussen het Franse en het Britse leger en vervolgens het Britse leger langs de kust ‘op te rollen’. De Somme werd opnieuw het gebied van het belangrijkste slagveld. Er werd ook weer (zoals in 1914, 1915, 1917) rondom Leper gevochten. De Duitsers boekten grote terreinwinst.

Deelname VS geeft de doorslag

De deelname van de VS gaf uiteindelijk de doorslag voor de geallieerden. In juli 1917 stuurde de VS divisies naar Europa, die in juli 1918 aan de strijd gingen deelnemen. De Duitsers konden hier geen nieuwe troepen tegenoverstellen. De generaals van het Duitse opperbevel, Von Hindenburg en Ludendorff begrepen dat de oorlog niet meer te winnen was. Ook Keizer Wilhelm II zag in dat de oorlog niet meer te winnen was.

Keizerrijk komt ten val, socialistische regering sluit wapenstilstand

De Keizer benoemde een nieuwe regering, die de steun had van de Rijksdag (het Duitse parlement), om vredesonderhandelingen te beginnen (3 oktober 1918). Toen dit bekend werd wilden de Duitse soldaten en arbeiders onmiddellijk vrede. Er braken opstanden uit in het leger, op de marinebasis Kiel en in de Duitse steden, geleid door socialisten en communisten. Op 9 november droeg de regering de macht over aan een socialistische regering met als Rijksdagkanselier de socialistische fractieleider Friedrich Ebert, want alleen een socialistische regering zou de opstandige soldaten en arbeiders nog in toom kunnen houden. De socialistische regering riep een republiek uit. Keizer Wilhelm II trad af en vluchtte naar Nederland. Twee dagen later, 11 november 1918, tekende de regering-Ebert de wapenstilstand.

Paragraaf 3- Gevolgen van de Eerste Wereldoorlog

De ‘veertien punten’ van Wilson en wat er bij de vredesonderhandelingen van terechtkwam

In Frankrijk werd door de overwinnaars onderhandeld over vredesverdragen. De Grote Drie (premier Lloyd George (GB), premier Clemenceau (FR) en president Wilson (VS)) waren sterk verdeeld. Voor Wilson ging het om vrede en veiligheid in de toekomst. De anderen ging het om een versterking van de positie van het eigen land, om de schuldvraag en zware eisen aan de schuldige. Over de vraag hoe er blijvende vrede kon worden gesloten, had president Wilson de duidelijkste ideeën: in januari 1918 had hij in het Veertien Punten-plan uiteengezet hoe de wereld na de oorlog zo moeten georganiseerd. De belangrijksten:

- Het oprichten van een Volkenbond, waarvan alle staten in de wereld lid zouden moeten worden. Deze organisatie zou de onafhankelijkheid van alle staten moeten garanderen en de vrede in de wereld handhaven.

- Grenzen trekken op basis van het zelfbeschikkingsrecht van alle volken: elk volk zou het recht moeten krijgen om een eigen nationale staat te stichten en een eigen regering te kiezen.

- De belangen van gekoloniseerde volken gelijkstellen aan die van de koloniale mogendheden.

 

Het plan voor de Volkenbond werd aanvaard en officieel ook het idee voor zelfbeschikkingsrecht, maar het werd in Europa niet altijd uitgevoerd en daarbuiten geheel niet. De Britten trokken hun belofte van een Arabische nationale staat in en het multinationale Turkse rijk viel uiteen in een aantal staten (Turkije, Syrië, Libanon, Palestina, Trans-Jordanië, Irak, Egypte, Saoedi-Arabië), waarvan de meesten onder Frans of Brits toezicht kwamen. Van de andere punten van Wilson kwam ook niet veel terecht, de medeonderhandelaars hadden vooral belang bij de eigen staat en op het korte termijn.

 

De Vrede van Versailles: Duitsland wordt hard aangepakt

Met de verliezers werden in 1919 afzonderlijke vredesverdragen gesloten. Duitsland werd in het Vrede van Versailles (28 juni 1919) hard aangepakt: het kreeg de schuld van de oorlog, tot ongenoegen van de meeste Duitsers en hun nieuwe democratische regering:

· Duitsland moest een enorme schadevergoeding aan de overwinnaars betalen (in 1921 vastgesteld op 132 miljard Duitse mark).

· Duitsland moest een klein gebied aan België en een groot gebied aan Polen afstaan.

· Frankrijk kreeg Elzas-Lotharingen terug, dat in 1871 door Duitsland was geannexeerd.

· De Duitse koloniën werden verdeeld onder geallieerde landen, die namens de Volkenbond die gebieden zouden gaan beheren.

· Duitsland moest ontwapenen: het mocht geen slagschepen, onderzeeërs, tanks of vliegtuigen hebben: slechts kleine oorlogsschepen en een klein beroepsleger (100.000 man) waren toegestaan.

 

Er verandert veel op de kaart van Europa

Nieuwe staten ontstonden, waarbij veel grenzen werden verlegd. Nieuwe staten waren: Estland, Letland, Litouwen, Polen, Tsjecho-Slowakije en Joegoslavië. Deze ontstonden ten koste van grondgebied van Rusland, Duitsland en Oostenrijk-Hongarije. Het grote Habsburgse rijk verdween van de kaart en Oostenrijk en Hongarije werden twee aparte republieken.

Er ontstaan minderhedenproblemen

De Geallieerden bleken niet in staat de grenzen zo te trekken dat alle mensen die in de grensgebieden woonden er vrede mee hadden. Het zelfbeschikkingsrecht gold bovendien niet voor verliezers (het Oostenrijkse deel van Hongarije werd toegewezen aan Roemenië; Oostenrijk moest Zuid-Tirol aan Italië afstaan; Oostenrijk en de Duitsers in het grensgebied met Tsjechië, de Sudeten-Duitsers, mochten zich niet bij Duitsland aansluiten). Deze regelingen leverden minderhedenproblematiek op: de Sudeten-Duitsers in Tsjecho-Slowakije, de Hongaarse minderheid in Roemenië en de Oostenrijkse minderheid in Italië voelden zich achtergesteld. Dat gold ook voor de meeste volken in Joegoslavië, zij vonden dat ze overheerst werden door Serviërs.

 

Internationale organen ingesteld om de wereldvrede te handhaven

In de Volkenbond konden conflicten tussen landen vreedzaam worden opgelost, er was nu een internationale instantie die vrede en veiligheid in de wereld moest bewaren. De Volkenbond, die vergaderde in Genève, bleek een zwak orgaan door het ontbreken van machtsmiddelen. Ze kon alleen regeringen verzoeken economische sancties tegen agressieve staten in te stellen. De VS werden ondanks de inspanningen van Wilson geen lid, net als Rusland. In 1922 trad het Permanente Hof van (Internationale) Justitie in Den Haag in werking: het hof, gevestigd in het Vredespaleis, was ingesteld door de Volkenbond en had als taak het regelen van geschillen of conflicten tussen staten. Tussen 1922 en 1940 behandelde het Hof 29 zaken.

Er komen totalitaire bewegingen op

Na de oorlog stonden de regeringen voor grote problemen. De economie had vier jaar lang dienst gedaan van de oorlog en overschakelen op een vredeseconomie bleek moeilijk. Er was onvoldoende werkgelegenheid voor miljoenen ex-soldaten. Na de oorlog heerste er werkloosheid en armoede. Velen raakten teleurgesteld in de democratische leiders en partijen, ze gingen hun hoop vestigen op totalitaire bewegingen als het communisme en het fascisme. In Rusland grepen de communisten de macht (1917), in Italië (1922) en in Duitsland (1933) de fascisten. In andere Europese landen groeide de aanhang van communistische en fascistische partijen.

 

Nationalistische bewegingen in koloniën worden aangewakkerd

Het nationalisme was al vóór de Eerste Wereldoorlog in de Aziatische koloniën opgekomen, maar nog niet in de Afrikaanse. De koloniën hadden tijdens de oorlog onder een minder strak koloniaal bestuur gestaan dan voorheen. Koloniale overheersers hadden meer aandacht en troepen voor Europa nodig. De grotere vrijheid deed naar meer verlangen: Aziatische en Afrikaanse soldaten hadden met succes aan de strijd in Europa deelgenomen. Toen het zelfbeschikkingsrecht voor hen niet bleek te gelden, verloren vooral in Azië en in Noord-Afrika velen het vertrouwen in de koloniale overheersers en sloten zich aan bij nationalistische bewegingen.

 

 

H8 Duitsland 1870 - nu

§1 Het Duitse keizerrijk
Het Duitse keizerrijk ontstond tijdens de Frans-Duitse oorlog in 1870-1871. Wilhelm II was keizer.

In 397 kiesdistricten konden mannen de Rijksdag (volksvertegenwoordiging) kiezen. Deze had weinig macht, had niks te zeggen in het benoemen van ministers en mocht ze niet ter verantwoording roepen.

De keizer had de macht en benoemde de Rijkskanselier (leider van de regering). Rijkskanselier benoemde ministers.

De 25 deelstaten hadden veel macht behouden. Ze hadden ook invloed op het rijk door een afgevaardigde naar de Bondsraad in Berlijn te sturen. Bondsraad mocht wetten goed- of afkeuren.

Gelaagdheid van de bevolking

- Adel(aanzien aan grootgrondbezit), officieren en hoge ambtenaren: beheerste de openbare mening

- Grote fabrikanten en bankiers: groep ontstond door groei industrie. ‘Geldadel’ had minder aanzien dan officiers en gewone adel

- Werknemers in de dienstensector, lage ambtenaren, kleine ondernemers, chefs van afdelingen van grote ondernemingen: niet veel aanzien, zat bekneld tussen beneden en bovenlaag. Keek op naar boven.

- Boeren, arbeiders in de landbouw en industrie, lagere ambtenaren: Boeren waren trouw aan overheid en geloof (luthers in het noord, katholiek zuiden)

Politieke stromingen:

- conservatieven + nationaal liberalen – hogere lagen bevolking

- centrum – aanhang van de katholieken

- socialisten – aanhang van de industriearbeiders. 1917 gedeeld met communisten.


§2Zwakke plekken van de republiek van Weimar

1918: val keizerrijk

De socialisten (Sozialdemokratische Partei Deutschlands) en de communisten (Kommunistische Partei Deutschlands) kregen strijd. SPD wilde parlementaire democratie, KPD wilde het parlement afschaffen en vervangen door ‘raden’. In 1919 kwamen de communisten in opstand tegen de socialistische regering. Regering + leger onderdrukte dit. Vijandschap.

Januari 1919: nieuw parlement gekozen. Afgevaardigen gingen naar Weimar, vandaar de Republiek van Weimar.

Republiek van Weimar werkt niet, want merendeel van de bevolking gelooft niet in parlementaire democratie.

KPD ging deelnemen aan verkiezingen. Ze waren de parlementaire democratie vijandig gezind maar zagen dit als goede propaganda.

Nationalisten en conservatieven wilden weer een autoritaire staat, want daar verwachtten ze meer invloed dan in parlementaire democratie. Het verliezen van de oorlog was volgens hun de schuld van de socialisten. Dolkstootlegende. Communisme werd door Weimar Republiek niet goed genoeg bestreden.

Groepen die de parlementaire democraite slechtgezind waren: conservatieven, nationalisten. Communisten, fascisten.

Coalitie van Weimar:SPD, DDP (Deutsche Demokratische Partei, van vooruitstrevende liberalen) en Cemtrumpartei (katholieken).

Onderlingen vertrouwen was niet groot en DDP verloor zetels.


§3 De economische crisis van 1929

Economische crisis in Amerika: New Deal: afspraken maken met banken en bedrijven, grote werkgelegenheidsprojecten opzetten.

In Nederland: Overheid veel invloed.Vrijhandel werd losgelaten. Import werd erg moeilijk gemaakt.

Veel Duitse bedrijven gingen failliet toen Amerika zijn leningen terugvroeg. In 1930 viel de coalitieregering uiteen door een meningsverschil over de werkloosheidsuitkeringen. Centrumleider Brüning werd Rijkskanselier. Hij vond geen meerderheid in de Rijksdag voor een nieuwe regering en besloot toen te gaan regeren met noodverordeningen. De Rijkspresident en Rijkskanselier hadden nu samen de macht. De partijen die achter de republiek van Weimar stonden kwamen er niet uit om de crisis op te lossen. Dit was gunstig voor de nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei (NSDAP).


§4 De ideologie van het fascisme

Fascisme is een totalitaire ideologie. Totalitarisme: een duidelijk omschreven wereldbeschouwing die betrekking heeft op alle aspecten van de maatschappij.

Fascisme in het algemeen:

- Fascisme is negatief en tegen een heleboel: parlementaire democratie, persoonlijke vrijheid, liberalisme en kapitalisme, alles wat een volk kan verdelen, tegen de gedachte van de klassenstrijd.

- Het belang van de eigen groep wordt voorop gesteld

- Ultra-nationalistisch, hun staat is de beste van de wereld en mag andere overheersen

- Wil een corporatieve staat, maatschappij georganiseerd in beroepsgroepen waardoor concurrentie wordt voorkomen. Hiërarchich, de rest van het lichaam werkt voor het hoofd.

- Mensen zijn niet gelijk, ‘hogeren’ moeten het volk leiden, hogeren in een partij verenigd en leiden het volk

- Aan het hoofd staat één leider

- Fascistische cultuur beheerst alle uitingen van cultuur in de staat, staat maakt uit wat goed en wat slecht is

- Het verstand is als basis van het handelen minder geschikt dan het gevoel: intellectuelen zijn niet standvastig in ogeblikken van gevaar en nood

- Het fascisme verheerlijkt de daad, kracht en geweld staan hoog aangeschreven

- Vrouwen moeten veel kinderen voortbrengen en voor hun gezin zorgen

Aanvullende kenmerken van het Duitse fascisme:

- de rassenleer, de wereld is verdeeld in één hoogwaardig ras (Arische ras, Germaanse ras), minderwaardige rassen (Slavische volkeren en gekleurde rassen in de niet-westerse wereld), verderfelijke rassen (zigeuners en Joden, zijn probeerden de hoogwaardige volken voor zich te laten werken. ‘parasietenrassen’.)

Antisemitisme: haat tegen Joden, was niet alleen in Duitsland, kwam vooral ten uiting in moeilijke tijden (zondebok). Haat gericht tegen Joden die zich onderscheiden qua geloof, kleding, gebruiken.

Hitlers eerste doel: alle Duitsers in één staat verenigen.

Tweede doel: veroveren van ‘lebensraum’ voor het Germaanse ras, in het bijzonder het Duitse volk. Dit was in Rusland en Oos-Europa. De minderwaardige rassen daar zouden zich in dienst van het Germaanse ras moeten stellen.


§5 Nationaal-socialisten maken zich meester van de macht

Rijkspresident Von Hinden burg ontslaat Rijkskanselier Brüning en verving hem door conservatief Von Papen. > Von Papen houdt nieuwe verkiezingen > NSDAP grootste > Hitler eist rijkskanselierschap op.

Geen kabinet kan worden gevormd > nieuwe verkiezingen > uitslag verandert weinig > Hitler Rijkskanselier, Von Papen vice-kanselier, conservatieve meerderheid.

1 februari 1933 ontbindt Hitler de Rijksdag en schrijft nieuwe verkiezingen uit > SA wordt ingezet als terreurgroep zodat mensen niet socialistisch stemmen

27 februari 1933 Rijksdagbrand > Göring zegt dat communisten revolutie beraamden > SA arresteert in nacht allerlei communistische leiders > 28 februari: noodverordeningen, het zomaar oppakken mag nu > KPD mag zetels niet meer innemen

Nieuwe verkiezingen: NSDAP 44%, DNVP(Deutsch-Nationale Volkspartei) 8%, samen meerderheid. > Hitler wil niet afhankelijk zijn van DNVP > laat machtigingswet uitschrijven.

Machtigingswet:

1.Wetten kunnen behalve op de in de grondwet beschreven wijze ook door de regering worden uitgevaardigd

2. Door de regering uitgevaardige wetten kunnen van de grondwet afwijken

Tweederde meerderheid nodig > SPD is tegen > Centrumpartij is bepalend, vraagt eerst vrijheid van kerk en rechtspraak > stemt in ‘omdat de nood waarin Duitsland verkeerde om daden vroeg’. > meerderheid behaald mede door ontbreken communisten

Nazi schakelen alle bronnen van verzet uit:

• De vakbonden: hadden zich niet verzet en niet gestaakt maar werden toch opgeheven en vervangen door de DAF (deutsche Arbeitsfront)

• De overige politieke partijen: KPD en SPD verboden en leiders opgepakt. Andere partijen ‘vrijwillig’ opgeheven om niet ook opgepakt te worden. ‘ter wille van de nationale eenheid’ Wet tegen de oprichting van een patij afgekondigd.

• Een deel van de SA: namen socialisme in de naam te ernstig > Hitler was bang voor een revolutie > 30 juni 1934: lang van de lange messen: hoge SA-mannen en conservatieve leiders door de SS vermoord.

• President Hindenburg: Overleed. Hitler nam functie over en ewrd Führer

• Het leger: Hitler liet leger eed van trouw afleggen. Ze waren trouw ook al waren de meeste officieren conservatief.

• De Kerken: Hitler probeerde hen bondgenoten te maken

Derde Rijk: het Duitsland van de Nationaal-socialisten. (1e rijk is middeleeuwen, 2e rijk is Bismarck en Wilhelm II)


§6 Nazificatie van de samenleving
Nazificatie: het organiseren van de samenleving volgens de leer van de nazi’s

De industrieën mochten winst blijven maken als ze zich bij de leiding van de NSDAP neerlegden. Staat werd de voornaamste opdrachtgever. Er werden veel wapens gemaakt.

Volgens de nazi’s was het Germaanse ras op het platteland het zuiverst gebleven, zij zouden in de nieuwe lebensraum voor eten voor het ras moeten zorgen. Boeren werden verheerlijkt, maar ook de landbouw kwam in dienst als voorbereiding op de oorlog.

Vrouwen werden verheerlijkt als moeder en moesten veel kinderen krijgen. Op het werk werden vrouwen gediscrimineerd, alle getrouwde vrouwen met een baan kregen ontslag. In de oorlogsjaren werkten echter meer vrouwen dan ooit in het bedrijfsleven en bij de overheid.

De jeugd moest in nationaal-socialistisch opgevoed worden: strijdbaar, nationalistich en rassenbewust.

De leraren werden ‘gezuiverd’. Alle jeugdverenigingen werden vervangen door de Hitlerjugend (voor meisjes: Bund deutscher Mädel) In 1936 werd lidmaatschapvoor 10-18 jarigen verplicht. Na de HJ kwam de Rijksarbeidsdienst: arbeidsdienstplicht in werkkampen die vooral bestond uit hulp aan boeren of de aanleg van Autobahnen.

Maart 1933: ministerie voor volksvoorlichting en propaganda, Joseph Goebbels was minister. Via de media werd op geraffineerde manier nationaal-socialisme verspreid. De radio boeide mensen meer dan de pers en was makkelijker te controleren. Daarom liet Goebbels een goedkope radio ontwerpen (meer luisteraars). Het luisteren naar sommige programma’s was verplicht. Goebbels stelde de rijkscultuurkamer in: iedereen die actief was in publiciteit of kunst moest lid worden, joden en onbetrouwbare mensen mochten niet. Velen vluchtten.


§7 De terreur van de nazi’s
Wat wilden de nazi’s met terreur bereiken?

1. gevaarlijke tegenstanders direcht uitschakelen

2. Twijfelaars en toekomstige tegenstanders bang maken zodat ze zich niet zouden durven verzetten

SS (Schutz-Staffel / Beschermingsafdeling): in 1925 opgericht voor beschermingen van de leiders van de NSDAP, in het bijzonder Hitler. Later: bescherming van de nationaal-socialistische staat door tegenstanders uit te schakelen. Heinrich Himmler was de leider en werd in 1936 ook leider van de politie in Duitsland. Himmler wilde van de SS’ers een nieuw soort mensen maken die tot alles bereid waren om de Führer te beschermen.

Waffen-SS: Eigen troepenmacht van de SS, elite die werd uitgerust met de beste wapens. Divisies werden op belangrijke plaatsen aan het front gezet.

Concentratiekampen ontstonden toen in 1933 na de rijksdagbrand geen plaats meer was in gevangenissen voor de tienduizenden gearresteerde communisten. De concentratiekampen stonden onder leiding van de SS.


§8 De rassenpolitiek
Voor de oorlog werd door isolatie en terrorisatie van de Joden gehoopt dat ze naar het buitenland zouden emigreren.

Stap voor stap werd het de Joden steeds moeilijker gemaakt:

• April 1933: Boycot Joodse winkels. Joden bij overheid, onderwijs en publiciteitsmedia werden ontslagen.

• 1935: Neurenberger wetten: Joden mochten niet meer trouwen met mensen van Duits bloed en hun werden de rechten van Duits staatburger ontnomen.

• 1938: openbare voorzieningen werden verboden voor Joden

Joden die zich verzetten gingen naar concentratiekampen.

Reichskristallnacht: november 1938, toppunt straatterreur, na de moord op een Duitse diplomaat in Parijs werden tienduizenden Joden gevangen genomen en vele werden vermoord. Daders werden niet gestraft. Joden moesten schade betalen.

Na het uitbreken van de oorlog richtte de rassenpolitiek zich ook op Joden in bezette gebieden. Dit waren er te veel om allemaal te laten emigreren, dus kwam de Endlösung (definitieve oplossing). Na de aanval in Rusland in 1941 schoten Einsatzgruppen van de SS ruim een miljoen communistische functionarissen, Joden en zigeuners dood. Het doodschieten van alle Joden in alle bezette gebieden leek te omslachtig, dus werd overgegaan op vergassen in vernietigingskampen.

Verschillende soorten kampen:

• Kampen waar zoveel mogelijk joden en zigeuners vermoord werden (Majdanek, Sobibor, Treblinka)

• Kampen die zowel vernietingingskamp als werkkamp waren (Auschwitz-Birkenau)

• Kampen waar zoveel mensen moesten werken tot ze dood neervielen (Mauthausen, natzweiler)

• Kampen voor krijgsgevangenen. Vooral in Rusland hadden ze veel weg van vernietigingkampen.


In totaal zouden ongeveer 6 miljoen joden en zigeuners zijn omgekomen.

Waarom weten we niet precies hoeveel zigeuners zijn omgekomen?

Door gebrekkige persoonsregistratie


§9 Verzet in Duitsland

Verzet in Duitsland was veel moeilijker dan in bezette gebieden:

• Gewone leden en de leden van de SA en SS hielden de bevolking in de gaten

• Groot deel vd bevolking stond achter Hitler, ook niet-nazi’s konden je verraden

• Mensen zagen verzet als landsverraad, ook als ze niet geloofden in nationaal-socialisme

Wie verzetten zich?

Kleine groepen socialisten, communisten, liberalen, conservatieven, en kerkelijke kringen.

Wat deden ze om zich te verzetten?

Ze zorgden dat gezochte personen konden onderduiken, verspreidden anti-Hitlerpamfletten (studentengroep die Weisse Rose), gaven inlichten door aan tegenstanders van Hitler

Kerken verzetten zich niet hevig tegen het naziregime

• Ze waren bang dat ze net als andere organisaties zouden worden verboden

• Ze waren het op sommige punten met het nationaal-socialisme eens (anticommunisme en centrale rol van de moeder)

Hitler durfde de kerken niet op te heffen en wilde hen tot bondgenoten maken.

Godsdiensten in Duitsland

 

  • Evangelisch luterhse kerk gesplitst in Duitse Christenen (overtuigde Nationaal-Socialisten) en Belijdende Kerk (weigerde Nationaal-Socialisme te dienen)
     
  • Katholieke Kerk: 1933: Concordaat: verdrag met de paus. Katholieke kerk kreeg vrije uitoefening, paus erkent Hitler-regering. 1937: Hitler houdt zich niet aan concordaat > paus veroordeelt nationaal-socialisme



Belijdende kerk en katholieken beperkten zich veelal tot het protest tegen opheffen kerkelijke instellingen, ze protesteerden zelden tegen de terreur. Katholieke bisschop van Munster, graaf Von Galen preekte wel openlijk tegen de nazi’s.

Honderden dominees en lagere katholieke geestelijken gingen soms verder dan hun leiders. Zij kregens spreekverboden, gevangenisstraf of gingen naar concentratiekampen.

Merendeel dominees en lagere katholieke geestelijken bad wel voor Führer.

Wat was de enige groep die Hitler en zijn regime daadwerkelijk bedreigde?

Het leger, meeste hoge officieren waren conservatieven, geen nazi’s.

Waarom voelden ze zich dan wel aan Hitler gebonden?

Door de eed van trouw

Wat was het hoofdmotief van degenen die in de oorlog een aanslag op Hitler planden?

Ze dachten dat hij het Duitse rijk naar de ondergang zou leiden, angst versterkt in 1942 toen Duitse leger aan het Oostfront steeds grotere verliezen begon te lijden.

Graf Von Stauffenberg plaatste op 20 juli 1944 een tijdbom in Hitler hoofdkwartier. 4 mensen stierven, maar Hitler niet. Hij nam wraak door 5000 ‘verraaders’ te laten arresteren.

Een andere vorm van verzet was deserteren, 10000 mensen werden daarvoor geëxecuteerd. Deserteurs hadden geen recht op oorlogspensioen en werden gezien als landverraders.


§10 Na de oorlog Duitsland tijdelijk in twee staten gesplitst
Duitsland verloor de oorlog in mei 1945. Het werd opgedeeld in 4 sectoren. Nationaalsocialisme werd verboden en nazileiders gearrresteerd en berecht in Neurenberg. Geallieerden konden het niet eens worden over Duitslands toekomst, het werd verdeeld:

• Bondsrepubliek Duitsland (BRD): westerse geallieerden

• Duitse Democratische Republiek (DDR): Rusland

BRD, 1949:

• Federatie bestaande uit deelstaten

• Deelstaten hebben eigen parlement en regering en mogen sommige dingen zelf beslissen

• Hoogste orgaan BDR is Bondsdag (parlement)

• Regering bestaat uit bondskanselier en bondsministers. Bondsregering houdt zich bezig met zaken als buitenlandse politiek en defensie. Bondskanselier heeft grote macht maar kan door bondsdag afgezet worden.

• Bondspresident is staatshoofd mar heeft beperkte bevoegdheden.

DDR werd éénpartijstaat en werd naar Russisch voorbeeld communistisch. 1961: bouw Berlijnse muur

 

Walter Ulbricht > eerste leider DDR

Erich Honecker> 1971, opvolger

Door de planeconomie kon ervoor gezorgd worden dat er genoeg werkgelegenheid was, gratis gezondheidszorg en onderwijs. Voedsel, huisvesting en vervoer waren goedkoop. Luxeproducten waren echter duur en slecht van kwaliteit. Mensen konden West-Duitse tv ontvangen, zagen hun rijkdom en werden ongelukkig.

Er was geen georganiseerde oppositie, die werd onderdrukt door de Staatssicherheits (Stasi) met 100.000en informanten.

BRD kreeg Konrad Adenauer (72, der Alte, CDU) als bondskanselier. Opvolger: Ludwig Erhard.

Wirtschaftswunder: economische wonder, periode van grote economische bloei. Binnen 10 jaar veranderde BRD van verwoest land naar één van de sterkste industrie- en handelsnaties.

Hoe zorgde wirtschaftswunder voor politieke stabiliteit en de opbouw van de democratie?

Tijdens wirtschaftswunder bleken democratie en economische groei goed samen te gaan. Burgers waren tevreden.

Wat zorgde wel voor proef voor democratie?

Kritische beweging onder studenten waarui RAF voorkwam.

BRD erkende deling van Duitsland en de gebiedsafsand aan Polen niet > koele relatie tussen oosten en westen.

1969: SPD en FDP aan de macht. Willy Brandt (SPD) werd bondskanselier en zorgde voor meer toenadering tussen Oost-Europa en West-Duitsland door in verdragen met Polen en Rusland de westgrens tussen Polen en Oost-Duitsland te erkennen. DDR erkende hij niet.

Opvolger Helmut Schmidt (SPD) streefde ook naar de positie van BRD als brug tussen oost en west.

1982 Helmut Kohl (CDU) richtte zich weer meer op samenwerking met westen.

1985: Gorbatsjov begint met hervormingen in Rusland, waardoor de macht van de staat en communistische partij kleiner werden. > DDR wilde niet hervormen. > Oost-Duitsers wilden meer vrijheid (net als Rusland) en gingen protesteren. > Honecker trad af (Gorbatsjov had hem gezegd dat hij niet op Russische support kon rekenen)

9 november 1989 ging de muur open.

18 maart 1990 de eerste keer vrije verkiezingen in Oost-Duitsland.

Wat was de taak van het kabinet na Honecker na de val van de muur?

Opheffen DDR en verenigen met BRD


Kohl bereikte met Gorbatsjov de volgende overeenkomst:

• Nieuwe Duitse staat mocht lid blijven van de NAVO en Amerikaanse troepen mochten blijven

• Russische troepen zouden uit DDR worden teruggetrokken

• Soviet Unie ontving hiervoor 5 miljard mark

3 oktober 1990: officiele opheffing DDR

Er waren nog grote verschillen in welvaart in voormalig DDR en BRD.

De planeconomie in het oosten moest opeens overschakelen op markteconomie. Staatsbedrijven moesten worden geprivatiseerd. Dit kwam erop neer dat West-Duitse bedrijven Oost-Duitse bedrijven overnamen en het gingen saneren en moderniseren waardoor veel mensen werkloos werden. Sommige bedrijven werden helemaal gesloten.

Gigantische investeringen waren ook nodig om van de vervuilende industrie een schone te maken.

Werkloosheid verdween uiteindelijk door het groeien van de economie.

H9 De Tweede Wereldoorlog 1939-1945
§1 Oorzaken van de Tweede Wereldoorlog
Hitler vooral, maar Frankrijk, Engeland en Rusland deels ook?

- Volgens sommige onderzoekers Hitler hoofdschuldige, F, E en R medeverantwoordelijk
- Hitler altijd uit geweest op ‘leefruimte’ vergroten.
- Alleen te vinden in Oost-Europa, oorlog onvermijdelijk.
- Hitler bereidde zich van begin voor op oorlog, maar geen wereldoorlog.
- Politiek E, F, R:
  1. Door aan bepaalde eisen van Hitler tegemoet te komen dachten de F&E leiders dat zij vrede konden handhaven.
  2. Stalin maakte door zijn verdrag met D de weg vrij voor Hitler om Polen aan te vallen.
Frankrijk en Engeland vooral?
- Andere onderzoekers: Hitler zou niet doelbewust op een oorlog hebben aangestuurd.
1. Verdrag van Versailles was de belangrijkste oorzaak voor uitbreken oorlog.
2. F en E lieten Hitler lange tijd zijn gang gaan.
3. F en E hadden R niet zo moeten wantrouwen.
Hitler en zijn NSDAP de oorzaak?

1. E en F hadden terecht schuldgevoel over VV. à lieten toe dat Hitler de onrechtvaardigheden van Verdrag probeerde te herstellen.
2. Conferentie van München: vonden terecht dat zelfbeschikkingsrecht ook voor D moest gelden.
3. Hard optreden zou ongetwijfeld tot oorlog hebben geleid.
4. Wantrouwen van E en F tegen R was gerechtvaardigd.
- Oorzaak moest gezocht worden in Hitler en zijn politieke ideeën en in de grote aanhang die hij onder de Duitse bevolking wist te verwerven. 


§2 De Tweede Wereldoorlog vergeleken met de Eerste
Niet meer enthousiast de oorlog in
- 1939: in alle landen heerste er een gedrukte, angstige sfeer.
Meer een wereldoorlog
- WOI: bijna alleen in Europa en het Midden-Oosten gevochten.
- WOII: ook Noord-Afrika en Azië belangrijke strijdtonelen.
- 1931: oorlog tussen China en Japan.
- 1940: Japanners bezetten ook Franse, Nederlandse en Engelse koloniën.
- 1941: na Pearl Harbor VS ook.
Groter deel van Europa wordt bezet
- Zomer 1942: Duitse rijk toppunt van zijn macht.
Bezettingspolitiek in West-Europa gericht op nazificatie bevolking
- ‘Arische’ volken West-Europa werden als mogelijke bondgenoten beschouwd.
- Duitsers probeerden W-Europeanen voor zich te winnen, zelfde manier D in 1933.
- Economie bezette gebieden: Duitse ‘oorlogsinspanning’.
- Eerste jaren weinig verzet in WE, veranderde toen krijgskansen keerden en Duitsers overgingen tot dwangmaatregelen.
Bezettingspolitiek in Oost-Europa zeer wreed
- Nazileiders hielden leger en SS herhaaldelijk voor dat O-Europa leefruimte voor D moest worden gevonden, dat O-Europeanen lager en dienstbaar ras waren.
Bewegingsoorlog in plaats van loopgravenoorlog
- Verdedigingslinies vaker doorbroken dan gehouden.
- Veel meer troepenverplaatsingen.
Meer soldaten kwamen om
- Westfront:
- WOI: grote aantallen soldaten op een klein gebied, massale stormaanvallen.
- WOII: ruimte en snelheid
à minder treffingskans.
- Oostfront, hoger aantal gesneuvelden:
- Veel meer soldaten dan aan Westfront.
- Bevel: ‘standhouden tot het uiterste’.
- Russen combineerden bewegingsoorlog met massale stormaanval.
- Oorzaken grote verlies aan soldaten in WOII:
- Veel meer landen en veel meer soldaten betrokken.
- Duitse, Russische en Japanse soldaten moesten tot het uiterste doorvechten.
Rusland en Duitsland schenden Oorlogsrecht ten aanzien van krijgsgevangenen op grote schaal
- WOI: voor het eerst op grote schaal krijgsgevangen.
- Na die oorlog regels opgesteld.
- WOII: aan de Duitse zijde alleen min of meer gerespecteerd voor WE en Amerikaanse krijgsgevangenen.
- Kampen met Poolse en Russische krijgsgevangen: weinig of niets.
- Russische zijde werden de regels ook niet gerespecteerd.
Oorlogvoering verandert opnieuw door uitvindingen
- Luchtmacht na 1918 sterk in betekenis toegenomen.
- Met radar konden onderzeeboten worden opgespoord.
- Vliegdekschepen: grote rol bij de strijd tussen Japan en VS.
- Eind oorlog: Hitler hoop gevestigd op V1 en V2.
- Atoombommen.
- Minder man-tegen-man-gevechten: meer op afstand, minder persoonlijk.
Tweede Wereldoorlog is veel meer een ‘totale oorlog’
- Veel meer burgers betrokken:
1. Vrouwen moesten mannen in fabrieken vervangen, verpleging gewonden, koerier.
2. Veel grotere gebieden.
3. Uit veel gebieden in Oost-Europa werd bevolking geheel of gedeeltelijk verdreven.
- Ook veel meer doden onder burgerbevolking:
1. Massale bombardementen verwoestten steden en doodden talloze inwoners.
2. Nazi-Duitsland voerde een ideologische oorlog die met massamoorden binnen en buiten concentratiekampen gepaard ging.
3. Ook in overige bezette gebieden traden Duitsers hard op.
4. Azië: oorlog Japan tegen China, miljoenen Chinese burgers het leven.
    - Bloedbad van Nanking (1937)
    - Indonesië: alle burgers van NL afkomst in kampen gestopt.
- Verwoestingen veel omvangrijker:
1. Bewegingsoorlog, vernietigender wapens, bombardementen.
2. Tactiek van ‘de verschroeiende aarde’.
Weer veel aandacht voor propaganda en censuur
- WOI: pers, affiches en politieke prenten.
- WOII: film, radio, strooibiljetten.
- Radio het belangrijkste.
- Hitler & Goebbels, Churchill, Roosevelt inspireerden hun landgenoten door redevoeringen.
- Nieuwsuitzendingen en ontspanningsprogramma’s (politiek gekleurd).
- Radio uitzendingen voor de vijand.
- Strooibiljetten werden door vliegtuigen boven vijandelijk gebied uitgestrooid.
- Pers.


§3 Nederland onder Duitse bezetting
De Duitse inval
- 10 mei 1940: Duitse troepen vielen NL binnen.
- NL leger was veel groter dan D leger, maar slecht bewapend en niet goed voorbereid.
- 13 mei duidelijk NL verloren, bombardement Rotterdam 14 mei het einde.
- NL regering 13 mei naar Engeland.
Einde neutraliteit van Nederland
- Grote verontwaardiging: D had neutraliteit NL geschonden.
- Neutraliteitspolitiek al vanaf vrede met opstandige België 1839.
Duits bestuur tijdens de bezetting
- Hoogste gezagsdrager: Seyss-Inquart, rijkscommissaris.
- 1500 Duitse bestuursambtenaren.
- Duitse politie om eventueel verzet te voorkomen of te onderdrukken.
- Duitse bezetters hadden 2 doeleinden:
  1. NL inschakelen bij D oorlogvoering.
  2. De NL bevolking winnen voor het nationaalsocialisme.
Aanpassing aan de bezetting
Bezetter maakt op grote schaal propaganda
- Op grote schaal propaganda voor nationaalsocialisme: affiches, kranten, radio-uitzendingen, voorprogramma’s bioscopen.
- Controle op pers.
De Nederlandse Unie krijgt grote aanhang
- Juni 1940: oprichting Nederlandse Unie.
- Leiders wilden met Duitsers samenwerken, maar veel nadruk op NL karakter.
- Al voor oorlog ontevredenheid over gang van zaken NL politiek.
- Politieke leiders niet in staat problemen economische crisis overwinnen.
- Twijfel aan waarde parlementaire democratie.
Samenwerken met de bezetter
- Aanhang National-Socialistische Beweging (NSB), 1932, steeg wel aan begin oorlog.
- Meeste mensen geen lid, wel bereid zich aan te passen of te werken met D.
- Ondernemers wilden hun bedrijf in stand houden.
- Ambtenaren wilden niet worden ontslagen.
- ‘Baantjesjagers’, mensen uit overtuiging pro-Duits.
De bezetter gaat harder optreden
- Vanaf begin 1941, 2 redenen:
  1. Nationaalsocialistische propaganda sloeg niet aan bij NL bevolking.
  2. NL moest grotere bijdrage leveren aan oorlogvoering.
Oprichting van naziorganisaties
- Vrijwillige nazificatie lukte niet
à dwang.
- Kunstenaars lid van ns Kultuurkamer.
- Omroeporganisaties vervangen door Rijksradio: De Nederlandse Omroep (maart 1941)
- Vakverenigingen: Nederlands Arbeidsfront.
- NSB enige toegestane politieke partij (juli 1941). NL Unie verboden (december 1941)
- NSB, leidersbeginsel, Anton Mussert.
Gedwongen in Duitsland te werken en aan Duitsland producten te leveren
- Eind februari 1941, gedwongen arbeid in D, help NL arbeidsbureaus.
- Niet genoeg, 1943: NL soldaten opgeroepen.
- Leidde tot April-mei-stakingen, werden hardhandig onderdrukt.
- Voormalig soldaten gingen zich verzetten
à doken onder.
- NL landbouw en industrieproducten aan D leveren
à schaarste.
Vervolging van de Joden
- Belangrijkste D maatregelen begin bezetting tegen Joden.
- Herfst 1940: alle Joden in dienst van de overheid laten registeren, daarna ontslagen.
- September 1941: Joodse kinderen alleen nog naar speciale scholen.
- Steeds meer ‘voor Joden verboden’.
- Mei 1942: gele ster
- Februaristaking (25 februari 1941)
- Alle Joden melden voor ‘werkverruiming in Duitsland’. Praktijk: kamp Westerbork.
- Deportatie naar vernietigingskampen.
Invloed van de bezetting neemt toe
Bijna dagelijks confrontatie met oorlog en bezetting
- Duitse propaganda met affiches, berichten krant, radio, bioscoop niet te vermijden.
- Schaarste aan levensmiddelen: D leger voorrang, geen andere grondstoffen/producten.
- Eerlijke verdeling: distributiesysteem.
Sommige beroepsgroepen meer bij bezetting betrokken dan andere
- Fabrikanten, ambtenaren, politieagenten.
- In welke mate moesten zij producten/diensten leveren aan bezetter?
Toenemend verzet
Actief verzet
- Vooral jongeren tussen 20-40.
- Georganiseerd verzet slechts een kleine minderheid.
- Grootste verzetsorganisatie: LO/LKP
Passief verzet
- Passief: onderduiken/onderduikers onderdak verlenen.
- Voormalig soldaten, studenten en arbeiders.
- Actief verzet: doodstraf, passief: concentratiekamp.
- Groot aantal mensen dat blijk gaf van anti-Duitse gezindheid.
De laatste oorlogsmaanden: september 1944-mei 1945
- Na geslaagde invasie Normandië (6 juni 1944) en opmars R troepen: overwinning vast.
- September 1944: Geallieerden bereikten het zuiden van NL.
- Dolle dinsdag: 5 september 1944.
- NL regering riep op tot spoorwegstaking
-Opmars Geallieerden liep vast bij de grote rivieren.
Zuiden van Nederland bevrijd, maar frontgebied
- NL ten zuiden grote rivieren najaar 1944 grotendeel bevrijd Britse/Canadese troepen.
- Frontgebieden: zware gevechten, grote vernielingen.
- Geen vervoer, gas, water en elektriciteit.
Steeds meer verzet en terreur in de rest van Nederland
- Het nog bezette gedeelte NL maakte de moeilijkste periode van de oorlog mee.
- D bestuur ging steeds meer over op het gebruik van terreur tegen de bevolking.
- Het verzet nam massale vormen aan.
- Als represaille voor verzetsacties nam bezetter steeds hardere maatregelen.
Hongerwinter in het westen van Nederland
- Veel voorzieningen verdwenen gedeeltelijk of helemaal.
- Vooral in grote steden westen heerste hongersnood: spoorwegstaking, strenge winter.
Het einde van de oorlog
- April 1945: Canadese troepen bevrijden het oosten en noorden van NL.
- D troepen in westen gaven zich op 5 mei 1945 zonder strijd over.
- Enkele dagen later capituleerde het hele D leger.

 

§4 Gevolgen van de Tweede Wereldoorlog
Veertig miljoen slachtoffers en hun nabestaanden
- Voor de overlevende familieleden gevolgen groot.
- Ook voor andere overlevenden van de oorlog waren de gevolgen groot.
- Lichamelijk klachten en psychische problemen.
Berechting van oorlogsmisdadigers
Neurenberg, eerste internationale Oorlogstribunaal
- Na WOII voor het eerst de voormalige leiders van verliezende staten berecht.
- Neurenberg en Tokio, militaire tribunalen.
De berechting van collaborateurs
- Moeilijke opgave.
- Samenwerking met bezetter moest gestraft worden, te ingewikkeld voor duidelijke regels.
Kort na de oorlog: enorme verwoestingen en grote armoede
- Economisch grote schade aangericht.
- Binnen enkele jaren het merendeel weer herbouwd.
Grenzen verschuiven, landen verdwijnen
- Nieuwe grenzen getrokken in Europa.
- Polen naar westen, ten koste van D.
- Rest van D werd in 4 bezettingszones verdeeld: E, A en F zones later samengevoegd tot Bondsrepubliek/West-Duitsland.
- Russische zone: Duitse Democratische Republiek (DDR)/Oost-Duitsland.
- Estland, Letland, Litouwen, delen Slowakije en Roemenië: Rusland.
- Istrië; Joegoslavië.
Machtsverhoudingen veranderen sterk
- Tijdens oorlog groeiden VS en Rusland uit tot supermogendheden.
- West-Europese staten: bescheiden rol in wereldpolitiek.
- Nederlandse positie: neutraliteitspolitiek niet terug: NL bij westerse blok.
- Macht in Nederlands-Indië kwijt.
De ‘Koude Oorlog’ ontstaat en een bewapeningswedloop begint
- Communistische blok (Rusland), westerse blok (VS).
- Beide blokken streefden naar het bezit van steeds meer en betere kernwapens.
De dekolonisatie komt dichterbij
- Sinds WOI nationalistische bewegingen in koloniën sterk gegroeid: onafhankelijkheid.
- Onder koloniale mogendheden begrip toegenomen.
- Over tijdstip en andere zaken verschil van mening met nationalisten.
- WOII bood nationalistische bewegingen meer mogelijkheden.
Einde van de oorlog wordt begin van het atoomtijdperk
- WOII droeg bij tot de versnelde ontwikkeling van allerlei wapens.
- Atoomtijdperk.
- 1945: alleen de VS in staat atoombom te vervaardigen, nu veel meer landen.
- Dreiging van een atoomramp of een atoomoorlog belangrijk gevolg WOII.
Meer aandacht voor vredes-en verdedigingsorganisaties (NAVO)
- Na WOI oprichting Volkenbond, had in praktijk maar weinig invloed.
- Geallieerden tijdens oorlog al plannen voor wereldorganisatie na oorlog.
- 1945: vertegenwoordigers van 50 staten tekenden het Handvest van de Verenigde Naties.
- Taak: nieuwe oorlogen voorkomen, armoede/ziekte/honger/onrecht bestrijden.
- Meeste staten wilden bijdragen aan voorkomen oorlog door samenwerking militair gebied: Noord-Atlantisch Verdragsorganisatie (NAVO). (westerse wereld)

H10 Van hunnebed tot heden, geschiedenis van Nederland

§1 Wat er aan de Nederlanden voorafging

Al sinds 200.000 tot 150.000 jaar geleden woonden er mensen op ons grondgebied, het waren jagers en verzamelaars. Hun geschiedenis duurde het langste van allemaal, maar we weten er bijna niks over. Pas rond 3500 voor Chr. kwamen er landbouwers op ons grondgebied, hier bouwden ze in Drenthe hunebedden, waarin trechterbekers zijn teruggevonden.

In de Romeinse tijd was ons grondgebied een grensgebied, waar de Romeinse beschaving overging in de 'onbeschaafde' Keltische en Germaanse stammen. De Rijn werd de grens (limes) van het Romeinse rijk. De Bataven waren bondgenoten van de Romeinen en hielpen de grens bewaken. Ze kwamen een keer in opstand: in 69 na Chr. onder leiding van Julius Civilis, maar het liep uit tot een mislukking. Er waren geen Germaanse schrijvers, maar de Romeinen schreven wel over de oorlogen tegen de Germanen, maar niet over de Germaanse cultuur. Alleen de Romeinse geschiedschrijver Tacitus schreef een klein boekje, genaamd Germania, waarin hij vertelde wat hij wist of dacht te weten van de levenswijze van de Germanen. Hij was zelf nooit in het gebied van de Germanen geweest. Plinius de Oudere was er wel geweest en hij schreef een boek over de geografische situatie in de Germaanse gebieden, Natuurlijke Historie genaamd. Over de confrontatie van culturen staat niets in de geschriften van Plinius en Tacitus.

Een deel van de Germanen ren zuiden van de Rijn werden geromaniseerd. De Romeinen legden aan de limes legerplaatsen aan, soms met een stad erbij, bijvoorbeeld Noviomagus (Nijmegen). In Zuid-Limburg bouwden ze Romeinse villa's (landgoederen). Germaanse bewoners trokken naar de steden en landgoederen, maar de geromaniseerde Germanen deden niet volledig afstand van hun eigen cultuur. Ze hielden hun eigen goden, die soms ook geromaniseerd werden. De Germaanse god Donar kreeg zo de Romeinse naam Mercurius. Nadat de Romeinen eind 4e eeuw ons grondgebied verlieten, bleef er weinig van de Romeinse cultuur over.

 

§2 De opstand in de Nederlanden

Na 925 hoorde ons grondgebied bij het Duitse rijk, waarbij het hoogste gezag in handen was van de Duitse koning of keizer. Deze werd gekozen door een aantal Duitse vorsten, keurvorsten genoemd. In werkelijkheid waren de meeste gebieden in handen van hertogen, graven en bisschoppen. Pas in de 14e/15e eeuw tekenden de Nederlanden zich min of meer als politieke eenheid af, dit kwam door twee factoren:

De stedengroei sinds de 12e eeuw: in de vroege middeleeuwen waren de Lage Landen niet van bijzonder belang in Europa. Ze werden pas in de 12e eeuw belangrijk, tijdens de opkomst van de steden. De rivieren maakten de Lage Landen gunstig voor een steeds drukker handels verkeer. Er ontstond een landschap getekend door (water-)wegen en steden. Een groot aantal steden sloot een onderling handelsverbond: de Hanze. Ook Noord-Italië kende een vergelijkbare stedendichtheid.

Het streven van de hertogen van Bourgondië om de Lage Landen (les Pays Bas) in handen te krijgen: vanaf de 14e eeuw gingen de hertogen van Bourgondië de Lage Landen stuk voor stuk aan hun bezit toevoegen. De Lage Landen waren een goed bezit, het was een verstedelijkt deel van Europa, het kruispunt van handelsroutes en een belastingopbrengst waarvan vlotten en legers te bekostigen waren. Hertog Filips de Goede van Bourgondië werd dankzij erfenissen en oorlogen heer (hertog of graaf) van een groot aantal gewesten. Dit was driekwart van het gebied dat later de Nederlanden zou worden. Gewesten waren in grote mate zelfstandig en adel, geestelijkheid en stedelijke burgerij bezaten rechten waaraan de heer zich moest houden. Steden waren zeer zelfstandig dankzij hun stadsrechten. Graaf Floris V (1254-1296) hield zich niet aan de rechten van de adel en het liep dan ook slecht af voor hem.

 

Filips de Goede voerde een bewuste centralisatiepolitiek om van alle gewesten een eenheid te maken en zo meer macht te krijgen:

Hij verplaatste zijn hof uit Dijon (Bourgondië) naar Brussel, de hoofdstad van Brabant.

In alle hertogdommen stelde hij stadhouders als zijn vertegenwoordigers aan. In Brabant niet, want daar verbleef hij zelf.

Hij stelde de Staten-Generaal in, alle Gewestelijke Staten stuurden afgevaardigden naar een gezamenlijke vergadering: de Staten-Generaal. De eerste vergadering werd in 1464 in Brugge gehouden.

 

Karel V, regeerde van 1515-1555, bereidde als hertog van Bourgondië zijn gebied in de Nederlanden uit. Hertog Karel van Gelre was zijn belangrijkste tegenstander, hij trad op als verdediger van het Oversticht en Friesland. Tussen 1524 en 1543 kreeg Karel het gezag in handen in het bisdom Utrecht, Friesland, de Ommelanden en het hertogdom Gelre. Karel V was nu heer van alle Nederlanden (dit gebied vormt nu Nederland, België en Luxemburg), behalve het prinsdom Luik.

In 1568 begonnen de Nederlanden een opstand tegen Filips II, de zoon van Karel V. Factoren die bijdroegen aan het ontstaan van de opstand waren:

Het streven naar centralisatie van Karel V en Filips II: Karel V en Filips II waren ook koning van Spanje en Karel V ook nog keizer van het Duitse rijk en daarom stelden ze in de Nederlanden een landvoogd(es) als plaatsvervanger aan. Er kwamen naast deze landvoogd ook nog drie centrale raden, deze bestonden uit hoge edelen en juristen. In Brussel vormden de Raden met de landvoogd(es) een centrale regering voor alle gewesten. Deze vergroting van de macht botste met de zelfstandige steden. De burgers wilden vrijheidsrechten (zoals vrijheid van godsdienst) en politieke rechten behouden en vastleggen.

De splitsing van de christelijke kerk door Hervorming/Reformatie: De Hervorming leidde tot een splitsing van het christendom in enerzijds de katholieke Kerk en anderzijds een aantal protestantse Kerken. Karel en Filips wilden godsdienstige eenheid in hun rijk en wilden de katholieke Kerken handhaven. Ze gingen de protestanten, in de Nederlanden vooral calvinisten, met steeds strengere plakkaten (verordeningen). Deze plakkaten moeste worden uitgevoerd door plaatselijke bestuurders, meestal van adel. Veel bestuurders in de Nederlanden deden dit niet, omdat ze verdraagzaam waren en vervolging wegens godsdienst afkeurden. Ook vonden ze de plakkaten een inbreuk op hun rechten.

De aanleiding tot de opstand: In augustus 156 kwamen groepen calvinisten openlijk in verzet tegen de katholieke Kerk in de vorm van de beeldenstorm: ze ‘zuiverden’ de katholieke Kerken van heiligenbeelden, schilderingen en godsdienstige voorwerpen. Landvoogdes Margaretha van Parma deed concessies aan de calvinisten en wist zo orde te houden. In 1567 zond Filips toch de hertog van Alva met een leger naar de Nederlanden. Hierop nam Margaretha ontslag en Alva werd landvoogd. Alva stelde een centrale rechtbank in om degenen die zich met de Beeldenstorm hadden ingelaten te bestraffen, de Raad van Beroerten. Vele inwoners vluchtten naar het buitenland en ook edelman Willem van Oranje met zijn broers. Met de door hen zelf betaalde huurlegers vielen de broers in 1568 vanuit Duitsland de Nederlanden binnen, in het zuiden en in het noorden. Dit liep uit op een mislukking, maar de aanhangers van Willem van Oranje, ook wel geuzen genoemd, zetten de strijd voort.

In 1572 veroverden de Geuzen Den Briel en hierna slaagden de calvinisten er in zich meester te maken van de macht in veel Hollandse en Zeeuwse steden. Zij stelden zich onder leiding van Willem van Oranje. De Spanjaarden probeerden Holland en Zeeland te veroveren, maar dit mislukte. De Spaanse troepen zorgden in de andere gewesten voor steeds meer overlast, ze gingen muiten en plunderen als ze niet op tijd betaald werden. De andere gewesten sloten vrede met Holland en Zeeland: de Pacificatie van Gent die werd gesloten in november 1576. Het was ook een onderling bondgenootschap om samen de Spaanse troepen te verdrijven. Deze pacificatie mislukte al snel door onder andere de godsdienstige verdeeldheid. Willem van Oranje probeerde de katholieken en protestanten te verzoenen, maar dit mislukte. Hij deed een voorstel om in juli 1578 tot religievrede te creëren, maar dit werd afgewezen. In veel gewesten kwamen minderheden aan de macht: in het noorden de calvinistische burgers en in het zuiden de hoge katholieke adel. Ze stonden geen vrijheid van godsdienst meer toe in hun gewesten. In 1579 sloten drie zuidelijke gewesten een bondgenootschap, de Unie van Atrecht (Arras) en zij onderwierpen zich aan Filips II en erkenden de nieuwe Spaanse landvoogd Parma. Een paar weken later sloten de noordelijke gewesten met een aantal zuidelijke gewesten de Unie van Utrecht, ook een bondgenootschap, maar juist om de troepen van Parma te verdedigen. Er waren ook zuidelijke gewesten die zich bij geen van de Unies aansloten, zij werden onderworpen door Parma.

Willem van Oranje zocht steun bij Frankrijk in zijn strijd tegen Parma en stelde voor de broer van de Franse koning, de hertog Anjou, te erkennen als wettelijk vorst. Dit gebeurde in 1581 door enkele gewesten van de Unie. Ondertussen haalde Parma Filips over om Oranje in de ban te doen, wegens hoogverraad. In 1580 werd Oranje vogelvrij verklaard: wie hem doodde kreeg van de koning een beloning. In 1581 brak de Unie van Utrecht officieel met Filips II door middel van het Plakkaat van Verlating. De trouw aan Filips werd opgezegd en er werd gesteld dat de Staten-Generaal het recht hadden een andere vorst te kiezen. Zo kwamen er twee gebieden: een gebied dat Filips II erkende en een gebied dat zich afgescheiden had.

In de strijd tegen opstandige gewesten boekte Parma grote successen, waaronder in 1585 de verovering van Antwerpen. Het grondgebied werd toch behouden en later zelfs uitgebreid, door het leger van de opstandige gewesten onder leiding van stadhouder Maurits en lader Frederik Hendrik. Factoren die hierbij een rol speelden:

De opstandige Nederlanden hadden het geluk dat Filips ook andere oorlogen voerde. Zo stuurde hij bijvoorbeeld de grote Spaanse oorlogsvloot, de Armada, naar Engeland (1588).

Het vele water in Nederland en de drassige grond waren in het voordeel van de verdedigers, ze zetten het land onder water om de Spaanse acties te hinderen.

Na een lange wapenstilstand, genaamd het Twaalfjarige Bestand (1609-1621), duurde de oorlog tot 1648. Toen werd de Vrede van Munster gesloten, hierin erkende Spanje de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Beide partijen wilde vrede sluiten:

Spanje voerde al heel lang een strijd in Nederland op twee fronten: in het noorden, tegen de opstandige gewesten en in het zuiden tegen de indringende Franse legers. Spanje wilde nu verder met de oorlog tegen Frankrijk.

In het noorden wilde Holland vrede, want dat gewest moest voor de steeds hogere oorlogskosten zorgen en Holland was er steeds minder toe bereid. Ook was vrede gunstig voor de handel.

 

Gevolgen van de Opstand:

De Nederlanden raakten verdeeld. De noordelijke gewesten werden de Republiek der Verenigde Nederlanden. De zuidelijke gewesten bleven tot het Spaanse rijk behoren.

De opstand was ontstaan als verzet tegen de grote macht van een vorst. De nieuwe staat werd een republiek: een staat zonder vorst. Dit was een uitzondering in Europa.

De gewesten, voortaan werden ze provincies genoemd, werden zelfstandiger. De rijke burgers hadden de meeste macht in handen in de gewesten.

De calvinisten hadden de belangrijkste bijdrage geleverd aan de Opstand en zich overal macht meester gemaakt. Het calvinisme werd de officiële godsdienst in de republiek. Katholieken werden niet vervolgd, maar mochten hun godsdienst alleen onopvallend en tegen betaling beoefenen, in schuilkerken. Allen calvinisten konden een hoge ambt worden.

 

§3 De ‘Gouden eeuw’

De 17e eeuw wordt ook wel de Gouden Eeuw van de Republiek genoemd: scheepvaart, handel en nijverheid, kunst en wetenschap kwamen in korte tijd in grote bloei. Hollanders werden de vrachtvaarders en Amsterdam werd de stapelmarkt van Europa. Hollanders vestigden overal in de wereld handelsposten, van waaruit goederen naar de Republiek werden vervoerd.

Antwerpen was in de 16e eeuw de grootste haven- en handelsstad van Europa, maar nadat Parma Antwerpen in 1585 heroverde sloten de Hollanders en Zeeuwen de Schelde af. Zo konden er geen zeeschepen meer naar Antwerpen kon varen. Veel rijke kooplieden uit Antwerpen gingen in Amsterdam wonen en zo nam Amsterdam de rol van Antwerpen over. Er werden handelsondernemingen opgericht voor de handel met andere werelddelen: de VOC in 1602 en de WIC in 1621. Van de Staten-Generaal kregen ze het monopolie van de handel op Azië (VOC) en Amerika (WIC). De VOC verdreef Portugese en Engelse kooplieden uit delen van Azië en voor de VOC werd de handel op Oost-Indië het belangrijkst. De VOC beheerste de handel in winstgevende specerijen als peper, kruidnagels en nootmuskaat. Er werden handelsverdragen gesloten met de lokale bevolking, waarin vaak werd bepaald dat alleen de VOC specerijen mocht kopen. Soms greep de VOC hiervoor gewelddadig in of ontstonden er conflicten. In Amerika stichtte de WIC koloniën die na loop van tijd weer verloren gingen:

In Noord-Amerika de handelskolonie Nieuw-Nederland (1624-1664) met de plaats

Nieuw-Amsterdam, die nu New York wordt genoemd.

In Brazilië de plantagekolonie Pernambuco (1630-1654).

Suriname (1667) en delen van Guyana, dat na 1814 Brits werd.

 

Noord-Amerika: bont

Midden-Amerika: suiker, koffie, cacao, handel

  1. slaven om naar Amerika te brengen (Brazilië, Curaçao en Suriname) WIC

Ook kwam er door de scheepvaart en de handel nijverheid tot ontwikkeling, want voor de scheepvaart moesten schepen gebouwd worden. Er waren dus scheepswerven en zeilmakerijen nodig. De producten die per schip aankwamen moesten eerst worden bewerkt en konden daarna pas worden verkocht en zo ontstonden er verschillende vormen van nijverheid: weverijen, branderijen, suikerraffinaderijen en tabak verwerkende bedrijven.

De Hollandse schilderkunst uit de 17e eeuw is wereldberoemd, ze hangen bijvoorbeeld in het Rijksmuseum of het Mauritshuis in Den Haag. Beroemde schilders uit die tijd zijn Frans Hals, Jan Steen, Johannes Vermeer en Rembrandt.

Verklaring van de boei van de schilderkunst:

Voor de 17e eeuw werkten schilders meestal voor vorsten en kerken. Er waren in de 17e eeuw geen vorsten meer en in de protestantse Kerken hingen geen schilderijen. De meeste schilderijen werden nu gemaakt in opdracht van rijke burgers, ze bestelden portretten, landschappen, haven- en zeegezichten of huiselijke taferelen. De meeste schilders vonden het prima om te schilderen wat de burgers vroegen en beschouwden zichzelf niet als kunstenaars, maar als vakmensen.

Er waren ook veel bekende schrijvers als Hooft, Bredero, Constantijn Huygens en Vondel. Jacob Cats werd het meest gelezen, hij schreef boeiende verhalen waarvan de burgers iets konden leren. Ook de wetenschap kwam tot bloei. Hugo de Groot (1583-1645)werd door heel Europa bekend door zijn boeken over internationaal recht. Hij werd in Nederland bekend door zijn ontsnapping in een boekenkist in het kasteel Loevestein, in 1621. Hij was tot een levenslange gevangenisstraf beoordeeld na een conflict met stadhouder Maurits. Christiaan Huygens was de zoon van Constantijn Huygens en was een geleerde in de wiskunde, sterrenkunde en natuurkunde. Hij verbeterde lenzen voor telescopen en microscopen en ontdekte met zijn telescoop de ringen om de planeet Saturnus. De Franse koning Lodewijk XIV nam hem in dienst.

Ook in de 18e eeuw bloeide de wetenschap, Boerhaave werd bekend op het gebied van medische wetenschap. Hij was hoogleraar aan de universiteit van Leiden en studenten uit allerlei landen kwamen bij hem studeren. Zijn lessen waren praktijkgericht en zo leerden studenten niet alleen uit boeken. Spinoza was de beroemdste filosoof.

40% van de mensen in de Republiek woonde in steden. Dat was zelfs 60% in de provincie Holland, waar meer dan de helft van de inwoners van de Republiek woonde. Boeren waren in de Republiek veel zelfstandiger dan in de rest van Europa. Vooral bij de zee zag je dit, door de bedijken leefden boeren er zelfstandig en waren zelf eigenaar van de grond. De grond in de kustgewesten was ook erg vruchtbaar. De beren in Holland en Friesland gingen specialiseren in veeteelt en produceerden boter en kaas voor de burgers en om te exporteren. De boeren richting het oosten en zuiden waren veel minder welvarend. Ze hadden vaak maar kleine lapjes grond of pachtten grond van landeigenaren. Ze kwamen niet aan specialisatie toe en hielden alleen vee omdat ze de mest nodig hadden voor de onvruchtbare grond.

De regenten hadden bijna alle macht in de Republiek in handen, ze waren bestuurders van het platteland, de steden, de gewesten en de staat. Ze waren calvinistisch en hoorden tot twee bevolkingsgroepen: de edelen en de rijke burgers. De edelen woonden op landgoederen en de rijke burgers in de steden. Onder de regenten kwam de laag van gegoede burgerij: eigenaren van grote bedrijven of grote boeren, vaak even rijk als de regenten. Daaronder kwam de laag van de kleine burgerij: ambachtslieden, kleine handelaren, winkeliers en schoolmeesters, ze verdienden genoeg om van te leven. Onderaan kwam de laag van de armen, ook wel het ‘gemeen’ genoemd. Als je in de 17e eeuw ziek was of te oud was om te werken had je geen uitkering, al kregen veel armen wel hulp van het stadsbestuur of van de Kerk. Er waren weeshuizen, gasthuizen, bejaardenhuizen en ‘hofjes’ voor de bejaarden. Armen die geen plek kregen of wilden gingen door het land op zoek naar werk en als ze dit niet vonden gingen ze bedelen. Stadsbesturen wilden aan deze landloperij een einde maken, maar ze boekten geen succes.

 

§4 Nederland wordt een parlementaire democratie

In de tweede helft van de 18e eeuw werd de Republiek beïnvloed door Britse en Franse denkbeelden van de verlichting. Aanhangers van de verlichting in de Republiek noemden zich patriotten (vaderlandslievenden). Dit waren vooral arme mensen. Soms sloten ook regenten of edelen zich bij hen aan. De patriotten wilden dat de burgers meer invloed op het bestuur van de staat zouden krijgen en vonden dat de gewesten te zelfstandig waren en de regenten en de stadhouder Willem V te veel macht hadden. Ook wilden ze weer economische vooruitgang, zoals in de Gouden Eeuw. Door pamfletten en kranten kregen de patriotten steeds meer aanhang en vormden legertjes waarmee ze in steden de macht overnamen. Stadhouder Willem V riep hulp van zijn zwager, de koning van Pruisen. In1787 viel een Pruisisch leger de Republiek binnen, vele patriotten vluchtten naar Frankrijk en twee jaar later brak daar de Franse revolutie uit. De patriotten kozen toen de kant van de revolutionairen en in 1795 veroverde een revolutionair Frans leger de Republiek. Willem V vluchtte naar Engeland. De patriotten kwamen ook terug en ze kregen overal de macht in handen en stichtten de Bataafse Republiek. Napoleon had sinds 1799 de macht in Frankrijk en maakte in 1806 een einde aan de Bataafse Republiek. Zijn broer Lodewijk Napoleon benoemde hij tot koning van het Koninkrijk Holland en in 1810 lijfde Napoleon het Koninkrijk Holland in bij het Franse keizerrijk.

In 1796 werd in de Bataafse Republiek een Nationale Vergadering gekozen, een parlement. Alle mannen boven de 20 mochten stemmen, als ze zich voor volkssoevereiniteit verklaarden en hun eigen levensonderhoud konden voorzien. Dit waren de eerste verkiezingen op Nederlands grondgebied. Na een staatsgreep door unitarissen (voorstanders van een eenheidsstaat) kwam er in 1798 de eerste grondwet: deze werd aangenomen bij een referendum waaraan 40% van de kiesgerechtigden deelnam.

De belangrijkste bepalingen in de grondwet:

De wetgevende macht is in handen van een gekozen parlement.

De uitvoerende macht is in handen van een door het parlement gekozen centrale regering.

De autonomie van gewesten en steden wordt opgeheven. De stadsrechten worden

Afgeschaft. In de plaats van de gewesten komen er administratieve gebieden (departementen), zonder bestuursmacht. De departementen staan onder bestuur van de regering en vallen dus indirect onder het gezag van het parlement

Kiesrecht krijgen alle mannen boven de twintig jaar, die zich voor de eenheidsstaat verklaren, kunnen lezen en schrijven, en in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien.

De burgers krijgen gelijke rechten. Daarmee worden de voorrechten van de adel afgeschaft.

Vrijheid van godsdienst en scheiding van kerk en staat.

Vrijheid van drukpers.

Vrijheid van vergadering.

Niemand mag zonder proces gevangen worden gehouden.

De pijnbank wordt afgeschaft.

Iedere burger is onschendbaar in zijn woning. Niemand mag die zonder toestemming

Of wettelijk bevel betreden.

Deze grondwet kwam tot stand dankzij gebeurtenissen in het buitenland:

In 1787 was in de VS de onafhankelijkheidsoorlog tegen Engeland, daarna was er

ook een grondwet ingevoerd die burgers veel rechten gaf.

Na de Franse revolutie was er i 1791 een grondwet aangenomen, waarin de

Verklaring van de rechten van de mens en de burger voorop stond.

Over de grondwetten en de rechten van de burgers werd door de patriotten veel gediscussieerd. De macht van de volksvertegenwoordiger werd veel minder, toen in 1801 die grondwet (met Franse goedkeuring) werd herzien:

De regering kreeg meer en het parlement minder macht.

Het kiesrecht werd beperkt: alleen de mannen met een bepaald bezit kregen kiesrecht. Het aantal gerechtigden daalde van 416.000 naar 350.000.

De vrijheden van drukpers en vergadering verdwijnen.

In 1805 wilde Napoleon opnieuw de grondwet herzien, de macht kwam nu bijna helemaal in handen van één persoon: Rutger Jan Schimmelpenninck. Hij kreeg de titel raadspensionaris. In 1806 voerde koning Lodewijk Napoleon een nieuwe wet in, de uitvoerende macht kwam geheel en de wetgevende macht kwam grotendeels bij de koning. De koning had nu het recht ministers te benoemen en te ontslaan. Het parlement had in de naam de wetgevende macht, maar ze kwamen maar één keer per jaar bij elkaar en vonden alles goed. Toen het Koninkrijk Holland in 1810 bij Frankrijk werd ingelijfd ging de Franse grondwet gelden. Er was geen sprake van Nederlandse vertegenwoordiging meer.

Na de nederlaag van Napoleon sloten de grote mogendheden (Pruisen, Engeland, Oostenrijk, Rusland) een verdrag over de Nederlanden (1814). De voormalige Republiek kwam samen met de zuidelijke Nederlanden, die sinds 1713 onder Oostenrijk hoorden. Noord en Zuid gingen samen het Koninkrijk der Nederlanden vormen onder koning Willem 1, zoon van Willem V. Willem 1 had tegen Napoleon gevochten in de Pruisische en Oostenrijkse legers. Het nieuwe koninkrijk zou dienen als een bufferstaat tegen Napoleon, want ze wilden niet dat Frankrijk ooit nog in de gelegenheid kwam om grote delen van Europa te veroveren.

In 1815 kwam er een nieuwe grondwet in het Koninkrijk, er waren veel verschillen met de grondwet uit 1798. De verschillen op grond van de staatsinrichting:

Het land is een monarchie, erfelijk in de mannelijke en vrouwelijke lijn van het Huis van

Oranje-Nassau.

De wetgevende macht is in handen van de koning en het parlement (Staten-Generaal:

Eerste en Tweede kamer).

De leden van de Eerste Kamer worden door de koning benoemd. De leden van de Tweede

Kamer worden via een getrapt kiesstelsel gekozen door de Provinciale Staten.

De uitvoerende macht is in handen van de koning, bijgestaan door zijn ministers. De ministers waren alleen aan hem verantwoording schuldig en hij kon ministers benoemen en ontslaan. Als hij voor een wet niet de instemming van het parlement kreeg, kon hij toch zijn wil doorzetten dor het uitvaardingen van Koninklijke Besluiten.

De burgers kozen alleen de leden van de Provinciale Staten, daar moesten adel, stedelijke burgerij en het platteland vertegenwoordigd zijn. De rijke burgers en rijke boeren kozen dan kiescolleges en die kozen op hun beurt vertegenwoordigers in de Provinciale Staten.

De rechtsprak werd openbaar en iedereen kreeg recht op openbaar lager onderwijs. De rest van de vrijheden die burgers in 1798 hadden gekregen kwamen later deels terug:

Vrijheid van drukpers.

De burgers hebben gelijke rechten.

Vrijheid van godsdienst en scheiding van Kerk en staat.

Niemand mag zonder proces gevangen worden gehouden.

Iedere burger is onschendbaar in zijn woning. Niemand mag die zonder zijn toestemming of wettelijk bevel betreden.

In 1830 viel het Koninkrijk der Nederlanden uiteen, de zuidelijke Nederlanden kwamen in opstand en stichtten na een strijd het koninkrijk België. De redenen tot deze afscheiding waren:

Het liberalisme had in het zuiden veel aanhang. Liberalen wilden dat het parlement meer

Macht zou hebben.

Het zuiden voelde zich benadeeld, de belangrijkste posten (regering, leger, ambtenarij) waren allemaal in het noorden.

Het zuiden vond het onterecht dat ze mee moesten betalen aan de staatsschuld van het Noorden.

De bevolking in het zuiden was grotendeels katholiek en het noorden was vooral protestant.

Willem 1’s politiek leidde tot een conflict met de katholieke kerk.

In het zuiden sprak een deel van de bevolking Frans en Willem 1 voerde hier ook Nederlands als officiële taal in.

In het zuiden was industrie belangrijk, in het noorden de handel.

 

In 1848 kwam er een nieuwe grondwet en deze bevatte belangrijke verschillen met die van 1815:

De leden van de tweede kamer werden via districtenstelsel rechtstreeks gekozen.

Leden van de eerste kamer worden door de Provinciale Staten gekozen, deze zijn door censuskiezers gekozen.

Beide kamers krijgen meer bevoegdheden: het recht van interpellatie en het recht om schriftelijke vragen te stellen. Ook krijgt de Tweede kamer het recht van amendement en van enquête.

De bestuurlijke ongelijkheid tussen stad en platteland wordt opgeheven. De wet kent nu alleen nog gemeenten. Gemeenteraden worden door kiezers gekozen.

Mannen van 25 en ouder die een bepaald belastingbedrag (census) betalen hebben kiesrecht. Dat was in praktijk ongeveer 10% van de mannen boven de 25.

Vrijheid van onderwijs wordt ingevoerd, maar de overheid betaald alleen het openbare.

Vrijheden van vergadering en vereniging worden ingevoerd.

Deze dingen beven hetzelfde:

De koning hield het recht ministers te ontslaan of het parlement te ontbinden, als ze het niet met elkaar eens konden worden.

De vrijheidsrechten van de burgers in 1815 blijven nagenoeg ongewijzigd.

Deze grondwet werd ingevoerd onder invloed van het opkomende liberalisme en de liberale revoluties in 1848 in een aantal landen. Na 1830 kregen ook in Nederland de liberalen aanhang. De belangrijkste liberaal werd Johan Rudolf Thorbecke (1798-1872). Hij kreeg de opdracht de grondwet te herzien, maar pas na het horen van de revoluties in andere landen mocht hij dit.

In 1866-67 werd het beleid van het kabinet door het parlement afgekeurd. In allebei de jaren maakte Willem III gebruik van zijn recht om het parlement te ontbinden en nieuwe verkiezingen te doen. De verkiezingen leverden geen nieuw parlement op. In 1868 keurde het parlement de ontbinding af en toen gaf de koning toe en het kabinet trad af. Sindsdien traden kabinetten altijd af als het parlement niet instemde met hun beleid.

Vooral liberalen en socialisten wilden het kiesrecht uitbreidden en bij het vrouwenkiesrecht speelde het feminisme een grote rol.

Steeds meer mensen kregen kiesrecht:

1887: het kiesrecht wordt gekoppeld aan kenmerken van geschiktheid (onderwijs dat is gevolgd) en welstand. Toen kreeg 26% van de mannen kiesrecht.

1887: kiesgerechtigde leeftijd naar 23.

1896: het kiesrecht werd verruimd tot de helft van alle mannen.

1917: het algemeen kiesrecht voor mannen wordt ingevoerd.

1919: het algemeen kiesrecht voor vrouwen.

1922: vrouwen mogen voor het eerst meedoen aan verkiezingen voor de Tweede Kamer.

1965: kiesgerechtigde leeftijd naar 21.

1972: kiesgerechtigde leeftijd naar 18.

De grondwet van 1848 gaf aan dat de leden van de Tweede Kamer via het districtenstelsel worden gekozen. Dit districtenstelsel wijzigde in 1917 naar een stelsel van evenredige vertegenwoordiging: het percentage behaalde zetels is evenredig met het percentage behaalde stemmen. Dus als je 15% van de stemmen haalt, krijg je ook 15% van de zetels. Hierdoor veranderde de samenstelling van de volksvertegenwoordiging:

Politieke partijen kregen meer invloed. Er werd niet meer op bepaalde personen gestemd, maar er kwamen lijsten van de partijen.

Kleine partijen hadden nu een grotere kans op een plek in de Tweede Kamer.

De regio’s waren niet belangrijk meer, Kamerleden hoefden geen speciale band met een bepaalde regio te hebben.

Periode

Met welke naam wordt Nederland aangeduid?

Wie had de leiding?

Invloed volk?

1588-1795

Republiek der Verenigde Nederlanden

De Staten Generaal, stadhouder en regenten

Nee, kleine groep regenten alle macht in handen

1795-1801

Bataafse Republiek

Nationale Vergadering (parlement)

Ja, algemeen mannenkiesrecht

1801-1806

Bataafse Republiek

Toenemende invloed Fransen (Napoleon)

Steeds minder

1806-1810

Koninkrijk Holland

Lodewijk Napoleon

Nee, koning alle macht

1810-1813

Franse provincie

Napoleon

Nee, Franse overheersing

 

§5: Politieke stromingen en partijen tot 1940

In de 19e eeuw waren er drie stromingen die hebben bijgedragen aan de partijvorming in Nederland:

  1. Liberalisme: gebaseerd op verlichtingsideeën, wilde vrijheid van het individu op alle gebieden.
  2. Confessionalisme: gebaseerd op confessie (godsdienst) en ontstaan als reactie op de invloed van het liberalisme. Ze wilden een politiek volgens christelijke beginselen.
  3. Socialisme: gebaseerd op de ideeën van Karl Marx, ze wilden door een revolutie de maatschappij volledig hervormen volgens het principe van gelijkheid voor allen.

Er waren nog drie andere dingen die de partijvorming hebben beïnvloed:

  1. De schoolstrijd tussen voorstanders openbaar onderwijs en van bijzonder onderwijs. Het onderwijs speelde een grote rol bij het tot stand komen van confessionele partijen (ARP in 1879, Algemene Bond in 1904).
  2. De sociale kwestie betrof de vraag hoe een einde gemaakt moest worden aan de armoede onder de bevolking. De sociale kwestie was de reden om socialistische partijen op te richten (SDB, SDAP).
  3. De kiesrechtkwestie ging om de uitbreiding van het kiesrecht. Door onenigheid over deze kwestie viel de liberale partij (Liberale Unie) uiteen in drie partijen.

De confessionele partijen vonden dat alle gezag van God kwam. De overheid was volgens hen door God ingesteld en de overheid ontleent haar macht dus niet aan het volk, maar aan God. Er waren wel verschillen tussen verschillende confessionele partijen:

ARP: de Anti-Revolutionaire Partij gehoorzaamde aan het overheidsgezag. De macht van de overheid was niet onbeperkt. Er waren verschillende kringen in de maatschappijen deze kringen (gezin, bedrijven) hebben hun gezag rechtstreeks van God. De overheid moet zich niet met deze kringen bemoeien, dit principe heet ‘soevereiniteit in eigen kring’.

CHU: de Christelijk-Historische Unie kwam in 1898 uit de ARP voort, maar verschilde er wel van. Ze vonden dat niet alleen de Bijbel van invloed op het partijprogramma moest zijn, maar ook de geschiedenis van Nederland. Ze kenden ook meer macht toe aan de koning en minder aan de volksvertegenwoordiging.

RKSP: de Rooms-Katholieke Staatspartij vond dat de paus als leider van de katholieke Kerk een beslissende stem had in de uitleg van Gods woord, maar ook in politieke zaken. Pauselijke richtlijnen hebben veel invloed gehad op de denkbeelden van de katholieken in Nederland. De katholieken verwierpen het socialisme, want dat zorgde voor verdeeldheid tussen werknemer en werkgever. De overheid moet juist voor samenwerking zorgen volgens hen. Ze erkennen wel dat de zwakkeren beschermd moeten worden, dus de staat mocht ingrijpen om de armen te beschermen tegen de rijkeren. Dit is het solidariteitsbeginsel. Dit beginsel wordt ingeperkt door het subsidiariteitsbeginsel: wat door een lager orgaan kan worden uitgevoerd, moet niet worden gedaan door een hoger overheidsorgaan.

Liberalen vonden dat de overheid zo weinig mogelijk invloed moet hebben. Als gevolg van de slechte arbeidsomstandigheden vonden de liberalen dat de overheid wél een grotere rol moest gaan spelen om de situatie te verbeteren. Een conservatiever deel bleef bij het oude standpunt: de bestaande toestand moet door een particulier initiatief worden verbeterd. Door de economische crisis in 1929 werd het de liberalen duidelijk dat de overheid wel moest optreden om een volgende crisis te voorkomen. De radicale en conservatieve liberalen waren nu voorstanders van een belangrijke rol van de overheid op sociaaleconomisch gebied: de radicalen gingen verder dan de conservatieven.

SDB: de Sociaal-Democratische Bond onder leiding van Domela Nieuwenhuis was in 1882 de eerste socialistische partij in Nederland. Er kwam een splitsing in de partij:

  • Een deel raakte het geloof in de parlementaire weg kwijt, de antiparlementairen, zij bleven de SDB trouw.
  • Een groep scheidde zich (eind 19e eeuw) af en wilde meerderheid in het parlement halen.

Zonder revolutie wilden ze de socialistische samenleving opbouwen. In 1894 stichtten ze de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP). Het doel was een socialistische staat waarin alle goederen eerlijk onder de mensen verdeeld waren en alle bedrijven genationaliseerd. Ze pleitten voor kosteloos onderwijs, betere werkomstandigheden en arbeidstijden.

  • In de jaren ’30 liet de SDAP het idee van de volledig sociale staat vallen en gingen ze pleiten voor een gemengde economie, waarin de belangrijkste bedrijven in handen van de overheid moesten zijn.
  • Sinds de 19e eeuw vonden socialisten da de armen steeds armer zouden worden en rijken steeds rijker, dit zou tot een revolutie leiden. Dit bleek uiteindelijk niet zo te zijn, de verschillen werden steeds kleiner.
  • Socialisten waren er lang van overtuigd dat de overheid de meeste taken op zich kon nemen, maar na de Tweede Wereld oorlog bleek dit niet het geval.

§6: Verzuiling ook op andere gebieden dan de politiek

Aan het begin van de 20e eeuw was de Nederlandse samenleving verdeeld in vier ‘zuilen’: katholieken, protestanten, socialiste en neutralen (meest liberalen). In de tweede helft van de 19e eeuw gingen groepen zich organiseren om hun belangen te kunnen behartigen, als ze zich achtergesteld voelden. Dat ware orthodox-protestanten, katholieken en arbeiders. Ze voelden zich achtergesteld, omdat ze in een land leefden waar:

  • In geestelijk opzicht de vrijzinnige protestanten domineerden.
  • Politiek en economie werden beheerd door liberale heren.

Deze groepen streden voor emancipatie: een gelijke positie krijgen in de maatschappij. Ook de neutralen gingen zich organiseren, om niet overvleugeld te worden.

Zuilen gingen eigen organisaties stichten: partijen, arbeidersvakbonden, scholen, kanten, bibliotheken, radio (jaren ’20). Confessionelen richtten ook ziekenhuizen en scholen op. Ook waren de confessionele zuilen veel feller tegen huwelijken met een andere zuil. Ze hadden om godsdienstige redenen iets tegen gemengde huwelijken. De bevolking leefde vreedzaam met elkaar, ook al hadden de zuilen een negatief beeld van elkaar. Katholieken werden als makke schapen gezien, socialisten werden gevreesd, orthodox-protestanten zouden niet van het leven weten te genieten en neutralen zouden geen principes hebben.

Op politiek gebied werkten de zuilen wel samen, de verklaring: er was trouw aan en respect voor de leiders van de eigen zuil. De leiders moesten noodzakelijk samenwerken, omdat een zuil geen meerderheid kon behalen in het parlement. Leiders hadden een grote greep op hun zuil:

  • Ze konden controle uitoefenen door veel regelingen.
  • Veel leiders bekleedden allerlei dubbelfuncties.
  • Er bestonden vriendschapsbanden binnen de elites.
  • Er was een groot gevoel van saamhorigheid.
  • De kiezers vertrouwden er op dat de leider wist wat goed was.

§7: Veranderingen in de politieke partijen vanaf 1945

Nieuwe partijen sinds 1945:

1945: de RKSP werd de Katholieke Volkspartij (KVP).
1968: de Politieke Partij Radicalen (PPR) ontstaat uit onvrede met de politiek van de KVP.

1975: uit de ARP ontstaat de Reformatorisch Politieke Federatie (RPF), ze wilden niet dat de ARP opging in het CDA.

Jaren ’60: een secularisering (ontkerkelijking) van de samenleving. De aanhang van de confessionele partijen nam af en ze kwamen samen tot het CDA (1980).

2000: de orthodox-protestantse ChristenUnie wordt opgericht, door het samengaan van de GPV en de RPF.

Veranderingen in uitgangspunten sinds 1945:

ARP, CHU, KVP: een heroriëntatie komt op gang, partijen krijgen meer oog voor de aanvullende rol van de overheid.

KVP: op sommige punten was de KVP voor overheidsingrijpen, op andere punten moest de overheid terughoudend ingrijpen.

CDA: zette oude koers voort, laat abortus nu wel toe.

Nieuwe partijen sinds 1945 en hun uitgangspunten:

1946: Partij van de Vrijheid.

1948: Partij van de Vrijheid wordt VVD: bang dat door te veel wetten het individu in het gedrang komt, ze willen meer privatisering en individualisering. Ze vinden ook dat de overheid te veel geld uitgeeft aan collectieve voorzieningen.

1966: D66: liberalistisch, richt zich op vrijheid van het individu. Burgers meer invloed geven op macht.

Nieuwe partijen sinds 1945:

1945: Communistische Partij Nederland (CPN), als voortzetting van de Communistische Partij Holland (CPH). Liet zich leiden door Rusland en was het maxisme-lenisme.

1946: PvdA opgericht, confessionele en liberale kiezers trekken. Het bleek al snel een voortzetting van de SDAP.

1957: de Pacifistisch Socialistische Partij (PSP) opgericht. IJverde voor een radicaal socialisme, organiseerde de vredesdemonstraties tegen de NAVO en de VS.

1972: SP opgericht als een communistische partij, georiënteerd op China.

1989: Groen Links, ontstaan door samengaan van CPN, PSP, PPR, EVP.

Veranderingen in uitgangspunten sinds 1945:

De economie veranderde door de politiek van de PvdA, bureaucratieën ontstaan die ver van burgers af stonden. GroenLinks wil een sterke greep van de overheid op de economie, de overheid moet milieu prioriteit even boven de groei van de economie. In 1991 koos de SP voor een meer ‘open’ socialisme. Arbeid is de bron van alle inkomen en bedrijven moeten onder beheer van de overheid komen, ze moeten iedereen werk bieden en gratis voorzieningen zoals gezondheidszorg en onderwijs aanbieden.

§8: Vooral vanaf de jaren ’60 verandert veel, maar niet alles

In de jaren ’80 begon de ontzuiling, verklaringen:

  • Een gedeeltelijke ontkerkelijking.
  • Een deel van datgene waar de verzuilde partijen voor streden was bereikt of werd in het programma van andere partijen opgenomen.
  • De vrees voor elkaar verdween, mede onder invloed van televisie. Daarmee verviel een belangrijke drang tot verzuiling.

De trouw aan en het respect voor leiders nam af:

  • Vroeger konden partijen rekenen op een vaste aanhang, maar het aantal zwevende kiezers nam in de jaren ’60 toe. Leiders moeten meer hun best doen om stemmen te winnen.
  • Als een partij stemmen verloor kreeg de leider vaak de schuld.

Ook de verhouding tussen de politieke leiders en journalisten veranderde:

  • Politieke leiders kregen minder greep op de journalisten.
  • In de media werden politieke leiders minder kritisch benaderd.
  • Veel tegenstellingen werden nu in het openbaar besproken en niet meer buiten in de openbaarheid geregeld door politieke leiders.

Er ontstonden meer partijen die hun aanhang uit verschillende zuilen kregen:

  • CDA: katholieken en protestanten gingen samenwerken.
  • De Boerenpartij: opgericht uit onvrede over de landbouwpolitiek, van 1963-1981.
  • Tussen 1982 en 1986 zat eerst de Centrumpartij en later de Centrumdemocraten in de Tweede Kamer. Ze richtten zich tegen buitenlanders.
  • De lijst Pim Fortuyn behaalde in 2002 26 zetels, in 2003 8, maar verdween in 2006.
  • De PVV, van de uit de VVD getreden Geert Wilders, behaalde in 2010 24 zetels.
  • De Partij voor de Dieren zit sinds 2006 in de Tweede Kamer.

Ook in de media deed zich ontzuiling voor:

  • Er kwamen nieuwe neutrale publieke omroepen: TROS (1969), Veronica (1976), BNN (1998).
  • Er kwamen commerciële omroepen, als RTL.

Veel zuilen bleven ook invloed houden:

  • De meerderheid van de kinderen gaat naar confessionele scholen.
  • Verzuilde partijen als de PvdA, VVD en SGP handhaafden zich.
  • De gezamenlijke aanhang van de oude verzuilde partijen ARP, CHU en KVP kwamen samen in de CDA.
  • De aanhang van de ChristenUnie steeg.
  • Leiders van oude zuilen bleven samenwerken en zo de politiek bepalen.
  • Er kwam een nieuwe verzuilde omroep: de EO.

§9: Werkgevers, werknemers en de overheid

Werkgevers en werknemers stonden altijd tegenover elkaar, uit eigenbelang. Werkgevers wilden veel werk voor weinig loon en de werknemers precies andersom. Voor de Tweede Wereldoorlog bemoeide de overheid zich weinig met deze conflicten: veel arbeiders gingen in staking en hierop werd gereageerd met ontslag van de stakers. Met sociale wetgeving probeerde de overheid stakingen te voorkomen. Vakbonden waren verdeeld, ze probeerden de positie van werknemers te verbeteren door te onderhandelen. Dit werd later het harmoniemodel genoemd. De socialistische vakbonden voerden ‘klassenstrijd’ tegen de werkgevers door te staken, dit noem je later het conflictmodel.

Na de Tweede Wereldoorlog ging de overheid zich meer met werkgevers en werknemers bemoeien. In 1950 werd de SER (Sociaal-Economische Raad) opgericht en deze raad werd het voornaamste adviesorgaan van de regering op sociaal-economisch gebied. Er zitten 15 vertegenwoordigers van organisaties van werkgevers, 15 van werknemers en 15 door de regering benoemde leden in de SER. De grootste werkgeversorganisatie is het VNO/NCW, een fusie van het Verbond van Nederlandse Ondernemingen en het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond. De grootste vakbonden zijn de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) en het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV). Stakingen komen nog voor, soms organiseert de FNV een staking. De CNV houdt zich meer aan het harmoniemodel.

Rond 1980 kwamen vakbonden in de problemen, want de economie van Nederland ging niet goed:

Werkloosheid steef snel en de overheidsuitgaven dreigden onbeheersbaar te worden. De overheid moest steeds meer geld lenen en de staatsschuld werd groter.

In 1982 kwam er een nieuw kabinet van CDA en VVD, dit had een ruime meerderheid. De vakbewegingen verwachtten weinig steun en ze verloren veel leden. Leiders besloten niet te staken, maar te onderhandelen. In 1982 sloten organisaties van werkgevers en werknemers het Akkoord van Wassenaar. De vakbonden aanvaardden loonmatiging in ruil voor een verkorting van de arbeidsduur en het invoeren van deeltijdbanen. Een baan kon over meerdere personen verdeeld worden. Dit akkoord wordt gezien als het begin van nieuwe betrekkingen tussen werkgevers en werknemers, dit wordt het poldermodel genoemd. Lonen en prijzen konden het best worden beheerst door overleg, dat was goed voor de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie ten opzichte van het buitenland.

§10: Uitbreiding en inperking van de verzorgingsstaat

In de jaren ’50 en ’60 werd er een verzorgingsstaat opgebouwd: de overheid rekent het tot haar taak de veiligheid, welvaart en het welzijn van alle burgers te garanderen. Alle grote partijen deden mee aan de opbouw, maar niet in dezelfde mate. De PvdA wilde het meeste regelen, de VVD het minst. KVP, ARP en CHU (later CDA) stonden in het midden. Voorstanders van de verzorgingsstaat wilden niet weer de crisis van de jaren ’30, de overheid was toen niet in staat voldoende te zorgen voor de zwakkeren.

De jaren ’80 raakte de verzorgingsstaat in moeilijkheden:

  • De economie ging achteruit, mensen werden werkeloos en kregen een uitkering.
  • De verzorgingsstaat werd steeds duurder en de werkloosheid nam toe.
  • De wetten waren zo ontworpen dat er geen rekening mee gehouden werd dat er op grote schaal misbruik van gemaakt zou worden door bedrijven, personen en de overheid zelf. Mensen werden te snel arbeidsongeschikt verklaard.
  • Werkelozen mochten werk weigeren onder hun niveau en zo waren er heel veel vacatures en heel veel werkelozen.
  • Mensen werden steeds ouder en de AOW moest ook steeds langer betaald worden. Er kwamen steeds minder jongeren om voor die AOW te betalen.

Door deze oorzaken werd de verzorgingsstaat te duur en de overheid was het eens dat het zo niet door kon gaan. Over de oplossing was onenigheid: de PvdA wilde maatregelen nemen om de economie te verbeteren. De VVD vond uitkeringen te hoog: mensen hadden liever een uitkering dan werk. Het CDA was het hier mee eens, maar zij wilden niet de uitkeringen zelf verlagen: er moest een beroep gedaan worden op vakbonden en werkgeversorganisaties. D66 was ook tegen de verlaging van uitkeringen en wilde eerst het aantal mensen dat van een uitkering gebruik maakte terug dringen.

In 1991 besloot een CDA-PvdA-regering om de WAO-uitkeringen te verlagen, ook konden werkelozen minder vaak werk weigeren.

In 2005 werd de WAO door een regering van CDA, VVD en D66 sterk gewijzigd. Alleen voor degenen die al WAO hadden bleef ze bestaan. Nieuwe arbeidsongeschikten kregen vanaf nu de WIA. Deze wet probeert mogelijk arbeidsongeschikten aan werk te helpen en zo de uitkeringen te beperken.

In 2011 bereikten het kabinet en de werkgevers- en werknemersorganisaties een AOW-akkoord: de AOW-leeftijd zou in fasen worden verhoogd naar 66 en daarna naar 67.

 

H11 Van wigwam tot wolkenkrabber: een Gs van de Vs

§1: De komst van Indianen, Europeanen en Afrikanen

25.000 jaar geleden lagen Noord-Amerika en Azië nog met ijs aan elkaar vast, toen zijn mensen vanuit Azië naar Amerika gegaan en zijn zich gedurende vele eeuwen over heel Amerika gaan verspreiden. Deze mensen is men Indianen blijven noemen in navolging van Columbus. Er waren verschillende Indiaanse volkeren, ze gingen hun eigen weg en kwamen in verschillende omstandigheden terecht. In Noord-Amerika leefden volkeren van de jacht, deze zijn het meest bekend geworden. Ze waren nomaden in woonden in wigwams of tipi’s. Er waren ook volken die wel een vaste verblijfsplaats hadden en van de landbouw leefden. Door de verschillende leefomstandigheden en het feit dat de volken weinig contact met elkaar hadden, ontstonden verschillende culturen.

De volken werden bestuurd door een raad van de oudste en dapperste mannen, enkele volken hadden maar één leider. Sommige volken hadden meer een democratische manier van bestuur en bij sommige volken hadden mannen en vrouwen evenveel te zeggen.

Er waren naast verschillen ook overeenkomsten tussen de volken:

· De indianen geloofden dat goden en geesten alles in de natuur regelden en dat dieren een grote macht bezaten.

· Indianen kenden geen particulier bezit van land, ze zagen de aarde als een goddelijke moeder die voor planten en vruchten als voedsel zorgde.

· Alle volken maakten goed gebruik van de natuur.

Rond 1000 na Chr. probeerden de Noormannen zich in Amerika te vestigen, maar de Indianen verdreven hen en werden de komende 5 eeuwen met rust gelaten. Na de komst van Columbus konden ze niet meer tegen de Europeanen op:

· De Indianen hadden geen paarden, honden en metalen wapens als zwaarden, pieken en musketten.

· De Europeanen maakten gebruik van de verdeeldheid onder de Indianen.

In Noord-Amerika vestigden vooral Spanjaarden, Engelsen en Fransen zich. De Fransen namen het huidige Canada als kolonie in bezit en breidden hun gebied langs de Mississippi naar het zuiden uit. In de 18e eeuw verloren ze Canada aan de Engelsen en Louisiana aan de Spanjaarden.

In 1619 kwamen de eerste Afrikanen in de Engelse kolonie Virginia, het leek er eerst op dat ze net als de blanke contractarbeiders na een bepaalde periode de vrijheid en een stuk land zouden krijgen. Als snel veranderden de regels voor blanke en zwarte contractarbeiders.De contractarbeid werd vervangen door slavernij.

In de 18e eeuw pleitten George Washington en Thomas Jefferson voor de afschaffing van slavernij, maar de cotton-gin werd uitgevonden: een machine waarmee men de katoenpluis machinaal kon ontzaden. De vraag naar katoen werd hoger en daardoor nam het aantal plantages en dus de vraag naar slaven toe. Rond 1860 waren er 4 miljoen slaven in het zuiden, ze werkten meestal op plantages of boerderijen en een half miljoen in steden. In het noorden leefden een half miljoen slaven.

In 1808 wist Jefferson als president van de VS de slavenhandel af te schaffen, maar er ontstond illegale handel.

Enkel een klein aantal Afrikanen was wel vrij, zij hadden deze vrijheid op verschillende manieren verworven:

· Ze waren afstammelingen van Afrikanen die als contractarbeiders hadden gewerkt.

· Soms liet een meester een slaaf vrij als beloning voor trouwe dienst of om te voorkomen dat hij de slaaf op zijn oude dag moest verzorgen.

· Soms kochten slaven zich vrij met geld, dat de eigenaars hen hadden laten verdienen.

· Kinderen van een blanke moeder en een zwarte vader werden als vrije mensen beschouwd.

§2: Ontstaan van de Verenigde Staten

In 1756 kwam er in Amerika een oorlog tussen Engeland en Frankrijk die tot 1763 duurde. Het Engelse leger en de Franse kolonisten vochten tegen de Fransen die door de Indianen gesteund werden. De Fransen verdreven de Indianen in hun gebieden meestal niet en beperkten zich tot handelsposten. De Engelsen verdreven de Indianen wel steeds meer westwaarts. Door de Fransen te steunen wilden de Indianen zich op de Engelsen wreken. De Engelsen wonnen echter, bij vrede kreeg Engeland:

· Het grondgebied wat nu Canada is;

· Het Franse grondgebied ten oosten van Mississippi;

· Florida (wat eerst van de Franse bondgenoot Spanje was).

De regering in Londen wilde dat de koloniën mee betaalden aan het delgen van de oorlogsschuld, er kwamen nieuwe belastingen zoals invoerrechten op suiker, glas, papier en thee en belasting op elk bedrukt papier. De kolonisten waren hier boos over en kwamen bijeen om gezamenlijk tegen de Engelse maatregelen te protesteren: ‘No taxation without representation’ was de leuze. Ze wilden de vertegenwoordigers in het Engelse parlement kunnen kiezen, zodat die het recht hadden om belastingen goed of af te keuren. Er kwam een boycot van Engelse goederen door kooplieden, propaganda-acties werden gevoerd en gingen soms zelfs over tot geweld.

In Engeland gingen er stemmen tot verzoening op, koning George de 3e en zijn ministers gaven de voorkeur aan polarisatie. Toen de Engelsen in 1773 bepaalden dat alleen de Engelse Oost-Indische Compagnie thee mocht verkopen in de koloniën, volgde de Boston Teaparty en daarna een aaneenschakeling van gebeurtenissen die in 1775 leidden tot de Onafhankelijkheidsoorlog. Maar de Engelse regering gaf niet toe. De koloniën benoemden George Washington tot opperbevelhebber en kort daarna stelden zij de Onafhankelijkheidsverklaring op.

Uiteindelijk overwonnen de kolonisten, in 1783 verwierven de koloniën bij vrede de onafhankelijkheid en al het land ten oosten van Mississippi. Florida niet, dat werd aan de Spanjaarden gegeven op Gibraltar te kunnen behouden.

§3: De verovering van het westen

Toen de VS onafhankelijk waren geworden trokken viel Amerikanen naar het westen en daarbij werden vooral de Indianen hun tegenstanders. Het gebied ten westen van de oorspronkelijke 13 staten werd verdeeld in territoria, die onder bestuur van de Unie bleven. Als een territorium 60.000 vrije inwoners had, mochten ze een grondwet opstellen. Na goedkeuring door het Congres werd het territorium als nieuwe staat toegelaten. Mensen die naar het westen trokken werden pioniers genoemd en het gebied waar ze heen gingen werd de frontier genoemd. Met de frontier bedoelde men het grensgebied tussen het oude en het nieuwe land. De frontier schuift in de loop van de Amerikaanse geschiedenis steeds meer naar het westen.

In het noorden-westen van de VS brak een oorlog uit (1789-1794) na vele botsingen met Indianen. De Indianen behaalden overwinningen, maar ze werden uiteindelijk verslagen. De regering besloot in die tijd, op voorstel van minister van oorlog Henry Knox, tot een politiek van verdragen sluiten en ‘beschaven’. Maar de blanken hielden zich niet aan de verdragen, de Indianen werden steeds weer van hun grond verdreven.

In de tweede helft van de 19e eeuw kwamen er heel veel immigranten binnen en boeren trokken naar het westen om te zoeken naar nieuwe landbouwgronden. Spoorlijnen werden aangelegd en steden werden gesticht. Grote Indiaanse volken als de Sioux, de Comanchen en de Apachen werden in hun bestaan bedreigd en ze begonnen opnieuw een oorlog. Bijna elke slag liep op een nederlaag uit en eenmaal wisten de Indianen te winnen, tijdens de battle of the little big horn river. De Indianen moesten zichzelf in reservaten laten plaatsen door de blanke regering. Vaak waren de reservaten stukken grond waar weinig mee te beginnen was en als de blanken de grond terug wilden, werden de Indianen verdreven. Het reservaat Oklahoma werd in 1889 voor een groot deel aan de Indianen ontnomen. De Indianen konden niets anders dan zich door de regering te laten onderhouden in reservaten en Indianen die zich aan de blanke samenleving wilden aanpassen kregen geen kans. In de 19e eeuw kwam het grootste deel van de Indianen om het leven, door toedoen van blanken.

§4: De Amerikaanse Burgeroorlog

Industrie tegenover landbouw

In de noordelijke staten nam de industrie snel toe, want deze staten wilden dat de regering van de VS hun industrie zou beschermen. Bijvoorbeeld door invoerrechten te heffen op alle industrieproducten uit andere landen en daarbij ging het vooral om Engelse producten.

In het zuiden was weinig industrie, hier leverden akkerbouw en veeteelt de belangrijkste producten op. Het zuiden leverde meer katoen dan welk ander land in de wereld en het grootste deel van de oogst ging naar Engeland. Het zuiden verhandelde katoen tegen Engelse industrieproducten, zuidelijke staten hadden dus geen enkele behoefte om invoerrechten te heffen op deze Engelse producten.

Slavenarbeid tegenover vrije arbeid

Op de plantages in het zuiden werkten slaven, in het noorden was iedereen vrij, maar deze vrijheid was voor de armste arbeiders niet groot. Ze moesten vaak lang en hard werken voor erg weinig geld. In het noorden vond een deel van de bevolking dat de slavenhandel in het zuiden afgeschaft moest worden, vooral de abolitionisten ijverden voor de afschaffing. Een groter deel van de noordelijke bevolking vond dat de slavernij mocht blijven in de staten waar slavernij is. Maar er mocht geen uitbreiding van de slavernij in andere staten zijn. Het zuiden was fel tegen de afschaffing en beperking van slavernij.

Er waren ook politieke tegenstellingen tussen noord en zuid, de noordelijke staten waren voor en grotere macht van de centrale regering in Washington (president en zijn ministers), maar de zuidelijke staten wilden de losse staten zelf veel macht laten behouden. In de 19e hadden de noordelijke en zuidelijke staten aan het begin ongeveer evenveel stemmen in de Senaat, maar er kwamen veel nieuwe staten bij, maar het was de vraag bij wie deze staten zich zouden aansluiten.

Een deel van de verontwaardigden in het noorden ging over tot het oprichten van een nieuwe partij, deze sprak zich anders dan de bestaande twee partijen duidelijker uit tegen de uitbreiding van slavernij in het westen. De nieuwe regering noemde zich de Republikeinse partij, de volgelingen waren alleen noordelijk. De oude Democratische partij had door het hele land volgelingen en de andere partij, de Whig partij, zou snel verdwijnen.

In 1860 werd de Republikein Lincoln tot president gekozen, maar de meeste zuidelijke state wilden hem niet als president erkennen. Ze besloten uit de Unie van de VS te stappen en een eigen staat te vormen. Het noorden was hier tegen en zo ontstond een burgeroorlog (1861-1865). In deze oorlog vochten meer mensen tegen elkaar als ooit tevoren, er sneuvelden 618.000 soldaten. Het zuiden verdedigde zich alleen en had de bekwaamste legeraanvoerders. Het noorden had meer inwoners en een groter leger, en bovendien meer natuurlijke hulpbronnen. Ook kon het met de vloot een blokkade van het zuiden instellen.

Op 9 april 1865 gaf de zuidelijke opperbevelhebber Lee zich over aan Grant, de opperbevelhebber van het noorden. Grant gaf toen de order: ‘The war is over: the rebels are our countrymen again’. Vijf dagen later werd Lincoln vermoord door een aanhanger van het zuiden, die zijn naam wilde vereeuwigen.

De moord was een ramp voor het noorden en zuiden, want Lincoln was altijd al gematigd en in de oorlog had hij groot aanzien verworven. De verzoening van noord en zuid had bij Lincoln veel kans gehad, maar het lukte zijn opvolger niet om noord en zuid te verzoenen.

§5: Industrialisatie en segregatie

Sociaal en politiek zouden de gevolgen van de burgeroorlog tot in onze tijd merkbaar blijven, maar economisch gezien kwamen de gevolgen van de burgeroorlog snel te boven: de schade werd hersteld en er ontstonden weer handelsbetrekkingen tussen noord en zuid. De VS ontwikkelden zich snel tot een van de belangrijkste staten van de wereld, omstreeks 1900 produceerden de VS bijvoorbeeld meer staal, olie en steenkool dan welk land dan ook. Amerikaanse producten gingen over de hele wereld en in andere landen nam men de VS als voorbeeld. De economische groei werd ook mede mogelijk gemaakt door de enorme stroom (30 miljoen) migranten tussen 1860 en 1920, de meesten kwamen uit Europa.

In West-Europa werden veel hervormingen ingevoerd onder invloed van de opkomst van socialistische partijen en in de VS kwam net als in Europa grote armoede voor. Socialisten en communisten kregen weinig aanhang, dat had waarschijnlijk met de volgende omstandigheden te maken:

· De verdeeldheid onder arbeiders was in de VS veel groter dan in Europa: blanken wilden niet met zwarten samenwerken en zwarte arbeiders werden niet in blanke arbeidersverenigingen opgenomen. Tussen 1860 en 1920 kwamen er dus erg veel migranten, en die migranten wilden ook werk,hoe slecht betaald ook.

· De arbeiders in de VS hadden meer hoop op een betere toekomst dan in Europa.

· In de VS ijverden niet-socialistische organisaties en personen met succes voor hervorming en sociale wetgeving.

De VS hebben een zeer gemengde bevolking, de meerderheid is blank en afkomstig uit bijna alle landen van Europa. Er zijn ook aanzienlijke minderheden zoals de Indianen en mensen afkomstig uit Azië en Latijns-Amerika, maar de grootste minderheid wordt door nakomelingen van de Afrikaanse slaven gevormd.

Nog geen politieke gelijkheid voor de zwarten in het zuiden

Het Congres besloot het zuiden tot 1877 onder militaire controle te plaatsen. Aan de zwarten werden dezelfde rechten gegeven als aan de blanken, maar in de praktijk werd dit niet uitgevoerd. Veel blanken gingen met oneerlijke middelen de zwarten verhinderen te stemmen, bijvoorbeeld door zwarte stemmen niet te tellen of te zorgen dat ze niet wisten waar het stemlokaal was. Na een tijdje ging het zuiden de regel invoeren dat je als kiezer in staat moest zijn te lezen, schrijven en de grondwet te begrijpen. Zo konden veel zwarten niet stemmen. Er werden ook terreurorganisaties opgericht om de zwarten af te schrikken, de bekendste werd de in 1865 opgerichte Ku Klux Klan.

Ook ongelijkheid voor zwarten op economisch en sociaal gebied

In het bevrijde zuiden was er voor de meesten zwarten alleen werk in dienst van blanken. Er werd niet zoals in Rusland bij de afschaffing van de lijfeigenschap land verdeeld. Ook in het noorden kregen de zwarten de slechtst betaalde banen en werden het eerst ontslagen als de zaken minder goed gingen. Andere zwarten gingen naar het westen, daar was het ook armoedig voor ze, maar er was meer kans op verbetering van hun bestaan.

Na het einde van de militaire controle van het zuiden gingen zuidelijke staten nieuwe wetten invoeren om de zwarte bevolking van de blanken te scheiden, dit noem je segregatie. Alle openbare gelegenheden werden voor blanken en zwarten gesplitst, de zwarten moesten hun plaats weten en die lag onder de laagste blanke bevolkingslaag.

Booker T. Washington was een bekende zwarte leider aan het einde van de 19e eeuw, hij bereikte veel, vooral op het gebied van onderwijs. Niet alle zwarten waardeerden hem, want hij vond dat je als zwarte eerst economisch onafhankelijk moest worden en pas daarna zou je om gelijke rechten en afschaffing van de segregatie moeten vragen. In 1908 werd er een nieuwe beweging gesticht die er vanuit ging dat een zwarte pas economisch afhankelijk kon worden als jij gelijke rechten had. Deze beweging werd de National Assciation for the Advancent of Coloured People (NAACP) genoemd. De NAACP wilde haar doelen door demonstraties en via rechtszaken bereiken, maar het was een lange weg.

President Roosevelt (1933-1945) had te maken met enorme economische problemen, hij zorgde ervoor dat de zwarte bevolking een aandeel kreeg in de steunprogramma’s voor werklozen en hij benoemde enkelen zwarten op posten bij de overheid. Het lukte hem niet om blanken en zwarten volledig gelijk te stellen, want het weinige dat hij voor de zwarten deed vonden de blanken in het zuiden al vaak te veel. Als hij meer ging doen gingen de blanken zich misschien verzetten. Veel zwarten met kiesrecht stapten toch van de Republikeinse partij over naar de Democratische partij van Roosevelt. Voorheen kregen de Republikeinen veel stemmen van de zwarte bevolking, omdat ze onder leiding van Lincoln de slavernij hadden afgeschaft. Sinds het begin van de 20e eeuw kwamen de Democraten steeds meer voor de sociaal zwakkeren in de samenleving op.

De Republikeinse president Eisenhower (1953-1961) meende dat het denken van mensen niet door wetgeving veranderd kon worden, maar hij kreeg te maken met zwarte leiders die er anders over dachten. Zij wilden snel gelijke rechten bereiken, de belangrijkste zwarte leider werd de jonge dominee Martin Luther King. Hij en zijn aanhangers wilden via geweldloze acties rechten voor de zwarte krijgen, zuidelijke blanken reageerden hier woedend op. Hier en daar leefde de Ku Klux Klan op.

President Kennedy (1961-1963) diende bij het Congres een wetsvoorstel in waarmee hij een einde wilde maken aan de segregatie in het zuiden. Hij zou het kiesrecht beter gaan beschermen, want in het zuiden konden zwarten vaak nog niet stemmen. Kennedy werd vermoord, maar onder zijn opvolger president Johnson (1963-1969) zorgde ervoor dat voorstellen tegen de segregatie en voor bescherming van zwarte kiezers door het Congres werden aangenomen.

Veel zwarten buiten het zuiden waren niet tevreden met de gelijke burgerrechten, want ze vonden dat de samenleving door en door corrupt was. Daarom konden de zwarten zich beter in kleine kring terugtrekken. Rond 1965-1969 ontstonden er ernstige rassenonlusten in de getto’s van de grote steden, er vielen vele slachtoffers en Martin Luther King werd vermoord.

Sinds de jaren ‘70 kwam er meer rust tussen blank en zwart, onder president Nixon (1969-1974) werd een politiek van ‘heilzame verwaarlozing’ begonnen. Het was volgens het beter voor de zwarten als hun problemen naar de achtergrond geschoven werden, want anders zou het achterdocht en jaloezie bij de blanken oproepen. Het streven naar integratie bleef belangrijk, maar de slechte positie van de zwarten bleef. Ze misten een inspirerend leider als Martin Luther King en er bleef veel verdeeldheid onder de zwarten bestaan. Sommigen hadden zich tot een hogere laag opgewerkt, maar wilden niet opkomen voor de belangen van de arme zwarten.

 

§6: De VS gaan optreden als een grote mogendheid

Eind 19e eeuw gingen de VS zich met de wereld buiten Amerika bemoeien, maar er was geen grote eensgezindheid onder de Amerikanen als het om imperialistische avonturen gaat. Sommigen vonden dat de Manifest destiny ook gold voor gebieden buiten Noord-Amerika, maar anderen vonden dat Amerikanen nu niet juist zelf moesten gaan overheersen, omdat ze zichzelf hadden vrijgevochten. Rond 1900 dreven de Amerikaanse imperialisten hun zin door in de politiek van de VS, ze namen deel aan de Eerste Wereldoorlog. Het ging daarbij niet om imperialisme. Na die oorlog kwam tegenover het nationalisme van president Wilson het isolationisme te staan. Aanhangers daarvan wilden de VS zo onafhankelijk mogelijk alleen voor hun eigen belangen laten ophalen. Door de Tweede Wereldoorlog verloor het isolationisme veel aan betekenis en sindsdien hebben de VS met enige korte onderbrekingen een actieve buitenlandse politiek gevoerd. Ze hebben vaak in andere landen ingegrepen.

§7: De economische crisis en de New Deal

De regeringspolitiek in de jaren ‘20 wordt het best weergegeven door een uitspraak van president Coolidge (1923-1929): ‘De business of America is business’. Hiermee bedoelde hij dat de regering het bedrijfsleven zo veel mogelijk vrij moest laten en geen of weinig belasting en beperkende wetten voor de industrie moest heffen. Als men de economie aan zakenlieden overliet en hen hielp zou iedereen ervan profiteren. In 1928 won de Republikeinse presidentskandidaat Herbert Hoover de verkiezingen en tijdens de campagne werd iedereen ‘een kip in de pan en een auto in de garage’ beloofd. Hoover stelde zichzelf voor als een Grote ingenieur, die precies wist hoe de economische ‘machine’ van de VS in elkaar zat. In 1929 kwam er een einde aan de welvaart van de Republikeinen, er werden minder auto’s verkocht en minder huizen gebouwd. Aandeelhouders werden ongerust dat het helemaal niet zo goed ging met de economie van de VS. Sommigen begonnen in grote getallen aandelen te verkopen, omdat ze bang waren dat ze in waarde zouden dalen. De prijzen van aandelen daalden en aandeelhouders raakten in paniek, iedereen wilde van de aandelen af.

De banken hadden in tijd van economische groei veel geld uitgeleend aan klanten, dit was voordelig voor ze, want hier krijgen ze rente over. Ze leenden veel meer geld uit dan ze hadden, dat levert normaal geen problemen op, maar nu konden veel mensen hun schulden niet meer terugbetalen, omdat hun aandelen niets meer waard waren. Banken konden mensen niet meer terugbetalen en gingen failliet. Veel bedrijven en particulieren verloren bezit en konden geen andere bank meer vinden om geld te lenen en gingen ook failliet.

Volgens historici hebben de volgende zwakke plekken van de economie bijgedragen aan het ontstaan van de crisis:

· Slechte verdeling van inkomsten: veel mensen hadden een minimuminkomen en een klein deel van de bevolking verdiende heel erg veel. Niet veel mensen hadden geld voor huizen, auto’s en andere dure producten.

· Overproductie in de industrie: bedrijven bleven maar produceren, hoewel de markt verzadigd was. Ze bleven dus met grote voorraden zitten en kwamen hierdoor in financiële moeilijkheden.

· Overproductie in de landbouw: tijdens de Eerste Wereldoorlog konden boeren veel naar Europa exporteren, maar dit viel na de oorlog weg, omdat de boeren in Europa zelf weer konden verbouwen. Daardoor ontstond er overproductie in de VS en bijna een half miljoen boeren gingen hierdoor failliet en verloren hun bedrijven. Veel boeren gingen hun bedrijf moderniseren en namen nieuwe machines in gebruik, dit betaalden ze met geleend geld. Door de modernisering steeg de productie weer zo erg, dat er weer overproductie ontstond. Boeren verdienden te weinig om schulden te kunnen betalen en ook fabrikanten van landbouwmachines kwamen in de problemen. Daarbij waren veel landarbeiders werkloos geworden, door de mechanisering. De lonen van de landarbeiders die nog wel werk hadden waren erg laag en ze verdienden vaak nog niet eens de helft van de fabrieksarbeiders.

· Een te groot vertrouwen in de economische ontwikkeling: mensen leenden te veel geld om aandelen te kopen door de hoge verwachtingen, de prijs en de vraag van aandelen stegen.

· Onvoldoende controle op banken: bankiers leenden veel geld uit, omdat ze verwachtten dat het goed zou blijven gaan met de economie, maar dit veranderde toen de aandelen sterk in waarde daalden of zelfs waardeloos werden. Banken en aandeelhouders leden enorme verliezen en vaak konden banken geleend geld niet terugbetalen. Er waren in de VS ook veel kleine banken, vaak hadden deze al helemaal niet genoeg kapitaal om te kunnen overleven. Een betere controle op banken had kunnen voorkomen dat banken te veel geld uitleenden.

De crisis was het begin van en depressie (grote economische teruggang), in 1933 was 25% van de bevolking werkloos. Lonen en salarissen daalden met ongeveer 40-60%. De regering van president Hoover kreeg steeds meer tegenstanders en zij wilden een ander beleid. Er moest iemand met een krachtigere persoonlijkheid komen, zijn opvolger werd de Democraat Franklin Delano Roosevelt in 1933. Anders dan Hoover vond Roosevelt dat de regering verantwoordelijk was voor burgers die buiten hun schuld in moeilijkheden waren geraakt. Roosevelt stelde een plan op om werklozen te helpen.

Hij beloofde kiezers een New Deal: de kaarten zouden opnieuw worden uitgedeeld en geschud. Hij bedoelde hiermee een groot aantal sociaal-economische maatregelen om de economie weer op gang te brengen en de nationale eenheid te stimuleren.

· Herstel vertrouwen in banken: hij liet eerst banken een week sluiten voor publiek, de regering zorgde ervoor dat de geldvoorraad van sterke banken werd aangevuld en dat zwakke banken definitief dicht gingen. Het vertrouwen in de banken werd hersteld en in plaats van alleen geld te halen, ging men ook weer geld naar banken brengen.

· Steun aan de boeren: de boeren die hun productie wilden beperken, kregen subsidie. Zo hoopten ze dat de prijzen weer omhoog gingen en dat de koopkracht van de boeren zou toenemen. Hier profiteerden vooral de grote boeren eerst van, maar later kwamen er ook maatregelen voor kleinere boeren.

· Het bedrijfsleven werd aangespoord afspraken te maken en na te leven: in een wet, de national Industrial Recovery Act, werd het bedrijfsleven uitgenodigd met de overheid afspraken te maken, ‘codes of fair competition’. Het doel was om overproductie en slechte werkomstandigheden tegen te gaan. Het bleek niet de oplossing, omdat veel bedrijven niet meededen.

· Met grote projecten worden werklozen aan werk geholpen: De WPA ging tussen 1935 en 1943 miljoenen projecten uitvoeren waar veel mensen mee konden werken. Meer dan een kwart van de werklozen konden ze niet aan werk helpen.

Het harmoniemodel wordt vervangen door een conflictmodel

Na de Congresverkiezingen in 1934, waarbij de Democraten weer hadden gewonnen, werd het bedrijfsleven niet meer gevraagd mee te werken, maar ze werden gedwongen door wetten. De periode waarin Roosevelt zijn plannen harmonieus probeert door te voren wordt de eerste New Deal genoemd, daarna kwam de periode waarin hij zijn plannen tegen de oppositie van het bedrijfsleven probeerde door te voeren, dit wordt de tweede New Deal genoemd.

Geboorte van de verzorgingsstaat

Door de invoering van de Social Security Act (SSA) in 1935 werd een begin gemaakt met het verzekeren van werknemers tegen ziektekosten, werkloosheid en ouderdom. Niet iedereen had hier profijt van, landarbeiders en huishoudelijk personeel vielen er buiten. De SSA was dus enkel een begin, maar de opvatting dat een Amerikaan onder alle omstandigheden voor zichzelf moet zorgen was losgelaten. Het geld voor de verzekering werd vooral door de werkgevers en werknemers betaald. De werkgevers protesteerden hevig en vonden steun bij de Republikeinse partij die tijdens de verkiezingen van 1936 Roosevelt verweet dat hij van de VS een socialistische staat wilde maken. Na hun nederlaag in 1936 aanvaardden ook de Republikeinen de sociale verzekeringen en vanaf nu ging de discussie om de vragen in welke gevallen sociale verzekeringen moeten bestaan en hoe hoog de uitkeringen horen te zijn. De Democraten gingen verder dan de Republikeinen, maar ze gaan beiden minder ver dan in Europa, omdat de VS men meer overlaat aan de burgers zelf.

De positie van vakbonden wordt versterkt

Kenmerkend voor de New Deal was ook dat de regering probeerde de positie van vakbonden te versterken, Roosevelt vond vooral dat het noodzakelijk was dat tegenover de werkgevers sterke vakbonden zouden staan. De National Labor Relations Act (NLRA) uit 1935 gaf de werknemers garantie dat zij zich konden verenigen en konden onderhandelen met hun werkgevers via vertegenwoordigers die ze hadden gekozen.

Big Government onder leiding van Franklin D. Roosevelt

In de jaren ‘20 hadden de werkgevers het voor het zeggen gehad, maar nu moesten ze hun macht delen met georganiseerde werknemers, Big Labor. Als derde macht stond er ook nog de Big Government, het bureaucratisch apparaat dat door de New Deal was gevormd. Door wetten kreeg de overheid meer invloed op de economie en voor de naleving van de wetten waren veel ambtenaren nodig. De regering groeide uit tot een Big Government, die werd belichaamd in de persoon van Franklin D. Roosevelt. Hij werd in 1936, 1940 en 1944 tot president gekozen.

Roosevelt en het Hooggerechtshof botsen

In 1934-1936 verklaarde het hof dat enkele wetten in strijd waren met de grondwet, deze New Deal-wetten verloren daarmee hun geldigheid. In 1936 besloot Rooseveld het Hooggerechtshof met enkele leden uit te breiden, met het argument dat de meeste leden te oud waren geworden. De echte reden was duidelijk: nieuwe leden, die door hem waren benoemd, moesten voor de New Deal stemmen. Het voorstel werd uiteindelijk verworpen.

Oorlogsdreiging leidt tot einde New Deal

Roosevelt was bang dat de VS niet buiten een nieuwe oorlog konden blijven en hij wist dat het isolationisme diep in de VS geworteld was. Als ze West-Europa gingen steunen tegen nazi-Duitsland had hij de steun van zo veel mogelijk Amerikanen nodig. De mensen in het zuiden wilden alleen helpen als hij de New Deal niet verder uit zou breiden, in 1939 legde hij zich bij hun eis neer en verklaarde dat hij niet meer zou streven naar verdere veranderingen in de Amerikaanse samenleving. De New Deal was ten einde. Buitenlandse politiek kreeg voorrang op de binnenlandse en de Nationale solidariteit was opnieuw geboden, maar nu tegen gevaren van buitenaf.

§8: De macht van de presidenten sinds 1945

Truman neemt belangrijke beslissingen, maar stuit op veel verzet

In april 1945 stierf Roosevelt, hij werd opgevolgd door vice-president Harry Trunan (1945-1953). Hij stelde zich harder op tegen Rusland en op binnenlands gebied zette Truman de politiek van Roosevelt voort. Hij ging zijn programma de Fair Deal noemen. In 1946 haalden de Republikeinen voor het Congres weer de meerderheid, dit was sinds 1928 niet meer gebeurd. Veel kiezers wilden minder invloed van de regering op het sociaal-economische leven. Het lukte Truman te behouden van het meeste wat de New Deal had voortgebracht, en hij wist de positie van de zwarte bevolking te verbeteren. De scheiding tussen zwart en blank werd opgeheven en hij drong aan op betere voorzieningen voor zieken en bejaarden. Ondanks alle kritiek, won Truman in 1948 toch de presidentsverkiezingen, de Republikeinen waren door hun nederlaag teleurgesteld en vielen daarom de volgende jaren de Democraten met alle middelen aan. De beruchte senator Joseph McCarthy werd hun stormram die de regering-Truman van slapheid tegen het communisme beschuldigen en een heksenjacht tegen zogenoemde verraders en spionnen ontketenen. Daardoor lukte het de Republikeinen in 1952 met Eisenhouwer de verkiezingen te winnen.

Eisenhower, een populaire president met een gematigd beleid

In 1952 legde de democratische kandidaat Adlai Stevenson het af tegen Dwight D. Eisenhouwer, een populaire generaal uit de Tweede Wereldoorlog. Eisenhouwer wilde veel minder invloed uitoefenen op de binnenlandse politiek dan Truman en hij ging ervan uit dat een stijgende welvaart problemen zou oplossen. Het bedrijfsleven moest volgens Eisenhouwer voor die vooruitgang zorgen. Hij handhaafde toch nog veel van de New Deal, tegen zijn partij in.

Deze jaren gingen de VS economisch door de wind, alleen de arme stedelijke bevolking profiteerde er niet van. Roosevelt en Truman probeerden de rassenscheiding op te lossen door maatregelen van de federale regering. Eisenhouwer geloofde niet dat men door wetten en doen en denken van mensen kon veranderen. In de periode 1953-1968 deed het Hooggerechtshof een aantal belangrijke uitspraken over gelijke rechten van zwarten. Het Hooggerechtshof steunde het afwachtende regeringsbeleid niet en in 1954 verklaarde het Hooggerechtshof dat blank en zwart op scholen niet langer gescheiden mochten worden. Gelijkheid voor allen was volgens rechters in de grondwet vastgelegd.

Kennedy wil meer leiderschap dan Eisenhouwer

De Republikeinse president Eisenhouwer en Dulles, de minister van buitenlandse zaken, vonden de buitenlandse politiek van Eisenhouwers voorganger, Truman, te slap. Truman wilde het communisme in bedwang houden en het mocht zich niet verder uitbreiden. Dulles wilde het communisme in Oost-Europa terugdringen, maar dit lukte niet, want terugdringen kon tot een grote oorlog leiden. Rusland was zelf ook bezig met de opbouw van een eigen kernkracht. Later probeerde Eisenhouwer een betere relatie met Rusland te krijgen. Qua binnenlands beleid liet Eisenhouwer zo veel mogelijk aan de afzonderlijke staten over.

Na Eisenhouwer kwam er weer een Democratische president, John F. Kennedy. Hij vond dat de VS onder Eisenhouwer in slaap waren gesukkeld en wilde de VS weer wakkerschudden. Daarvoor voerde hij een dure buitenlandse politiek, hij wilde bijvoorbeeld dat een Amerikaanse raket de eerste mensen naar de maan zou brengen en het Congres gaf hiervoor middelen. Het Congres wilde ook dat de VS de sterkste natie zou blijven. In 1969 landde er een bemande raket op de maan. Ook met de binnenlandse politiek had Kennedy plannen: de Amerikanen moesten naar een New Frontier trekken en daarmee wilde hij de politiek van de New Deal voortzetten. Armoede, wekloosheid en rassendiscriminatie moeste worden bestreden en daarvoor diende hij bij het Congres nieuwe voorstellen in. De overheid moest voor voorzieningen voor zieken en ouderen gaan zorgen, meer financiële steun in het onderwijs en de ontwikkeling van nieuwe industrieën in gebieden met grote werkloosheid steunen. De economie groeide en de werkloosheid daalde. Sommige voorstellen werden in het Congres toch nog afgewezen, ook al was de meerderheid Democratisch, de zuidelijke Democraten waren conservatief en steunden de Republikeinen als zij de voorstellen van Kennedy te vooruitstrevend vonden. Kennedy was een sympathieke man.

Oppositie tegen de presidenten Johnson en Nixon

In 1963 werd Kennedy vermoord en Johnson werd zijn opvolger, er waren na 1964 meer vooruitstrevende Democraten in het Congres. De voorstellen van Johnson in zijn programma The Great Society (oorlog tegen armoede) werden aangenomen en vanaf 1965 stuurde Johnson steeds meer soldaten naar Zuid-Vietnam. Daar was een oorlog tussen het communistische Noord-Vietnam en het niet-communistische Zuid-Vietnam. De oorlog kostte de VS veel geld, maar Johnson dacht dat ze het makkelijk konden betalen, daarmee maakte hij een fout. Er bleef weinig geld over voor zijn programma The Great Society, maar een deel is uitgevoerd. Door de oorlog in Vietnam nam de oppositie tegen het beleid van Johnson toe en de Republikeinen wilden een harder optreden in Vietnam. In 1968 waren er steeds meer slachtoffers, terwijl het einde van de oorlog nog niet in zicht was. Er werd gedemonstreerd tegen het beleid van Johnson en hij besloot zich niet meer herkiesbaar te stellen. Hierna werd Nixon president.

Onder Nixon kwam er een einde aan de vooruitstrevende rol van het Hooggerechtshof. De negen rechters hadden niet alleen zich ingespannen voor gelijke burgerrechten, maar ook een einde gemaakt aan de onrechtvaardige indeling van de kiesdistricten, waardoor het platteland voordeel had en grote steden nadeel. Veel conservatieven hadden zich aan het Hof geërgerd. Ook waren ze boos dat bidden niet meer verplicht mocht worden gesteld op scholen, maar het Hof vond dit discriminerend voor mensen die niet in God geloven.

In 1969 ging rechter Earl Warren met pensioen en Nixon benoemde conservatieve Warren Burger tot zijn opvolger. Daardoor ging het Hooggerechtshof een veel behoudender koers gaan varen. In het buitenland bereikte Nixon het volgende:

· Een wapenstilstand en daarmee een einde aan de deelname van de VS aan de oorlog in Vietnam, januari 1973;

· Verbetering van de betrekkingen met China en Rusland.

Nixon treedt af

In 1972 werd Nixon herkozen als president, maar dit werd een grote mislukking. Nixon voerde een buitenlands beleid waarop het Congres weinig invloed on uitoegenen. Hij had in de verkiezingscampagne beloofd dat de oorlog in Vietnam snel over zou zijn, maar hij besloot rond Kerstmis 1972 Vietnam 12 dagen te laten bombarderen, zonder dat hij het Congres had ingelicht. De Democraten vond dat het Congres meer controle op de buitenlandse politiek van Nixon moest krijgen.

De corruptie in zijn regering en zijn eigen onbetrouwbaarheid zorgden ervoor dat Nixon aftrad. Hij moest zijn eigen minister van justitie ontslaan, want deze had veel geld aangenomen van bedrijven in ruil voor gunsten. Ook vice-president Agnew moest aftreden, omdat hij zich altijd als en groot voorvechter van recht, orde en fatsoen had getoond, maar na de verkiezingen bleek dat Agnew vóór zijn vice-presidentschap de belastingen had ontdoken en zich had laten omkopen. Toen bleek ook nog dat vertrouwelingen van Nixon de opdracht hadden gegeven om in te breken in het Watergatehotel, waren de Amerikanen erg geschokt. In het Watergatehotel was het hoofdkwartier van de Democraten gevestigd.

Toen in het Huis van Afgevaardigden een meerderheid hem uit zijn ambt als president wilde zetten, besloot Nixon eer aan zichzelf te houden. Op 9 augustus 1974 kondigde hij aan dat hij zou aftreden.

Ford en Carter: weinig slagvaardig

In de periode van Roosevelt tot Nixon was de macht van presidenten toegenomen, maar daarin kwam verandering als gevolg van het optreden van presidenten in de oorlog in Vietnam en in het Watergate-schandaal. Het Congres beperkte de macht van de president. Nixon werd opgevolgd door Gerald Ford en die door Jimmy Carter. Zij wilden zeker als een reactie op Nixon in de eerste plaats eerlijk zijn en hiermee bewezen ze de VS een goede dienst, maar de belangstelling voor de politiek bleef dalen.

Reagan als wonderdokter

Bij de verkiezingen van 1980 won de Republikein Ronald Reagan het van de Democratische Carter. Reagan beloofde net als Kennedy dat hij van de VS weer het belangrijkste land ter wereld zou maken, maar hiervoor zouden de Amerikanen wel offers moeten brengen. De mensen die die offers moesten brengen werden de mensen die afhankelijk waren van uitkeringen van de staat. Er werd ook minder geld aan sociale voorzieningen uitgegeven en allerlei federale instellingen werden ingekrompen of opgeheven. Het bedrijfsleven kreeg meer vrijheid en hierdoor hoopten de Republikeinen dat de economie vooruit ging. Reagan bleef 8 jaar president en kon zijn plannen doorvoeren, omdat de Republikeinen een meerderheid in het Congres hadden.

Bush sr. vindt geen oplossing voor binnenlandse problemen

De verkiezingen voor het presidentschap zijn vaak spanend, de tegenstanders vallen elkaars politieke daden, ideeën en de personen aan. In 1988 wist de Republikein George Bush sr. zijn tegenstander Dukakis te verslaan. Maar de Democraten hielden hun meerderheid in het Huis van Afgevaardigden en in de Senaat. Dat hield in dat de nieuwe president voorzichtig te werk moest gaan.

Onder leiding van Bush nam het begrotingstekort nog meer toe en er was geld nodig voor de verbetering van de positie van arme zwarten, voor onderwijs, medische zorg en milieu. Dan zouden de belastingen fors omhoog moeten en Bush had beloofd dat niet te doen. Toch ging hij de belasting iets verhogen, de Republikeinen protesteerden heftig, maar het Congres steunde hem (meerderheid Democratisch). Er was aan het einde van het presidentschap van Bush niet veel meer van het Amerikaanse zelfvertrouwen over, de VS waren een supermacht met kwalen geworden.

Onder Clinton verbetert de economie

Bij de verkiezingen van 1992 versloeg de Democraat Bill Clinton Bush sr., nu waren veel kiezers tegen de manier waarop de Republikeinen campagne voerden, die opnieuw gericht was op het beschadigen van de persoon, veel meer dan de toekomst van de VS. Clinton werd vier jaar later opnieuw gekozen. In de eerste periode van Clinton hadden de Democraten de meerderheid in het Congres, maar de Republikeinen kregen vaak steun van de conservatieve Democraten. In de tweede periode was er een Republikeinse meerderheid in het Congres, Clinton ging er echter handig mee om. Hij wilde meer uitgeven dan Bush, en de economie draaide om. Het begrotingstekort werd weggewerkt en de werkloosheid daalde.

Bush jr. begint ‘oorlog tegen het terrorisme’, de Amerikaanse bevolking raakt sterk verdeeld

De Republikein George Bush jr. (2001-2009), zoon van de vroegere president Bush, won in 2000 de verkiezingen op het nippertje, tegen Al Gore. Hij was bijna negen maanden president toen de aanslag op de Twin Towers plaatsvond, vanaf toen concentreerde hij zich op de buitenlandse politiek en verklaarde de ‘oorlog aan het terrorisme’. Volgens de VS was de aanslag door Al Qaida georganiseerd, een terreurorganisatie onder leiding van Osama bin Laden. Bush begon een korte oorlog tegen Afghanistan. Samen met enkele andere NAVO-landen, waaronder Nederland, staan de VS de nieuwe regering van Afghanistan terzijde bij haar pogingen de macht in het land ook daadwerkelijk te vestigen.

Bush richtte zich ook op Irak, want volgens hem steunde de Iraakse leider Saddam Hoessein de internationale terreur en was hij in bezit van massavernietigingswapens, die een bedreiging voor de VS vormden. Bush kreeg weer toestemming voor oorlog, deze begon in maart 2003 en alleen Engeland deed mee met de VS en het bewind van Saddam Hoesseini werd omvergeworpen. Er werden geen massavernietigingswapens gevonden. Irak werd een tijdje bezet door de BS, maar na enkele maanden kwamen er aanslagen in Irak, eerst tegen Amerikanen, maar later ook tegen Irakezen die met Amerikanen samenwerkten. Een succes voor Bush leek in 2005 dat in januari er in Irak verkiezingen werden gehouden, maar de bevolking was sterk verdeeld. In het noorden woont een Koerdische minderheid en in de rest van het land zijn de tegenstellingen tussen soennieten en sjiieten groot. Voor deze groepen is het behoud of het vergroten van de eigen machtspositie belangrijker dan de democratie.

De stemming in de VS bleef verdeeld, in 2004 koos bij de verkiezingen een krappe meerderheid voor Bush jr., ondanks het oplopen van de verliezen aan soldaten, het toenemen van het begrotingstekort en van de werkloosheid. Bush kon als president niks anders dan zijn voorganger Clinton het grootste deel van zijn beleidsperiode rekenen op een Republikeinse meerderheid in het congres.

In 2008 versloeg de Democraat Barack Obama zijn Republikeinse tegenstander John McCain, in het Huis van Afgevaardigden behaalden de democraten een ruime en in de Senaat een krappe meerderheid. In het Huis van Afgevaardigden zijn de Democraten hun meerderheid inmiddels kwijt. De VS hebben onder leiding van Obama Irak verlaten, Afghanistan nog niet. De politieke en economische problemen zijn groot en in verkiezingsjaar 2012 staan de partijen scherp tegenover elkaar.

h12 Van tsaar tot tsaar: een gs van Rusland

 

§1 Tsaristisch Rusland
Circa 1500 veroverde Iwan III (Iwan de Grote) zoveel gebied dat t vorstendom Moskou 3x zo groot zou worden. Zag zich als opvolger vd keizers vh Oost-Romeinse Rijk
è Benoemde zichzelf tot Tsaar
Tsaren verklaarden dat ze macht van God hadden. Tsaren onderdrukten verzet heftig.
• Politie, leger en Geheime Dienst (Ochrana)
• Verdachte personen naar Siberië
Tsaar regelde met adel het bestuur
Gebied van gelaagdheid vd bevolking grote verschillen met West-Europa
• Klein aantal rijke burgers (minder handel op grote schaal)
• Klein aantal industriearbeiders (late ontwikkeling industrie)
• Adel had als eigenaar van bijna de helft vd Russische landbouwgrond veel meer invloed
• Overgrote deel van bevolking waren arme boeren
Bovenlaag: Europese cultuur. Onderlaag: georiënteerd op de eigen Russische omgeving.

 

In Vroege ME Rus bekeerd tot Christendom door geestelijken uit Byzantijnse Rijk. In naam was het hoofd van de Grieks-orthodoxe Kerk, de patriarch van Constantinopel (hoofd Russisch-orthodoxe Kerk)
Nauwe samenwerking kerk en staat.

 

§2 De ondergang van het tsarendom
Ontstaan in t geheim organisaties en politieke partijen door burgers die Tsaar wilden afzetten of macht beperken (halverwege 19de eeuw)
è Vermoorde tsaar Alexander II 1881
1891
à oprichting marxistische partij
• Aanhang onder fabrieksarbeiders
• Viel uiteen in twee groepen
o Mensjewieken

§ Grote partij en samenwerken
o Bolsjewieken

§ Kleine goed geleide partij, revoluties
1901
à socialisten-revolutionairen
• Aanhang boeren
• Bewind tsaar Nicolaas II door revolutie omver werpen.
1905
à Kadetten (constitutionele democraten)
• Democratische staat met grondwet, parlement en algemeen kiesrecht

 


Oorzaken bloedige zondag Bloedige zondag Gevolgen bloedige zondag
1904-1905 oorlog in japan
• Leidde tot economische problemen en tekorten aan voedsel + andere producten Politieke partijen zagen kans om bewind van tsaar Nicolaas II omver te werpen. Kwam vreedzame demonstratie, geleid door geestelijke Gapon (st. Petersburg). Werd uiteen geschoten


Grootschalig verzet in heel Rusland
Oktobermanifest
• Door Nicolaas II
• Grote hervormingen (grondwet, algemeen kiesrecht, een Doema (parlement)
• Werd snel weer terug getrokken.
Oorzaken februari revolutie Februari revolutie (1917) Gevolgen februari revolutie
In WOI werd er grote gebieden van Rusland veroverd
1. Landbouw problemen
2. Tekorten
3. Groei ontevredenheid Staking in hoofdstad Petrograd.
Nicolaas benoemde zich tot legeraanvoerder
• Aansprakelijk aanvallen
• Kon niet veel leiding geven
Nicolaas en regering kon t niet aan.
Bevolking geloofde niet meer in m
Doema liet de tsaar vallenTsaar afgezet
Voorlopige regering

§3 De bolsjeweieken grijpen de macht met geweld

 

Oorzaken oktober revolutie Oktober revolutie Gevolgen oktober revolutie
Socialist-revolutionair Alexander Kerenski, wou geen gebied aan de vijand afstaan
• Oorlog bleef doorgaan
• Bolsjewieken hun propaganda sloeg aan (kreeg aanhang) 7 november 1917: Vladimir Iljitsj Lenin vond dat bolsjewieken in de twee belangrijkste machtscentra (Petrograd en Moskou) sterk genoeg waren om Regering af te zetten.
• Bezetting belangrijkste gebouwen
• Winterpaleis werd ingenomen Nieuwe regering (o.l.v. Lenin)
Burgeroorlog (1918-1921)
Verkiezingen gingen toch door (wouden bolsj. Niet, maar spoorwegarbeiders dreigden met staking)
Bolsj kregen weinig stemmen.
Geen politieke vrijheid
Invoering Tsjeka (veiligheidsdienst)

 

1918 sloten Bolsjewieken nadelige vrede met DU en O-H. Ze moesten gebied afstaan. Engeland en FR wou dat bondgenoot RU mee bleef doen aan oorlog. à probeerden tegenstanders bolsjewieken te steunen en stuurden troepen. Werden later terug geroepen.
Onder de bevolking bleef verzet en ze gingen zich groeperen (de Witten)
à werkten niet samen en waren politiek verdeeld.
Rode Leger (Bolsjewieken) kon groot leger op de been brengen olv Trotski. Ze versloegen de Witte legers.
Einde burgeroorlog: 1921

 

§4 De communistische partij probeert het marxisme-leninisme in praktijk te brengen
1922 à USSR (Unie van Socialistische Sovjetrepubliek) à SU
Sovjet
à een raad.
1918 bolsjewieken hun partij nieuwe naam gegeven: Communistische Partij van de Sovjet-Unie

 

Maatregelen op economische en politiek gebied
• Fabrieken, banken en winkels onteigend en overgenomen door staat
• Boeren grootste deel voedselvoorraden aan staat afstaan
Ontstonden snel problemen: productie landbouw en industrie daalde sterk
à partij gooide roer om:
Lenin voerde ‘Nieuwe Economische Politiek’ in. (NEP)
• Boeren mochten meer producten vrij verkopen
• Kleine bedrijven en winkels werden aan eigenaars terug gegeven.

 

Maatregelen op andere gebieden
• Nationalisme wordt bestreden
o Internationalisme = kernmerk communisme
o Uitbanning nationale symbolen, Russisch verandert in Sovjet, de Internationale verving t volkslied, Russische helden werden vervangen door ‘Sovjet-helden van de arbeid’
o Allerlei niet-Russische volken waren gedwongen opgenomen in het rijk vd tsaren. Veel bolsjewieken hoorden juist tot die volken.
o Stalin was Georgiër en werd ‘volkscommissaris voor de nationaliteiten’
o Bolsjewieken lieten niet toe dat Russische volken zelfstandig werden.
o Su
à 9 Sovjetrepublieken (later 15)
o Republieken grote autonomie (zelfs recht om af te scheiden)
• Godsdiensten werden bestreden
o Grondwet had vrijheid van geloofsovertuiging, maar geen vrijheid om die overtuiging uit te dragen.
o Bestrijding christendom

§ Geestelijken vervolgd, kerkelijk bezit onteigend
o Bestrijding jodendom
o Islam ander standpunt: was in tegenstelling tot de Russisch-Orthodoxe Kerk geen steunpilaar geweest van de tsaren

§ Onder Stalin hard aangepakt, vooral bij collectivisatie, waartegen de islamitische volken in Kaukasus en Azië zich sterk verzetten.
• Jeugd geïndoctrineerd
o ‘vormen van de jonge generatie in de geest van de marxistisch-leninistische wereldbeschouwing’.
o Zelfde gedaan in twee jeugdorganisaties: Pionier en Komsomol.

 

§5 Onder Stalin: collectivisatie, industrialisatie, en nog meer terreur en minder vrijheid.
Dood Lenin: 1924 à ontstaan machtsstrijd in Communistische partij.
1929: Stalin won strijd.
Stalin kwam erachter dat wereldrevolutie op korte termijn niet reëel was (SU was nog te zwak)
à wilde eerst streven naar et socialisme in één land.
Veranderingen die Stalin doorvoerden (Stalinisme)

 

Vijfjarenplannen regelen economie
NEP afgeschaft
à kwamen vijfjarenplannen à regering bepaald wat landbouw en industrie komende 5 jaar moeten produceren

 

Collectivisatie van de landbouw
Om industriële staat te worden was geld, arbeiders en goedkoop voedsel voor arbeiders nodig. SU was agrarische staat, dus platteland moest geld, arbeiders en voedsel leveren.
Realiseren: collectivisatie van de landbouw. Effectiever werken zou meer geld opleveren en overbodige arbeiders vrij maken voor de industrie.
2 soorten bedrijven:
• Kolchozen
o Collectief landbouwbedrijf, ontstaan door samenvoeging van bestaande kleine boerderijen
o Loon afhankelijk van opbrengst, functie en prestaties van boer
o Boeren mochten ongeveer halve hectare grond bezitten
• Sovchozen
o Groot landbouwbedrijf, opgezet door de staan, meestal in pas ontgonnen gebieden
o Loondienst en vast loon
o Geen eigen grond

 

De SU wordt een industriële staat
Door vijfjarenplan van agrarische samenleving tot industriële staat. Zware industrie kreeg voorrang
à landbouw onderschikt geraakt. Ontwikkeling lichte industrie waren weinig middelen over. Productie bleef beperkt tot hoogst noodzakelijke producten

 

Toename van terreur
Onderdrukking verzet. Vroegere functionarissen van andere politieke partijen werden gearresteerd, geëxecuteerd of naar concentratiekampen gestuurd.
Kwamen ‘zuiveringen’ aan de top van Stalin zn partij en van het leger. Er kwamen hiervoor veel schijnprocessen.
Veel bolsjewieken bekenden nu voor zware daden, waarvoor hooguit verzonnen bewijsmateriaal werd aangedragen.
De zuiveringen in de partij plantten zich naar beneden.

 

Kunstenaars komen volledig onder het gezag van de staat
Je moest je aansluiten bij een bond die werd gecontroleerd door de partij

 

Rechten van de vrouw worden weer ingeperkt
Gelijke rechten zorgen voor ondermijnd rol van het gezin en het teruglopen van kindertal.
Echtscheiding moeilijker en verbod abortus.

 

Russisch nationalisme tijdens ‘De Grote Vaderlandse Oorlog’.
• Miljoenen mensen uit niet-Russische gebieden worden gedeporteerd
o Eerste jaar jaren van oorlog werden veel Russische gebieden bezet door de Duitsers. De bevolking zag ze als bevrijders. Stalin liet uit voorzorg 5 miljoen mensen uit niet-bezette gebieden deporteren naar Siberië en Centraal-Azië.
• Russisch nationalisme wordt aangemoedigd
o Stalin zag oorlog als nationale strijd tegen vreemde indringers. Nationalisme werd dan ook benadrukt:

§ Oorlog werd ‘Grote Vaderlandse Oorlog’ genoemd
§ In propaganda mocht oude Russische geschiedenis weer een rol spelen
§ Russisch-orthodoxe kerk kreeg meer vrijheid (eigen leider kiezen, bezit hebben, kerken heropenen, kerkelijk blad uitgeven)
§ Nationaal volkslied (ipv de Internationale)
§ Oude rangen en onderscheidingstekens hersteld in het leger.
o In oorlog had Rusland verlezen geleden en was verwoest, maar kwam uit de oorlog als een van de twee grootste mogendheden


§6 ‘Destalinisatie’ en ‘stagnatie’
Na dood Stalin (1953) wer den veel mensen weer vrij gelaten. Na de dood kwam het congres van de CPSU bijeen à Chroesjtsjov bleek sterkste man in de partij. Hij beschuldigde Stalin van fouten en wou deze goed maken (destalinisatie).
Redenen om dit te doen:
• Uit oprechte verontwaardiging over Stalins wandaden.
• Door schuld op Stalin te schuiven, kon Chroesjtsjov de partij vrijpleiten.
• Chroesjtsjov wil zo de bevolking van een grote angst bevrijden.
Chroesjtsjov en opvolger Brezjnev zetten vijfjarenplan voort.
• Vergroting productie van consumptiegoederen
• Landbouw werd overgegaan op schaalvergroting
o Kolchozen samengevoegd.
• Gebieden in Siberië en Kazachstan ontgonnen.
o Sovchozen
Kwaliteit producten niet goed. Ook niet genoeg voedsel. Technologische achterstand op t Westen werd steeds groter.

 

§7 Einde aan het communistisch bewind in Rusland
Gorbatsjov werd na dood Brezjnev secretaris-generaal van de CPSU en daardoor leider van SU. Gorbatsjov ontkende economische crisis niet. Verbeteren situatie was glasnost (openheid) nodig vond Gorbatsjov. Kranten mochten schrijven wat ze wouden. Bij hervormingen moest er geen geweld zijn.
Glasnost nodig om tot perestrojka (hervorming) te komen.

 

Planeconomie wordt verander in markteconomie
Bedrijven mogen zelf bepalen wat ze maken en hoeveel. Ze moeten winst maken en ze moeten vernieuwingen invoeren. Overgang nam moeilijkheden met zich mee:
• Staatsbedrijven moesten worden geprivatiseerd en winst gaan maken (dit lukte niet vaak)
• Wekloosheid en grotere schaarste aan producten als gevolg
Oost-Europa onafhankelijk en einde Koude Oorlog in zich
In de landen drong glasnost door en moest de communistische regeringen door grote demonstraties aftreden.
SU en VS werden nu vriendjes.
SU valt uiteen
De politiek had ook voor de binnenlandse politiek grote gevolgen:
• In veel republieken van de SU wordt gedemonstreerd voor zelfstandigheid
o Russische Federatie (Rusland en Siberië).
o Veel Republieken voelden zich overheerst door Moskou en de Russen. Door de Glasnost konden deze bevolkingsgroepen zelfstandigheid eisen.

§ Begon in Baltische republieken (Estland, Letland en Litouwen)
§ Daarna Oekraïne en Moldavië.
§ Armenië en Azerbeidzjan eisten geen zelfstandigheid maar verdreven ook elkaars minderheden.
• Moskou stuurde soldaten naar beide republieken
• Conservatieve communisten plegen een staatsgreep
o Gorbatsjov probeerde orde te handhaven met niet Unieverdrag. Op de dag van tekenen namen de communisten Gorbatsjov tijdens zijn vakantie op de Krim gevangen en pleegden zo een staatsgreep. Kwam zoveel verzet tegen deze staatsgreep (bijvoorbeeld door Jeltsin).
o Jeltins machtigste man
• Een groot aantal republieken maakt zich los van de SU
o Litouwen als eerst (1990 onafhankelijk).
o Estland, Letland, Oekraïne, Wit-Rusland, Moldavië, Georgië, Armenië, Azerbeidzjan.
o Gorbatsjov trad af en overal werden symbolen vh communisme verwijderd.
o Veel steden kregen hun originele naam terug (Leningrad
à St. Petersburg)
• De mislukte staatsgreep leidt tot het uiteenvallen van de SU
o Olv Jeltsin sloten 11 republieken tot samenwerking onder de naam Gemenebest van Onafhankelijke Staten. EIND SU

 

§8 Rusland onder leiding van Jeltsin en Poetin
Jeltsin kon privatisering niet goed leiden. Talloze bedrijven werden opgeheven, waardoor de productie daalde en werkloosheid toenam.
Beperkt aantal voormalige partijfunctionarissen en bedrijfsleiders slaagde er legaal of illegaal in om voor weinig geld eigenaar te worden van beste voormalige staatsbedrijven
à ze werden oligarchen (heerschappij van weinigen). Deze mensen werden in korte tijd schatrijk.
Aan de machtige bureaucratie kon Jeltsin ook geen eind maken.

 

2000 Poetin als president. In de SU tijd was Poetin functionaris van de KGB (Russische staatsveiligheidsdienst) in de DDR.
Na aantreden machtsstrijd met oligarchen
à vluchtten of werden gevangengezet (belastingontduiking of fraude).
Het ging beter met Rusland. Gazprom groot inkomen voor Rusland (olie en aardgas winning).
Nog veel onderdrukking
In 2008 Poetin niet meer herkiesbaar, toen Dmiri Medvedev aan de macht, bij nieuwe verkiezingen verwisselden ze weer van functie.

 

h13 De tijd van de koude oorlog


§1. Oorlogen: te voorkomen of ‘fatsoenlijk’ volgen
De Volkenbond: eerste poging alle staten te verenigen
- Na WOI bij de VvV de Volkenbond opgericht.
- Veel twijfel of het genoeg macht en aanzien zou krijgen.
- Zou voor betere organisatie van onderhandelingen moeten zorgen.
Positieve resultaten van de Volkenbond
- Ondernam een groot aantal humanitaire en economische activiteiten.
Onvolkomenheden van de Volkenbond
- Kan alleen goed functioneren als alle staten er lid van zijn, zich aan de regels houden en als de organisatie voldoende middelen heeft om tegenwerkende staten tot orde te roepen.
- Weinig middelen om tegenwerkende staten te dwingen.
- E en F steunden de Volkenbond onvoldoende:
1. 1923-1924: VB probeerde tot een verdrag van wederzijdse bijstand te komen. E
à veto.
2. Er werd niet of voldoende opgetreden tegen agressie van staten.
- 1931: Japan oorlog tegen China.
- DL overtrad verschillende keren bepalingen van VvV.
- 1935: Italië viel Ethiopië binnen
à alleen economische sancties.
- 1939: Italië veroverde Albanië
3. September 1939: WOII begon.
De Verenigde Naties: bedoelingen
- Augustus 1941: Roosevelt en Churchill verklaarden hoe ze na de oorlog een betere toekomst van de wereld wilden nastreven.
- Atlantisch Handvest:
1. Niemand mag streven naar annexatie van gebieden.
2. Gebiedswijzigingen zijn niet toegestaan tegen de wens van de plaatselijke bevolking.
3. Alle volken mogen hun eigen regeringsvorm kiezen.
4. Er moet een vrede nagestreefd worden, waarin alle volken in veiligheid kunnen leven, zonder angst of gebrek.
5. Alle naties zullen moeten afzien van het gebruik van geweld.
6. Naties die dreigen met geweld, moeten ontwapend worden.
7. Er moet een algemeen stelsel van veiligheid komen.
- Juni 1945: Organisatie der Verenigde Naties opgericht.
- Volgende doelstellingen:
1. Internationale vrede en veiligheid handhaven.
2. Vriendschappelijke betrekkingen tussen de volken opbouwen.
3. Samenwerken bij de oplossing van internationale economische, sociale en humanitaire problemen.
4. Als centrum van overleg tussen de volken dienen.
De VN: wat ervan terechtkomt
- Geen nieuwe wereldoorlogen, wel oorlogen op kleinere schaal.
- Grote Vijf of bondgenoten gingen zelf agressief optreden.
- Veiligheidsraad 2 keer kunnen optreden:
1. Noord-Korea.
2. Irak in Koeweit.
- Rol van vredesmacht.
- In veel lidstaten werden de mensenrechten geschonden zonder dat de VN bij machte is dit te voorkomen. 
- Nog steeds groot verschil op economisch gebied.
Henri Dunant en het ontstaan van het humanitaire oorlogsrecht
- 19e eeuw: belangrijke veranderingen in de samenleving die de oorlogvoering beïnvloedden
- Burgeroorlog steeds meer betrokken:
1. Opkomst nationalisme.
2. Dienstplichtlegers.
3. Steeds dodelijker wapens en steeds meer burgerslachtoffers.
- Massapers
à steeds meer mensen gingen de krant lezen.

- 1863: conferentie om tot invoering van oorlogsregels te komen.
De Eerste Conventie van Genève 1864
- 10 artikelen, afspraken gemaakt over onder andere:
1. De wijze waarop de strijdende partijen gewonden moesten behandelen en verzorgen.
2. De wijze waarop de veiligheid van het medische personeel geregeld moest worden.
De regels van de ‘Eerste Conventie’ aangevuld in 1899 en in 1907
- Regels voor een ‘menselijke’ manier van oorlog voeren en voor het beschermen van gewone burgers.
- Haagse Recht.

- Uitsluitend van toepassing in internationale oorlogen en alleen wanneer de oorlogvoerende partijen de verdragen ondertekend hadden.


§2. Het bondgenootschap tussen Oost en West valt uiteen
Bondgenootschap is innerlijk zwak
Onderling wantrouwen sinds de communistische machtsgreep in Rusland
- Veel redenen om elkaar te wantrouwen:
1. Tijdens WOI sloot Rusland na de Oktoberevolutie apart vrede met DL en OH.
2. 1919: Communistische Internationale opgericht.
3. Rusland enige communistische land, Westen vijandelijk tegenover communisme.
4. 1938: Stalin trok uit conferentie van München.
5. Augustus 1939: Hitler en Stalin sloten niet-aanvalsverdrag
6. September 1939: Polen door DL en Rusland aangevallen en verdeeld.
- 22 juni 1941: Hitler schond het verdrag met Rusland.
Het wantrouwen blijft tijdens de Tweede Wereldoorlog
- Volgende kwesties droegen bij aan het wantrouwen:
1. Het Tweede Front.
2. De Poolse kwestie.
Rusland en het Westen voeren moeizame onderhandelingen over de toekomst van Europa
- Februari 1945: Grote Drie een conferentie over de voorzetting van de oorlog en de toekomst van Europa.
- Eind juli 1945: opnieuw bijeen om onderhandelingen voort te zetten.
- Volgende afspraken:
1. DL en Oostenrijk werden elk in 4 bezettingszones verdeeld. (Berlijn ook).
2. DL moest alle gebieden ten oosten van de Oder-Neisse-lijn afstaan aan Polen.
3. Oostenrijk werd weer losgekoppeld van DL.
4. Politiek zou op democratische grondslag worden gereorganiseerd.
5. Nazisme zou worden uitgeroeid en oorlogsmisdadigers berecht.
6. DL zou volledig worden ontwapend en de oorlogsindustrie zou worden ontmanteld.
7. DL zou een vergoeding moeten geven voor de in de oorlog aangerichte schade.
8. DL zou gedurende de tijd van de bezetting als economische eenheid worden beschouwd.
- Tijdelijke maatregelen in afwachting van een vredesverdrag op langere termijn.
De Geallieerden verdelen Europa in invloedssferen
- Rusland en WG waren het niet eens over de toekomst van de bevrijde of veroverde gebieden.
- Verschil van mening over de rechten en plichten die de G in hun invloedssferen hadden.
- Stalin: geen rekening houden met wil van de bevolking. WG: vrije verkiezingen.


§3. De Koude Oorlog
Truman verandert de buitenlandse politiek van de VS
Amerikaanse vrees voor Rusland
- In de VS groeide in 1945-1946 de overtuiging dat SU naar uitbreiding van haar macht streefde:
1. SU had bijna alle OE staten en NK bezet en was daar bezig communistische regeringen aan de macht te helpen.
2. In Iran en GL waren communisten in opstand gekomen.
3. De communistische partijen in WE volgden de door Stalin aangegeven partijlijn en bleken daardoor sterk onder invloed van SU te staan.
De Trumanleer
- De politiek van het in bedwang houden van het communisme door steun te geven aan de vrije volken die zich verzetten tegen een communistische aanval of opstand.
- Trumanleer of politiek van containment.
Het Marshallplan
- Juni 1947: Europese staten programma ontwerpen voor economisch herstel van Europa, gefinancierd door VS.
- Congres stemde pas toe na een communistische staatsgreep in Tsjecho-Slowakije (februari 1948).
De kwestie Duitsland wakkert de Koude Oorlog aan
Onenigheid over Duitse toekomst
- Ideale oplossing zag er in Russische ogen heel anders uit dan Amerikanen en Britten:
1. Stalin wilde DL militair en economisch zwak houden, hoge herstelbetalingen opleggen en alleen een regering toestaan die niet anti-Russisch was.
2. B&A wilden een DL dat in eigen behoeften zou kunnen voorzien en dat een democratische regering had.
- Geen overeenkomst, iedereen in eigen zones eigen gang.
- Januari 1947: VS en Engeland voegden hun zones samen
à economische eenheid.
- Uit protest verliet SU het overlegorgaan.
De blokkade van West-Berlijn
- Juni 1948: VS, GB en FR kondigden voor hun zones een grondwet en een geldsanering aan.
à ook in WB.
- Stalin besloot tot een blokkade van WB, alle wegen naar de stad werden afgesloten.
- Amerikaanse en Engelse transportvliegtuigen begonnen een luchtbrug.
- Mei 1949: Stalin hief de blokkade op.
De verdeling van Duitsland
1. Mei 1949: 3 westelijke bezettingszones werden tot 1 zelfstandige staat verklaard.
2. 1954: Bondsrepubliek werd tot de NAVO toegelaten. 1955: WD leger tot stand.
3. Oktober 1949: Stalin stichtte de DDR.
4. SU stond de DDR toe een eigen leger op te richten.
Oprichting van NAVO in 1949 en Warschaupact in 1955
- Doel NAVO: gezamenlijke verdediging tegen buitenlandse aanvallen.
- Warschaupact: communistische tegenhanger NAVO.
De Trumanleer wordt ook in Azië toegepast
China wordt communistisch
- 1949: communisten verdreven hun tegenstanders naar Taiwan
à China werd een communistische ‘Volksrepubliek’.
Heksenjacht in de VS op communisten
- Senator McCarthy.
De Koreaanse Oorlog
- SU stichtte in NK een communistische staat.
- VS probeerde in ZK een democratie op te zetten.
- Juni 1950: NK leger trok over de grens met ZK.
- Veiligheidsraad riep alle leden VN op de agressie van NK tegen te gaan.
- 1953: Wapenstilstand.
Wedloop in kernbewapening begint
- 4 jaar na de Amerikanen bleken ook de Russen over een atoombom te beschikken. (1949).  
 - Tijdperk van de raketten.


§4. Voortzetting Koude Oorlog of vreedzame co-existentie
Pogingen tot vreedzame co-existentie
Politiek van ‘rollback’ bepleit, maar niet uitgevoerd
- 1953: Eisenhower president.
- Buitenlandse politiek grotendeels bepaald door minister van BZ: Dulles.
- Politiek van rollback: de bevrijding van volken die door het communisme onderworpen waren.
- Werd niet uitgevoerd:
1. Voor de uitvoering zou een aanzienlijke verhoging van het defensie budget nodig zijn, R partij had daar niet zoveel geld voor over.
2. SU was begonnen aan de opbouw van een eigen kernmacht. Oorlog gevaarlijker.
Vreedzame co-existentie, maar niet voor iedereen
- Chroesjtsjov werd machtigste man in SU.
- Pleitte voor vreedzame co-existentie met kapitalistische wereld: rivaliteit bleef bestaan, maar mocht niet tot een oorlog leiden.
- Conferentie van Genève.
- 1956: C stond niet toe dat Hongarije ene einde wilde maken aan SU overheersing.
Nieuwe conflicten staan de vreedzame co-existentie in de weg
- November 1960: JFK president VS.
- Beloofde een krachtiger binnen- en buitenlandse politiek.
- Alliance for Progress: economisch hulpprogramma voor Latijns-Amerika.
De Berlijnse Muur
- Leegbloeden DDR voorkomen: muur dwars door Berlijn.
- 13 augustus 1961: OD Volkspolizei blokkeerde alle straten naar WB.
De Cubacrisis
- Eind 1958: Fidel Castro verdreef dictator Batista.
- Handelsovereenkomst met SU, economische boycot uit VS.
- April 1961: Varkensbaai-incident.
-1962: SU begon kernraketten te plaatsen op Cuba.
- Oktober 1962: blokkade van Cuba.
De VS gaan Zuid-Vietnam steunen
De Fransen vertrekken uit Vietnam
- Tijdens Japanse bezetting bevrijdingsbeweging ontstaan: Vietminh.
- Na Japanse capitulatie riep Ho Tsji Minh republiek Vietnam uit.
- Fransen niet mee eens
à stuurden leger.
- Mei 1954: Dien Bien Phoe, gaven zich over.
- Juli 1954: wapenstilstand gesloten:
1. De Vietminh moest zich terugtrekken ten noorden van de 17e breedtegraad. Fransen ten zuiden.
2. Binnen een jaar moesten de Franse troepen Vietnam verlaten.
3. Binnen 2 jaar zouden verkiezingen gehouden worden om Vietnam te herenigen onder een zelf gekozen regering.
Met hulp van VS wordt de Zuid-Vietnamese staat in stand gehouden
- NV: communistische staat olv HTM.
- ZV: autoritair geregeerd door katholiek Ngo Dinh Diem.
- Regering-Eisenhower probeerde ZV in stand te houden door economische en militair technische steun.
- Dominotheorie.
De Vietcong wordt opgericht en begint een guerrilla
- 1960: in ZV het Nationale Bevrijdingsfront opgericht olv communisten.
- Kreeg wapens en voorraden van NV.
De VS gaan zelf deelnamen aan de burgeroorlog in Zuid-Vietnam
De regering-Kennedy stuurt ‘adviseurs’
- 1 november 1963: instemming VS een militaire staatsgreep waarbij Diem werd gedood.
- In ZV ging de macht over in handen van het leger.
De regering-Johnson stuurt ook ‘gewone’ troepen naar Vietnam
- ZV regering bleek de Vietcong niet te kunnen verslaan.
- Augustus 1964: VS en NV oorlogsschepen beschoten elkaar in Golf van Tonkin.
- Maart 1965: eerste VS mariniers in ZV.
Nixon ‘vietnamiseert’ die oorlog en na een wapenstilstand verovert Noord-Vietnam Zuid-Vietnam
- Geleidelijke terugtrekking van VS troepen en gelijktijdige versterking van het ZV leger.
- Augustus 1972: laatste VS infanteristen verdwenen uit Vietnam.
- Januari 1963: wapenstilstand gesloten.
- 2 jaar later veroverde NV ZV.
- Heropvoedingskampen.
Gevolgen van de Vietnamoorlog voor de verhouding Oost-West
- Om VO the beëindigen knoopten VS betrekkingen aan met China.
- Vanaf jaren 70 ging China op allerlei terreinen streven naar samenwerking met het Westen.
- VS probeerden de les van Vietnam te leren:
1. VS regering stapte af van het idee dat iedere communistische beweging een marionet van Moskou of Peking was.
2. VS regering beschouwede niet langer ieder bewind als een geschikte bondgenoot tegen het communisme.
Ontspanning in Europa
Willy Brandt gaat een nieuwe Ostpolitik voeren
- 1969: in WD een belangrijke politieke verandering. SPD en FDP gingen samen regeren.
- 1970: Verdrag van Moskou: grenzen van DDR onschendbaar verklaard.
In Polen wordt de niet-communistische vakbond Solidariteit opgericht
- 1980
- Onder druk van SU in 1982 verboden.
Oost en West botsen in het Midden-Oosten en Afrika
- Westen: olie. SU: controle gebied tegen haar grenzen.
Israël en de Arabische staten
- Na Suezcrisis in 1956 nam SU invloed in MO toe.
- 1967: Zesdaagse Oorlog tussen Israël en Egypte, Syrië & Jordanië.
- 1973: E&S over tot een poging hun door I bezette gebieden te veroveren.
Oost en West botsen in Afrika ten zuiden van de Sahara
- Nadat de Afrikaanse landen onafhankelijk waren geworden, probeerden SU, China en het Westen invloed in deze staten te krijgen/te houden.
Ethiopië
- 1978: vriendschapsverdrag met SU.
- 1991: communistische regering afgezet.
- 1993: zelfstandige staat.
Angola en Mozambique
- 1975: onafhankelijk.
- Burgeroorlog tussen marxistische en niet-marxistische bevrijdingsbewegingen.
Namibië
- 1918: bestuurd door Zuid-Afrika.
- 1966: marxistische bevrijdingsbeweging gewapend verzet tegen ZA bestuur.
- 1990: onafhankelijke staat.
Zuid-Afrika
- Blanke minderheidsregering bestreden door zwarte verzetsbeweging.
Dreiging van een oorlog met kernwapens
Een kernwapenwedloop ontstaat
- VS beschikten sinds 1945 over atoombommen.
- 4 jaar later ook SU.
- Voortdurend uitgebreid en gemoderniseerd.
Kernwapenstrategie: afschrikking door massale vergelding
- VS tot eind jaren 50 groot voordeel.
- SU zodanig afschrikken dat ze geen aanval zouden durven beginnen.
Kernwapenstrategie: wederzijdse afschrikking
- Degene die een kernoorlog begon, kon erop rekenen dat zijn eigen land ook verwoest zou worden.
Kernwapenstrategie: het aangepaste antwoord
- 1962.
- Een beperkte Russische aanval niet direct met massale vergelding beantwoorden, maar met middelen die aan de situatie waren aangepast.
Protesten tegen de kernwapenwedloop
- 1977: SU voerde een nieuwe raket in.
- NAVO-dubbelbesluit: NAVO zou ook nieuwe raketten invoeren, tenzij de nieuwe SU raketten zouden worden ingetrokken.
Oost en West onderhandelen over kernwapenbeheersing
- Enkele verdragen tot stand:
1. Non-Proliferatie-Verdrag 1968: geen kernwapens leveren aan landen die er nog geen hadden.
2. SALT-verdragen 1972, 1979: VS en SU afspraken aantal intercontinentale kernraketten te verminderen.


§5. Einde van de Koude Oorlog brengt grote veranderingen in Europa
‘Wonderjaar’ 1989 brengt einde aan de communistische overheersing in Oost-Europa
- 1985: Gorbatsjov leider van SU.  Stond in OE steeds meer vrijheid toe:
1. Eind 1988: Gorbatsjov trok SU troepen uit Afghanistan terug.
2. Eind 1989: G liet toe dat in ME en OE staten de alleenheerschappij van de communistische partij werd afgeschaft.
3. 1990: G ging ermee akkoord dat de DDR uit het WP trad, zichzelf ophief en zich verenigde bet de BRD.
4. 1991: SU viel uiteen en WP werd opgeheven.
- Augustus 1990: nieuwe crisis MO
à Golfoorlog.
- Polen: vakbond Solidariteit weer toegelaten.
- Eiste met succes vrije verkiezingen.
- Februari 1989: communistische partij Hongarije stond toe dat er andere partijen werden opgericht.
- November 1989: hief zichzelf op.
- Najaar 1989: ook in DDR, TS, Bulgarije en Roemenië grote demonstraties tegen communistische regeringen.
- Eind jaren 80: leger Roemenië in opstand.
- Tegenstellingen SU en Westen bleken niet in alle opzichten de wereld uit:
1. 1999: vroegere Oostbloklanden Polen, Tsjechië en Hongarije lid van NAVO. Rusland protesteerde hier tegen.
- 2004: Estland, Letland, Litouwen, Slowakije, Slovenië, Roemenië en Bulgarije.
2. Tijdens burgeroorlog in vroegere Joegoslavië toonde Westen meer begrip voor Kroaten en de moslims in Bosnië en Kosovo. Rusland: Serviërs.
- 1999: Rusland protesteerde toen NAVO-vliegtuigen Servië bombardeerden om tot verlaten Kosovo te dwingen.
Communisme nog in enkele landen
- Cuba, China, NK, Laos, Vietnam.
De oorzaken van het ‘wonderjaar’
1. Te hoge kosten van de Koude Oorlog
2. Verlies aan vertrouwen in het communisme.


§6. Steeds meer economische samenwerking in Europa
Het Marshallplan (1947) maakt Europese samenwerking nodig
- WE landen smakenwerken bij het besteden van het geld.
De EGKS wordt opgericht
- 1951: Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal.
Succes van de EGKS leidt tot EG en daarna tot de EU
-1957: volgende tot stand gebracht:
1. Verdrag van Rome: Europese Economische Gemeenschap (EEG)
à betrekking op alle goederen en diensten de binnen de 6 lidstaten geproduceerd werden.
2. Oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.
- 1967: EGKS, EEG en Euratom samengevoegd tot de Europese Gemeenschappen.
- 1993: het in 1992 ondertekende Verdrag van Maastricht in werking.
- Europese Unie: een gemeenschappelijke buitenlandse politiek en gemeenschappelijk veiligheidsbeleid moet gaan voeren.
- 1995: Verdrag van Schengen: vrij verkeer van mensen en goederen tussen de lidstaten.
De landbouwpolitiek wordt een groot probleem
- Garantieprijzen landbouw.
- Zo laag dat ze veel moesten produceren om een goed inkomen te hebben.
- Boterbergen en melkplassen.
- Onenigheid over de oplossing.
- 1990-1991: besloten tot he intrekken van subsidies aan kleine en middelgrote boerenbedrijven en het financieel straffen van boeren die meer produceren dan was toegestaan.
Van ‘zes’ naar ‘zevenentwintig’ en meer
- Begin jaren 60 zicht Britse regering toenadering tot de EG.
- Franse president De Gaulle was er tegen.
- 1973: samen met E werden ook Ierland en Denenmarken lid.
- 1981: Griekenland.
- 1986: Spanje en Portugal.
- 1995: Finland, Oostenrijk, Zweden,
- 2004: Estland, Letland, Litouwen, Polen, Tsjechië, Slowakije, Slovenië, Hongarije, Malta, Cyprus.
- 2007: Bulgarije en Roemenië.
Weinig politieke samenwerking
- Voorstanders van politieke eenwording van WE kregen meer kans.
- Tijdens oorlog 1991 in voormalige Joegoslavië voerden landen EG elk een eigen politiek.
De organisatie van de EU
De Europese Commissie
- 27 commissarissen, voor 5 jaar benoemd.
De Raad van Ministers
- Leden van nationale regeringen.
De Europese Raad
- Regeringsleiders van de EU-landen.
Het Europees Parlement
- Voor 5 jaar gekozen
Het Hof van Justitie
- Controleert de RvM en EC op uitleg en toepassing van EU-regels.
Heeft de natiestaat zijn tijd gehad?
- Staat waarin de bevolking homogeen is en zich bezield voelt door dezelfde nationale gevoelens.
Verschillende uitwerkingen van de natiestaat in West-Europa
- In Zwitserland (en België) hebben de belangrijkste taalgroepen een zo grote mate van zelfbestuur dat ze bijna gescheiden van elkaar kunnen leven.
- In NL hebben de Friezen slecht op enkele gebieden enige autonomie.
- In Spanje leven verschillende etnische groepen.
- In FR leven van oudsher verschillende etnische en taalkundige minderheden.
De natiestaat verliest in Europa aan betekenis
- Vanaf de jaren 60 wordt de natiestaat van onderop gedeeltelijk ondermijnd door het regionalisme. 
- De natiestaat wordt sinds het einde WOII van bovenaf ingeperkt door internationale organisaties als de EU, VN en NAVO.

 

h14 Kolonistatie en dekolonisatie

§1 Oude culturen in Amerika, Afrika en Azië

Vanaf 1500 kreeg de niet-westerse wereld te maken met de expansie uit Europa.

Oude culturen in Amerika

De Azteken en Inca’s werden de belangrijkste tegenstanders van de Europeanen. Ze hadden als belangrijkste bestaansmiddel de landbouw. Opvallend was de hoge graad van organisatie: Aan het hoofd stond een vorst en daaronder stonden bestuurders van steden. Ambtenaren regelden allerlei openbare taken. Godsdienst nam een zeer voorname plaats in, waardoor priesters grote invloed hadden.

Oude culturen in Afrika

De volken hadden duidelijke gelaagdheid tussen mannen en vrouwen. Vrouwen werkten zelfstandig op het land of gingen naar de markt. Mannen gingen op jacht en trokken ten strijde. Er bestonden veel politieke organisaties: staatloze samenlevingen, koninkrijken en imperia.

Oude culturen in Azië

Het Chinese

Keizerrijk en het confucianisme

In 221 kwam de staat Chin aan de macht die met de Han-dyanstie (serie heersers uit een familie) 400 jaar zou regeren. Keizers gingen er vanuit dat de Hemel hun absolute macht gaf, het ‘Hemels Mandaat’. Het rijk werd verdeeld in provincies, die weer in prefecturen en die weer in districten. Aan het hoofd van elk stonden ambtenaren (kon je worden door een moeilijk staatsexamen te maken), die ook wel mandarijnen genoemd worden.

Een Chinese denker ontwierp in de 6e eeuw v. Chr. het Confucianisme, waarin de nadruk ligt op het juiste gedrag. Van de hoger geplaatsten werd welwillendheid en vriendelijkheid verwacht, van de lager geplaatsten toewijding en gehoorzaamheid => ‘Vijf Menselijke Relaties’. De Chinezen beschouwden China als middelpunt van de wereld. Deze zienswijze heet sinocentrisme.

Het oude Japan

In de staten in Japan was een scherpe scheiding tussen bovenlaag (bestaande uit clan) en de rest. Elke staat stond o.l.v. een clanhoofd. Japan had een eigen godsdienst, het sjintoïsme. Meeste clans gingen op den duur het clanhoofd van Yamoto als hun meerde tenno (keizer) erkennen. Een andere clanleider wist de andere clans onder zijn gezag te brengen. Hij werd de sjogoen genoemd (opperbevelhebber), die in feite meer macht had dan de keizer. Er ontstond een nieuwe regeringsvorm toen de sjogoens grote gebieden door daimyos (hoofden van machtige families) liet besturen.

Het oude India

Eerst was jagen en verzamelen middel van bestaan, later de landbouw. In India was grote verdeeldheid in godsdienst. Wisselend heersten het hindoeïsme, boeddhisme en islam. Rond 500 was het hindoeïstische Guptarijk op wetenschappelijk gebied de baas. Astronomen ontdekten bijvoorbeeld dat de aarde om zijn as en de zon draait. Na het uiteenvallen van het Guptarijk vestigden de Moguls een nieuw moslimrijk. Akakbar besteeg de troon en hij maakte een einde aan de vervolging en achterstelling van Hindoes. Ook op andere gebieden bevorderde hij de eenheid van het rijk. Maar ook dit rijk viel op den duur uiteen in hindoe- en moslimgebieden.

§2 Wat verandert er door de kolonisatie?

Veranderingen op economisch gebied

  • Betere verbindingen.
  • De Europese regeringen hanteerden een regel dat koloniën geld moesten opbrengen. Daarom stimuleerden men de uitwisseling van producten. Men voerde in de koloniën nieuwe landbouwgewassen en dieren in.
  • De Europeanen breiden de goud- en zilvermijnen uit en vond nieuwe delfstoffen.
  • Mensen werden verplicht te werken voor de koloniale overheerser.

Veranderingen op sociaal gebied

  • Steden groeien in aantal en omvang.
  • De samenstelling van de bevolking verandert. De Indianen overleefden het vaak niet door meegebrachte besmettelijke ziekten en oorlogen. Miljoenen Afrikaanse slaven en Europeanen trokken naar Amerika.

Veranderingen op godsdienstig en ander gebied

Priesters kwamen naar Amerika om het christendom uit te breiden. De missionarissen en zendelingen die naar Afrika en Azië gingen om er het christendom te brengen hadden weinig succes. In Afrika kwam dat door de afkeurende Afrikaanse gebruiken en doordat de Afrikaanse godsdiensten erg verschilden. In Azië omdat de Aziaten hun cultuur beter vonden dan die van anderen.

Veranderingen op politiek gebied

In Amerika raakten de Indianen alle macht kwijt. In Afrika en Azië werden rond de 16e en 17e eeuw met toestemming van Afrikaanse heersers alleen factorijen gesticht. Zij konden de steun goed gebruiken tegen naburige volken. Pas aan het einde van de 19eeeuw werden gebieden in Afrika en Azië tot kolonie gemaakt. Sommige Europese machthebbers deden het bestuur helemaal zelf, het direct bestuur. Anderen kozen voor indirect bestuur, waarin een klein aantal Europese ambtenaren onopvallend toezicht hield op de inheemse heersers. Dit systeem was goedkoper en de bevolking kwam zo minder in opstand.

§3 Waardoor wordt de dekolonisatie bevorderd?

Door het kolonialisme kregen de mensen in een kolonie een gemeenschappelijk verleden. Er ontstonden veel nationale bewegingen. Verschillende omstandigheden droegen daaraan bij:

Omstandigheden van binnenuit

  • Door het onderwijs in West-Europese geschiedenis en staatsinrichting werden er begrippen geleerd als democratie, vrijheid, gelijkheid en nationalisme.
  • Men kreeg ook onderwijs in de eigen cultuur, waardoor de nationale gevoelens werden bevorderd.
  • Men werd verplicht bepaalde gewassen te verbouwen of arbeid te verrichten. Deze onderdrukking droeg bij aan het verlangen naar de vrijheid zich zelf te besturen.

Omstandigheden van buitenaf

  • Door de Tweede Wereldoorlog merkten de nationalisten dat de Europeanen niet zo sterk waren als zij dachten.
  • De verschuiving van het machtscentra naar de VS en Rusland. Deze landen waren allebei tegen het West-Europese kolonialisme.
  • De stimulerende voorbeelden van dekolonisatie in Azië en Afrika (bijv. Ghandi in India).

§4 Kolonisatie en dekolonisatie van Latijns-Amerika

Spanjaarden onderwerpen Indiaanse volken en stichtten Spaans-Amerika

Na ontdekking van Amerika waren het de Spanjaarden bijna alle gebieden van de Indianen veroverden. De snelle verovering kwam doordat de Indianen getroffen werden door ziekten en doordat de Spanjaarden veel meer wapens hadden. Maatregelen om hun doel te bereiken waren:

  • Spaans-Amerika werd bestuurd door de Raad van Indië vanuit Madrid.
  • SA werd verdeeld in onderkoninkrijken en die weer in kapiteingeneraalschappen.
  • SA mocht alleen handel drijven die gunstig was voor Spanje.
  • Duizenden priesters werden gestuurd om de Indianen te bekeren en Spaans te leren.
  • Er werden zoveel mogelijk steden gesticht.

Portugezen vestigen zich in Brazilië

In 1494 sloten Spanje en Portugal het verdrag van Tordesillas waarbij ze de wereld verdeelden. De Portugezen bemoeiden zich weinig met Brazilië. Ze trokken niet het binnenland in omdat daar geen rijke culturen waren. In Brazilië vormden niet de steden maar de plantages de kern van de maatschappij.

Afrikanen vervangen Indianen als werkkrachten in Latijns-Amerika

Omdat er niet genoeg werkkrachten waren, werden er Afrikaanse slaven gebracht. Suriname werd een plantagekolonie en Curaçao een belangrijke slavenmarkt.

In Latijns-Amerika ontstaat een zeer gemengde bevolking

Er werd onderscheid gemaakt tussen ‘echte’ Europeanen en de in Amerika geboren blanken (Creolen). De nakomelingen van Europees-Indiaanse ouders werden Mestiezen genoemd en de nakomelingen van Europees-Afrikaanse ouders Mulatten.

Creolen maken einde aan de Spaanse-Portugese overheersing

De creolen voelden zich gelijk aan de Europeanen en hadden daarom bezwaar tegen hun achterstelling. Sinds 1810 braken veel opstanden uit en sinds de 19e eeuw was het grootste deel van Spaans-Amerika bevrijd. Het voormalig Spaans-Amerika viel uiteen in zeventien zelfstandige republieken. Brazilië maakten zich bijna zonder strijd los van Portugal.

Na de onafhankelijkheid komt er een slecht werkende democratie

Verkiezingen gingen gepaard met fraude en geweld. Presidenten trokken zich weinig aan van de grondwet en regeerden als dictator (caudillo). Oorzaken waren omdat de ervaring in de democratie ontbrak, militairen de macht niet af wilden staan en omdat een groot deel van het volk arm en analfabeet was.

§5 Kolonialisme en nationale staten in het Midden-Oosten

Arabieren vormen imperium

Voor de veroveringen van de Arabieren waren verschillende oorzaken:

  • Het godsdienstig enthousiasme van de moslims.
  • De strijdlustige aard van de Arabieren.
  • Door het voedseltekort werden Arabieren aangetrokken door vruchtbare gebieden.
  • De verdraagzame houding van de Islam, waardoor men als moslim niet meer werd gezien als tweederangsburger.

De ondergang van het Arabisch imperium

Twee families streden om het kalief: Omajjaden en Abbassieden. De Abbassieden wonnen in 750. Later in de middeleeuwen kwamen er afscheidingen door veel aanvallen van buiten af.

De Turken vormen een imperium

Vanuit Centraal-Azië waren de Turken in de 13e eeuw klein Azië binnengetrokken en stichtten daar een staat. Ze namen de Islam over en veroverden de laatste restanten van het Byzantische Rijk. De Turken wisten hun rijk vijf eeuwen bijeen te houden. De sultans regeerden met de harde hand. De Turken gaven kunst en wetenschap weinig gelegenheid zich verder te ontwikkelen.

Het Turkse imperium komt in financiële problemen

In de loop van de 17e eeuw kwam er een einde aan de Turkse veroveringen waardoor er ook geen oorlogsbuit meer was. Om aan voldoende geld te komen gingen de Turken geld lenen in West-Europa. Maar omdat deze leningen niet konden worden terugbetaald, gingen er steeds meer voorrechten naar de West-Europese staten.

Invloeden uit West-Europa verzwakken het bewind van de sultans

Het leger werd naar West-Europees voorbeeld gemoderniseerd. Westerse zendelingen en missionarissen werden aangesteld om scholen op te richtten en het vertalen en drukken van westerse boeken werd steeds meer aangemoedigd. De Turken kregen zo ook kennis met allerlei westerse denkbeelden als vrijheid, gelijkheid, democratie, nationalisme en scheiding tussen staat en godsdienst. Dit droeg bij tot het ontstaan van het Arabisch nationalisme.

West-Europees imperialisme krijgt greep op het Turks imperium

Door de industrialisatie nam de belangstelling voor het Midden-Oosten toe:

  • De oude handelsproducten uit het Midden-Oosten waren belangrijk voor de economie van West-Europa.
  • De fabrikanten zochten naar vergroting van hun afzetgebied.
  • Het Midden-Oosten werd belangrijk als verbindingsweg naar Azië.

De West-Europeanen wisten hun invloed zelfs nog te vergroten doordat ze grote delen bezetten van het Turkse Rijk en doordat de West-Europese kooplieden niet onderworpen waren aan de Turkse rechtspraak.

De Duitsers verwierven eind 19e eeuw de rechten om olie en andere delfstoffen te winnen in ruil voor leningen, modernisering van het leger en de aanleg van een spoorlijn. Dat leidde in de WO1 tot een bondgenootschap wat een einde zou betekenen van het Turkse Rijk.

Reacties op Europese overheersing

De reformisten waren er van overtuigd dat de Arabische wereld het Westen zou kunnen weerstaan als de islam word gezuiverd van defaitisme en onderdrukking en als men enkele technologische zaken overnam van West-Europa. De fundamentalisten wilden terugkeren naar de ware leer en zuivere islamitische staat.

De stichting van een nieuw Turkije

De Turkse officieren die in contact waren gekomen met de westerse denkbeelden grepen in 1908 met steun van hun soldaten de macht. De Turkse cultuur werd met harde hand aan de bevolking opgelegd. Na de nederlaag in WO1 moest de Turkse regering een verdrag ondertekenen dat het einde betekende van het Turkse Rijk. Het nieuwe Turkije kreeg een nieuwe regering o.l.v. Mustufa Kemal. Ze wilden van Turkije een moderne staat maken naar Westers model, wat een groot deel van de bevolking niet leuk vond:

  • Er kwam scheiding tussen kerk en staat.
  • Wetboeken werden naar westers model ingesteld.
  • Naast godsdienstig onderwijs kwam er ook openbaar onderwijs.
  • Vrouwen kregen dezelfde rechten als mannen.
  • Bevolking werd aangemoedigd zich westers te kleden.
  • De infrastructuur werd verbeterd en er werden nieuwe industrieën opgezet.

Arabisch nationalisme door Frankrijk en Engeland tegengewerkt

Er was niets terechtgekomen van één grote Arabische staat doordat:

  • Er geen Arabische activisten meer waren na WO1.
  • Ieder mandaatgebied had eigen problemen. Door de nieuwe grenzen werd samenwerken lastig en zo ontstonden plaatselijke nationale bewegingen.

Nasser maakt einde aan laatste resten van het kolonialisme in Egypte

Gamel Nasser werd in 1952 koning van Egypte. In 1956 nationaliseerde hij het Suezkanaal. Dit leidde tot een korte oorlog met Frankrijk en Engeland die het uiteindelijk moesten opgeven van de VS en Rusland. Na dit succes werd Nasser als nieuwe leider van de Arabische wereld gezien.

§6 Kolonisatie en dekolonisatie van Zwart-Afrika

De komst van de Europeanen

Na 1450 kwamen er steeds meer Europeanen om handel te drijven naar de West-Afrikaanse kust. In het begin voor producten, later voor de slavenhandel. Zo ontstond de driehoekshandel.

Ontdekkingsreizigers gaan het binnenland van Afrika verkennen

Na de Wetenschappelijke Revolutie wilde Engeland en Frankrijk het binnenland van Afrika ontdekken. Men wilde daar de heidenen bekeren tot het christendom en op zoek gaan naar nieuwe handelsmogelijkheden.

West-Europese staten verdelen en koloniseren bijna heel Europa

In de tweede helft van de 19e eeuw werd bijna heel Afrika opgedeeld in koloniën door West-Europese staten. Men dwong heersers hun handtekening te zetten onder een verdrag dat een bepaald gebied onder ‘bescherming’ plaatste van een Europese staat.

Veel Afrikanen nemen uitingen van westerse cultuur over

Alle stadsbewoners pasten zich gedeeltelijk aan de westerse cultuur aan. Allen spraken min of meer de taal. Sommige Afrikanen brachten een mengvorm van culturen tot stand.

Racisme leidt tot gewapende onderdrukking en parnalisme

De meeste Europeanen vonden dat zij superieur waren aan de Afrikanen omdat de blanke meer ontwikkeld was, ‘beschaafd’ en niet ‘barbaars’. In de 19e eeuw vond het zijn uitwerking ook in geweld uit en in de 20e eeuw kreeg het paternalisme de overhand.

Verzet van de Afrikanen

Afrikanen bleken niet opgewassen tegen de organisatie en bewapening van de Europeanen. Tot de WO1 kwamen opstanden regelmatig voor. Men zocht nu naar andere soorten van verzet die meer kans van slagen hadden: de nationalistische bewegingen.

Veel staten verkrijgen onafhankelijkheid op vreedzame wijze

De Britse kolonie Ghana bracht de dekolonisatie in Afrika op gang. In de Britse koloniën waren meer goed opgeleide nationalisten. In Ghana werd de Convention People de belangrijkste partij, die in 1954 zelfbestuur kreeg van Engeland en later onafhankelijkheid.

De dekolonisatie van de Franse koloniën kwam in 1958 in stroomversnelling terecht. De Gaulle maakte een einde aan de koloniale oorlog in Algerije en liet veertien gebieden zelf kiezen voor Frankrijk of de onafhankelijkheid. In 1960 kregen alle Franse koloniën onafhankelijkheid.

In sommige staten verliep de dekolonisatie gewelddadig

In 1959 liep bij Belgisch Congo een demonstratie uit de hand en politici besloten Congo een jaar later de onafhankelijkheid te verleden. Lumumba werd president. Er ontstond chaos in het land en Katanga scheidde zich af (rijk aan delfstoffen). Een burgeroorlog van 5 jaar volgde.

Een andere oorzaak van het geweld was als een vestigingskolonie tegenover een handelskolonie komt te staan. Dit gebeurde in Kenya. Toen de blanke boeren van grond werden voorzien van de Kikuju en deze toen in opstand kwamen.

Portugal wilde zijn koloniën lang niet afstaan. Toen de koloniën dat merkten ontstond er een guerillaoorlog. Vanaf begin jaren ’60 tot 1974 werd er gevochten. Er kwam een einde aan door de ‘Anjerrevolutie’ in Portugal.

 

§7 Kolonisatie en dekolonisatie van India

De Britten beperkten zich in India tot het drijven van handel en het veroveren van enkele voor de handel belangrijke gebieden. Na een grote opstand tegen het koloniale gezag nam de Britse regering het gezag in handen.

Het Britse bewind brengt in India belangrijke veranderen:

  • De Britten verbeterden de verbindingen en de gezondheidzorg.
  • Voor de komst van de Britten verwerkten men zelf grondstoffen. Na de industrialisatie kwamen de meeste producten uit Engeland. Er ontwikkelden zich echter ook industrieën die de concurrentie wel aankonden met de Britten.
  • Gebruiken die de Britten barbaars vonden, werden afgeschaft.
  • Engelse taal en onderwijs werden ingevoerd voor de Indische bevolking. Indiërs zoals Ghandi had aan Britse universiteiten gestudeerd en had daarbij een grondige kennis opgedaan van democratie en nationalisme. Deze ging zich organiseren.

Nationalisten gaan ijveren voor onafhankelijkheid

In 1885 werd het Indian National Congres opgericht. Zij aanvaardden het Britse bestuur maar vonden dat zij als Indiërs dezelfde rechten moesten hebben als de inwoners van de blanke delen van het Britse wereldrijk.

Onder de hindoes, die in het Congres ver in de meerderheid waren, ontstond een radicale stroming o.l.v. Tirak. Hij beriep zich op zijn geboorteland als Indiër. Hij wilde dus zelfbestuur. Inmiddels hadden de meeste moslims zicht teruggetrokken en zij richtten in 1906 de All Indian Moslim League op. Na WO1 werd Ghandi de belangrijkste leider van het Congres.

  • Hij ijverde voor het samengaan van hindoes en moslims.
  • Hij pleitte voor geweldloosheid en burgerlijke ongehoorzaamheid als middelen om de onafhankelijkheid te bereiken.
  • Ook kwam hij op voor de lagere kasten en onaanraakbare.

Ghandi werd vaak gevangengezet. In 1935 kregen de provincies zelfbestuur en een eigen volksvertegenwoordiging. Ook kreeg 18% van de bevolking kiesrecht. Het congres werd een politieke partij.

Splitsing in de Congrespartij tussen hindoes en moslims

De leiders gingen steeds meer ijveren voor een aparte moslimstaat. Tijdens de WO2 werkten ze met de Britten samen. Ghandi en de Congrespartij begonnen echter een anti-Britse ‘Verlaat-Indië-Campagne’. Hij werd gevangengezet.

Ontstaan van India en Pakistan

In 1947 werd de poging om de eenheid te bewaren opgegeven. Er ontstonden twee staten: India en Pakistan. Ghandi voerde vergeefs actie voor verzoening, maar werd in januari 1948 vermoord.

H15 de opkomst van azië

§1 China en het Westen

De Mandsjoes, die vanaf 1644 over China regeerden, onderhielden zeer weinig betrekkingen met het buitenland. Een uitzondering was Rusland. De westerse staten werden evenals de buurlanden als ondergeschikt beschouwd.

De Opiumoorlog

Uit Brits-Indië werd opium door Britse handelaren naar China vervoerd. Doordat veel Chinese ambtenaren omkoopbaar bleken, bleef de illegale opiumhandel sterk groeien. Twee miljoen Chinezen waren verslaafd.

De Chineze regering liet in 1839 alle Britse opiumvoorraden in Kanton (Gangzou) verbranden. De Britten stuurden daarop een vloot en een leger. De Chinezen waren geen partij voor de goed bewapende Britten. De Opiumoorlog duurde van 1839-1842 en was voor de Britten slechts een aanleiding geweest om in te grijpen. De ware reden was dat China de grenzen open moest stellen voor de handel.

De Chineze regering werd in een verdrag gedwongen:

het hele eiland Hongkong af te staan aan de Britten;

vijf andere havens, waaronder katon en Sjanghai open te stellen als verdragshavens voor Britse kooplieden;

toe te staan dat de Britse kooplieden niet onder Chinees bestuur en Chinese rechtspraak zouden vallen.

Kort daarop sloten de VS en Frankrijk dergerlijke verdragen met China. De verdragen werden in China 'ongelijke verdragen' genoemd, omdat ze veel gunstiger waren voor de westerse mogendheden.

Reacties in China

Halverwege de 19e eeuw verzwakte de macht van de centrale regering sterk. De regering slaagde er niet in het opdringen van het Westen tegen te houden. Op deze situatie werd op verschillende manieren gereageerd.

Volksbewegingen komen in opstand

Er ontstonden volksbewegingen die het Mantsjoe-bewind omver willen werpen of de westerlingen met geweld wilden verdrijven of beide.

Hervormingspogingen in regeringskringen

In regeringskringen zagen sommigen in dat China gemoderniseerd zou moeten worden naar Westers voorbeeld. De regering volgde deze raad ten dele: leger en vloot werden enigszins gemoderniseerd, er werden enkele wapenfabrieken en scheepswerven gebouwd. Maar deze 'Zelfversterking' gebeurde op kleine schaal.

In 1895 bleek China ook niet opgewassen tegen Japan, dat zich wel had gemoderniseerd naar westers voorbeeld. In een oorlog met Korea werd China verpletterend verslagen. Omdat de 'Zelfversterking' onvoldende was geweest liet de jonge keizer tijdens de 'Periode van Honderd Dagen', allerlei hervormingen naar westers voorbeeld afkondigen, onder andere op het terrein van de landbouw, industrie, leger, onderwijs en bestuur. De tegenstanders van de hervormingen verenigden zich onder leiding van de keizerin-weduwe CiXi ( Tse-sji). Na een staatsgreep werd de keizer zwakzinnig verklaard en gevangen gezet. De hervormingen gingen niet door.
De Bokseropstand

Keizerin CiXi en haar medestanders wilden ook de invloed van de westerse mogendheden teniet doen. Daartoe maakten zij gebruik van de Bokseropstand. (De Boksers waren leden van een religieuze sekte die in opstand kwamen tegen de regering maar ook China vrijmaken van alle vreemde invloeden). De Boksers werden echter verslagen door een internationaal leger, waaraan militairen van acht meest westerse landen deelnamen. De Chineze regering zag nu in dat modernisering nodig was. De ingrijpendste hervormng was die van het onderwijs.

De revolutie van 1911

De hervormingen zouden echter onvoldoende blijken om de Mandsjoe-dynastie van de ondergang te redden. Jonge intellectuelen met westerse denkbeelden vonden de hervormingen onvoldoende. Zij waren tegelijk nationalisten en revolutionairen. Hun leider werd Sun Yatsun (Soen Yat-sen) die in Hawai en Honkong had gestudeerd. Zijn idealen vatte hij samen in de drie volksbegeinselen: nationalisme, democratie en volkswelvaart. Zijn aanhangers vormden maar een klein deel van de bevolking, dat vooral in de kuststreken was te vinden.

Onverwacht voor iedereen brak in 1911 de revolutie uit. In de provincie Sichuan ( Szetsjwan) ontstond een oproer, toen de regering de spoorwegen wilde nationaliseren. De opstandelingen kregen krachtige tegenstand van het noordelijke Mandsjoe-leger onder leiding van generaal Yuan Shikai. Deze ging onderhandelen met zowel de opstandelingen als de mandsjoes.

China werd in 1912 een republiek. Van de idealen van Sun Yatsen kwam echter weinig terecht. President Yuan Shikai regeerde als een militaire dictator. Sun Yatsen vluchtte naar japan. Het bestuur van de provincies droeg Yuan Shikai over aan militaire gouverneurs, warlords genoemd, die zich meestal weinig van de centrale regering aantrokken.


Nationalisten en communisten proberen de macht te veroveren

In 1912 hadden verschillende revolutionaire groeperingen zich aaneengesloten in een nieuwe politieke partij, de voorloper van de latere Guomindang ( Kwo-Min-Tang, KMT), gebaseerd op de drie door Sun Yatsen geformuleerde volksbeginselen en geleid door hem. De naam Guomindang (GMD) betekent Nationale Volkspartij.

Na de Russische Oktoberrevolutie van 1917 kregen intellectuelen belangstelling voor het marxisme. Een klein aantal van hen stichtte in 1921 de Chinese Communistische Partij (CCP). Beide partijen vonden hun aanhang vooral in de grote steden, de GMD vooral bij intelelctuelen, ondernemers en handelaars, de CCP vooral bij intellectuelen en arbeiders.

In 1916 keerde Sun Yatsen terug naar China. Het jaar daarop riep de GMD in Kanton een tegenregering uit. De westerse mogendheden erkenden echter de centrale regering in Beijng (generaal Yuan Shikai en zijn opvolgers) als de wettige regering van China. Alleen de Sovjet-Unie erkende de GMD-regering en gaf haar militiare steun. Ook zorgde de Sovjet-Unie ervoor dat de Chineze communisten met de nationalisten gingen samenwerken( eerste Verenigde Front).

Toen Sun Yatsen in 1925 stierf, beheerste de GMD alleen Kanton en omgeving. Meer succes had Sun Yatsens opvolger, generaal Chiang Kaisjek ( Tsjang Kai-sjek). Vanaf 1926 veroverde hij met behulp van de communisten een groot deel van China.

Omdat Chiang Kaisjek vond dat de communisten teveel invloed kregen begon hij in april 1927 een actie tegen de communisten in Sjanghai, waarbij duizenden omkwamen. De communisten vluchtten naar de nog niet door de GMD beheerste gebieden vooral naar Jiangxi (Kiangsi). In 1928 nam Chiang Kaisjek Bijing in. Alle warlords waren verslagen of tot onderwerping overgehaald.

China wordt communistisch.

In de bergstreken van Jiangxi, bouwden de communisten guerillabasis op en stichtten er in 1931 een communistische republiek.. In 1934 werden zij uit het gebied verdreven. Opnieuw vluchtten de communsiten, nu naar de provincie Shaanxi (Sjensi). Tijdens deze Lange Mars kwamen veel communisten om het leven.

De communisten gingen zich vooral op het platteland richten. Zij richtten het Rode leger op dat grotendeels bestond uit boeren. Dat leger werd geschoold in het marxisme. Een van de voornaamste doelen van de revolutie zou zijn de herverdeling van de grond. Met behulp van het Rode Leger werden rijke boeren gedwongen hun land af te staan aan de arme boeren. Vanaf 1935 was Mao Zedong (Mao Tse-toeng) de absolute leider van de communisten.

Intussen had Japan China aangevallen en werd Chiang Kaisjek in 1936 gedwongen (door enkele van zijn generaals) de strijd tegen de communsten te staken en samen met de communsten een Tweede Verenigd Front te vormen tegen Japan.

Na de Japanse nederlaag brak er in 1946 een volledige burgeroorlog uit. In enkele jaren veroverde het Rode Leger, onder leiding van Lin Biao, het hele vastyeland van China. Op 1 oktober 1949 riep Mao Zedong in Beijing de Volksrepubliek Chinna uit. Chiang Kaisjek vluchtte naar het eiland Taiwan en met steun van de Amerikanen richtte hij daar nationalistisch China op.


§2 Japan en het Westen

Japan wordt bijna volledig van het buitenland afgesloten

In de 16e eeuw waren in Japan Portugese en Spaanse kooplieden en missionarissen aangekomen. Omdat honderduizenden tot het katholieke geloof werden bekeerd en omdat de Portugezen vuurwapens hadden voelden de sjogoen zich bedreigd. Daarom werden alle Portugezen en Spaanse kooplieden en missionarissen het land uitgezet en Japanse christenen werden vervolgd. De sjogoen kreeg daarbij hulp van Hollanders, die hierin een goede mogelijkheid zagen hun Portugese en Spaanse handelsconcurrenten kwijt te raken. De Hollanders ging het alleen om de handel.

Chinezen en Hollanders kregen als enige buitenlanders - op beperkte schaal en onder streng toezicht - het recht om met Japan handel te drijven. Ze pasten zich daar aan de Japanse cultuur aan. Ruim twee eeuwen, van 1639 tot 1854, bleef Japan een bijna gesloten land.

De openstelling leidt tot het herstel van de keizerlijke macht

In de eerste helft van de negentiende eeuw drongen Engeland, Frankrijk, Rusland en de VS aan op openstelling van Japan. Het nieuws van de Chinese nederlaag in de Opiumoorlog vergrootte het Japanse verzet tegen de openstelling. De VS besloot de zaak te forceren. Twee zeil- en twee stoomschepen van de Amerikaanse marine voeren naar Japan. Op 14 juli 1853 voeren de schepen de verboden baai van de stad Edo binnen. Grote verbazing wekten de in Japan onbekende stoomschepen. De Sjogoen begreep dat zijn land militiar te zwak was om de buitenlanders tegen te houden.

In 1854 werd een verdrag gesloten met de VS, spoedig gevolgd door verdragen met Engeland, Frankrijk, Rusland en Nederland. Afgesproken werd:

- enkele havens toegankelijk werden voor buitenlanders;

- handel in alle producten en grondstoffen, tegen lage invoerrechten, was toegestaan;

- buitenlanders in bepaalde steden mochten wonen en daar niet onder de Japanse rechtspraak vielen.

Veel Japanners waren het niet eens met deze verdragen. In hun ogen was de sjogoen hiervoor verantwoordelijk. Daimyo en samoerai uit West-Japan dwongen hem uiteidelijk af te treden en de macht over te dragen aan de jonge keizer Mutsihito, ook Meiji genoemd, die regeerde van 1868 tot 1912. Deze periode wordt als het Meiji-tijdperk aangeduid.

Er worden veel contacten met het buitenland belegd

De nieuwe Japanse regering wilde door modernisering kolonisatie van Japan voorkomen. Onderzocht werd waarin welke westerse landen uitblonken. Van Engeland werd de organisatie van de marine overgenomen, van Duitsland de organisatie van het leger, van Frankrijk en Duitsland de wetten. Specialisten uit westerse landen werden naar Japan gehaald om te helpen bij de aanleg van de infrastructuur, bij het opzetten van industrieën en bij het moderniseren van het onderwijs. In Japan was het analfabetisme nog weid verspreid en door die maatregelen konden rond 1900 in Japan meer mensen lezen dan in Engeland.

Een kleine groep leiders kreeg samen met de keizer de macht in handen

De daimyo werden ertoe gebracht hun lenen terug te geven aan de keizer. In ruil daarvoor kregen ze functies in het bestuur van het land of een financiële vergoeding. De diensten en belasting in natura werden afgeschaft. Japan werd ingedeeld in prefecturen, elk bestuurd door een in Tokio benoemde prefect. Er kwam een systeem van geldbelasting, bijvoorbeeld op grondbezit, die rechtstreeks aan de centrale overheid moest worden betaald.

Japan kreeg als eerste Aziatisch land een grondwet en een parlement, dat deels werd benoemd, deels gekozen via censuskiesrecht. Wetten hadden wel de goedkeuring nodig van het parlement, maar de keizer benoemde de legerleiding en de ministers. In de grondwet stond voorts dat de keizer net als vroeger 'goddelijk' was. Hij leek de meeste macht te hebben. Maar in werkelijkheid lag de macht vooral in de handen van leiders op de achtergrond. Er kwam een modern leger, gerekruteerd via algemene dienstplicht.

Snelle industriële ontwikkeling

Het aantal fabrieken steeg tussen 1898 en 1914 van 5.000 naar 16.000. Tot omstreeks 1890 zette de regering de meeste industrieën op. Alleen de staat had voldoende kapitaal hiervoor. Toen de bedrijven draaiden, verkocht de regering ze aan de weinige rijke ondernemers die Japan destijds had. Deze elite kreeg daardoor het grootste deel van de Japanse ondernemingen in handen. Tot in de jaren '30 zou ruim de helft van de Japanse bedrijven in het bezit zijn van slechts acht families. De nadruk lag op de zware industrie en de textielindustrie. Japan werd het belangrijkste handelsland van Azië.

De industriéle ontwikkeling ging over 'de ruggen van de boeren'. Het geld dat de overheid voor de modernisering nodig had, werd via belastingen voor 80% door de boeren opgebracht. Ook de boeren profiteerden van de modernisering, b.v. kustmnest, maar die leidde niet tot hogere inkomsten, Integendeel, de voedselprijzen daalden en veel boeren moesten wegens schulden hun grond verkopen. Kort na 1868 was 20% van de landbouwgrond gepacht, in 1910 was dit 45%.

Japan volgt het voorbeeld van het westers imperialisme

Pas eind 19e eeuw werd echter besloten tot het veroveren van Korea en ander Aziatisch grondgebied. De belangrijkste motieven hiervoor waren:

- het verwerven van voedsel voor de groeidende bevolking en van de grondstoffen voor de zich uitbreidende industrie;

- men hoopte zo de dreiging van het in Azië oprukkende Rusland tegen te gaan.

Na lange strijd werd Korea in 1910 ingelijfd. Taiwan was al op China veroverd (1895) en een deel van Sachalin op Rusland (1905). Na de Eerste Wereldoorlog verwierf Japan bij de Vrede van Versailles de Duitse bezittingen in China, tot grote ergernis van China.

De economische crisis van 1929 trof Japan zwaar. De oplossing werd door Japan nu weer gevonden in imperialistisch optreden. In 1931 viel Japan het Chinese Mantsjoerije aan; vanaf 1937 werden andere delen van China veroverd.

Nationalsten en militairen krijgen Japan in hun greep.

Het nationalisme werd vanaf het begin van de jaren dertig vooral aangewakkerd door een golf van anti-westerse gevoelens. Gematigde politici in de regering moesten wijken voor radicale. Verschillende politici werden door radicale nationalisten vermoord. Tot de radicalen behoorden veel militairen. Hoewel het parlementair systeem bleef bestaan was er in feite geen sprake meer van democratie. Voorbereidingen werden getroffen voor de bevrijding van Azië.

Japan neemt deel aan de Tweede Wereldoorlog

Op 7 devember begon Japan de oorlog tegen de westere mogendheden (Pearl Harbour). De politiek van de nationalsiten en militairen had rampzalige gevolgen:

- de Japanse agressie maakte naar schatting 20 miljoen slachtoffers;

- Japan werd na de capitulatie door de VS bezet in augustus 1945;

- er waren twee miljoen Japanners in de oorlog omgekomen, de industrie was grotendeels verwoest, de voedselvoorziening was ontoereikend en alle sinds 1895 veroverde gebieden waren verloren gegaan.


§3 Opkomend Azië na de Tweede Wereldoorlog

Azië is niet alleen van belang omdat er een bijzonder snelle economische groei plaatsvindt. Er leeft ook het grootste deel van de wereldbevolking.

In het Westen is men over het algemeen geneigd de wereldgeschiedenis met Europa of de VS als middelpunt te beschrijven. Deze invalshoek is in ieder geval voor de geschiedenis na 1845 niet langer houdbaar.

Chineze communisten gaan eigen weg

Op het vasteland van China waren in 1949 de communisten aan het bewind gekomen. Rusland en China sloten een verband van 'vriendschap en bijstand'. Zo ontstond in theorie een groot communistisch blok. In de praktijk rezen er echter meningsverschillen. Het maoisme verschilde te veel van het sovjetrussisch centralisme.

Vietnam en Indonesië vechten zich vrij

De sterk gegroeide nationale gevoelens in Azië maakten na de 2e Wereldoorlog een terugkeer naar het kolonialisme bijna overal onmogelijk. Voorbeelden van landen die hun koloniën wilden behouden waren Frankrijk en Nederland. De Nederlanders vochten tussen 1946 en 1949 in Indonesië strijd tegen de nationalisten zoals de Fransen dat deden van 1945 tot 1954 in Vietnam. Aan de andere kant hebben Engeland en de VS meegewerkt aan een overdracht van gezag aan nieuwe staten. (India, Pakistan en de Filipijnen) De Engelsen hielden tot 1997 alleen Honkong dat zij in 1897 voor honderd jaar van China hadden gepacht.

De dekolonisatie van Vietnam (1945-1954) maakt intressante vergelijkingen mogelijk met de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd:

- In beide gevallen wilde een Europese staat het koloniale gezag herstellen.

- De Fransen en Nederlanders werden echter, geconfronteerd met vijandig gezinde 'staten-in- wording' : de Republiek Vietnam (uitgeroepen in september 1945) en de Republiek Indonesia (geproclameerd in augustus 1945).

- Vervolgens probeerden zowel Frankrijk als Nederland de staten -in-wording door een combinatie van geweld en onderhandelingen te isoleren en daarna te liquideren.

- Echter, de meerderheid van de inheemse bevolking stond achter de eigen nationale leiders.

Er zijn echter ook verschillen aan te geven:

- De macht in Vietnam werd in 1945 in handen genomen door een groep Russisch georïenteerde communisten, onder leiding van Ho Chi Minh. In Indonesië werd de macht overgenomen door Soekarno c.s. die geen communisten waren.

- Frankrijk leed een militaire nederlaag terwijl Nederland door de VN en de VS onder druk werd gezet om 'overwinningen bij de politionel acties 'niet uit te buiten.

- Vietnam werd na 1954 het toneel van een militaire confrontatie tussen Oost en West, twerijl Indonesië zich buiten de Koude Oorlog hield.

Japan en de Filipijnen volgen de VS

Van 1945 tot 1952 werd Japan bezet door de VS. Japan mocht nooit weer agressor worden. De politieke en militaire leiders werden door het tribunaal van Tokio berecht. Keizer Hirohito werd hier buiten gelaten omdat hij volgens de VS niet verantwoordelijk was voor de in zijn naam begane oorlogsmisdaden. Men handhaafde hem als staatshoofd omwille van de eenheid en rust onder de bevolking.

Wel voerde de VS een aantal hervormingen door:

- Japan werd een parlementaire democratie.

- De rechten van de mens werden hersteld en uitgebreid.

- Landmacht, luchtmacht en vloot werden afgeschaft en de oorlogsindustrie opgeheven. In de grondwet werd vastgelegd dat het Japanse volk voor altijd afzag van het gebruik van oorlog om internationale geschillen te regelen.

- Door de landhervormingen werd het grootgrondbezit beperkt.

- De onafhankelijkheid van de media ten opzichte van de overheid werd beschermd.

Op buitenlands gebied sloot Japan in 1952 met de VS een veiligheidsverdrag. Zo werd het officieel neutrale Japan in de praktijk een trouwe bondgenoot van het Westen.

Veel Japanners vonden echter de afhankelijkheid van de VS te groot. Zo werd het eiland Okinawa, de belangrijkste Amerikaanse militaire basis, het symbool van de beperkte zelfstandigheid van hun land. Pas in 1972 gaf de VS het eiland aan Japan terug.

Na de nederlaag van Japan kon de VS de eerder gedane toezegging van onafhankelijkheid voor de Filipijnen nakomen. Dat gebeurde in juli 1946. De staatsinrichting werd naar het voorbeeld van de VS ingericht. De Filipijnen werden bondgenoot van de VS. Op militair gebied werd dit vastgelegd in een verdrag over Amerikaanse vloot- en luchtmachtbasis op de Filipijnen. Ook op economisch gebied maakte men afspraken.

Ook Maleisië wordt bondgenoot van het Westen

Na de oorlog waren de Britten niet bereid de kolonie direct onafhankelijkheid te verlenen. Van 1950 tot 1954 woedde er een binnenlandse oorlog tussen de Britten en de communistische beweging. De Britten slaagden erin de communistische beweging terug te dringen. Maleisië werd in 1957 onafhankelijk. De Britten droegen de macht over aan een regering die de oorspronkelijke Maleisische bevolking voorrechten gaf boven de geïmporteerde Chinezen en Indiërs. Op economisch en militair gebeid werden de Britse belangen veiliggesteld.

Indonesië wordt in de jaren '50 een van de leiders van de ongebonden landen.

Eind 1949 werd het land onafhankelijk, na vergeefs militair ingrijpen van Nederland. Het land werd een parlementaire democratie, en een eenheidsstaat, geregeerd vanuit Jakarta. Er bleven nauwe economische betrekkingen bestaan. Maar in 1957 ging met over tot nationalisatie van alle Nederlandse bedrijven uit onvrede over het feit dat Nederland niet bereid bleek Nieuw-Guinea aan Indonesië af te staan.

Indonesië stond niet in directe verbinding met een communistisch land. En op initiatief van de leiders van India en Indonesië, Nehru en Soekarno, werd de beweging van niet-gebonden landen opgericht. Deze beweging werd bekend als de Non-Aligned Movement(NAM). Deze landen wilden niet aan het kapitalistische Westen worden gelieerd maar ook niet aan het communistische Oosten. Het hoogtepunt van de beweging werd 'De Conferentie van Bandoeng' in 1955 op het eiland Java. Als blok hadden zij internationaal gewicht, omdat zij zeer belangrijke grondstoffenleveranciers waren voor de westerse staten.

Slechts in het begin van de jaren '60 doorbrak Indonesië zijn neutrale opstelling door relaties met China aan te knopen. Vanaf 1965 hervatttte Indonesië zijn neutraliteitspolitiek.

Communistische staten raken met elkaar in oorlog: Cambodja, Vietnam en China

In de jaren '60 probeerde de Cambadjaanse leider, prins Sihanoek, zijn land buiten de Vietnamoorlog te houden. Toen de Amerikanen hun steun aan Lon Nol staakten, veroverde de Rode Khmer de hoofdstad Phnom Penh en nam de macht in april 1975 over. De Rode Khmer vestigde in Cambodja een schrikbewind en bracht 2 miljoen van de 7 miljoen inwoners om het leven. In 1979 verdreef Vietnam de Rode Khmer uit het grootste gedeelte van Cambodja.

China probeerde in 1979 tevergeefs Vietnam te dwingen zich uit Cambodja terug te trekken. Pas in 1989 trok Vietnam, zich uit eigen beweging, uit Cambodja terug.


§4 Natievorming, communisme, democratie en patronage

De volgende kenmerken van de landen in Azië sinds 1945 komen aan de orde:

- de opbouw van naties waarbij traditie tegenover modernisering kwam te staan;

- het mislukken van het communistische model;

- het mislukken van westerse democratie als regeringsvorm in de meeste niet-economische staten.

Natievorming, traditie en modernisering

Het doel van de nationalistische bewegingen in Azië was politieke onafhankelijkheid te verkrijgen met overname van het model van de natie-staat. Zowel in Europa als in Azië hadden alle landen al lange tijd een vorm van gecentraliseerd gezag met een omvangrijk ambtenarenapparaat. In de meeste landen strekte het centrale gezag zich echter niet over het gehele grondgebied uit. Over de grenzen van dat grondgebied bestond bovendien nog onduidelijkheid. Men zocht daar naar een geschikte regeringsvorm. Met uitzondering van Japan en Korea bestaat de bevolking van de staten uit verschillende etnische en godsdienstige groepen. Ook waren er veel culturele verschillen. De meeste landen in Azië worden aangeduid als 'plurale samenlevingen'.

De oplossing van de regeringsvorm werd in de meeste landen gevonden in de opbouw van een autoritaire staat met een grote greep op het leven van de bewoners van het land. Democratie werd in de meeste landen afgewezen omdat democratie de mensen niet bleek samen te binden.

De oplossing voor de verdeeldheid van de bevolking werd gevonden in de invoering van:

- een staatsideologie waarin de eenheid van het land werd benadrukt;

- een standaardtaal ;

- het bevorderen van één nationale cultuur.

Het communistisch model mislukt in China, Vietnam en Noord-Korea

De ontwikkeling van het communistisch model kan sinds 1945 voor deze landen in twee perioden worden gesplitst:

- een periode van opbouw van een gecentraliseerde communistische staat;

- een periode van interne hervormingen en versoepeling van de ideologie.

China onder leiding van Mao Zedong

Mao domineerde de interne communistische revolutie in China. Het begon met een grote landhervorming (1950-1952). Bijna de helft van de landbouwgrond werd opnieuw verdeeld. De grondeigenaren werden op massabijeenkomsten door volkstribunalen als 'vijanden van het volk' berecht. Twee miljoen van hen kwamen daarbij om.

De grote vraag bleef echter: hoe nu verder het communisme in te voeren? Aanvankelijk wilde men het Russische model invoeren. Maar Mao wilde een eigen radicalere koers door gebruik te maken van de Chinese rijkdom: het enorme aantal mensen in China. Mao kondigde daarom in 1958 de Grote Sprong Voorwaarts aan waarbij de hele plattelandsbevolking werd georganiseerd in volkscommunes. Een volkscommune omvatte een aantal dorpen en moest zelf in al haar beghoeften voorzien. daartoe behoorde ook het produceren van staal in primitieve staaloventjes.De Grote Sprong Voorwaarts werd echter een grote mislukking. Het gevolg was een zeer ernstige hongersnood, die aan tallozen het leven kostte.

In 1966 lanceerden de radicalen, onder leiding van Mao een nieuwe massacampagne: de Grote Proletarische Culturele revolutie om de macht van de tegenstanders te breken die zch vooral in de steden bevonden. Miljoenen functionarissen uit de partij, het bedrijfsleven en het onderwijs werden ontslagen en op het platteland tewerkgesteld. De steden werden echter zodanig ontwricht, dat Mao na enkele jaren een einde liet maken aan de Culturele revolutie. Een aantal slachtofefrs van de Culturele Revolutie werd gerehabiliteerd, onder wie Deng Xiaoping in 1973. de radicalen bleven echter overheersen tot de dood van Mao in 1976.

Meer openheid onder leiding van Deng Xiaping vanaf eind 1978.

De vier radicaalste leiders werden gearresteerd, onder wie de vrouw van Mao en drie leden van het Politburo. Vele miljoenen slachtoffers van de Culturele Revolutie werden nu gerehabiliteerd.

Deng Xiaping had als voornaamste doel van China een moderne, geindustriële staat te maken. Hij wilde Vier Moderniseringen doorvoeren: modernisering van de landbouw, industrie, wetenschap en defensie. De moderniseringen hielden in:

- meer vrijheid op alle gebieden, maar vooral op economisch gebied;

- minder waarde hechten aan de communistische ideologie;

- samenwerking op technisch-wetenschappelijk gebied met het Westen en Japan.

Deng Xiaping benadrukte economische successen boven ideologische zuiverheid want stelde hij: 'wat doet het ertoe of een kat wit of zwart is, als ze maar muizen vangt.

Vietnam

In Vietnam kunnen twee perioden worden onderscheiden na de overwinning van Noord-Vietnam in 1975 in de Vietnam-oorlog. In de eerste periode tot 1986 werd strak vastgehouden aan de communistische leer. Toen de glasnost in Rusland werd doorgevoerd verminderde de Russische steun waardoor het land in een economische crisis terechtkwam, bovendien drukte het aanhouden van een groot leger in Cambodja zwaar op de economie van het land. Na 1979 waren er van tijd tot tijd voedseltekorten.

In de tweede periode vanaf 1986 ontstond er een poltiek van nieuwe openheid. Journalisten en kunstenaars mochten zich vrij uiten en boeren kregen een eigen stukje grond en konden hun producten op de vrije markt verkopen. De VS hieven in 1994 het handelsembargo op. Sindsdien groeit de economie sterk. Ook het toerisme nam steeds meer toe. In 2007 bezochten 4 miljoen mensen het land.

Noord- Korea

Noord-Korea heeft altijd het communsitische model van staatsvorming gevolgd. Het werd financieel en militiar gesteund door de Russen. Na 1965 heeft het land echter met veel economische problemen te kampen en eind jaren '90 ontstond er zelfs hongersnood. Door het fabriceren van een eigen atoombom en intercontinentale raketten raakt het land steeds meer geisoleerd.

Westerse democratie in Japan succesvol

Het land heeft geen koloniaal verleden en de industrialisatie begon er al inde tweede helft van de 19e eeuw. Het parlementaire stelsel werd toen ook in Japan ingevoerd. In de jaren '30 van de 20e eeuw kregen radicale nationalisten en militairen echter de macht in handen. Na de 2e Wereldoolog werd Japan onder leiding van de VS een parlementaire democratie. Japan werd een economische grootmacht.

Ook in India werkt de westerse democratie

De meeste niet-westerse staten hebben de westerse democratie afgewezen. India is echter sinds ruim een halve eeuw een parlementaire staat. Hoe heeft dat sinds 1947 gewerkt?

India kreeg een staatsinrichting naar het voorbeeld van Engeland en de VS. Het parlement funcioneert zoals het Engelse; van de VS nam men de rechten van de mens over en de inrichting van de staat in deelstaten met een grote zelfstandigheid. Nehru, de eerste politiek leider van India (1947-1964) slaagde er in conflicten tussen belangengroepen vreedzaam op te lossen. Zijn dochter voerde een minder op compromissen gerichte politiek. De verdeelheid nam daardoor toe en Indira Ghandi werd door haar Sikh-lijfwachten gedood. Na haar volgde haar zoon haar op maar moest door financiéle schandalen aftreden. De oppositie kwam toen aan de macht. Sindsdien wordt India geregeerd door wisselende regeringscoalities. De democratie werkte dus.

Op de Filipijnen einde aan de dictatuur maar nog geen democratie

Ferdinand Marcos werd in 1965 tot president gekozen. Onder zijn leiding veranderde de Filipijnse democratie vanaf 1972 in een dictatuur. Marcos riep toen de noodtoestand uit en regeerde tot 1986 als een dictator. Doodsescaders van de politie en het leger vervolgden tegenstanders. Het bewind was corrupt en economisch weinig succesvol. In 1983 werd de populaire, niet-communistische, politieke tegenstander van Marcos, Benigno Aquino door Filipijnse militairen vermoord. Een miljoenenprotest ontstond en bij nieuwe verkiezingen stelde de weduwe van Aquino zich kandidaat tegen Marcos. Zij won de verkiezingen maar Marcos erkende de verkiezingen niet. Maar door een opstand van een groot deel van de bevolking en het leger werd Marcos gedwongen de Filipijnen te ontvluchten. Tussen 1986 en 1992 was Aquino president. Zij heeft geprobeerd terug te keren naar de democratie, maar dit is grotendeels mislukt. Verklaringen daarvoor zijn:

- ook Cory Aquino bleek niet bereid de noodzakelijke landhervormingen door te voeren;

- zij was, als president, afhankelijk van de steun van bepaalde legerfacties om verschillende couppogingen te overleven.

De economie van het land wordt beheerst door enige machtige famiies die grote plantages en bedrijven in eigendom hebben. Dat is een erfenis uit het koloniale verleden. Zowel de presidenten van de VS als van de Filipijnen weigerden daadwerkelijke hervormingen door te voeren. Maar de Filipijnen worstelden ook met een grote overheidsschuld. Daarnaast is er sprake van een groei van de bevolking met 2,2% per jaar. Dat legt een enorme druk op de Filipijnse economie.

Beperking van de democratie in Maleisië

Na ernstige rellen tussen Maleiers, Chinezen en Indiërs werd in 1969 een regeringsvorm met een beperkte democratie ingevoerd. De persvrijheid werd beperkt. De belangrijkste bevolkingsgroep, de Maleiers, worden door de regering sterk bevoordeeld.

Democratie en autoritair bewind wisselen elkaar af in Zuid-Korea

Voor een groot deel kan deze afwisseling verklaard worden uit verdeeldheid onder de Koreaanse bevolking. Koreanen zien de democratie niet als gunstig. Zij worden beïnvloed door het traditionele Koreaanse begrip van macht, waarbij macht niet verdeeld behoort te worden. Het delen van macht betekent daardoor in Korea een groter verlies van invloed voor machthebbers dan in het Westen.

Na de Tweede Wereldoorlog werd Zuid-Korea, onder invloed van de VS, een democratie. De eerste president werd Syngan Rhee ( 1948-1960). Hij voerde tot 1960 een autoritair bewind. Er was in dat jaar tijdens de verkiezingen erg gefraudeerd. De president trad op advies van de Amerikanen af. De na nieuwe verkiezingen gekozen president, Chang Muyon, kreeg minder macht. Hij wist echter niet aan de hoge verwachtingen voor economische en politieke hervormingen te voldoen. In 1961 voerde het leger een staatsgreep uit en Park werd president. deze werd in 1979 vermoord. Na een nieuwe militaire coup kwam generaal Chun aan de macht. Onderd ruk van de VS werd er een referendum gehouden voor invoering van de democratie. Sinds 1987 is er in Zuid-Koera meer democratie. In februari 1993 werd Kim Young Sam de eerste vrij gekozen president zonder band met het leger.

Patronage-verhoudingen in het oosten van Azië nog steeds belangrijk

De staten in het oosten zijn evenals de westerse staten hecht georganiseerd. Toch zijn erin het oosten bepaalde traditionele elementen zoals het voortdurend belang van patronage-verhoudingen blijven voortbestaan. Een patronage-verhouding bestaat uit een persoonlijke relatie tussen een patroon en een cliënt. In ruil voor loyaliteit aan de patroon krijgt de cliënt bepaalde voordelen. Ook Italië kent zo'n systeem. In alle landen van het oosten van Azië wordt het maatschappelijke, economische en politieke verkeer in belangrijke mate bepaald door netwerken van dergelijke patronage-verhoudingen. In de politiek is het belangrijkste netwerk vooral geconcentreerd rond de president of premier. Daarmee wordt de invloed van het parlement sterk teruggedrongen.

Sinds het midden avn de jaren '80 zijn in Japan acties op gang gekomen om politieke hervormingen door te voeren, maar de praktijk bleek weerbarstiger. De vermenging van openbaar en prive-belang is nu net een gevolg van patronage-verhoudingen.

Indonesië liet weer een ander gevolg van patronage zien. Daar werd de macht beheerst door president Soeharto en een kleine groep militairen. Zij gaven in ruil voor volgzaamheid economische voordelen aan hun ondergeschikten. Zo was een gedeelte van de prive-ondernemingen in Indonesië in handen van bepaalde legeronderdelen die zich de winsten toe-eigenden. Ook de familie van de president was eigenaar van grote zakenimperia. President Yudhoyono stelde in 2004 een commissie ter bestrijding van de corruptie in (KPK). Deze commissie bracht verschillende grote corruptiezaken, b.v. in de olie- en gaswinning, aan het licht. Toch blijft de corruptie nog een groot probleem


§5 Grote economische groei in delen van Azië

Terwijl de economiën van de westerse wereld jaarlijks niet of nauwelijks groeien, varieert in het oosten van azië de jaarlijkse groei van het nationale product met uitzondering van japan tussen de 6 en 10%.

Japan gaat tot de economisch belangrijskte staten behoren.

Ondanks de vernielingen van de Tweede Wereldoorlog kon Japan zich snel herstellen. Deels was dit het gevolg van de al aanwezige infrastructuur, deels het gevolg van het hoge onderwijspeil. Tussen 1950 en 1970 ontwikkelde Japan zich op economisch gebied tot één van de belangrijkste landen ter wereld. Na de VS was Japan de grootste economische macht geworden. De motor van deze economische groei lag vooral bij de middelgrote bedrijven, die flexibel en innovatief opereerden. De Japanners slaagden er door een aantal maatregelen in de kwaliteit van hun producten te verbeteren en de productiekosten te verlagen. Voorrang werd gegeven aan het ontwikkelen van hoogwaardige technologie. Arbeidsintensieve en technologischminder gecompliceerde industrieën werden verplaatst naar landen met een lager loonpeil.

Ontwikkeling Nikkei index van 1970 tot 2009

Maar op 1 april 1991 stortte de Japanse beurs plotseling in en begon een economische recessie. Door speculatie waren de prijzen van grond, aandelen en onroerend goed ver boven de werkelijke waarde gestegen. Toen de bank van Japan beloofde de geldhoeveelheid te beperken leidde dat tot een dure Yen. Daardoor werden Japanse producten veel minder aantrekkelijk voor de buitenlandse consument. De Japanse economie herstelde zich langzaam in de tweede helft van de jaren '90.

China een nieuwe economische politiek onder Deng

Binnen tien jaar slaagde Mao er tweemaal in een radicale beweging te lanceren die China ontwrichtten: De Grote Sprong Voorwaarts en de Culturele revolutie. De negatieve gevolgen van deze radicale bewegingen bleven op sommige gebieden nog lang doorwerken. In het onderwijs verbeterde de situatie pas in de jaren '70. Op economisch gebied was echter al snel een vooruitgang te zien, maar de bevolkingsgroei deed die echter weer teniet. Na Mao's dood werd een éénkindbeleid ingevoerd dat aan het begin van de 21e eeuw leidde tot ongeveer een halvering van het aantal geboorten.

Voorspelling beroepsbevolking India en China

Na de dood van Mao werd Deng Xiaoping de voornaamste leider. Op economisch gebied werden meer vrijheden toegestaan. Zo konden boeren eigen stukjes land krijgen en hun producten op de vrije markt verkopen. De Chinese machthebbers besloten de export te stimuleren en buitenlandse investeringen in China toe te laten. De oostelijke zeeprovincies kregen een speciale rol. Er ontstonden zogenaamde Speciale Economische Zones, die door de regering in Beiijng bedoeld waren als 'experimenteer-gebieden' met een westers kapitalistisch economisch systeem. Verder werden na 1984 een beurs- en geldmarktsysteem ingevoerd en de mogelijkheid voor staatsbedrijven hun eigen economisch beleid te voeren. De gevolgen waren groot. Tussen 1985 en 1990 werd de industriële productie van China bijna verdubbeld.

De economische vooruitgag begon in 1980 het eerst op het platteland. Daarna echter sterkrer in de stedelijke centra. Daardoor ontstonden economische verschillen die een bron vormen van maatschappelijke spanningen.

Sterke economische groei in India

Omdat de bevolking van India sneller groeit dan in China wordt verwacht dat India binnen enkele decennia van alle landen de meeste inwoners zal hebben. De bevolking is echter zeer arm. Zo'n 70 tot 90% geeft het hele inkomen nog uit aan voedsel. Men neemt allerlei maatregelen die de economische groei en welvaart kunnen verhogen.

In sommige gebieden grote vooruitgang in de productie van de landbouw

Nog steeds is het merendeel van de bevolking, ruim 60%, werkzaam in de landbouw. Een voorbeeld waar de 'groene revolutie' is geslaagd is de Punjab ( tegen de grens met Pakistan). Daar wordt per hectare tweemaal zoveel geproduceerd als elders in India. Een groot prrobleem vormt het grootgrondbezit. De regeringen van de deelstaten blijken beheerst te worden door de grootgrondbezitters. Zij houden het beleid van de centrale regering tegen.

Meer liberale koers leidt tot industriële groei

Voorspelling BNP India en China

De regeringen van India hadden lange tijd een voorkeur voor een door de staat begeleide aanpak van de economie met vijfjarenplannen.Onder Rajiv Ghandi en zijn opvolgers werd op economisch gebied een meer liberale koers gevaren. Deze ontwikkeling werd versterkt door het uiteenvallen van de Sovjet-Unie (1991).

Aan het begin van de 21e eeuw was India na China de snelst groeiende economie ter wereld. De volgende omstandigheden speelden daarbij een rol:

- De regering ging de bureaucratie bestrijden;

- De deelstaten kregen meer vrijheid van de centrale overheid om zich economisch te ontwikkelen. India werd zo o.a. één van de belangrijkste exporteurs van software in de wereld.

- Een sterke groei van het hoger onderwijs, met name in de natuurwetenschappen en moderne technologie;

- Steeds meer westerse bedrijven verstigden zich in India, omdat er vanwege lage lonen goedkoop kon worden geproduceerd.

Sterk ontwikkeld zijn de staalindustrie (Arcelor Mittal) en machineindustrie, de chemische industrie en de textielsector. Door het hoge opleidingspeil in India was niet alleen de bouw van kerncentrales mogelijk, maar ook de oprichting van ICT-bedrijven mogelijk. Het land kan volledig in zijn industriële behoeften voorzien met behulp van eigen fabrieken.

De NIE's zijn bijzonder succesvol

Een aantal kleine tot middelgrote staten, aangeduid als 'Newly Industrialising Economies' (Nie's), maken een succesvolle economische ontwikkeling door. Ze worden ook wel aangeduid als de 'Aziatische tijgers'' bestaan uit Honkong, Zuid Korea, Singapore en Taiwan. Deze landen kenden een hoge economische groei, volledige werkgelegenheid en over het algemeen een lage inflatie. Tussen 1965 en 1988 was de groei van het BNP per hoofd van de bevolking in de ontwikkelingslanden gemiddeld 2,7% per jaar, terwijl het voor de NIE's boven de 6% per jaar lag. Hoe is dezxe ontwikkeling te verklaren? De NIE's hebben een aantal gemeenschappelijke kenmerken:

- In de eerste plaats is er economisch een verschuiving opgetreden van landbouw naar industrie;

- In de tweede plaats hebben de NIE's internationale bedrijven ertoe kunnen brengen een deel van hun productie naar hun landen te verleggen;

- In de derde plaats werd de industrialisatie van de NIE's met succes gericht op export;

- Tenslotte is het succes van de NIE's mede te verklaren door de leidende rol van de overheid.


Nationalisten en communisten proberen de macht te veroveren

In 1912 hadden verschillende revolutionaire groeperingen zich aaneengesloten in een nieuwe politieke partij, de voorloper van de latere Guomindang ( Kwo-Min-Tang, KMT), gebaseerd op de drie door Sun Yatsen geformuleerde volksbeginselen en geleid door hem. De naam Guomindang (GMD) betekent Nationale Volkspartij.

Na de Russische Oktoberrevolutie van 1917 kregen intellectuelen belangstelling voor het marxisme. Een klein aantal van hen stichtte in 1921 de Chinese Communistische Partij (CCP). Beide partijen vonden hun aanhang vooral in de grote steden, de GMD vooral bij intelelctuelen, ondernemers en handelaars, de CCP vooral bij intellectuelen en arbeiders.

In 1916 keerde Sun Yatsen terug naar China. Het jaar daarop riep de GMD in Kanton een tegenregering uit. De westerse mogendheden erkenden echter de centrale regering in Beijng (generaal Yuan Shikai en zijn opvolgers) als de wettige regering van China. Alleen de Sovjet-Unie erkende de GMD-regering en gaf haar militiare steun. Ook zorgde de Sovjet-Unie ervoor dat de Chineze communisten met de nationalisten gingen samenwerken( eerste Verenigde Front).

Toen Sun Yatsen in 1925 stierf, beheerste de GMD alleen Kanton en omgeving. Meer succes had Sun Yatsens opvolger, generaal Chiang Kaisjek ( Tsjang Kai-sjek). Vanaf 1926 veroverde hij met behulp van de communisten een groot deel van China.

Omdat Chiang Kaisjek vond dat de communisten teveel invloed kregen begon hij in april 1927 een actie tegen de communisten in Sjanghai, waarbij duizenden omkwamen. De communisten vluchtten naar de nog niet door de GMD beheerste gebieden vooral naar Jiangxi (Kiangsi). In 1928 nam Chiang Kaisjek Bijing in. Alle warlords waren verslagen of tot onderwerping overgehaald.

China wordt communistisch.

In de bergstreken van Jiangxi, bouwden de communisten guerillabasis op en stichtten er in 1931 een communistische republiek.. In 1934 werden zij uit het gebied verdreven. Opnieuw vluchtten de communsiten, nu naar de provincie Shaanxi (Sjensi). Tijdens deze Lange Mars kwamen veel communisten om het leven.

De communisten gingen zich vooral op het platteland richten. Zij richtten het Rode leger op dat grotendeels bestond uit boeren. Dat leger werd geschoold in het marxisme. Een van de voornaamste doelen van de revolutie zou zijn de herverdeling van de grond. Met behulp van het Rode Leger werden rijke boeren gedwongen hun land af te staan aan de arme boeren. Vanaf 1935 was Mao Zedong (Mao Tse-toeng) de absolute leider van de communisten.

Intussen had Japan China aangevallen en werd Chiang Kaisjek in 1936 gedwongen (door enkele van zijn generaals) de strijd tegen de communsten te staken en samen met de communsten een Tweede Verenigd Front te vormen tegen Japan.

Na de Japanse nederlaag brak er in 1946 een volledige burgeroorlog uit. In enkele jaren veroverde het Rode Leger, onder leiding van Lin Biao, het hele vastyeland van China. Op 1 oktober 1949 riep Mao Zedong in Beijing de Volksrepubliek Chinna uit. Chiang Kaisjek vluchtte naar het eiland Taiwan en met steun van de Amerikanen richtte hij daar nationalistisch China op.


§2 Japan en het Westen

Japan wordt bijna volledig van het buitenland afgesloten

In de 16e eeuw waren in Japan Portugese en Spaanse kooplieden en missionarissen aangekomen. Omdat honderduizenden tot het katholieke geloof werden bekeerd en omdat de Portugezen vuurwapens hadden voelden de sjogoen zich bedreigd. Daarom werden alle Portugezen en Spaanse kooplieden en missionarissen het land uitgezet en Japanse christenen werden vervolgd. De sjogoen kreeg daarbij hulp van Hollanders, die hierin een goede mogelijkheid zagen hun Portugese en Spaanse handelsconcurrenten kwijt te raken. De Hollanders ging het alleen om de handel.

Chinezen en Hollanders kregen als enige buitenlanders - op beperkte schaal en onder streng toezicht - het recht om met Japan handel te drijven. Ze pasten zich daar aan de Japanse cultuur aan. Ruim twee eeuwen, van 1639 tot 1854, bleef Japan een bijna gesloten land.

De openstelling leidt tot het herstel van de keizerlijke macht

In de eerste helft van de negentiende eeuw drongen Engeland, Frankrijk, Rusland en de VS aan op openstelling van Japan. Het nieuws van de Chinese nederlaag in de Opiumoorlog vergrootte het Japanse verzet tegen de openstelling. De VS besloot de zaak te forceren. Twee zeil- en twee stoomschepen van de Amerikaanse marine voeren naar Japan. Op 14 juli 1853 voeren de schepen de verboden baai van de stad Edo binnen. Grote verbazing wekten de in Japan onbekende stoomschepen. De Sjogoen begreep dat zijn land militiar te zwak was om de buitenlanders tegen te houden.

In 1854 werd een verdrag gesloten met de VS, spoedig gevolgd door verdragen met Engeland, Frankrijk, Rusland en Nederland. Afgesproken werd:

- enkele havens toegankelijk werden voor buitenlanders;

- handel in alle producten en grondstoffen, tegen lage invoerrechten, was toegestaan;

- buitenlanders in bepaalde steden mochten wonen en daar niet onder de Japanse rechtspraak vielen.

Veel Japanners waren het niet eens met deze verdragen. In hun ogen was de sjogoen hiervoor verantwoordelijk. Daimyo en samoerai uit West-Japan dwongen hem uiteidelijk af te treden en de macht over te dragen aan de jonge keizer Mutsihito, ook Meiji genoemd, die regeerde van 1868 tot 1912. Deze periode wordt als het Meiji-tijdperk aangeduid.

Er worden veel contacten met het buitenland belegd

De nieuwe Japanse regering wilde door modernisering kolonisatie van Japan voorkomen. Onderzocht werd waarin welke westerse landen uitblonken. Van Engeland werd de organisatie van de marine overgenomen, van Duitsland de organisatie van het leger, van Frankrijk en Duitsland de wetten. Specialisten uit westerse landen werden naar Japan gehaald om te helpen bij de aanleg van de infrastructuur, bij het opzetten van industrieën en bij het moderniseren van het onderwijs. In Japan was het analfabetisme nog weid verspreid en door die maatregelen konden rond 1900 in Japan meer mensen lezen dan in Engeland.

Een kleine groep leiders kreeg samen met de keizer de macht in handen

De daimyo werden ertoe gebracht hun lenen terug te geven aan de keizer. In ruil daarvoor kregen ze functies in het bestuur van het land of een financiële vergoeding. De diensten en belasting in natura werden afgeschaft. Japan werd ingedeeld in prefecturen, elk bestuurd door een in Tokio benoemde prefect. Er kwam een systeem van geldbelasting, bijvoorbeeld op grondbezit, die rechtstreeks aan de centrale overheid moest worden betaald.

Japan kreeg als eerste Aziatisch land een grondwet en een parlement, dat deels werd benoemd, deels gekozen via censuskiesrecht. Wetten hadden wel de goedkeuring nodig van het parlement, maar de keizer benoemde de legerleiding en de ministers. In de grondwet stond voorts dat de keizer net als vroeger 'goddelijk' was. Hij leek de meeste macht te hebben. Maar in werkelijkheid lag de macht vooral in de handen van leiders op de achtergrond. Er kwam een modern leger, gerekruteerd via algemene dienstplicht.

Snelle industriële ontwikkeling

Het aantal fabrieken steeg tussen 1898 en 1914 van 5.000 naar 16.000. Tot omstreeks 1890 zette de regering de meeste industrieën op. Alleen de staat had voldoende kapitaal hiervoor. Toen de bedrijven draaiden, verkocht de regering ze aan de weinige rijke ondernemers die Japan destijds had. Deze elite kreeg daardoor het grootste deel van de Japanse ondernemingen in handen. Tot in de jaren '30 zou ruim de helft van de Japanse bedrijven in het bezit zijn van slechts acht families. De nadruk lag op de zware industrie en de textielindustrie. Japan werd het belangrijkste handelsland van Azië.

De industriéle ontwikkeling ging over 'de ruggen van de boeren'. Het geld dat de overheid voor de modernisering nodig had, werd via belastingen voor 80% door de boeren opgebracht. Ook de boeren profiteerden van de modernisering, b.v. kustmnest, maar die leidde niet tot hogere inkomsten, Integendeel, de voedselprijzen daalden en veel boeren moesten wegens schulden hun grond verkopen. Kort na 1868 was 20% van de landbouwgrond gepacht, in 1910 was dit 45%.

Japan volgt het voorbeeld van het westers imperialisme

Pas eind 19e eeuw werd echter besloten tot het veroveren van Korea en ander Aziatisch grondgebied. De belangrijkste motieven hiervoor waren:

- het verwerven van voedsel voor de groeidende bevolking en van de grondstoffen voor de zich uitbreidende industrie;

- men hoopte zo de dreiging van het in Azië oprukkende Rusland tegen te gaan.

Na lange strijd werd Korea in 1910 ingelijfd. Taiwan was al op China veroverd (1895) en een deel van Sachalin op Rusland (1905). Na de Eerste Wereldoorlog verwierf Japan bij de Vrede van Versailles de Duitse bezittingen in China, tot grote ergernis van China.

De economische crisis van 1929 trof Japan zwaar. De oplossing werd door Japan nu weer gevonden in imperialistisch optreden. In 1931 viel Japan het Chinese Mantsjoerije aan; vanaf 1937 werden andere delen van China veroverd.

Nationalsten en militairen krijgen Japan in hun greep.

Het nationalisme werd vanaf het begin van de jaren dertig vooral aangewakkerd door een golf van anti-westerse gevoelens. Gematigde politici in de regering moesten wijken voor radicale. Verschillende politici werden door radicale nationalisten vermoord. Tot de radicalen behoorden veel militairen. Hoewel het parlementair systeem bleef bestaan was er in feite geen sprake meer van democratie. Voorbereidingen werden getroffen voor de bevrijding van Azië.

Japan neemt deel aan de Tweede Wereldoorlog

Op 7 devember begon Japan de oorlog tegen de westere mogendheden (Pearl Harbour). De politiek van de nationalsiten en militairen had rampzalige gevolgen:

- de Japanse agressie maakte naar schatting 20 miljoen slachtoffers;

- Japan werd na de capitulatie door de VS bezet in augustus 1945;

- er waren twee miljoen Japanners in de oorlog omgekomen, de industrie was grotendeels verwoest, de voedselvoorziening was ontoereikend en alle sinds 1895 veroverde gebieden waren verloren gegaan.


§3 Opkomend Azië na de Tweede Wereldoorlog

Azië is niet alleen van belang omdat er een bijzonder snelle economische groei plaatsvindt. Er leeft ook het grootste deel van de wereldbevolking.

In het Westen is men over het algemeen geneigd de wereldgeschiedenis met Europa of de VS als middelpunt te beschrijven. Deze invalshoek is in ieder geval voor de geschiedenis na 1845 niet langer houdbaar.

Chineze communisten gaan eigen weg

Op het vasteland van China waren in 1949 de communisten aan het bewind gekomen. Rusland en China sloten een verband van 'vriendschap en bijstand'. Zo ontstond in theorie een groot communistisch blok. In de praktijk rezen er echter meningsverschillen. Het maoisme verschilde te veel van het sovjetrussisch centralisme.

Vietnam en Indonesië vechten zich vrij

De sterk gegroeide nationale gevoelens in Azië maakten na de 2e Wereldoorlog een terugkeer naar het kolonialisme bijna overal onmogelijk. Voorbeelden van landen die hun koloniën wilden behouden waren Frankrijk en Nederland. De Nederlanders vochten tussen 1946 en 1949 in Indonesië strijd tegen de nationalisten zoals de Fransen dat deden van 1945 tot 1954 in Vietnam. Aan de andere kant hebben Engeland en de VS meegewerkt aan een overdracht van gezag aan nieuwe staten. (India, Pakistan en de Filipijnen) De Engelsen hielden tot 1997 alleen Honkong dat zij in 1897 voor honderd jaar van China hadden gepacht.

De dekolonisatie van Vietnam (1945-1954) maakt intressante vergelijkingen mogelijk met de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd:

- In beide gevallen wilde een Europese staat het koloniale gezag herstellen.

- De Fransen en Nederlanders werden echter, geconfronteerd met vijandig gezinde 'staten-in- wording' : de Republiek Vietnam (uitgeroepen in september 1945) en de Republiek Indonesia (geproclameerd in augustus 1945).

- Vervolgens probeerden zowel Frankrijk als Nederland de staten -in-wording door een combinatie van geweld en onderhandelingen te isoleren en daarna te liquideren.

- Echter, de meerderheid van de inheemse bevolking stond achter de eigen nationale leiders.

Er zijn echter ook verschillen aan te geven:

- De macht in Vietnam werd in 1945 in handen genomen door een groep Russisch georïenteerde communisten, onder leiding van Ho Chi Minh. In Indonesië werd de macht overgenomen door Soekarno c.s. die geen communisten waren.

- Frankrijk leed een militaire nederlaag terwijl Nederland door de VN en de VS onder druk werd gezet om 'overwinningen bij de politionel acties 'niet uit te buiten.

- Vietnam werd na 1954 het toneel van een militaire confrontatie tussen Oost en West, twerijl Indonesië zich buiten de Koude Oorlog hield.

Japan en de Filipijnen volgen de VS

Van 1945 tot 1952 werd Japan bezet door de VS. Japan mocht nooit weer agressor worden. De politieke en militaire leiders werden door het tribunaal van Tokio berecht. Keizer Hirohito werd hier buiten gelaten omdat hij volgens de VS niet verantwoordelijk was voor de in zijn naam begane oorlogsmisdaden. Men handhaafde hem als staatshoofd omwille van de eenheid en rust onder de bevolking.

Wel voerde de VS een aantal hervormingen door:

- Japan werd een parlementaire democratie.

- De rechten van de mens werden hersteld en uitgebreid.

- Landmacht, luchtmacht en vloot werden afgeschaft en de oorlogsindustrie opgeheven. In de grondwet werd vastgelegd dat het Japanse volk voor altijd afzag van het gebruik van oorlog om internationale geschillen te regelen.

- Door de landhervormingen werd het grootgrondbezit beperkt.

- De onafhankelijkheid van de media ten opzichte van de overheid werd beschermd.

Op buitenlands gebied sloot Japan in 1952 met de VS een veiligheidsverdrag. Zo werd het officieel neutrale Japan in de praktijk een trouwe bondgenoot van het Westen.

Veel Japanners vonden echter de afhankelijkheid van de VS te groot. Zo werd het eiland Okinawa, de belangrijkste Amerikaanse militaire basis, het symbool van de beperkte zelfstandigheid van hun land. Pas in 1972 gaf de VS het eiland aan Japan terug.

Na de nederlaag van Japan kon de VS de eerder gedane toezegging van onafhankelijkheid voor de Filipijnen nakomen. Dat gebeurde in juli 1946. De staatsinrichting werd naar het voorbeeld van de VS ingericht. De Filipijnen werden bondgenoot van de VS. Op militair gebied werd dit vastgelegd in een verdrag over Amerikaanse vloot- en luchtmachtbasis op de Filipijnen. Ook op economisch gebied maakte men afspraken.

Ook Maleisië wordt bondgenoot van het Westen

Na de oorlog waren de Britten niet bereid de kolonie direct onafhankelijkheid te verlenen. Van 1950 tot 1954 woedde er een binnenlandse oorlog tussen de Britten en de communistische beweging. De Britten slaagden erin de communistische beweging terug te dringen. Maleisië werd in 1957 onafhankelijk. De Britten droegen de macht over aan een regering die de oorspronkelijke Maleisische bevolking voorrechten gaf boven de geïmporteerde Chinezen en Indiërs. Op economisch en militair gebeid werden de Britse belangen veiliggesteld.

Indonesië wordt in de jaren '50 een van de leiders van de ongebonden landen.

Eind 1949 werd het land onafhankelijk, na vergeefs militair ingrijpen van Nederland. Het land werd een parlementaire democratie, en een eenheidsstaat, geregeerd vanuit Jakarta. Er bleven nauwe economische betrekkingen bestaan. Maar in 1957 ging met over tot nationalisatie van alle Nederlandse bedrijven uit onvrede over het feit dat Nederland niet bereid bleek Nieuw-Guinea aan Indonesië af te staan.

Indonesië stond niet in directe verbinding met een communistisch land. En op initiatief van de leiders van India en Indonesië, Nehru en Soekarno, werd de beweging van niet-gebonden landen opgericht. Deze beweging werd bekend als de Non-Aligned Movement(NAM). Deze landen wilden niet aan het kapitalistische Westen worden gelieerd maar ook niet aan het communistische Oosten. Het hoogtepunt van de beweging werd 'De Conferentie van Bandoeng' in 1955 op het eiland Java. Als blok hadden zij internationaal gewicht, omdat zij zeer belangrijke grondstoffenleveranciers waren voor de westerse staten.

Slechts in het begin van de jaren '60 doorbrak Indonesië zijn neutrale opstelling door relaties met China aan te knopen. Vanaf 1965 hervatttte Indonesië zijn neutraliteitspolitiek.

Communistische staten raken met elkaar in oorlog: Cambodja, Vietnam en China

In de jaren '60 probeerde de Cambadjaanse leider, prins Sihanoek, zijn land buiten de Vietnamoorlog te houden. Toen de Amerikanen hun steun aan Lon Nol staakten, veroverde de Rode Khmer de hoofdstad Phnom Penh en nam de macht in april 1975 over. De Rode Khmer vestigde in Cambodja een schrikbewind en bracht 2 miljoen van de 7 miljoen inwoners om het leven. In 1979 verdreef Vietnam de Rode Khmer uit het grootste gedeelte van Cambodja.

China probeerde in 1979 tevergeefs Vietnam te dwingen zich uit Cambodja terug te trekken. Pas in 1989 trok Vietnam, zich uit eigen beweging, uit Cambodja terug.


§4 Natievorming, communisme, democratie en patronage

De volgende kenmerken van de landen in Azië sinds 1945 komen aan de orde:

- de opbouw van naties waarbij traditie tegenover modernisering kwam te staan;

- het mislukken van het communistische model;

- het mislukken van westerse democratie als regeringsvorm in de meeste niet-economische staten.

Natievorming, traditie en modernisering

Het doel van de nationalistische bewegingen in Azië was politieke onafhankelijkheid te verkrijgen met overname van het model van de natie-staat. Zowel in Europa als in Azië hadden alle landen al lange tijd een vorm van gecentraliseerd gezag met een omvangrijk ambtenarenapparaat. In de meeste landen strekte het centrale gezag zich echter niet over het gehele grondgebied uit. Over de grenzen van dat grondgebied bestond bovendien nog onduidelijkheid. Men zocht daar naar een geschikte regeringsvorm. Met uitzondering van Japan en Korea bestaat de bevolking van de staten uit verschillende etnische en godsdienstige groepen. Ook waren er veel culturele verschillen. De meeste landen in Azië worden aangeduid als 'plurale samenlevingen'.

De oplossing van de regeringsvorm werd in de meeste landen gevonden in de opbouw van een autoritaire staat met een grote greep op het leven van de bewoners van het land. Democratie werd in de meeste landen afgewezen omdat democratie de mensen niet bleek samen te binden.

De oplossing voor de verdeeldheid van de bevolking werd gevonden in de invoering van:

- een staatsideologie waarin de eenheid van het land werd benadrukt;

- een standaardtaal ;

- het bevorderen van één nationale cultuur.

Het communistisch model mislukt in China, Vietnam en Noord-Korea

De ontwikkeling van het communistisch model kan sinds 1945 voor deze landen in twee perioden worden gesplitst:

- een periode van opbouw van een gecentraliseerde communistische staat;

- een periode van interne hervormingen en versoepeling van de ideologie.

China onder leiding van Mao Zedong

Mao domineerde de interne communistische revolutie in China. Het begon met een grote landhervorming (1950-1952). Bijna de helft van de landbouwgrond werd opnieuw verdeeld. De grondeigenaren werden op massabijeenkomsten door volkstribunalen als 'vijanden van het volk' berecht. Twee miljoen van hen kwamen daarbij om.

De grote vraag bleef echter: hoe nu verder het communisme in te voeren? Aanvankelijk wilde men het Russische model invoeren. Maar Mao wilde een eigen radicalere koers door gebruik te maken van de Chinese rijkdom: het enorme aantal mensen in China. Mao kondigde daarom in 1958 de Grote Sprong Voorwaarts aan waarbij de hele plattelandsbevolking werd georganiseerd in volkscommunes. Een volkscommune omvatte een aantal dorpen en moest zelf in al haar beghoeften voorzien. daartoe behoorde ook het produceren van staal in primitieve staaloventjes.De Grote Sprong Voorwaarts werd echter een grote mislukking. Het gevolg was een zeer ernstige hongersnood, die aan tallozen het leven kostte.

In 1966 lanceerden de radicalen, onder leiding van Mao een nieuwe massacampagne: de Grote Proletarische Culturele revolutie om de macht van de tegenstanders te breken die zch vooral in de steden bevonden. Miljoenen functionarissen uit de partij, het bedrijfsleven en het onderwijs werden ontslagen en op het platteland tewerkgesteld. De steden werden echter zodanig ontwricht, dat Mao na enkele jaren een einde liet maken aan de Culturele revolutie. Een aantal slachtofefrs van de Culturele Revolutie werd gerehabiliteerd, onder wie Deng Xiaoping in 1973. de radicalen bleven echter overheersen tot de dood van Mao in 1976.

Meer openheid onder leiding van Deng Xiaping vanaf eind 1978.

De vier radicaalste leiders werden gearresteerd, onder wie de vrouw van Mao en drie leden van het Politburo. Vele miljoenen slachtoffers van de Culturele Revolutie werden nu gerehabiliteerd.

Deng Xiaping had als voornaamste doel van China een moderne, geindustriële staat te maken. Hij wilde Vier Moderniseringen doorvoeren: modernisering van de landbouw, industrie, wetenschap en defensie. De moderniseringen hielden in:

- meer vrijheid op alle gebieden, maar vooral op economisch gebied;

- minder waarde hechten aan de communistische ideologie;

- samenwerking op technisch-wetenschappelijk gebied met het Westen en Japan.

Deng Xiaping benadrukte economische successen boven ideologische zuiverheid want stelde hij: 'wat doet het ertoe of een kat wit of zwart is, als ze maar muizen vangt.

Vietnam

In Vietnam kunnen twee perioden worden onderscheiden na de overwinning van Noord-Vietnam in 1975 in de Vietnam-oorlog. In de eerste periode tot 1986 werd strak vastgehouden aan de communistische leer. Toen de glasnost in Rusland werd doorgevoerd verminderde de Russische steun waardoor het land in een economische crisis terechtkwam, bovendien drukte het aanhouden van een groot leger in Cambodja zwaar op de economie van het land. Na 1979 waren er van tijd tot tijd voedseltekorten.

In de tweede periode vanaf 1986 ontstond er een poltiek van nieuwe openheid. Journalisten en kunstenaars mochten zich vrij uiten en boeren kregen een eigen stukje grond en konden hun producten op de vrije markt verkopen. De VS hieven in 1994 het handelsembargo op. Sindsdien groeit de economie sterk. Ook het toerisme nam steeds meer toe. In 2007 bezochten 4 miljoen mensen het land.

Noord- Korea

Noord-Korea heeft altijd het communsitische model van staatsvorming gevolgd. Het werd financieel en militiar gesteund door de Russen. Na 1965 heeft het land echter met veel economische problemen te kampen en eind jaren '90 ontstond er zelfs hongersnood. Door het fabriceren van een eigen atoombom en intercontinentale raketten raakt het land steeds meer geisoleerd.

Westerse democratie in Japan succesvol

Het land heeft geen koloniaal verleden en de industrialisatie begon er al inde tweede helft van de 19e eeuw. Het parlementaire stelsel werd toen ook in Japan ingevoerd. In de jaren '30 van de 20e eeuw kregen radicale nationalisten en militairen echter de macht in handen. Na de 2e Wereldoolog werd Japan onder leiding van de VS een parlementaire democratie. Japan werd een economische grootmacht.

Ook in India werkt de westerse democratie

De meeste niet-westerse staten hebben de westerse democratie afgewezen. India is echter sinds ruim een halve eeuw een parlementaire staat. Hoe heeft dat sinds 1947 gewerkt?

India kreeg een staatsinrichting naar het voorbeeld van Engeland en de VS. Het parlement funcioneert zoals het Engelse; van de VS nam men de rechten van de mens over en de inrichting van de staat in deelstaten met een grote zelfstandigheid. Nehru, de eerste politiek leider van India (1947-1964) slaagde er in conflicten tussen belangengroepen vreedzaam op te lossen. Zijn dochter voerde een minder op compromissen gerichte politiek. De verdeelheid nam daardoor toe en Indira Ghandi werd door haar Sikh-lijfwachten gedood. Na haar volgde haar zoon haar op maar moest door financiéle schandalen aftreden. De oppositie kwam toen aan de macht. Sindsdien wordt India geregeerd door wisselende regeringscoalities. De democratie werkte dus.

Op de Filipijnen einde aan de dictatuur maar nog geen democratie

Ferdinand Marcos werd in 1965 tot president gekozen. Onder zijn leiding veranderde de Filipijnse democratie vanaf 1972 in een dictatuur. Marcos riep toen de noodtoestand uit en regeerde tot 1986 als een dictator. Doodsescaders van de politie en het leger vervolgden tegenstanders. Het bewind was corrupt en economisch weinig succesvol. In 1983 werd de populaire, niet-communistische, politieke tegenstander van Marcos, Benigno Aquino door Filipijnse militairen vermoord. Een miljoenenprotest ontstond en bij nieuwe verkiezingen stelde de weduwe van Aquino zich kandidaat tegen Marcos. Zij won de verkiezingen maar Marcos erkende de verkiezingen niet. Maar door een opstand van een groot deel van de bevolking en het leger werd Marcos gedwongen de Filipijnen te ontvluchten. Tussen 1986 en 1992 was Aquino president. Zij heeft geprobeerd terug te keren naar de democratie, maar dit is grotendeels mislukt. Verklaringen daarvoor zijn:

- ook Cory Aquino bleek niet bereid de noodzakelijke landhervormingen door te voeren;

- zij was, als president, afhankelijk van de steun van bepaalde legerfacties om verschillende couppogingen te overleven.

De economie van het land wordt beheerst door enige machtige famiies die grote plantages en bedrijven in eigendom hebben. Dat is een erfenis uit het koloniale verleden. Zowel de presidenten van de VS als van de Filipijnen weigerden daadwerkelijke hervormingen door te voeren. Maar de Filipijnen worstelden ook met een grote overheidsschuld. Daarnaast is er sprake van een groei van de bevolking met 2,2% per jaar. Dat legt een enorme druk op de Filipijnse economie.

Beperking van de democratie in Maleisië

Na ernstige rellen tussen Maleiers, Chinezen en Indiërs werd in 1969 een regeringsvorm met een beperkte democratie ingevoerd. De persvrijheid werd beperkt. De belangrijkste bevolkingsgroep, de Maleiers, worden door de regering sterk bevoordeeld.

Democratie en autoritair bewind wisselen elkaar af in Zuid-Korea

Voor een groot deel kan deze afwisseling verklaard worden uit verdeeldheid onder de Koreaanse bevolking. Koreanen zien de democratie niet als gunstig. Zij worden beïnvloed door het traditionele Koreaanse begrip van macht, waarbij macht niet verdeeld behoort te worden. Het delen van macht betekent daardoor in Korea een groter verlies van invloed voor machthebbers dan in het Westen.

Na de Tweede Wereldoorlog werd Zuid-Korea, onder invloed van de VS, een democratie. De eerste president werd Syngan Rhee ( 1948-1960). Hij voerde tot 1960 een autoritair bewind. Er was in dat jaar tijdens de verkiezingen erg gefraudeerd. De president trad op advies van de Amerikanen af. De na nieuwe verkiezingen gekozen president, Chang Muyon, kreeg minder macht. Hij wist echter niet aan de hoge verwachtingen voor economische en politieke hervormingen te voldoen. In 1961 voerde het leger een staatsgreep uit en Park werd president. deze werd in 1979 vermoord. Na een nieuwe militaire coup kwam generaal Chun aan de macht. Onderd ruk van de VS werd er een referendum gehouden voor invoering van de democratie. Sinds 1987 is er in Zuid-Koera meer democratie. In februari 1993 werd Kim Young Sam de eerste vrij gekozen president zonder band met het leger.

Patronage-verhoudingen in het oosten van Azië nog steeds belangrijk

De staten in het oosten zijn evenals de westerse staten hecht georganiseerd. Toch zijn erin het oosten bepaalde traditionele elementen zoals het voortdurend belang van patronage-verhoudingen blijven voortbestaan. Een patronage-verhouding bestaat uit een persoonlijke relatie tussen een patroon en een cliënt. In ruil voor loyaliteit aan de patroon krijgt de cliënt bepaalde voordelen. Ook Italië kent zo'n systeem. In alle landen van het oosten van Azië wordt het maatschappelijke, economische en politieke verkeer in belangrijke mate bepaald door netwerken van dergelijke patronage-verhoudingen. In de politiek is het belangrijkste netwerk vooral geconcentreerd rond de president of premier. Daarmee wordt de invloed van het parlement sterk teruggedrongen.

Sinds het midden avn de jaren '80 zijn in Japan acties op gang gekomen om politieke hervormingen door te voeren, maar de praktijk bleek weerbarstiger. De vermenging van openbaar en prive-belang is nu net een gevolg van patronage-verhoudingen.

Indonesië liet weer een ander gevolg van patronage zien. Daar werd de macht beheerst door president Soeharto en een kleine groep militairen. Zij gaven in ruil voor volgzaamheid economische voordelen aan hun ondergeschikten. Zo was een gedeelte van de prive-ondernemingen in Indonesië in handen van bepaalde legeronderdelen die zich de winsten toe-eigenden. Ook de familie van de president was eigenaar van grote zakenimperia. President Yudhoyono stelde in 2004 een commissie ter bestrijding van de corruptie in (KPK). Deze commissie bracht verschillende grote corruptiezaken, b.v. in de olie- en gaswinning, aan het licht. Toch blijft de corruptie nog een groot probleem


§5 Grote economische groei in delen van Azië

Terwijl de economiën van de westerse wereld jaarlijks niet of nauwelijks groeien, varieert in het oosten van azië de jaarlijkse groei van het nationale product met uitzondering van japan tussen de 6 en 10%.

Japan gaat tot de economisch belangrijskte staten behoren.

Ondanks de vernielingen van de Tweede Wereldoorlog kon Japan zich snel herstellen. Deels was dit het gevolg van de al aanwezige infrastructuur, deels het gevolg van het hoge onderwijspeil. Tussen 1950 en 1970 ontwikkelde Japan zich op economisch gebied tot één van de belangrijkste landen ter wereld. Na de VS was Japan de grootste economische macht geworden. De motor van deze economische groei lag vooral bij de middelgrote bedrijven, die flexibel en innovatief opereerden. De Japanners slaagden er door een aantal maatregelen in de kwaliteit van hun producten te verbeteren en de productiekosten te verlagen. Voorrang werd gegeven aan het ontwikkelen van hoogwaardige technologie. Arbeidsintensieve en technologischminder gecompliceerde industrieën werden verplaatst naar landen met een lager loonpeil.

Ontwikkeling Nikkei index van 1970 tot 2009

Maar op 1 april 1991 stortte de Japanse beurs plotseling in en begon een economische recessie. Door speculatie waren de prijzen van grond, aandelen en onroerend goed ver boven de werkelijke waarde gestegen. Toen de bank van Japan beloofde de geldhoeveelheid te beperken leidde dat tot een dure Yen. Daardoor werden Japanse producten veel minder aantrekkelijk voor de buitenlandse consument. De Japanse economie herstelde zich langzaam in de tweede helft van de jaren '90.

China een nieuwe economische politiek onder Deng

Binnen tien jaar slaagde Mao er tweemaal in een radicale beweging te lanceren die China ontwrichtten: De Grote Sprong Voorwaarts en de Culturele revolutie. De negatieve gevolgen van deze radicale bewegingen bleven op sommige gebieden nog lang doorwerken. In het onderwijs verbeterde de situatie pas in de jaren '70. Op economisch gebied was echter al snel een vooruitgang te zien, maar de bevolkingsgroei deed die echter weer teniet. Na Mao's dood werd een éénkindbeleid ingevoerd dat aan het begin van de 21e eeuw leidde tot ongeveer een halvering van het aantal geboorten.

Voorspelling beroepsbevolking India en China

Na de dood van Mao werd Deng Xiaoping de voornaamste leider. Op economisch gebied werden meer vrijheden toegestaan. Zo konden boeren eigen stukjes land krijgen en hun producten op de vrije markt verkopen. De Chinese machthebbers besloten de export te stimuleren en buitenlandse investeringen in China toe te laten. De oostelijke zeeprovincies kregen een speciale rol. Er ontstonden zogenaamde Speciale Economische Zones, die door de regering in Beiijng bedoeld waren als 'experimenteer-gebieden' met een westers kapitalistisch economisch systeem. Verder werden na 1984 een beurs- en geldmarktsysteem ingevoerd en de mogelijkheid voor staatsbedrijven hun eigen economisch beleid te voeren. De gevolgen waren groot. Tussen 1985 en 1990 werd de industriële productie van China bijna verdubbeld.

De economische vooruitgag begon in 1980 het eerst op het platteland. Daarna echter sterkrer in de stedelijke centra. Daardoor ontstonden economische verschillen die een bron vormen van maatschappelijke spanningen.

Sterke economische groei in India

Omdat de bevolking van India sneller groeit dan in China wordt verwacht dat India binnen enkele decennia van alle landen de meeste inwoners zal hebben. De bevolking is echter zeer arm. Zo'n 70 tot 90% geeft het hele inkomen nog uit aan voedsel. Men neemt allerlei maatregelen die de economische groei en welvaart kunnen verhogen.

In sommige gebieden grote vooruitgang in de productie van de landbouw

Nog steeds is het merendeel van de bevolking, ruim 60%, werkzaam in de landbouw. Een voorbeeld waar de 'groene revolutie' is geslaagd is de Punjab ( tegen de grens met Pakistan). Daar wordt per hectare tweemaal zoveel geproduceerd als elders in India. Een groot prrobleem vormt het grootgrondbezit. De regeringen van de deelstaten blijken beheerst te worden door de grootgrondbezitters. Zij houden het beleid van de centrale regering tegen.

Meer liberale koers leidt tot industriële groei

Voorspelling BNP India en China

De regeringen van India hadden lange tijd een voorkeur voor een door de staat begeleide aanpak van de economie met vijfjarenplannen.Onder Rajiv Ghandi en zijn opvolgers werd op economisch gebied een meer liberale koers gevaren. Deze ontwikkeling werd versterkt door het uiteenvallen van de Sovjet-Unie (1991).

Aan het begin van de 21e eeuw was India na China de snelst groeiende economie ter wereld. De volgende omstandigheden speelden daarbij een rol:

- De regering ging de bureaucratie bestrijden;

- De deelstaten kregen meer vrijheid van de centrale overheid om zich economisch te ontwikkelen. India werd zo o.a. één van de belangrijkste exporteurs van software in de wereld.

- Een sterke groei van het hoger onderwijs, met name in de natuurwetenschappen en moderne technologie;

- Steeds meer westerse bedrijven verstigden zich in India, omdat er vanwege lage lonen goedkoop kon worden geproduceerd.

Sterk ontwikkeld zijn de staalindustrie (Arcelor Mittal) en machineindustrie, de chemische industrie en de textielsector. Door het hoge opleidingspeil in India was niet alleen de bouw van kerncentrales mogelijk, maar ook de oprichting van ICT-bedrijven mogelijk. Het land kan volledig in zijn industriële behoeften voorzien met behulp van eigen fabrieken.

De NIE's zijn bijzonder succesvol

Een aantal kleine tot middelgrote staten, aangeduid als 'Newly Industrialising Economies' (Nie's), maken een succesvolle economische ontwikkeling door. Ze worden ook wel aangeduid als de 'Aziatische tijgers'' bestaan uit Honkong, Zuid Korea, Singapore en Taiwan. Deze landen kenden een hoge economische groei, volledige werkgelegenheid en over het algemeen een lage inflatie. Tussen 1965 en 1988 was de groei van het BNP per hoofd van de bevolking in de ontwikkelingslanden gemiddeld 2,7% per jaar, terwijl het voor de NIE's boven de 6% per jaar lag. Hoe is dezxe ontwikkeling te verklaren? De NIE's hebben een aantal gemeenschappelijke kenmerken:

- In de eerste plaats is er economisch een verschuiving opgetreden van landbouw naar industrie;

- In de tweede plaats hebben de NIE's internationale bedrijven ertoe kunnen brengen een deel van hun productie naar hun landen te verleggen;

- In de derde plaats werd de industrialisatie van de NIE's met succes gericht op export;

- Tenslotte is het succes van de NIE's mede te verklaren door de leidende rol van de overheid.

 

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.