Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

H5 t/m H7 + historische context 'Duitsland'

Beoordeling 5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 8597 woorden
  • 9 maart 2016
  • 1 keer beoordeeld
Cijfer 5
1 keer beoordeeld

Samenvatting hoofdstuk 5              De tijd van ontdekkers en hervormers

1500 tot 1600

  • Ook bekent als de renaissancetijd, de 16e eeuw.

 

Paragraaf 1    De renaissance

 

In de late middeleeuwen ontstond een machtige bovenlaag van handelaren en bankiers. Die geprofiteerd hadden van de handel met het Midden-Oosten en rijke steden in Vlaanderen. Er ontstond een nieuw mensbeeld, een nieuw wereldbeeld en een nieuw levensgevoel, pluk de dag.

 

Mensbeeld: het idee dat mensen hebben van de mens

 

Wereldbeeld: het idee dat mensen hebben van de mens en de wereld

 

De belangstelling voor het klassieke erfgoed groeide. Met als effect, dat de waarde en schoonheidsidealen van de oudheid herleefd werden. Ook wel de renaissance genoemd. De renaissance begon in Italië en verspreidde zich vanaf 1500 over de rest van Europa, de vroegmoderne tijd was begonnen.

 

Erfgoed: wat is geërfd van eerdere generaties

 

Renaissance: vernieuwing van de Europese cultuur van de 15e eeuw met een herboren belangstelling voor de Grieks-Romeinse cultuur, de wedergeboorte.

 

Vroegmoderne tijd: vierde historische periode (1500 tot 1800)

 

Bij de herontdekking van de klassieke oudheid speelde het humanisme een grote en belangrijke rol. De monniken hadden de klassieke teksten vaak zo aangepast dat ze klopten met de christelijke leer. De humanistische geleerden probeerden de teksten in de originele staat te herstellen en voorzagen deze van uitleg.

 

Humanisme: stroming van geleerden omstreeks 1500 die de klassieke oudheid bestudeerden. Daarnaast een levensbeschouwing die de nadruk legt op de menselijke waardigheid en vrijheid

 

Na de Turkse verovering van Constantinopel in 1453 vluchtten veel geleerden uit Constantinopel naar Italië. Ze namen veel oorsprongelijke Griekse manuscripten en kennis van de Griekse oudheid mee. De ontwikkeling tot een verstandig en mondig individu werd een nieuw opvoedingsideaal in de gehele samenleving. De ideale mens, homo universal, was iemand die zich op veel verschillende terreinen had ontwikkeld.

 

De leergierigheid en kritische instelling in deze tijd van ontdekkers en hervormers stimuleerden het natuurwetenschappelijk denken. Er ontstond een aanloop naar de wetenschappelijke revolutie van de 17e eeuw.

 

Tijd van ontdekkers en hervormers: vijfde tijdvak (1500 tot 1600)

 

In de gebouwen van renaissancearchitecten keerden de klassieke zuilen terug. Beeldende kunstenaars wilden de werkelijkheid zo echt mogelijk weergeven. Ze bestudeerde de natuur en de menselijke antonomie om personages levensecht te kunnen schilderen en beeldhouwen. Ook werd er diepte aangebracht in de schilderijen. Er werden niet alleen maar Bijbelse voorstellingen gemaakt, maar ook portretten en landschappen enz.

Paragraaf 2    De Europese expansie

 

Toen Constantinopel in 1453 ingenomen werd door de Turken droogde de handel tussen Europa en oosterse landen op. De Europese handelaren wilden de specerijen zelf in Indië halen, de Arabieren en Turken stonden dit echter niet toe. Er mocht niet over hun land gereist worden. De Europeanen moesten dus zelf een route over zee zien te vinden.

 

De Portugezen voeren als de eersten ver buiten Europa. Er werden aan de westkust van Afrika handelsposten gesticht. Hier werden textiel en ijzer geruild tegen slaven en goud. In 1510 drongen de Portugezen vanuit India de Indonesische archipel door. De Molukken werden ontdekt en er werd handel gedraven met Chinezen, Japaners en andere Aziatische volkeren.

 

In 1492 dacht de Italiaan Columbus dat hij een westelijke route naar Indië had gevonden. Later bleek dat hij een nieuw continent had ontdekt. In 1507 kreeg het continent de naam, Amerika. De veroveraars die volgden werden bevangen door goudoorts en waren er van overtuigd dat God hun optreden tegen de heidenen steunden. Hierdoor werd de indiaanse samenleving vernietigd. De Europese ziektes verdunde de samenleving nog meer.

 

Engelsen, Fransen en Nederlanders wilden mee genieten van de Europese expansie, ze gingen opzoek naar alternatieve zeeroutes. Dit leidde eind 16e eeuw tot nieuwe ontdekkingsreizen. Pogingen om via het noorden Azië te bereiken liepen spaak. In 1596/1597 bereiktten Cornelis de Houtman Azië via het zuiden.

 

Paragraaf 3    De Reformatie

 

In 1516 maakte Erasmus een nieuwe vertaling van de Vulgaatomdat deze wemelde van de fouten. Zijn kritiek op de kerk versterkte. In zijn boek Lof der Zotheid maakte hij het bijgeloof van het kerkvolk belachelijk. Erasmus pleitte voor een terugkeer nar het zuivere geloof. Heiligenverering, bedevaarten, heiligenbeelden en alerlei uiterlijk vertoon hadden daar volgens hem niets mee te maken. Erasmus was een voorganger van de Reformatie of Hervormig. Zelf brak hij niet met de kerk.

 

Reformatie: beweging in de 16e eeuw die de Roomse kerk wilde veranderen, waarbij een splitsing in de kerk ontstond

 

Hervorming: beweging in de 16e eeuw die de Roomse kerk wilde veranderen, waarbij een splitsing in de kerk ontstond

 

Er waren veel misstanden in de kerk, het celibaat werd bijvoorbeeld niet nageleefd. In de mideleeuwenwaren deze krietieke nog te onderdrukken, maar de hervormingsbeweging die begon met het optreden van Maarten Luther niet meer. Het christendom werd gescheidden in het protestantisme en rooms-katholieke kerk. Deze hervormingsbeweging begon toen Luther in 1517 een brief aan de bisschop stuurde. Hierin stonden 95 stellingen waar Luther kritiek over had.

 

Celibaat: het verplicht ongetrouwd blijven van katholieke geestelijken

 

Protestantisme: geloofsleer van kerkgemeenschappen die zich losmaakten van de Roomse kerk in de 16e eeuw

 

Door de opkomst van de boekdrukkunst konden de ideeën van Luther zich razend snel over West- en Noord-Europa verspreid worden. Het geloof moest alleen maar gebaseerd zijn op de Bijbel. Alleen door Bijbelstudie en bidden kon de gelovige in contact komen met God. In 1521 werd Luther uit de kerk gezet. Keizer Karel V nodigde Luther uit voor een vergadering met belangrijke Duitse vorsten. Toen hij weigerde om zijn woorden terug te nemen werd hij vogelvrij verklaard. De vorst van Saksen redde Luther door hem in zijn burcht te laten wonen.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

 

Na Calvijn kwamen er meer hervormers. Johannes Calvijn was humanistisch geleerde. Hij vond dat de Bijbel de enige bron van geloof was. Hij wees heiligverering enandere zaken die niet in de Bijbel stonden nog strenger af dan Luther.Calvijn dacht dat het begin der tijden vaststond wie naar de hel ging en wie naar de hemel. God bepaalde dat n de mens had hier geen invloed op. (Predestinatie). Luther stond daarsnaast volledig aan de kant van de vorsten, volgens hem moesten zij het geloof van hun onderdanen bepalen. Calvijn vond dat de overheid moest worden gehoorzaamd. Maar de overheid moest wel Bijbels handelen en de ware godsdienst bevorderen. Deden ze dit niet, dan mochten lagere bestuurders tegen de overheid in opstand komen.

In Genève kwam in 1536 een calvinistisch stadsbestuur aan de macht. Er gingen strenge leefregels gelden. Vanuit Genève verspreidde het calivinisme zich over Europa. In de Nederlanden werd het krachtig bestreden, toch werden de Calvijnse geschriftenin het diepste geheim verspreid. In 1566 kwam het calvinisme bovengronds en er bleken veel aanhangers te zijn.

 

Calvinisme: protestantse leer gebaseerd op de denkbeelden van Johannes Calvijn

 

Het Duitse rijk raakte na 1520 verscheurd door godsdienstoorlogen. Dit kwam pas in 1555 ten einde met de Godsdienstvrede van Augsburg. Elke vorst mocht bepalen welke religie in zijn gebied was toegestaan. In Frankrijk waren er vanaf 1562 bloedige godsdienstoorlogen tussen katholieken en hugenoten. Hieraan kwam een eind in 1598 met het Edict van Nantes. Frankrijk was een katholiek land, maar ook de hugenoten hadden rechten. In Engeland leidde de Reformatie in 1534 tot het ontstaan van de Anglicaanse kerk, een protestantse staatskerk met de koning aan het hoofd.

 

Hugenoten: Franse calvinisten

 

Paragraaf 4    De Nederlandse Opstand

 

Karel V nam in 1515 het bestuur over de Nederlanden op zich. Veel Nederlandse gewesten vielen sinds de 15e eeuw onder één landsheer, maar ze vormden geen eenheid. De landsheer benoemde in veel gewesten een stadhouder, die namens hem onder meer overleg voerde met de Staten. Karel slaagde erin het centrale bestuur in Brussel te versterken. In 1522 stelde Karel een keizerlijke inquisitie in, die protestanen op moest sporen.

 

Landsheer: vorst met soevereiniteit over meerdere Nederlandse gewesten

 

Stadhouder: plaatsvervanger van de landsheer in een gewest, in de Republiek de hoogste functionaris in dienst van de gewesten. Onder meer als opperbevelhebber

 

Staten: gewestelijk bestuur dat bestond uit vertegenwoordigers van de standen

 

Filips II, de opvolger van Karel, vertrok in 1559 naar Spanje. Zijn halfzus, Margaretha van Parma, werd landvoogdes. Lagere edelen en steden hadden moeite met de centralisatie maatregelen van Filips, hun zelfstandigheid en privileges werden aangestast. Ook groeide de afkeer van de harde optredens tegen de protestanten. In 1564 pleitte Willem van Oranje voor godsdienstvrijheid. In 1566 trokken 400 edelen naar het paleis waar Margaretha verbleef en boden het smeekschrift der Edelen aan, waarin ze vroegen voor vermindering van de vervolgingen. Margaretha zette als reactie de kettervervolgingen stop. Wat in 1566 uitliep in de Beeldenstorm.

 

Landvoogdes: bestuurder die namens een vorst regeert

 

Godsdienstvrijheid: het recht om een eigen godsdienst uit te oefenen

 

De hertog van Alva werd gestuurd om de orde op zaken te stellen. Hij arriveerde in augustus 1567. Een speciae rechtbank, Raad der Beroerten, werd opgericht. Duizende mensen ontvluchtten de Nederlanden. Willem van Oranje vormde in Duitsland een leger waarmee hij in 1568 de Nederlanden binnenviel. De Nederlandse Opstand begon.

 

Nederlandse opstand: opstand in de Nederlanden tegen Filips II die leidde tot de vestiging van een onafhankelijke Nederlandse staat

 

De aanval van Oranje mislukte. Alva bleef oppermachtig. De haat nam echter wel toe. In 1569 voerde hij een nieuwe belasting in, om het leger te kunnen betalen. Deze belasting schoot in het verkeerde keelgat bij het volk.

 

In 1572 namen de watergeuzen het stadje Den Briel in hierna sloten bijna alle Hollandse en Zeeuwse steden zich aan bij de Opstand. Willlem van Oranje en een van zijn broers vielen vanuit het oosten en zuiden de Nederlanden binnen en namen daar steden in. Alva heroverde de steden in het zuiden en oosten, maar in Holland viel zijn opmars stil, Haarlem werd nog ingenomen maar bij Alkmaar en Leiden werden de Spaanse troepen verdreven.

 

In 1576 sloegen de Spaanse soldaten aan het muiten. Ze hadden al maanden geen soldij gekregen. Filips was namelijk op meerdere plekken oorlog aan het voeren, waardoor hij in geldnood zat. Als reactie op deze muiterijen sloten de zuidelijke gewesten in Gent vrede met het opstandige Holland en Zeeland.De Hertog van Parma werd door Filips als landvoogd benoemd. In 1579 lukte het Parma een militair verbond te sluiten met enkele zuidelijke gewesten. Holland en andere gewesten en steden sloten als reactie hierop, onder leiding van Willem van Oranje de Unie van Utrecht. Dit werd de kern van een nieuwe staat. Filips verklaarde Oranje in 1580 vogelvrij, waarna de gewesten van de Unie van Utrecht Filips afzwoeren als landsheer. In 1581 werd de Acte van Verlatinge aangenomen, in 1584 werd Oranje vermoord en in 1585 nam Parma Antwerpen in.

 

Unie van Utrecht: militair en politiek verbond van de noordelijke gewesten in 1579

 

Acte van Verlatinge: Nederlandse onafhankelijkheidsverklaring uit 1581

 

Parma kreeg opdracht een aanval voor te bereiden op Engeland. De enorme oorlogsvloot, de onoverwinnelijke Armada, ging in 1588 voor de Engelse kust ten onder. De Opstand was gered. De opstandige Nederlandse gewesten besloten in dit jaar om verder te gaan zonder landsheer. Zo onstond in 1588 de Republiek der Verenigde Nederlanden, kortweg de Republiek. De Nederlandse gewesten hielden de strijd vol doordat Filips weer op meerdere fronten tegelijk aan het vechten was. In 1588 veroverde de Republiek bijna het hele noorden. In 1609 sloten Spanje en de Republiek een bestand voor 12 jaar. Vanaf 1621 werd de strijd vooral gevoerd in Brabant tot Spanje en de Republiek in 1648 de Vrede van Münster sloten. De strijd werd later de Tachtigjarige Oorlog genoemd.

 

De Republiek: afkorting van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden

 

Bestand: wapenstilstand, onderbreking van een oorlog

 

Tachtigjarige Oorlog: de Nederlandse Opstand tegen Spanje(1568 tot 1648)

Samenvatting hoofdstuk 6              De tijd van regenten en vorsten

1600 tot 1700

  • Ook bekent als de Gouden Eeuw, de 17e eeuw.

 

Paragraaf 1    Een wereld economie

 

De een na de andere handelsreis naar Java en de Molukken werd georganiseerd. In het begin waren de reizen zeer winstgevend maar al snel werd de concurrentie zo moordend dat de winsten scherp daalden. In 1602 werd de VOC (Verenigde Oost-Indische Compagnie) opgericht. De VOC kreeg het monopolie op de handel in Azië. De VOC werd een multinational, die typerend was voor het opkomende handelskapitalisme. De koopman-ondernemers hielden zich met handel en nijverheid bezig en investeerden een deel van de winst in de onderneming. In het kapitalisme gaven eigenaren niet altijd leiding aan de onderneming. Aandeelhouders waren de eigenaren. Het bedrijf werd geleid door de Heren Zeventien, 17 bestuurders uit de Hollandse en Zeeuwse steden waarin de VOC actief was.

 

Multinational: onderneming met vestigingen in meerdere landen

 

Handelskapitalisme: economisch systeem waarbij koopman-ondernemers zich met handel en nijverheid bezighielden en een deel van de winst in hun onderneming investeerden

 

Kapitalisme: economisch systeem waarbij de productiemiddelen privébezit zijn en personen geld in een onderneming investeren met het doel winst te maken

 

In Azië was een gouveneur-generaal de baas. Indien nodig traden de Gouveneurs-generaal hard op tegen de lokale bevolking.

 

Gouveneur-generaal: hoogste bestuurder van de VOC in Azië, later hoogste bestuurder van Nederlands-Indië

 

De VOC stichtte met toestemming van Aziatische machthebbers factorijen. Vanuit deze handelsposten deed ze mee met de al bestaande handel tussen de verschillende delen van Azië. Bij Kaap de Goede Hoop stichtte de VOC een kolonie waar de VOC-schepen vers eten en drinken konden inslaan. In de 17e eeuw was de VOC verreweg het grootste en rijkste bedrijf ter wereld.

 

Factorijen: handelsnederzettingen

 

De handelsrelaties van Europa die ze buiten Europa aanknoopten, vormden een begin van de wereldeconomie. In de tijd van regenten en vorsten raakten gebieden over de hele wereld via handel met elkaar verbonden. De driehoekshandel ontstond. Portugezen en Spanjaarden breidden hun kolonies in Amerika uit, de Engelse en Fransen stischtten kolonies in Noord-Amerika en het Caraïbische gebied. Ook werden er handelsposten in West-Afrika gesticht.

 

Wereldeconomie:

Tijd van regenten en vorsten:

 

In 1621 werd de WIC (West-Indische Compagnie) gesticht. In het begin hielden zich vooral bezig met kaapvaart. De WIC moest Spanje financieel uitputten door de Spaanse aanvoer van goud en zilver uit Zuid-Amerika te dwarsbomen. Erg winstgevend is de WIC nooit geworden.

 

Kaapvaart: piraterij met toestemming van de overheid

 

 

Paragraaf 2    De Gouden Eeuw van Nederland

 

Door de centralisatie kregen Europese staten steeds meer macht in handen. In Nederland was dit niet het geval. De Republiek had geen centrale regering. Naar buiten toe trad de Republiek op als eenheid, maar zodra het over binnenlandse aangelegenheden ging, gedroegen de gewesten zich als zeven aparte staatjes. De regenten hadden de macht. De steden werden geleid door de vroedschap, een college van 20 tot 40 regenten. De vroedschap benoemde de burgemeester, de dagelijkse bestuurders van de stad. Ook stuurde zij vertegenwoordigers naar de Staten. In geen enkel land had de burgerij zoveel invloed als in Nederland.

 

Regenten: bestuurders

 

In de Republiek was de stadhouder de machtigste man. Tot 1581 waren stadhouders vertegenwoordigers van de landsheer, daarna kwamen ze in dienst van de Staten. De stadhouder was opperbevelhebber van leger en vloot, hield toezicht op de rechtspraak en mocht zich in veel steden ook bemoeien met de benoeming van regenten. Er bestond een verschil tussen prinsgezinde en staatsgezinde regenten. Soms lag de ene partij boven, soms de andere. In 1672 eindigde het eerste stadhouderloze tijdperk met de dood van de staatsgezinde regenten Johan en Cornelis de Witt.

 

Het overheidsorgaan in de Republiek was de Staten-Generaal. Er zaten afgevaardigden van alle gewesten in. Er werd besloten over de buitenlandse politiek, in- en uitvoerrechten, over het leger en de vloot. Besluiten in de Staten-Generaal konden pas genomen worden als alle gewesten ermee instemden. Binnen de Staten-Generaal was de landsadvocaat of raadspensionaris de belangrijkste man. De Republiek had in de 17e eeuw minder dan 2 miljoen inwoners, maar dankzij haar enorme rijkdom konden ze een groot leger op been brengen.

 

De Republiek dankte haar welvaart aan de handel. Amsterdam was de belangrijkste stapelmarkt van Europa. Er werden goederen uit heel de wereld opgeslagen, verwerkt en doorverkocht. Na de val van Antwerpen in 1585 groeide de handel, veel rijke Antwerpse kooplieden vluchten naar Amsterdam met geld, contacten en deskundigheid.

 

De schilderkunst in de Gouden Eeuw was van hoog niveau. In de wetenschap liep de Republiek ook voorop. Hugo de Groot werd grondlegger van het volkenrecht. De Republiek was officieel gereformeerd, calvinistisch, maar er was wel gewetensvrijheid, niemand werd om zijn geloof vervolgd. Hoe er met andere godsdiensten werd omgegaan, verschilde van stad tot stad en van gewest tot gewest.

 

Volkenrecht: regels voor het gedrag van staten

 

Gereformeerd: calvinistisch

 

Gewetensvrijheid: het recht om een eigen overtuiging of geloof te hebben

 

Paragraaf 3    Het absolutisme

 

In 1648 begon in Frankrijk een burgeroorlog toen het parlement van Parijs meer invloed eiste op het bestuur. Pas in 1653 werd het verzet neergeslagen. Lodewijk XIV, die op jonge leeftijd de troon van zijn vader had geërfd bleef de edelen en steden wantrouwen. Vanaf het moment dat hij zelf regeerde, beperkte hij hun macht, ook bekend als het absolutisme. Zijn motto was, de staat, dat ben ik. Hij liet zich de Zonnekoning noemen. Alles op aarde draaide om hem.

 

Absolutisme: regeringssysteem waarbij de macht van de vorst niet wordt beperkt door een grondwet of door rechten van anderen

 

Lodewijk gaf ambtenaren grote bevoegdheden, ze inden belasting, hielden zich bezig met rechtspraak enz. Ook hielden ze toezicht op het leger. Hierdoor was de koning niet meer afhankelijk van hoge edelen. De adel had geen andere keus dan te gehoorzamen aan de koning. In 1685 trok Lodewijk het Edict van Nantes in en ging hij de hugenoten vervolgen.

 

Om meer geld binnen te halen voerde de minister van Loewijk een politiek van mercantilisme. Hij versterkte de economie door de export van nijverheidsproducten te bevorderen en de import te remmen doormiddel van hoge invoertarieven. Dit was nodig omdat het Lodewijk maar mondjesmaat lukte de adel en de kerk belastingen op te leggen.

 

Mercantilisme: economisch systeem waarbij de overheid ingrijpt in de nationale economie door productie en export te bevorderen en import te beperken

 

Frankrijk werd onder Lodewijk XIV de machtigste staat van Europa. In het diepste geheim spraken de Engelse koning, Lodewijk XIV en Münster en Keulen af om de Republiek te onderwerpen. In 1672 vielen ze aan. Op zee werden de Engelsen tegen gehouden maar vanuit het Oosten drongen de Fransen diep de Republiek binnen. Na het Rampjaar, zoals 1672 word genoemd, wist stadhouder Willem III de Franse en Duitse troepen uit de Republiek te verdrijven.

 

Ook in Engeland streefde de koning naar meer macht. In 1642 leidde dit tot een burgeroorlog die eindigde met de onthoofding van de koning, Karel I. Engeland werd een republiek. In 1660 werd de monarchie hersteld, maar ook de nieuwe koning, Karel II, wilde absolute macht. In 1685 kwam Jacobus II op de troon. Protestantse parlementsleden spanden samen met de protestantse stadhouder Willem III om Jacobus van de troon te stoten. Jacobus sloeg op de vlucht en Willem III werd tot koning uitgeroepen. Hij moest beloven de rechten van het parlement te respecteren. Dit wordt ook wel de Glorious Revolution genoemd. Engeland werd in 1688 een constitutionele monarchie.

 

Constitutionele monarchie: koninkrijk met een grondwet (constitutie)

 

Paragraaf 4    De wetenschappelijke revolutie

 

Copernicus was de eerste die op grond van wisundige berekeningen beweerde dat niet de zon om de aarde draaide, maar de aarde om de zon. Zijn therorie werd in 1543 gepubliceerd. In 1609 bewees Johan Kepler dat de aarde en de andere planeten wel degelijk om de zon draaiden.

 

Galileo Galilei bouwde telescopen die konden bevestigen dat het stelsel van Ptolemaeus niet klopte. Hij ontdekte dat de maan een berglandschap had en niet zelf licht gaf, maar het licht van de zon weerkaatste. De gedachte ontstond dat de aarde slechts een stipje was in een enorme kosmos. Galilei werd gedwongen zijn denkbeelden te herroepen. In 1992 erkende de paus dat Galilei gelijk had gehad.

 

De wetenschappelijke revolutie, begonnen bij Copernicus, bereikte door Newton een hoogtepunt. De drijvende kracht in het heelal en op aarde was een verzameling mechanische wetten, niet god. Je kon die doorgronden en uitdrukken in wiskundige formules.

 

Wetenschappelijke revolutie: doorbraak van een wetenschappelijke manier van denken in de 17e eeuw

 

In de 17e eeuw begon de werkwijze van wetenschappers grondig te veranderen. Uitspraken werden gedaan op basis van experimenten en observaties. Conclusies werden getrokken die gecontroleerd konden worden met nieuwe experimenten. Descartes geloofde dat zintuigelijke waarnemeingen onbetrouwbaar waren en gemakkelijk tot verkeerde conclusies konden leiden.

 

De wetenschappelije revolutie werd aangewakkerd door een nieuwsgierige en onderzoekende houding, maar ook het praktisch nu voor de scheepvaart en de oorlogvoering speelde een rol. Overheden stopten geld in onderzoek en brachten wetenschappers bij elkaar, zodat ideeën uitgewisseld konden worden. In 1660 steunde de Britse overheid de Royal Society for the Improvement of Natural Knowledge. De Franse overheid stichtte in 1666 de Académie des Siences. De wetenschappelijke revolutie leidde tot optimisme. De mens was niet het centrum van de schepping, maar bleek grote mogelijkheden te hebben door zijn kennis. De wetenschappelijke revolutie van de 17e eeuw vormde de opmaat voor de verlichting in de 18 eeuw.

 

Samenvatting Hoofdstuk 7              De tijd van pruiken en revoluties

1700 tot 1800

  • Ook bekent als de eeuw van de verlichting, de 18e eeuw.

 

Paragraaf 1    De verlichting

 

Volgens Adam Smith is het voor iedereen uiteindelijk het beste als alle mensen op een verstandige manier hun eigen belang nastreven. Het eigenbelang is als een onzichtbare hand die steeds meer welvaart brengt. Dit gebeurt volgens Smith via  de wet van vraag en aanbod. Als de vraag naar een product het aanbod overtreft, stijgt de prijs, waardoor ondernemers worden gestimuleerd er meer van te maken. Zodra het aanbod de vraag overtreft, daalt de prijs of gaat de kwaliteit omhoog. Om de verkoop aan de gang te houden, moeten ondernemers hun prijzen verlagen of betere producten leveren. De overheid moet zich niet bemoeien met handel en nijverheid, dan werkt het mechanisme van vraag en aanbod niet meer. Het rationeel denken van Smith is typerend voor de verlichting in de tijd van pruiken en revoluties.

 

Verlichting: beweging die meende dat met de rede alles kan worden verklaard en dat een op de rede gebaseerde samenleving opgebouwd moest worden

 

Tijd van pruiken en revoluties: zevende tijdvak (1700 tot 1800)

 

In de 18e eeuw werd alles onderwerp van onderzoek, niet alleen de natuur, maar ook godsdienst, politiek, sociale verhoudingen en de economie. Verlichte denkers waren ervan overtuigd dat kennis en rede superieur waren aan traditie en geloof. Rationalisme leidde tot vooruitgang.

 

Sociale verhoudingen: verschillen, overeenkomsten en onderlinge betrekkingen tussen groepen in een samenleving

 

Verlicht denken: volgens de ideeën van de verlichting

 

Rationalisme: toepassing van redelijkheid, gebruik van gezond verstand

 

De verlichting begon aan het eind van de 17e eeuw in Engeland en Nederland waar veel vrijheid bestond en er boeken gedrukt konden worden, zonder vervolgd te worden. Parijs werd in de loop van de tijd het centrum. Frans was de voertaal van ontwikkelde mensen in de hele westerse wereld. Aanhangers van de verlichting wilden de mensheid gelukkiger maken door ontwetendheid te bestrijden en kennis uit de wereld bijeen te brengen en door te geven. (de Encyclopédie).

 

Westerse wereld: landen en gebieden met een oorspronkelijk uit West-Europa afkomstige cultuur, zoals West-Europa zelf, de VS, Australië en Nieuw-Zeeland (ook wel bekend als het Westen)

 

De Franse schrijver Voltaire keerde zich ook tegen het idee dat God zich voortdurend met de wereld bemoeit. Dat dee was volgens hem in strijd met de rede en met de wetten van de natuur. Voltaire was geen atheïst, maar een deïst.

 

Atheïst: persoon die aanneemt dat er geen god bestaat

 

Deïst: persoon die aanneemt dat een god de wereld heeft gemaakt, maar zich er niet meer mee bemoeit

 

Verlichte denkers ontwikkelden nieuwe politieke ideeën. John Locke stelde dat koningen en regeringen hun macht niet hebben ontvangen van God, maar van de burgers. Het was de taak van de overheid om natuurlijke rechten van de burgers te beschermen. Tot die mensenrechten behoorden het recht op leven, vrijheid en bezit. De overheid stond niet boven de wet. De burgers mochten een regering en een vorst vervangen als die niet meer hun instemming hadden. Volgens de driemachtenleer van Montesquieu moeste het parlement wetten vastellen, moest de regering de wetten uitvoeren en moesten onafhankelijke rechters hun naleving controleren. Rousseau werkte het begrip volkssoevereiniteit uit. Hij stelde dat in een democratie het volk zijn soevereiniteit overdroeg aan een volksvergadering. De besluisten van de volksvergadering waren dan de uitdrukking van algemene wil.

 

Mensenrechten: rechten waarop ieder mens aanspraak kan maken

 

Driemachtenleer: theorie van Montesquieu over een staatsvorm met drie gescheiden machten(trias politica): de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht

 

Volkssoevereiniteit: het hooggste gezag berust bij het volk, dat de staatsmacht toevertrouwt aan een (gekozen) regering

 

Soevereiniteit: opperste macht

 

Rousseau vondt dat de mens van nature goed was. Onnatuurlijke sociale verhoudingen bedierven volgens hem de goedheid die van nature in ieder mens zit. Vrijheid en gelijkheid gingen verloren toen het eigendom ontstond.

 

Paragraaf 2    Het ancien régime

 

De Franse economie maakte in de 18e eeuw een indrukwekkende groei door. De gegoede burgerij werd er rijk van maar Frankrijk bleef een standenmaatschappij. Er werd vastgehouden aan het absolutisme en de adel versterkte deze positie, ten koste van de burgerij. In 1789 verscheen er in Frankrijk een pamflet met een tekening die de toestand onder het ancien régime goed weergaf.

 

Ancien régime: de oude orde in samenlevingen, voorafgaand aan democratische revoluties

 

Voltaire ging in 1750 in op de uitnodiging van Frederik II de Grote om in het Duitse Versailles te komen wonen. Frederik beschouwde het koningschap niet als goddelijk recht. Hij wilde domheid en vooroordelen in zijn land bestrijden. ‘Ik moet mijn onderdanen verlichten, hun manier en moraal ontwikkelen en ze zo gelukkig mogelijk maken.’ Deze manier van regeren wordt verlicht absolutisme genoemd. Boeren en burgers moesten toch veel belasting betalen. Frederik wilde de adel niet tegen zich in het harnas jagen, daarom bleef de adel vrijgesteld van belastingen.

 

Verlicht absolutisme: systeem waarbij een vorst de absolute macht heeft en verlichte hervormingen van bovenaf invoert

 

In 1702 overleed stadhouder Willem III kinderloos. De regenten hadden in Nederland weer het alleen voor het zeggen. Ze hoefde zich aan niemand te verantwoorden en werden niet gecontroleerd. Een groeiende corruptie was het gevolg. De bloeitijd van de Republiek was voorbij en ze had torenhoge schulden. In 1747 trokken Franse troepen de Republiek binnen, waarna het volk overal de straat op ging en om Oranje riep, net als in het Rampjaar 1672. De Friese stadhouder Willem IV werd in alle gewesten tot stadhouder benoemd. Het stadhouderschap werd erfelijk verklaard en de stadhouder kreeg bijna overal het laatste woord bij de benoeming van bestuurders. De Republiek begon op een monarchie te lijken.

 

Paragraaf 3    De democratische revoluties

 

In 1763 kwamen de 13 Britse kolonies in Noord-Amerika in botsing met hun moederland. De Amerikanen wilden geen belastingen betalen, zolang ze niet waren vertegenwoordigd in het Britse parlement. In 1774 werd het Continentaal Congres op gericht waarin alle kolonies vertegenwoordigd waren. In 1775 brak er de Amerikaanse Onafhankelijksoorlog uit tussen de kolonies en Groot-Brittanië. Juni 1776 werden er 5 leden aangewezen om de onafhankelijkheidsverklaring te schrijven. Deze periode wordt ook wel Amerikaanse Revolutie genoemd. Op 4 juli verklaarden de 13 kolonies zich onafhankelijk. In 1783 erkende Groot-Brittanië de onafhankelijkheid van de VS. De VS nam hierna de eerste geschreven grondwet ter wereld aan en werden een rechtsstaat. Aan de grondwet werd een bill of rights toegevoegd. Hierin stonden de grondrechten van Amerikaanse staatsburgers.

 

Moederland: land met koloniale bezittingen

 

Amerikaanse Revolutie: opstand van de 13 kolonies in Noord-Amerika tegen Groot-Brittannië, waarbij de VS ontstonden ( 1775 tot 1783)

 

Grondwet: wet waarin staat hoe een land geregeerd wordt en wat de rechten en plichten van de burgers zijn

 

Rechtsstaat: staat waarin de rechten en plichten van de burgers en overheid in wetten zijn vastgelegd

 

Grondrechten: basisrechten voor alle burgers, vastgelegd in een grondwet

 

Staatsburger: iemand die burgerrechten in een staat heeft

 

De democratische Revolutie sloeg van Amerika over op Nederland. Na 1786 verjoegen gewapende patriotten, Nederlandse democraten, in meerdere steden de regenten en installeerden een democratisch bestuur. In 1787 maakte de koning van Pruisen een einde aan de patriottenopstand. Duizenden patriotten vluchten naar Frankrijk. In 1794/1795 keerden ze terugmet het Franse revolutionaire leger en riepen de Bataafse Republiek uit. In 1798 nam de Nationale Vergadering een democratische grondwet aan en maakte van Nederland een eenheidsstaat. In 1806 maakte Napoleon een eind aan de Bataafse Revolutie en maakte van Nederland een koninkrijk met als koning Lodewijk Napoleon, zijn broer. In 1810 werd Nederland ingelijfd bij Frankrijk. In 1813 werd Nederland bevrijd en weer een monarchie en eenheidsstaat.

 

Democratische Revolutie: ingrijpende politieke verandering, waarbij een democratische grondwet wordt ingevoerd

 

Eenheidsstaat: staat met één hoogste gezaghebber, waaraan lagere organen ondergeschikt zijn

 

Bataafse Revolutie: democratische revolutie in Nederland die leidde tot het ontstaan van de democratische Bataafse Republiek (1794 tot 1799)

 

Frankrijk steunde de Amerikanen tijdens de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog, om Groot-Brittanië dwars te bomen. De staatschuld liep hoog op. De adel, geestelijkheid en hoge burgerij weigerden om meer belasting te betalen zolang ze geen invloed kregen op de besteding van dit geld. In 1788 riep Lodewijk XVI de Staten-Genraal bijeen. Mei 1789 werd dit in Versailles verwezelijkt. De derde stand riep zichzelf tot Nationale Vergadering uit door oneingheid van stemmen.

 

Op 14 juli nam een menigte de Bastille in. Ook wel het begin van de Franse Revolutie. De revolutie verspreidde zich sel over geheel Frankrijk. De Nationale Vergadering schafte alle voorrechten voor adel en de geestelijkheid af. Alle burgers zouden in het Nieuwe Frankrijk dezelfde rechten hebben. In augustus werd de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger aan. Om financiële problemen op te lossen, werd de het bezit van de kerk onteigend en verkocht.

 

Franse Revolutie: democratische revolute waardoor Frankrijk een constitutionele monarchie en later een republiek werd (1789 tot 1799)

 

In 1791 bracht de Nationale Vergadering een grondwet tot stand in Frankrijk, die Frankrijk een consitutionele monarchie maakte. In 1792 groeiden de geruchten dat Oostenrijk en Pruisen samen met Franse edelen de oude orde wilden herstellen. De Wetgevende Vergadering verklaarde in april 1792 de oorlog aan Oostenrijk, en zijn bondgenoot Pruisen. Door een Franse nederlaag barstete de woede in Parijs weer los. De koning werd afgezet en nieuwe verkiezingen werden uitgeschreven.

 

In 1792 werd Frankrijk tot republiek uitgeroepen. Na de koningsmoord sloten, Spanje, de Republiek en Groot-Brittannië zich aan bij de oorlogscoalitie tegen Frankrijk. Radicale revolutionairen kregen onder de leiding van Robespierrehet volledig voor het zeggen. Robbespierre werd onthoofd en de volksinvloed werd teruggedrongen. De onrust bleef echter in Frankrijk bestaan. In 1799 greep generaal Napoleon de alleenheerschappij. Hij wist grote delen van Europa aan zich te onderwerpen. In 1812 werd hij teruggeslagen door Rusland. In 1813 was hij officieel en definitief verslagen.

 

Radicaal: fanatiek, met de wil tot grondige verandering

 

Paragraaf 4    Kolonialisme en slavernij

 

De trans-Atlantische slavenhandel kwam aan het begin van de 16e eeuw op gang toen Spaanse en Portugese kolonisten zwarte slaven uit Afrika haalden en te werk stelden in Amerika. Ook Nederland deed mee aan de slavenhandel toen er een tekort was aan arbeidskrachten in Brazilië op suikerrietplantages. De Portugezen en Britten verscheepten de meeste slaven.

 

Trans-Atlantische slavenhandel: handel in zwarte Afrikaanse slaven tussen Afrika en Amerika

 

De trans-Atlantische slavenhandel was onderdeel van de driehoekshandel tusen Europa, Afrika en Amerika. In Afrika kochten Europeanen slaven, deze slaven werden naar Amerika gevaren. In Amerika werden ze verkocht, met de opbrengst van deze verkoop werden plantageproducten gekocht, die weer naar Europa gescheept werden. De slaven waren eigendom van hun eigenaar, de plantage-eigenaren deden met de slaven wat ze wilden. Opstanden werden sterk onderdrukt door de blanken.

 

In de 18e eeuw ontstond het abolitionisme. In 1787 richtten abolitionisten, in Groot-Brittannië, de Society for the Abolition of the Slave Trade op. In 1807 verbood de Britse regering de slavenhandel en in 1833 werd de slavernij in alle Britse kolonies afgeschaft.

 

Abolitionisme: beweging voor de afschaffing van slavenhandel en slavernij

 

In het noorden van de VS was de slavernij al voor 1830 afgeschaft. Het zuiden verzette zich hier fanatiek tegen. Om te voorkomen dat de regering in Washington de slavernij in de hele VS verbood, scheidde het zuiden zich af van de VS. Dit leidde tot de Amerikaanse Burgeroorlog (1861 tot 1865) tussen de noordelijke en zuidelijke staten. Na de overwinning van het noorden werd de slavernij ook in het zuiden afgeschaft. In 1814 had de Nederlandse regering de slavenhandel verboden. In 1863 werd de slavenhandel officieel afschaft.

 

Examenkatern                       Duitsland

1871 tot 1945

 

Paragraaf 1    Het Duitse keizerrijk(1871-1919)

 

Het koninkrijk Pruisen lag in de 18e eeuw grotendeels ten oosten van de hoofdstad Berlijn. Grote delen van Oost-Duitsland maar ook gebieden ten oosten daarvan behoorden tot Pruisen. De oostgrens lag in het huidige Rusland. Op het Congres van Wenen(1814-1815) kreeg Pruisen er grote gebieden van West-Duitsland bij. Toch was Frankrijk sterker. In de 19e eeuw groeide het Franse volk langzaam, terwijl het Pruisische volk steeds sneller toenam. Ook ging de industrialisatie van Pruisen razend snel. Duitse nationalisten wilden één grote Duitse staat. In 1870 ging Pruisen de oorlog met Frankrijk aan. Frankrijk werd verslagen. Op 18 januari 1871 riepen de Duitse vorsten het Duitse keizerrijk uit met als keizer, Wilhelm I. Deze bijeenkomst vond plaats in Versailles.

 

De Frans-Duitse oorlog(1870-1871) maakte een einde aan het Franse overwicht op het Europese continent. Het Duitse rijk was de sterktste mogendheid, maar werd omsingeld door drie andere sterke mogendheden, Frankrijk, Oostenrijk-Hongareije en Rusland. De rijkskanselier die de Duitse Politiek bepaalde, wilde geen verdere uitbreidingen, door angst van bondgenootschappen van Frankrijk met Oostenrijk-Hongarije of Rusland. Met zowel Rusland als Oostenrijk-Hongarije sloot het Duitse rijk allianties, waarbij ze beloofde elkaar in een oorlog te helpen of neutraal te blijven.

 

Vlak na 1888 kwam keizer Wilhem II op de troon, de kleinzoon van keizer Wilhelm I. Wilhelm II wilde zelf de leiding in handen hebben. Hij droomde van een Duitsland met meer macht en aanzien. In 1890 werd de rijkskanselier ontslagen. Rusland en Frankrijk werden bondgenoten, ze zouden elkaar helpen als een van hen aangevallen werd door Duitsland. Ook Groot-Brittannië werd vijand omdat Duitsland net als Groot-Brittannië een wereldimperium wilde. Om zijn macht te vergroten, bouwde Duitsland een grote oorlogsvloot, veel bracht hen dit niet op.

 

De weltpolitiek liep op niets uit dus richtte Duitsland zich op Europese continenten. De Duitse economie bleef sterk groeien, daarnaast werd Duitsland meer en meer militaristisch. De zorgen van Rusland, Oostenrijk-Hongarije en Frankrijk namen toe. Er ontstonden tweevijandige blokken in Europa. Duitsland zag dat oorlog onvermijdelijk was. Ze moesten met Rusland afrekenen, voordat deze meer geïndustrialiseerd raakte.

 

In 1914 leidde dit tot de eerste Wereldoorlog. De eerste oorlog waarbij de hele maatschappij meevocht. Doordat achterblijvers in werden gezet in de wapenindustrie, ontstond er een voedsel gebrek. Daarnaast blokkeerde de Britse vloot de Duitse havens. Het volk kwam tot uitbarsting toen de Duitse nederlaag onvermijdelijk was. Op 9 november riepen de sociaaldemocraten vanaf het balkon van het gebouw van het parlement, de Rijksdag in Berlijn, de republiek uit. Een dag later vluchtte de keizer naar Nederland en op 11 november 1918 werd de wapenstilstand gesloten.

 

Paragraaf 2    De Republiek van Weimar(1919-1933)

 

Na de Eerste Wereldoorlog werd Duitsland een parlementaire democratie. De Rijksdag kwam eerst in Weimar bijeen, hier werd de grondwet vast gesteld. Daarom werd Duitsland van 1919 tot 1933 de Republiek van Weimar genoemd. Bij de eerste verkiezingen kregen de democraten een ruime meerderheid. Toch was de democratie wankel. Veel Duitsers hadden er geen vertrouwen in. De groepen die een einde aan de democratie wilden maken hadden veel invloed. In het leger hadden conservatieve officieren uit Pruisische adel de leiding. Samen met hoge ambtenaren, industrielen, rechters en professoren moesten ze weinig van de democratie hebben. Ze wilden terug naar een staat waarin leger en bureaucratie de dienst uitmaaten en het parlement weinig te zeggen had. Daarnaast probeerde communistische en extreemrechtse groepen de democratie met opstanden en staatsgrepen omver te werpen.

 

Door het verdrag van Versailles in 1919 kreeg het vertrouwen in de democratie een harde klap. De Duitsers mochten niet meepraten over het vredesverdrag. Duitsland kreeg hoge herstelbetalingen opgelegd, moest zijn kolonies afstaan en 10 procent van zijn grondgebied. Het leger mocht nog maar klein en zwak bewapend zijn. Het contract werd door de Duitse regereing ondertekend, wat tot woede leidde bij de conservatieven en rechtsextremiste. De democraten verloren in 1920 de meerderheid bij de verkiezingen. Er kwamen twee kampen tegenover elkaar te gaan. Regeringen stonden machteloos tegenover de politieke en economische problemen.

 

In 1923 leidde de herstelbetalingen tot een politieke en economische crisis. De betaling ging niet snel genoeg waardoor Franse en Belgische troepen het Roergebied introkken en Duits materiaal weghaalde. Er werd uitgeroepen tot staking. Om dit te kunnen betalen liet Duitsland geld bijdrukken. De inflatie liep uit de hand. Om een einde aan de economische puinhoop te maken, staakte de regering haar verzet tegen de gealieerden. De woede kwam weer opzetten. Hitler probeerde hier gebruik van te maken en een staatsgreep plegen. Op 8 november schreeuwde hij dat hij de volgende dag en mars naar Berlijn zou beginnen, om daar de macht te grijpen. Hitler werd opgepakt. In de gevangenis schreef hij zijn boek, Mein Kampf. Hij besloot legaal, dus zonder staatsgreep de macht te grijpen.

 

Vanaf 1924 had Duitsland stabiele regeringen en een bloeiende economie. De leiders van de Weimar-Republiek probeerden met een vreedzame politiek weer aanzien in Europa te krijgen. Vanaf 1929 ging het mis. Doormiddel van Amerikaanse leningen was de Duitse economie weer stabiel geworden. Dit maakte Duitsland afhankelijk. Na de beurskrach in de VS, werden de leningen teruggetrokken waardoor de Duitse economie instortte, de crisis die volgde leidde tot politieke chasos. In de grondwet was geregeld dat de president in geval van nood de democratie tijdelijk opzij kon zetten. De conservatieve president maakte hier gebruik van om minderheidskabinetten te benoemen die zonder goedkeuring van de Rijksdag besluiten konden doorvoeren.

 

De communistische KPD won de verkiezingen, maar Hitler en zijn NSDAP profiteerden nog meer van de politieke en economische chaos. Mensen gingen geloven dat Hitler de enige was die hen uit de ellende kon verlossen. Hij zou Duitsland op de kaart zetten waar ze recht op hadden. Hij werd gesteund door een uitgebreide propoganda met moderne campagnetechnieken. De NSDAP greide uit tot een massapartij. Op 30 januari 1933 werd Hitler tot rijkskanselier van een kabinet dat verder vooral bestond uit conservatieven. Vrijwel direct begon hij met de vestiging van een totalitair regime waarin zijn macht door niets beperkt werd.

 

Paragraaf 3    Nazi-Duitsland(1933-1945)

 

Toen Hitler de macht had overgenomen begonnen de nazi’s met de opbouw van een totalitaire staat waarin de hele staat hun ideeën moest overnemen. Er kwam een gehieme politie, de Gestapo, om tegenstaners van het regime op te sporen en uit te schakelen. Daarnaast kwam er een minister van propoganda, Goebbels. Op 10 mei 1933 werden in Duitse steden grote brandstapels opgericht voor de verbranding van linkse, joodse en andere ‘schadelijke’ boeken. Het propagandaministerie controleerde de media, liet films maken en verzorgde de bioscoopjournaals en de radio-uitzendingen. Er kon alleen naar binnenlands nieuws geluisterd worden. De propaganda zorgde ervoor dat Hitler ongekend populair werd en de nazi’s steeds meer steun kregen. Ook nam de economie vanaf 1933 toe en waren er nauwelijks werklozen. Daarnaast lapte Hitler het gehate Verdrag van Versailles aan zijn laars.

 

Vanaf 1935 werden de concentratiekampen voller. De nazi’s paktten ook ‘anderen’ aan die volgens hen niet in de volksgemeinschaft pasten. Denk aan joden, homoseksuelen, Roma en Sinti en Jehova’s getuigen. De Joden waren de belangrijkste vijanden van het Duitse of ‘Arische ras’. Vanaf 1933 kwamen er honderden maatregelen tegen de joden die het dagelijks leven onmogelijk maakten.

 

Vanaf 1933 bereidde Hitler een nieuwe oorlog voor, hierdoor ontstond het economisch herstel van Duitsland. Hitler wilde van Duitsland een wereldmacht maken met absolute heerschappij op het Europese continent. Het uiteindelijke doel was dat het ‘Germaanse ras’ over het gebied van de Noordzee tot aan het Oeralgebergte, diep in Rusland, zou heersen. Begin 1938 boekte Hitler succes met de Anschluss van Oostenrijk. Oostenrijkse nazi’s hadden met Duitse hulp de macht gegrepen en hun leider Seyss-Inquart liet het Duitse leger Oostenrijk binnen trekken. Daarna dwong Hitler Tsjecho-Slowakije het Sudetenland af te staan. De Britse en Franse regering werkten hieraan mee om oorlog te voorkomen.

 

Hitler bedreigde na Tsjecho-Slowakije Polen. Twee dagen na het binnenvallen van Polen, verklaarden Groot-Brittannië en Frankrijk Duitsland de oorlog. Hitler voorkwam een tweefrontenoorlog door afspraken met Stalin te maken. In het voorjaar van 1940 volgden Denemarken, Noorwegen, Nederland, België en Frankrijk. In de zomer van 1940 overheerste Hitler het Europese continent tot aan de Sovjet-grens. Groot-Brittannië bleef doorvechten onder leiding van Churchill. Wat tot een tweefrontenoorlog leide toen Hitler op 22 juni 1941 de Sovjet-Unie binnenviel. De Duitsers konden de Sovjet-Unie niet verslaan. In 1943 verloren ze de slag bij Stalingrad. In 1944 kwam er een doorbraak toen Amerikaanse, Canadese en Britse troepen landden in Normandië. De oorlog eindigde op 8 mei 1945, een paar dagen nadat de Russen Berlijn in hadden genomen en Hitler zelfmoord had gepleegd. Opnieuw konden de gealieerden over het lot van Duitsland gaan beslissen.

 

Alle landen die Duitsland tijdens de oorlog had verslagen werden onderworpen aan het naziregime. De bezetters werkten samen met plaatselijke autoriteiten wat als gevolg had dat de Duitsers weinig troepen nodig hadden om West-Europa bezet te houden. In Oost-Europa traden de Duitsers veel bruter op. De Poolse bewoners werden naar een deel van Polen verjaagd waar de nazi’s een schrikbewind voerden. Ze moesten dwangarbeid verrichten en kregen veel te weinig voedsel. De joden werden opgelsoten in getto’s waar ze massaal stierven door honger, uitputting en ziekten. De inval in de Sovjet-Unie leidde tot nog grootschaliger vernietiging. De nazi’s vonden dat het Jodendom en communisme nauw verbonden waren. De SS kreeg de opdracht alle joden en communisten te vernietigen. Kort na de inval in de Sovjet-Unie besloot Hitler dat ook in de rest van Europa de joden uitgeroeid moesten worden. In Polen werden vernietigingskampen ingericht waar de joden vanaf 1942 vergast werden.

 

Paragraaf 1    Het Duitse keizerrijk(1871-1919)

 

De conferentie van Berlijn(1884-1885):

Bismarck de Duitse rijkskanselier probeerde oorlog te voorkomen, door conflicten tussen Europese landen te bemiddelen. Op de Conferentie van Berlijn (1884-1885) werd afgesproken dat de koning van elgië in het hart van Afrika een grote kolonie mocht stichten maar de Congo-monding moest gedeeld worden met Frankrijk.Groot-Brittannië kreeg de Niger-monding. Ook werden er afspraken gemaakt over het in bezit nemen van nieuwe gebieden aan de Afrikaanse kusten. Volgens veel Duitse nationalisten was het voor Duitsland belangrijk omkolonies te hebben. Daarom ging Bismarck in 1884 akkoord met de stichting van kolonies in Afrika.

 

 

 

De vlootwet van 1898:

Admiraal Von Tirpitz van de Duitse vlootbouw begreep dat landen met de sterkste wapenindustrie toekomstige oorlogen zouden winnen. Ook meende hij dat landen met een sterke zeemacht superieur waren aan landen met een sterk landleger. Hij wilde dat Duitsland een sterke oorlogsvloot kreeg. In 1898 werd zijn wet door het Duitse parlement aangenomen. Von Tiritz wilde de Britten evenaren. Na de Vlootwet van 1898 kwamen er nog 4 vlootwetten. De Duitse oorlogsvloot werd steeds sterker. De Britten wonnen deze wapenwedloop op zee door nog grotere slagschepen te bouwen. In 1914 had Groot-Brittannië nog steeds de grootste en sterkste vloot.

 

De slag bij de Marne:

Toen de Eeerste wereldoorlog begon had Duitsland al 10 jaar een geheim oorlogsplan klaarliggen. Vanuit België zou het voltallige leger over de Franse noordgrens trekken. 6 weken later zouden ze Parijs veroveren. Daarna zou het leger met de trein naar het oosten reizen, om Rusland te verpletteren. 5 weken na de inval in Frankrijk zetten Franse en Britse troepen de tegenaanval in. Dit leidde tot de Slag bij de Marne. De geallieerden wisten het Duitse offensief te stoppen. De Duitsers groeven zich in ten noorden van Parijs. De loopgravenoorlog die ruim vier jaar zou duren was begonnen. Duitsland kreeg ook nog een tweefrontenoorlog omdat Rusland sneller mobiliseerde dan verwacht. Het Schieffenplan(oorlogsplan) was mislukt.

 

Paragraaf 2    De Republiek van Weimar(1919-1933)

 

De Spartakus-opstand:

Op 4 januari 1919 brak er in de Weimar-Republiek een communischtische opstand uit. De opstandelingen, ook wel Spartakisten genoemd, eisten dat de macht net als in Rusland in handen kwam van raden van arbeiders en soldaten. De regering vroeg het leger een eind te maken aan de Spartakus-opstand. Extreemrechtse ex-millitairen richtten vrijkorpsen op, gewapende groepen die los van het leger opereerden. Zij gingen de opstandelingen met grof geweld te lijf. De communischtie leiders Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht werden op 15 januari gearresteerd, gemarteld, vermoord en in het kanaal gegooid. De moorden leidden in heel Duitsland tot rellen met veel doden als gevolg.

 

Het Dawesplan:

De VS, Frankrijk en Groot-Brittannië zagen na de Roercrisis dat het in hun eigen belang was dat Duitsland er economisch weer boven opkwam. Alleen dan konden de herstelbetalingen gedaan worden. De Amerikaanse bankier Dawes kwam met het Dawesplan. De herstelbetalingen werden verlaagd, Amerikaanse banken en bedrijven leenden geld aan Duitsland, waarmee de Duitse economie weer opgang werd geholpen, Tegelijkertijd kon Duitsland zijn herstelbetalingen aan Groot-Brittannië doen. Waarmee Frankrijk en Groot-Brittannië geld aan de Amerikanen konden terugbetalen, dit hadden zij in de oorlog geleend. In 1924 werd het Dawesplan door de geallieerden en Duitsland aanvaard. De Duitse welvaart nam toe.

 

De Rijksdagbrand:

Op 5 maart 1933 waren er verkiezingen. Op 27 februari, zes dagen voor de verkiezingen, stak een Nederlandse communist het Rijksdaggebouw in brand. Hitler geloofde dat de brand het sein was voor een communistische revolutie. Om dit te voorkomen liet hij Hindenburg een noodverordering afkondigen. De grondrechten zoals de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering werd hiermee opgeschort. Communisten en sociaaldemocraten werden opgepakt en hun kranten werden verboden. Bij de verkiezingen haalde de NSDAP 43,9% van de stemmen. Hitler liet hierna de Weimar-grondwet afschaffen. Dit gebeurde door de machtigingswet, die gaf Hitler het recht om geheel buiten het parlement om te regeren. Op 23 maart keurde de Rijksdag de machtingingswet goed.

 

Paragraaf 3    Nazi-Duitsland(1933-1945)

 

De Rijkscultuurkamer:

In september 1933 werd de Rijkscultuurkamer ingesteld. Er waren zeven afdelingen, aparte kamers voor literauur, theater, muziek, radio, film, journalistiek en beeldende kunsten. Iedereen die in deze gebieden wilde werken, moest lid zijn van zo een cultuurkamer. Ze kregen richtlijnen voor hun werk, als ze zich hier niet aan hielden, werden ze uitgesloten. Joden mochten sowieso geen lid zijn. Vanaf 1935 werkten in de Duitse media en cultuur alleen nog maar nazi’s of meelopers. Daardoor was het voor de bevolking moeilijk om te achterhalen wat er werkelijk aan de hand was in Duitsland.

 

Concentratiekamp Dachau:

In 1933 werd in Dachau bij München het eerste grote Duitse concentratiekamp in gebruik genomen. De gevangenen waren rechteloos en werden door dwangarbeid uitgeput. Ook werden er gevangenen vermoord. Het kamp stond onder leiding van de SS. Het kamp werd geopend met een persconferentie en alle Duitse kranten schreven erover. De bedoeling was dat de tegenstanders bang werden. Wat werkte. Hierdoor was er nauwelijks politiek verzet in Nazi-Duitsland.

 

De Neurenberger wetten:

De Neurenberger wetten:

In 1935 kondigde Hitler in Neurenberg tijdens de jaarlijkse Rijkspartijdag belangrijke anti-joodse wetten aan. De joden waren geen Duitse staatsburgers, alleen maar onderdanen. Daarnaast werden huwelijken tussen joden en ‘Gemanen”verboden, seks tussen hen werd strafbaar. Joden mochten geen ‘Duitsbloedig’dienstmeisje in dienst hebben jonger dan 45. De Neurenberger wetten bepaalden wie joods was en wie niet. Iedereen met drie of vier voorouders met het joodse geloof was volgens de wet joods. Half-joden waren alleen joods als ze het joodse geloof aanhingen, een joodse partner hadden of het onwettige kind waren van een jood en een ‘Ariër’. In 1933 werden alle ambtenaren ontslagen die niet konden aantonen dat ze vier ‘Arische’ grootouders hadden.

De conferentie van München:

Toen Hitler in 1938 Oostenrijk inlijfde, deden de andere mogendheden niets. Het hoogtepunt van deze appeasementpolitiek werd later dat jaar bereikt op de Conferentie van München. Hitler dreigde met een invasie in Tsjecho-Slowakije als Duitsland de Duitstalige minderheid daar niet mocht beschermen. Onder Britse druk gaf Tsjecho-Slowakije toe. Hitler vond dit niet genoeg. Hij stelde hogere en hogere eisen. Frankrijk en Groot-Brittannië beloofde Tsjecho-Slowakije militaire steun. De naziminister van de luchtmacht regelde dat de Mussolini(Italië) en Daladier(Frankrijk) voor een vredesconferentie in München bijeenkwamen. De mogendheden waren het al snel eens. Duitsland mocht het Sudentenland hebben. Hitler beloofde in ruil dat hij nooit oorlog zou voeren met Groot-Brittannië. Tsjecho-Slowakije had geen andere keus dan toegeven.

 

De Wannsee-conferentie:

Op 20 januari 1942 kwamen 15 hoge Duitse ambtenaren bijeen in een villa aan de Wannsee, een meer in Berlijn. Ze spraken over de uitroeiing van de joden. De bouw van de vernietigingskampen was al aan de gang. De mannen berekenden dat er toen in Europa 11 miljoen joden leefden. Ze stelden een lijst op met aantallen joden per land en bespraken het tempo waarin de joden naar vernietigingskampen werden getransporteerd en hoe de verschillende instanties daarbij zouden samenwerken. Twee maanden na de Wannsee-conferentie kwamen de eerste treinen met joden aan in Auschwitz en andere vernietigingkampen.

 

 

 

Kenmerkende aspecten       Hoofdstuk 5

 

  • Het begin van de Europese overzeese expansie.
  • Het veranderde mens- en wereldbeeld van de renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling.
  • De hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke oudheid.
  • De protestantse Reformatie die splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg had.
  • Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat.

 

Kenmerkende aspecten       Hoofdstuk 6

 

  • Het streven van vorsten naar absolute macht.
  • De bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek.
  • Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie.
  • De wetenschappelijke revolutie.

 

Kenmerkende aspecten       hoofdstuk 7

 

  • Rationeel optimisme en ‘verlicht denken’dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving; godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen.
  • Voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme).
  • Uitbouw van de Europese overheersing, voornamelijk in de vorm van plantagekolonies en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme.
  • De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap.

 

 

 

Tijdvakken hoofdstuk 5 t/m 7

Tijdvak

 

Jaartallen

Namen

Ook bekend als

      5.      

 

1500 n.C. – 1600 n.C.

Tijd van de ontdekkers en hervormers

Renaissancetijd

 

 

      6.

1600 n.C. – 1700 n.C.

Tijd van regenten en vorsten

Gouden Eeuw

 

       7.

1700 n.C – 1800 n.C.

Tijd van pruiken en revoluties

Eeuw van de verlichting

 

 

 

 

 

 

 

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.