Samenvatting geschiedenis hoofdstuk 14 vrijheid en democratie
§1: vier de vrijheid
- Vrijheid is geen eenduidig begrip. Zo was er in het oude Griekenland een vrije democratie, maar wel met slavernij. Jongens mochten wel studeren, meisjes niet.
- Er is altijd strijd om vrijheid en vrijheidsrechten, de rechten die garanderen dat mensen vrij zijn van ongewenste bemoeienis met hu leven door personen of de staat, geweest.
- de patriotten gaven het begrip vrijheid een nieuwe betekenis. Waar eerst vrijheid ging om economische vrijheid of godsdienstvrijheid, ging het bij de patriotten om persvrijheid, de individuele vrijheid om je mening te uiten. Ook streden zij voor een representatieve democratie, gebaseerd op volkssoevereiniteit.
- Omgaan met vrijheid is lastig, wat mag je wel en niet zeggen? Ook vrijheid kent grenzen, bijvoorbeeld dat je niet mag discrimineren.
- Denkers over vrijheid:
- Eind 15de eeuw begon met anders te denken over vrijheid. Vorsten wilden hun gezag vergroten, zelfbewuste burgers pikten dit niet.
- De Opstand droeg bij aan de internationale discussie over in welk politiek systeem de vrijheid het beste gegarandeerd kon worden.
- Thomas Hobbes vond dat een vrij man iemand was, die geen beletsel bestaat om te doen wat hij wil. Maar, een onderdaan kan niet zomaar in opstand komen. Mensen zijn van nature zo slecht, dat er een sterke staatsman nodig is om de boel in goede banen te leiden,.
- John Locke vond in tegenstelling tot Hobbes, dat staatsburgers wezens met het recht op vrijheid waren die in staat waren tot rede. De maatschappij moet gebaseerd worden op een contract tussen het hoogst uitvoerend orgaan (meestal de vorst) en zijn onderdanen. Het parlement zou volgens Locke met haar wetgevende macht belangrijker moeten zijn dan de vorst. Zolang de vorst en zijn onderdanen zich aan de afspraken houden en de individuele vrijheid gerespecteerd wordt, kan een vorst prima.
§ 2: de opmars van het parlement (tot 1848)
- Eind 18de eeuw: NL republiek. Door de Verlichting kwam het volk in contact met ideeën van filosofen over vrijheid en democratie. De patriotten wilden van Nederland een democratie maken met een centralisatie van de macht, waarbij gelijkheid en vrijheid belangrijk waren. Er ontstonden organisaties waarin de burgers hun ideeën bespraken en zelf met initiatieven kwamen.
- 1795: Franse Revolutie met als belangrijkste ideeën eenheid van bestuur, scheiding van kerk en staat, gelijkheid voor de wet en vrijheid van godsdienst .
1798: met hulp van de Fransen werd Nederland een eenheidsstaat met overal dezelfde wetten en democratische rechten , zoals vrijheid van drukpers en meningsuiting, vrijheid van godsdienst, algemeen kiesrecht voor mannen, vrijheid van vereniging en vergadering.
De wetgevende macht: gekozen parlement
De uitvoerende macht: regering gekozen door parlement
Autonomie van gewesten werd afgeschaft, er kwamen departementen zonder bestuursmacht
- Tussentijdse aanpassingen: (napoleon wilde toch meer macht in Nederland)
1801: regering krijgt meer macht en het parlement minder, weer invoering van het censuskiesrecht, de vrijheid van vergadering en drukpers verdwijnt.
1805: bijna alle macht in handen van een raadspensionaris
1806: zowel de uitvoerende als de wetgevende macht ligt bij koning Lodewijk (de broer van Napoleon)
1810: Koninkrijk Nederland werd ingelijfd bij Frankrijk
- 1815: de Fransen zijn verdreven, Nederland word een monarchie, een staatsvorm waarbij een vorst het staatshoofd is. De laatste stadhouder, Willem V, werd binnengehaald als koning Willem I. Nederland en België worden samengevoegd tot het Koninkrijk der Verenigde Nederlanden.
- de monarchie van 1815:
- de koning heeft wetgevende en uitvoerende macht. Hij benoemt de 1ste kamer en de ministers die de wetten uitvoeren en hij kan regeren via Koninklijk Besluit.
- Het volk met censuskiesrecht kiest de 2de kamer en de provinciale staten. Samen met de 1ste kamer vormt de 2de kamer het parlement, dat de wetten goedkeurt.
- Provincies en steden krijgen weer bestuursfuncties, zij waren de macht kwijtgeraakt in de Bataafse Republiek.
- De ministers zijn alleen verantwoording schuldig aan de koning.
- Vrijheidsrechten komen terug (gelijke rechten, meningsuiting, vereniging + vergadering, openbare rechtspraak, godsdienst, onschendbaar in eigen woning, zonder proces geen gevangenschap)
- 1830: België scheidt zich af van Nederland, de verschillen bleken te groot
- In plaats van patriotten kwamen er nu liberalen, die stonden voor vrijheid en democratie. Overal in Europa braken rellen uit en koning Willem II was bang voor opstand in Nederland. Hij vroeg de liberaal Thorbecke om een nieuwe grondwet te maken , waarin de macht van de koning verkleint moest worden zonder de monarchie af te schaffen.
- 1848: de grondwet van Thorbecke.
- Ministeriële verantwoordelijkheid, de ministers zijn verantwoordelijk voor het beleid. Zo werd de macht van de koning ingeperkt. Ook was er koninklijke onschendbaarheid.
- de 2de kamer, de Provinciale Staten (PS) en de gemeenteraden worden rechtstreeks gekozen door het volk met censuskiesrecht via districtenstelsel. De 1ste kamer wordt gekozen door de PS.
- De kamers krijgen meer bevoegdheden, de 2de kamer krijgt het recht van amendement, het recht om wetten te veranderen en recht van Enquête
- De koning behield het recht om ministers te ontslaan of het parlement te ontbinden als deze het niet eens werden.
- Censuskiesrecht: mannen van 25 jaar en ouder die genoeg belasting betaalden
- Vrijheidsrechten werden aangevuld met vrijheid van onderwijs (recht om scholen op te richten, maar overheid betaalt alleen openbaar onderwijs) en vrijheid van vereniging en vergadering
- Verlichtingsdenkers over democratie:
- Jean-Jacques Rousseau vond dat de soevereiniteit bij het volk moest liggen. Hij zag het liefst een vorm van directe democratie. De uitvoerende macht mocht best bij een kleine groep liggen, als die maar niet ook de wetgevende macht naar zich toe trok, wat dus wel gebeurde.
- Charles de Montesquieu kwam met de trias politica, de scheiding der machten. De wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht moesten niet bij een persoon liggen. Het gehele volk moest de wetgevende macht uitoefenen. Dat kan door volksvertegenwoordiging. Hij vond het belangrijk dat de mensen zich in konden houden en mensen zich laten besturen. Het grootste gevaar voor een democratie is extreme (on)gelijkheid.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden