Geschiedenis samenvatting
Paragraaf 1.1
Kenmerkende aspect: de levenswijze van jagers en verzamelaar
jagers en verzamelaar→ eerste mensen die leefde van wat ze vonden in de natuur - duidelijke taakverdeling - veel kennis nodig over het eten - kleine groepen- europa dun bevolkt want weinig voedsel voorzieningen- geen vaste woonplaats: Nomaden
prehistorie= de tijd zonder geschreven bronnen
jagers en boeren eindigt 3000 v.c.
paragraaf 1.2
kenmerkende aspect: Het ontstaan van landvouw en landbouwsamenleving.
10000 v.c. ontwikkeling van landbouw, de overstap duurde duizenden jaren.
ontstond in midden oosten (syrië,irak) het werd de vruchtbare halve maan genoemd want: het was daar erg vruchtbaar en op de kaart ziet het eruit als een halve maan
8000 v.c. ontstond veeteelt (schapen, geiten en zwijnen)
overgang heeft te maken met klimaatverandering
potten werden gemaakt voor overschotten.
paragraaf 1.3
Kenmerkende aspect: het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen
bij eufraat en tigris ontstonden eerste stedelijke beschavingen en kwam de uitvinding van het schrift dus het einde van de prehistorie.
Bouwde tempels zodat ze konden bidden.
Paragraaf 2.1
Kenmerkende aspect: de ontwikkeling van wetenschap en politiek in de Griekse stadstaat.
Griekse filosofen uit klassieke oudheid: Socrates, Plato, Aristoteles.
Griekenland 10 tallen onafhankelijke (poleis) stadstaten.
Grootste Athene met half mil inwoners, eerste democratie.
Monarchie: een leider (koning).
Aristocratie: klein groepje mensen (de beste).
Oligarchie:klein groepje mensen (familie, geld).
Tirannie: alleenheerser (geweld en macht).
Democratie: bestuur waar volk beslist.
Directe democratie: 6.000 aanwezig voor geldig besluit.
Filosofen waren niet eens met democratie want alleen mensen die ergens verstand van hadden mochten beslissen.
Paragraaf 2.2
kenmerkend aspect: Het romeinse imperium en de verspreiding van de Grieks-Romeinse cultuur.
Rome was in handen van senaat (voorname families)
Tussen generaals braken burgeroorlogen uit.
Caesar maakte een eind aan de republiek en stichtte het Romeinse Keizerrijk.
Imperium in 106 n.chr zijn grootste omvang.
legioen 6.000 man
Romeinen respecteerde de overwonnen volkeren en lieten hen mee profiteren van de welvaart van het rijk.
Volken in het westen werden geromaniseerd.
Kelten zijn mensen die geromaniseerd moesten worden.
Paragraaf 2.3
kenmerkende aspect: de vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur.
Romeinen roofde griekse kunst uit griekenland en namen de Griekse beeldhouwers en architecten mee naar Rome.
Aquaducten en amfitheaters (colosseum) waren typisch romeins.
Paragraaf 2.4
Kenmerkende aspect: de confrontatie tussen de Grieks-Romeinse en de Germaanse cultuur.
Germanen zijn volkeren ten oosten en noorden van de rijn.
germanen hebben de romeinen verslagen door dat de romeinen niet georganiseerd konden vechten.
Romeinen maakte Germanen tot bondgenoten.
395 werd Romeinse Rijk in 2e gesplitst door Germaanse invallen.
Paragraaf 2.5
Kenmerkende aspect: de ontwikkeling van jodendom en christendom.
Joden-christendom= monotheïstisch
Romeinse Rijk= Polytheïstisch
313 het Romeinse Rijk was christen, andere godsdiensten werden verboden.
Christenen hebben bijbel als heilig boek.
Joden hebben Tenach als heilig boek.
Paragraaf 3.1
Kenmerkende aspect: ontstaan en verspreiding van de islam
na moord op laatst gekozen kalief kwam een andere familie aan de macht waarbij de titel overging op vader en zoon. Sjiieten kwamen in opstand en soennieten steunden de familie.
Sjiieten= grootste minderheid (andere tradities).
eeuw na mohammeds dood kwam eind aan expansie van islam door franken
Paragraaf 3.2
Kenmerkende aspect: De ontwikkeling in West-europa van landbouwstedelijke naar landbouwsamenleving.
Boeren kregen geen bescherming meer dus trokken ze naar heren die dat wel konden bieden, in ruil daarvoor gingen ze allemaal verplichtingen aan.
het domein van een heer was in tweeën gedeeld. Het ene deel, het vroonland, was van de heer. Het andere deel was van de boeren maar daar stonden wel herendiensten tegenover.
Dit was het hofstelsel.
Sommigen hadden wel 10 tallen hof stelsels, die lieten het controleren door rentmeesters.
Paragraaf 3.3
Kenmerkende aspect: Feodale verhoudingen in het bestuur.
Toen clovis stierf behoorde het grootste deel van het vroegere Gallië tot het
Frankische rijk. in 8e eeuw kreeg Karel Marteel het hele rijk in handen. zijn kleinzoon Karel de Grote breidde het nog verder uit.
In 800 kroonde de paus Karel de Grote tot keizer.
Feodale stelsel was niet gebaseerd op wetten maar op persoonlijke banden.
Koning gaf een gebied in leen aan een leenman en beloofde hem te beschermen.
In ruil hiervoor zwoer de leenman dat hij zijn leenheer zijn leven lang trouw zou dienen.
Na karel zijn dood gedroegen de leenmannen zich steeds meer als zelfstandigen machthebbers, ze gaven hun gebieden door aan hun zonen.
Later gingen zij zelf land in leen geven.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden