H 10 Waarheen, waarvoor?

Beoordeling 7.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 3071 woorden
  • 27 september 2003
  • 24 keer beoordeeld
Cijfer 7.7
24 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Religie en levensbeschouwing in Nederland in de 20e eeuw. Hoofdstuk 10. 1.1 Religie = collectieve vorm van aan god doen
Levensbeschouwing = de manier waarop mensen tegen belangrijke zaken in het leven aankijken. Gemeenschappelijk = ze willen beide een andere, betere wereld nastreven. 1.2 1.2.1
Na WOII is Nederland verlost van grote maatschappelijke problemen. algemeen kiesrecht - 1919
schoolstrijd - 1917 opgelost
uitbreiding van sociale wetgeving - 1920

Pacificatiedemocratie (vredesdemocratie, problemen in harmonie oplossen) Elke levensbeschouwende of religieuze stroming bakende haar plaats af. Zichtbaar in de media, sport, onderwijs en jeugdbeweging. Verzuilde samenleving van : socialisten, protestanten, katholieken en liberalen (neutralen). Veel kranten verbonden met zuilen, handig voor : -propaganda + - eenstemmigheid in kring te bewaren. 1.2.2
Radio: 1e radio uitzending begin jaren 20 door de HDO (hollandse draadloze omroep) vooral cultureel en informatief van aard. De HDO ging na enkele jaren, toen de populariteit voor de radio toenam, zendtijd verhuren, maar omdat de HDO niet meer kon en wilde voldoen aan specifieke eisen gingen de rechtzinnige protestanten zich als eerste interesseren voor een eigen omroep. Dit leidde uiteindelijk tot de oprichting van de NCRV in juni 1924 (nederlandse christelijke radio vereeniging) Dat men nog in datzelfde jaar de programmagegevens konden nalezen in de christelijke radio gids is een duidelijk kenmerk van het feit dat de protestanten alles in eigen hand wilden houden. Eerste uitzending NCRV in dec 1924. Katholieken zagen ook wat in het plan, geloof te verspreiden  oprichting KRO in 1925. Men wilde met hun eigen omroep de protestantse invloed in de katholieke huiskamer tegengaan. Er werd door de katholieken en de protestanten overleg met de overheid gevoerd over een omroepstelsel waarin ze alle (kat,prot,soc,lib) konden uitzenden met overheidssubsidie. Omdat er op dat moment een confessionele coalitie zetelde viel dit overleg gunstig voor de katholieken en de protestanten. Ook de socialisten ontdekten het gat in de markt en richtten in 1925 de VARA op (vereeniging van arbeiders radio amateurs) hoewel dit niet zo hartelijk ontvangen werd, omdat de meeste socialisten een nationale omroep wilden, wilde ze toch het socialistische geluid via een eigen omroep verspreiden. Eind jaren 20 gingen de SDAP & NVV formele banden met de VARA aan. Mei 1926 VPRO (vrijzinnig protestantse radio omroep) Deze omroep koos voor een uitzonderingspositie, door uitsluitend aanvullende programma’s te maken. Ook een reden hiervoor was de afkering van de zuilvorming, de meeste vrijzinnig protestanten wilden ook een nationale omroep. In 1927 veranderde de HDO in de AVRO (algemene vereeniging radio omroep, toch wel vooral liberalen). Dit kwam doordat de ‘neutraalheid’ ter discussie stond en met ‘algemeen’ dacht men een soort nationale omroep te kunnen worden. Helaas was dit niet het geval. In 1930 kwam een staatscommissie tot het zendtijdbesluit, de zendtijd werd over de 4 (AVRO, NCRV, KRO, VARA) verdeeld met ieder 20% en de resterende tijd werd over kleine omroepen verdeeld zoals de VPRO. De herindeling v/d zendtijd had ingrijpende en langdurige gevolgen  het fundament werd gelegd voor de verzuilde inrichting van het omroepstelsel, dat tot eind jaren 60 aanhield. 1.2.3
In de jaren 30 onthield de overheid zich van subsidiering en reclame via de radio was verboden. De onenigheid (felle ledenwerf- strijd) werd versterkt doordat de christelijke (KRO+ NCRV) en de niet christelijk omroepen (AVRO + VARA) van een andere zender gebruik maakten. In mei 1930 werd de ROCC opgericht en deze moest controleren of radioprogramma’s de veiligheid, goede zeden en openbare orde niet in gevaar brachten. De VARA zag bij voorbaat al problemen met de ROCC omdat de leden van de commissie allemaal liberaal of confessioneel waren. De meeste omroepen probeerde schokkende en kwetsende zaken te vermijden, maar de VARA wilde zich eigenlijk niet aanpassen. Een echt conflict tussen de VARA en overheid werd voorkomen doordat een sociaal- democraat in de commissie werd opgenomen, maar alsnog was 65% van de ‘verboden’ programma’s geproduceerd door de VARA. Toen de Duitsers binnenvielen veranderde er niet zoveel op radiogebied, door de fluwelen aanpak (volk voor zich winnen). Maar in het voorjaar van 1941 kwam de Nederlandsche Omroep, en een geheime omroep vanuit Londen, Radio Oranje. 1.3.1
De ‘doorbraak’ die op politiek gebied na de oorlog had moeten worden gerealiseerd werd evenmin op omroepgebied gerealiseerd. Na een overgangsperiode met Radio Herrijzend Nederland herstelde de verzuiling zich in1947. Op twee manieren oude manier doorbroken: - Het voormalige overheidstoezicht werd afgeschaft - De nieuwe NRU (Nederlandse radio unie) kreeg de verantwoordelijkheid voor de gezamenlijke programma’s. Televisie kreeg een gelijkwaardig omroepbestel met zendtijdverdeling, maar door de geringe programma’s, werden de jaren 50 gouden jaren voor de radio  bij christelijke omroepen veel tijd voor gesproken woord en nieuws  verkondigingswil. 1.3.2
Jaren 50 vormde in grote lijnen een stabiele periode van wederopbouw. Bloeiperiode verzuiling. Katholieken kregen mandement (brief van alle bisschoppen) waarin het lidmaatschap van onkerkelijke organisaties afgekeurd werd, en gestraft met onthouding van katholieke sacramenten. Dit heeft op lange termijn de ontzuiling vervorderd : in de jaren 60 stapten vooral katholieken massaal over naar niet-confessionele partijen. 2.2 De rechtzinnige protestanten: Iedereen was wel lid van een kerk of gelovig. Kuyper werd in 1876 leider van de anti-revolutionairen. Hij organiseerde nog een actie voor gelijke subsidiering van het bijzonder onderwijs, geen succes, maar het protestantse volksdeel werd een hechte zuil. Kuyper was voor het idee dat anti-revolutionairen een eigen kring vormden, en met de antithese (dat er een grote tegenstelling is tussen de vrijzinnige en christelijke levensbeschouwing), wilde hij bewust een tweedeling creeren. De anti-revolutionairen waren calvinistisch of ook wel rechtzinnig-protestant. Ze hoorden bij de Hervormde Kerk, waar ook veel vrijzinnige protestanten lid van waren, die in hun ogen een veel te vrije omgang met de bijbel en het geloof hadden. In 1886 maakte Kuyper met enkele andere rechtzinnigen zich los van de moederkerk = Doleantie  1892 de Gereformeerde Kerken in Nederland. Andere groep rechtzinnigen  1908 Lohman de Christelijke- Historische Unie. Deze wilde in tegenstelling tot de ARP, het geloof van Calvijn aan het gehele volk ten goede laten komen. De katholieken
Sinds de calvinistische Reformatie einde 16e eeuw, vormden de katholieken een achtergestelde groepering in Nederland. Na de liberale grondwetswijziging van 1848 werden de laatste discriminerende maatregelen opgeheven en kregen de ze volledige godsdienstvrijheid. De schoolstrijd dreef ze in een eigen zuil, terwijl ze het eerst goed konden vinden met de liberalen. Schaepman was een belangrijk persoon, die geen katholieke partij wilde. De anti-revolutionairen zagen niks in dit plan. Maar het blijkt dat de rechtzinnigen en rooms-katholieken elkaar soms nodig hadden in hun strijd tegen de liberalen, daarom werkten ze vanaf 1888 soms samen in coalitieregeringen. De katholieken wilden via overleg (synthese) het katholicisme versterken. Maar op andere terreinen hielden ze de buitendeur voor de overheid en wereldlijke invloeden gesloten  subsidiariteitsbeginsel  overheid kon bepaalde zaken (het geloof) beter aan de (verzuilde) organisaties overlaten, heeft wat weg van soevereiniteit in eigen kring van anti-revolutionairen. De socialisten
In navolgen van de idealen van de franse revolutie gaan de socialisten uit van gelijkheid & saamhorigheid tussen de mensen. Onder invloed van Marx werd midden 1800 dit ideaal een theoretische basis gegeven: saamhorigheid betekende : 1)armoede opheffen

2) naar een regering door en voor het volk streven. Armenzorg en liefdadigheid, werkte in de ogen van de socialisten niet  er moest een nieuw stelsel ( het communisme) komen ipv het kapitalisme. Domela Nieuwenhuis, werd rond 1880 de “apostel v/d arbeiders” als leider van de SDB (sociaal democratische bond) trok hij onder de socialisten veel populariteit, maar in de tweede kamer binnen de SDB barstte een strijd los over de koers, als gevolg koos Niewenhuis in 1890 de kant van de anarchistische stroming en wees parlement en verkiezingen af. In 1894 richtten 12 socialisten uit de SDB de SDAP (sociaal democratische arbeiderspartij) op. De leiding kwam in handen van Troelstra. Onder zijn leiding hanteerde de socialisten “het kiesrecht als wapen in de klassenstrijd” en niet de revolutie. Evolutie moest de klassenloze maatschappij dichterbij brengen. De eenheid was alleen nog ver te zoeken, want in haar beginjaren lag de SDAP geregeld overhoop. De discussie tussen rechtzinnige-socialisten (marxisten) en de socialisten die het wat minder strak wilden (revisionisten/reformisten) leidde in 1909 tot het vertrek van een aantal radicale partijleden, in hun ogen was een echte socialistische maatschappij alleen mogelijk door een klassenstrijd tussen arbeiders en kapitalisten. Deze mensen, waaronder dichter Herman Gorter, vonden met hun rechtzinnige opvattingen in 1909 onderdak bij een andere nieuwe socialistische partij. Liberalen. De liberalen hadden eigenlijk geen echte zuil, je kunt beter spreken van een ‘algemeen niet verzuild publiek domein.’ De liberalen beschikten namelijk in tegenstelling tot bv de katholieken en de protestanten niet over een netwerk van gelijkgezinde organisaties. Het liberalisme had ook aanhang van vrijzinnige protestanten. Liberalisme komt van libertas, wat vrijheid & onafhankelijkheid v/d staat betekent. Het individu is bij het liberalisme erg belangrijk. De rol van de staat kan daarom erg beperkt zijn, deze moest volgens de liberalen alleen een aantal grondrechten garanderen en zorgen voor openbare orde&veiligheid. Veel aanhang in de 2e helft van 1800 in welvarende kringen van bv banken, handel en industrie. De ideeën van de liberalen hebben een belangrijke rol gespeeld: In 1848 werd door toedoen van Thorbecke een nieuwe grondwet ingevoerd, en eind 1800 hebben de liberalen bijgedragen aan het oplossen van de sociale kwestie. De liberalen besteedden veel tijd aan het politieke debat, maar weinig aan de opbouw van hun eigen organisatie, dit leidde dus tot een onvoldoende uitgebreide populariteit. Bovendien waren de liberalen onderling zeer verdeeld in conservatieve en progressieve stromingen. In 1919 verloren ze veel stemmen aan confessionele en socialistische partijen. Tussen 1913 en 1918 hadden de liberalen met Cort v/d linden hun laatste liberale premier. In het tijdperk v/d verzuiling speelden de liberalen een beperkte rol. 3.1 3.1.1
De kleine mentaliteits veranderingen binnen de zuilen werden binnen de katholieke zuil aangeduid met ‘stille revolutie’. Ze speelden zich namelijk heel onderhuids af. Maar in de jaren 60 kwamen deze ontwikkelingen duidelijk aan de oppervlakte. In de jaren 50 begonnen de jaren van ‘herstel en wederopbouw’ hun vruchten af te werpen. Door de industrialisatie ontwikkelde Nederland zich van een kleinschalige economie tot een moderne industriële samenleving. Dit zien we terug in het ontstaan van: 1)de verzorgingstaat, en
2) in de schaalvergroting van het sociale leven. Beide waren van invloed op de afbrokkeling van de zuilen. Oorzaken ontzuiling: 1) Ontstaan v/d verzorgingsstaat. In de jaren 50 en 60 werd de uitbouw van het sociale verzekeringsstelsel voortgezet. Men werd minder afhankelijk van de zuil en kon nu voor zichzelf bepalen waar ze lid van werden of aan meededen. (Individualisering) Want men hoefde voor ondersteuning minder bij kerk of instelling aan te kloppen. De zuilen hadden dus minder controle op hun eigen leden. Voor veel mensen was het dus niet noodzakelijk meer om verbonden te blijven. De binding met een organisatie was minder permanent dan eerst, en de overstap naar een andere werd gemakkelijker. 2) Schaalvergroting in het sociale leven. De toename v/d welvaart had op sociaal niveau grote gevolgen, vooral op volgende terreinen; - Toename mobiliteit. Brommer en auto veroorzaakte toename mobiliteit en vakanties in het buitenland werden steeds gewoner. - Opkomst televisie. De snelle verspreiding van de televisie begin jaren 60 verruimde het blikveld van de bevolking. Op 1 jan 1964 meer dan 50% een tv. Onderwerpen die eerst taboe waren, zoals geboorteregeling en homo’s werden door programma’s de huiskamer ingebracht. Door het kleine zenderaanbod, keken mensen naar programma’s ongeacht welke zuil het vandaan kwam. Door de introductie van nieuwe normen en waarden door de tv, droeg deze dus bij aan de afbraak v/d verzuiling. - Toename aantal studenten. Verruiming v/d horizon  jongeren kwamen meer in contact met jongeren uit andere zuilen, vermindering vanzelfsprekendheid traditie en zuil-gebonden te blijven
3.1.2
Tot 1900 was onkerkelijkheid in Nederland een weinig veelvoorkomend verschijnsel. De kritiek op de kerk die er was, leidde tot nieuwe religieuze stromingen, maar niet tot onkerkelijkheid. De kerk ‘in je leven’ stond voor orde en fatsoen. Maar na 1900 nam de onkerkelijkheid snel toe, de bronnen hiervoor waren vooral het socialisme en het vrijzinnig protestantisme. De modernisering in de jaren 60 bracht de ontwikkelingen in de kerken in een versnelling. De gemiddelde Nederlander werd mondiger, kritischer en individualistischer. Contacten en informatie over anders denken, relativeerden de levensbeschouwing. Dit kwam duidelijk tot uiting in de toename van het aantal gemengde godsdienstige huwelijken. Kerk had ledenverlies, gereformeerde het minste, Kuypers leer van de antithese (grote tegenstelling) tussen heidendom en christendom heeft het lang volgehouden. Ook resulteerde de afname van de kerkelijkheid in een afname op het gebied secularisatie  godsdienstige invloed op allerlei terreinen in het maatschappelijk leven. Dit proces ( proces waarbij de maatschappij losraakt van de kerkelijke macht en van religieuze overtuigingen), liep hand in hand met het proces van ontzuiling. Ontzuiling van de katholieken
Enkele jaren nadat de katholieken via het katholiek mandement (1954) geprobeerd hadden de katholieken binnen de kerk te houden, vonden er grote veranderingen plaats, waarvan de oorzaken met name bij de katholieke kerk zelf lagen. - Het openbreken van het isolement van de katholieke regio’s. Dit ging onder invloed van de naoorlogse industrialisatie en de daarmee samenhangende urbanisatie. omdat veel mensen naar de stad trokken had de katholieke kerk steeds minder invloed, dan toen ze in geïsoleerde provincies woonden. - De clerus( katholieke geestelijkheid) verloor haar vooraanstaande positie. Door de uitbreidingen van de katholieken scholen vanaf 1950 drongen er meer leken (niet geestelijke) door tot in de zuilen. Deze toonden meer interesse voor dingen met collega’s buiten eigen zuil, waardoor overleg met andere zuilen steeds meer voorkwam. - De invloed van het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965). (een uitgebreide kerkvergadering in Rome).Onder invloed van dit concilie kwam een democratiseringsproces binnen de katholieke kerk op gang. De gevolgen van dit concilie waren dat ze de kerk ‘bij de tijd’ wilden brengen. De katholieken gingen met elkaar in gesprek, en oude gebruiken en zekerheden werden ter discussie gesteld. Hierdoor raakte de katholieke kerk in identiteitscrisis. Onder invloed van het concilie raakte de katholieke kerk midden jaren 60 in een stroomversnelling van vernieuwingen. De bisschoppen lieten de teugels wat losser, en in 1963 suggereerde W.M bekkers (bisschop van Den Bosch) dat ouders zelf moesten bepalen hoeveel kinderen ze wensten. Doordat ook andere bisschoppen voorstander van de openheid en losheid waren, werd de kerk minder een controle apparaat. De ontzuiling v/d katholieke kerk werd hierdoor dus vanuit binnenuit bevorderd. In navolging van het T.V.C werd tussen 1966 en 1970 in Noordwijkerhout het pastoraal concilie gehouden. Hier werd opnieuw gediscussieerd over vernieuwing in de kerk. Gevoelige kwestie 1970 celibaat (priester verplicht ongehuwd) moest wel versoepeld worden, want er was een tekort aan priesters. Deze opheffing zou het ambt aantrekkelijker moeten maken. De meeste katholieken stonden onverschillig tegenover de vernieuwingen. Ondanks de pogingen van de kerk, daalde het aantal leden drastisch. Het wantrouwen nam alleen maar nog meer toe, toen Rome conservatieve bisschoppen ging benoemen als reactie op de vooruitstrevendheid. Hierdoor viel de katholieke kerk uiteen in een progressief en een conservatief deel. De ontzuiling viel niet meer te stoppen. In 1966 ontdeed de Volkskrant zich van haar katholieke stempel. De KVP verloor bijna de helft van haar kiezers tussen 1967 en 1972. Deze zocht daarom contact met ARP en CHU, in 1977 als CDA de verkiezingen in. Vakbonden NKV en NVV werkte al sinds jaren 70 samen, welke in 1981 leidde tot het FNV. Getalsmatig werd de ontkerkelijking nog een beetje gecompenseerd door het hoge geboortecijfer. Ontzuiling van de rechtzinnige protestanten. Deze ontzuiling vond geleidelijk plaats, wat twee oorzaken had. 1) het protestantisme heeft een meer individuele betekenis dan het katholicisme. Het is meer een zaak van persoonlijk geweten dan van de kerk. 2) Men was binnen de R-P kring al meer beducht voor ontzuilingsgevaar van buiten. De zuil vormde een bundeling van kleine gemeenschappen, en vanaf het begin werd al voortdurend gehamerd op ‘de beginselen’. Afvalligheid kwam daardoor minder voor, maar afsplitsing des te meer. De periode 1945-1960 ‘stille omwenteling’. Veel veranderde, maar niet in de zin van kerkscheuringen zoals in 1886 (Doleantie) of 1944 toen een aantal kerken zich losmaakte v/d moederkerk. Aanhangers van deze losgemaakte kerken richten het GVP (Gereformeerd Politiek Verbond) op in 1944. Na 1960 kregen net als de katholieke kerk de protestanten te maken met allerlei vernieuwingsbewegingen. In 1962 begonnen hervormde en gereformeerde predikanten samenwerkingen tot stand te laten komen. De moeizame toenadering leidde tenslotte in 1976 tot de ‘samen op weg’ gedachte, naar 1 verenigde protestantse kerk. De toegenomen openheid leidde soms tot heftige discussies, die weer tot een splitsing met aan de rechtzinnig- gereformeerde kant een hergroepering (EO, Reformatorisch Dagblad) en aan de andere een vorming van maatschappijkritische bewegingen (deze wilden bv neo-marxistische invloeden introduceren) In de politiek probeerde tal van jonge antirevolutionairen de ARP om te vormen tot een radicale evangelische volkspartij. Openheid nam de plaats van Kuypers isolement in. De ARP ontwikkelde zich in de jaren 60 van een gereformeerde groep ‘mannenbroeders’ tot een partij van geëmancipeerde mannen en vrouwen. De aanhang van de ARP bleef in de jaren 60 redelijk stabiel, maar de hervormde CHU verloor tussen 1959 en 1972 bijna de helft van haar aanhang, gevolg van de grote kerkverlating onder de hervormden. Ontzuiling van socialisten. De socialisten zijn eigenlijk na de WO II al met de ontzuiling begonnen. In 1946 propageerde de socialisten met de ‘Doorbraak gedachte’ die inhield dat de socialisten, de katholieken en de rechtzinnig protestanten samen een grote nieuwe partij moesten gaan vormen. Hierin zou plaats zijn voor allerlei stromingen. Deze ‘doorbraak’ was een duidelijke poging om de antithese te doorbreken. Hoewel de ‘doorbraak’ mislukte maakte toch veel confessionelen de overstap naar de PvdA. In de jaren 50 werd de ontbinding in gang gezet. De banden met de NVV (soc. Vakbondver.) en de VARA werden minder formeel, en in 1959 werd de AJC opgeheven. (Jongerenorganisatie). Ook werd het laatste revolutionair-socialisme uit het programma van de PvdA gegooid en initiatief en eigen verantwoordelijkheid kwamen op een belangrijke plaats. Deze aandacht ging ten koste van de centrale overheidsrol van de overheid in de economie, dat waar juist de socialisten zo voor stonden. Maar in de jaren 60 kwam de organisatorische ontzuiling echt op gang en door de totstandkoming van de welvaartsstaat waren de arbeiders eigenlijk wel gelukkig  minder interesse voor het streven naar een andere maatschappij. Verslapping interesse socialistische ideologie. In de jaren 60 namen de jongeren de traditionele normen en waarde onder vuur, kregen meer aandacht voor thema’s als de derde wereld, vrede, veiligheid, etc, en dit leidde binnen het socialisme tot een afbrokkeling van de aanhang en tot interne verdeeldheid. Een klein deel (nieuw links) wilde de beginselen en de politiek radicaliseren, maar de oude behoudende socialisten vonden dit niets en stichtten een nieuwe partij, (Democratisch socialisten ’70). De arbeiderskrant Het Vrij Volk had zich al eerder losgemaakt. De polarisatie (verscherping politieke tegenstellingen) leidde tot de vereniging van de confessionelen in het CDA. In 1994 vond opnieuw een ‘doorbraak’ plaats toen de liberalen en de socialisten een paarse regeringscoalitie vormden. De ontzuiling en groei naar het politieke midden had de partijen dichterbij elkaar gebracht.

REACTIES

H.

H.

Hee thanx veel aan gehad!

20 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.