Geschiedenis Tijdvak 3: Hofstelsel en horigheid
Kenmerkend aspect 11: de vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarische-urbane cultuur door een zelfvoorzienende cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid.
Romeinse rijk: kent een heel duidelijk en goed georganiseerd bestuur. Dat had ook een sterk en gedisciplineerd leger. Dat romeinse rijk was een goed georganiseerde en zeer welvarende agrarische-urbane samenleving. Een samenleving dus waarbij de landbouw een belangrijke rol speelde veel mensen werkten op de landbouw agrarisch dus, maar waarbij er ook steden waren urbaan dus en in die steden daar leefde men van de nijverheid (het maken van producten en van de handel het verkopen van producten). Er kwam op een gegeven moment een einde aan dat west-romeinse rijk (door volksverhuizingen van die Germaanse stammen). Dat zorgt ervoor dat goed georganiseerde romeinse bestuur wegvalt in West-Europa. Het romeinse leger is er niet meer om mensen te beschermen daardoor raakt de nijverheid en handel in verval en daardoor trekken de steden ook weer leeg. En Europa is vanaf ongeveer 500 niet langer een agrarische-urbane samenleving maar Europa valt terug naar een agrarische samenleving (landbouw samenleving). in zon samenleving leeft dus het grootste gedeelte van de mensen van de landbouw op het platteland dus ook. Deze landbouw samenleving vanaf ongeveer het jaar 500 die werd gekenmerkt als autarkie, zelfvoorziening en door het feit dat eigenlijk iedereen in de landbouw werkte behalvede adel en geestelijken.
Boeren aan het begin van de middeleeuwen:
- Boven aan stonden zogenaamde vrije boeren. Zij hadden hun eigen stukje grond om voor hun zelf en voor hun familie op te werken.
- Daarnaast had je ook de zogenaamde horigen boeren. Zij waren boeren die bij het land van een heer hoorden. Zij mochten het land van die heer/edelman niet zonder toestemming van die edelman verlaten.
- Daarnaast was er nog de allerlaagste groep en dat waren de zogenaamde lijfeigene. Dat leek heel erg op de slavernij dat is het niet maar lijfeigenen waren boeren die gebonden waren aan de landeigenaar zelf. Ze waren dus echt zijn eigendom.
Horige boeren bij het land van de lage edelman. Vandaar de naam horige boeren. Zij mochten op een gegeven moment het land van de lage edelman niet meer verlaten.
Aan het begin van de middel eeuwen (6e, 7e en 8e eeuw) gingen steeds meer vrije boeren naar zo’n lage edelman gaan en op zijn grondgebied gaan wonen en werken. De vraag is waarom zij dit gaan doen.
Het ontstaan van het hofstelsel:
Het was namelijk helemaal geen pretje om een boer te zijn aan het begin van die middel eeuwen in die tijd van de monniken en ridders. Het was immers een helen onveilige tijd waarin er heel veel honger en armoede was. De welvaart was teruggelopen er was geen leger meer om mensen te beschermen en vrije boeren waren vaak dus overgeleverd aan de grillen van struikrovers en rondtrekkende en plunderende bendes.Dat was simpelweg gewoon geen pretje en zij gingen dus opzoek naar bescherming. Maar er was dus geen leger om ze te beschermen. De koning die was ver weg, die kennen ze ook niet. Dus zij richtten zich op de lage adel, de lokale edelman. Die kon hun namelijk bescherming bieden en die kon ook tevens ook nog eens landbouwgrond geven. En in ruil daarvoor beloofde die boeren om een deel van die oogst af te staan en om zogenaamde herendiensten te doen. Zij moesten een deel van het jaar werken voor die heer (klusjes voor hem doen). En dit hele stelsel van geven en nemen dat noemen wij het hofstelsel. Boeren kregen bescherming en landbouwgrond, de edellieden kregen deel van de oogst en herendiensten in ruil.
Indeling van een domein/hof:
In het midden van zon hof daar lag het zogenaamde vroonland en dat was het gebied waarop de heer woonde en dat werd dus beheerd door de heer en dat werd onderhouden door lijfeigenen. Daar bevonden zich vaak ook een molen, werkplaats voor horige boeren en dergelijke. De horige boeren zelf die woonden op de rest van het domein: hoevenland: beheerd door de horige en vrije boeren. Daar konden zij een stukje grond en een boerderij pachten en daar konden zij dus werken en zij konden binnen dat domein gebruik maken van de opbrengsten van het land. Zo’n hofstelsel was dan dus ook sterk autarkisch, die domeinen kennen een autarkische economie (zelfvoorzienende economie). Er waren immer weinig mogelijkheden om te handelen met andere gebieden.
Het verschil tussen het hofstelsel en het feodalisme (leenstelsel):
- Feodalisme gaat vooral om politiek, iets dat hoort bij de adel. De gewone bevolking, de boeren hebben daar niks mee te maken. Die staan buiten dat feodale stelsel.
- Hofstelsel draait om economie en om de sociale verhoudingen die er dus zijn tussen die boeren en die edelman.
Geschiedenis Tijdvak 3: Christendom in Europa
Kenmerkend aspect 9: de verspreiding van het christendom in geheel Europa.
Katholieke kerk heeft een hiërarchische opbouw (dat wil zeggen dat er een hele duidelijke machtsstructuur is). De leider van de katholieke kerk is de paus. Hij wordt gezien als de opvolger van apostel Petrus, dat was de eerste bisschop van Rome. De paus die bepaalt over het beleid en beslist over geloof zaken. Onder de paus kwamen de zogenaamde bisschoppen. De katholieke wereld is opgedeeld in kerkelijke bestuursgebieden, bisdommen. En aan het het hoofd van zo’n bisdom staat een bisschop. Deze is de baas over de geestelijke in dat gebied de priesters in de parochiekerken. Ook ziet hij erop toe dat het geloof verspreid wordt en dat het gehandhaafd wordt. Die bisschop die zetelt in de stad, de kerk die daar stond zijn kerk wordt dan een kathedraal genoemd. En van daar uit ziet hij toe op het hele gebied. En onder die bisschoppen, vindt je dan weer de priesters van de verschillende parochies. Deze mensen behoren allemaal tot de zogenaamde geestelijkheid. Het zijn allemaal geestelijken. Geestelijken zijn mensen met een officiële functie in de kerk. Zij hebben de macht over de gelovigen. Simpel gezegd: zij werken dus voor de kerk.
Tegenover de geestelijken staan de wereldlijken (macht). De wereldlijke macht is de macht van de keizers, koningen en edelen over hun volk. Deze macht heeft dus vooral te maken met bestuur en rechtspraak, maar dus niets met het geloof. Er was aan het einde van de 5e eeuw een paus Gelasius die tweezwaardenleer formuleerde.
Hij vond dat de geestelijken en wereldlijke macht elk hun eigen gebied hadden waar ze overheersten en dat moest ook zo blijven. De Paus en de geestelijken die moesten zich bezighouden met het geloof terwijl de vorsten zich bezig moesten houden met het bestuur en de rechtspraak, en ze moesten zich dus niet met elkaar bemoeien. De tweezwaardenleer was heel lang het uitgangspunt geweest van zowel de paus als die van veel vorsten. Later zullen we nog zien dat dat voor grote problemen gaat zorgen maar nu eerst maar eens verder kijken naar de verspreiding van het christendom.
Het christendom groeit heel sterk vanaf 500. Eerst wordt het christendom eigenlijk een beetje teruggedrongen zeker in West-Europa door die Germaanse volksverhuizingen, maar uiteindelijk verspreid het christelijke geloof zich steeds verder uit over Europa.
Oorzaken hiervan:
- De paus werkt heel nauw samen met de west Europese vorsten en of waren vaak Karolingers (die Frankische vorsten zoals Karel de Grote). Dus de samenwerking tussen paus en Karolingische vorsten.
- Snel groeiende rijkdom van de kerk. Als je rijk bent dan heb je snel veel invloed.
- De goede organisatie van de kerk drieg ook heel erg bij aan de groei van het christendom.
Samenwerking tussen paus en vorsten:
Paus stuurden missionarissen (geestelijken die erop uittrekken om mensen te bekeren tot het christendom) door heel Europa uit om heidense volkeren (volkeren die niet christelijke waren en als jij in de ogen van iemand niet het juiste geloof hebt dan ben je in die ogen van de persoon een heiden) te kerstenen (christelijk maken). Dit deden ze om het geloof te versterken. Die missionarissen trokken van gebied naar gebied en probeerden dan de lokale heerser te kerstenen omdat het volk zo’n heerser als voorbeeld nemen en hetzelfde doen. Dit deden ze omdat ze beide voordeel hadden van die bekeerlingen, want de katholieke kerk die won een invloed door de toename van het aantal gelovigen en die konden beroep doen op de koning voor militaire steun als dat nodig was. Maar die koning andersom zag zijn heerschappij gesteund door de groeiende kerken en een goddelijke zegen. Maar die koningen zelf trokken ook uit om volkeren te kerstenen. Als ze heidense volkeren versloegen dan dwongen zij die volkeren om zich tot het christendom te bekeren. Karel de grote was daar bijvoorbeeld heel erg fanatiek in. En zo verspreidde dat christendom zich langzamerhand over Europa.
Goede organisatie van de kerk:
- Die bisschoppen hielden een heel goed toezicht in hun gebied. Die hadden vaak ook heel veel overleg en nauwe contacten met wereldlijke machthebbers in hun bisdom en dat zorgde ervoor dat de kerk echteen instituut werd waar mensen rekening mee hielden.
- Er werden ook steeds meer kloosters gesticht in de tijd van de monniken en ridders. Klooster is een plek waar monniken en nonnen zich terug trekken uit de wereld om zich volledig aan het geloof te wijden. Sommige kloosters werden heel erg rijk en kregen een rol in het feodalisme. Karel de grote maakte gebruik van die kloosters om het onderwijs in zijn rijk te versterken. Hij stichtte een aantal kloosterscholen om het onderwijs te bevorderen. Dat lukte hem. Er kwam echt weer een opleving van de cultuur en dat wordt ook wel de Karolingische renaissance genoemd.
Problemen voor het christendom:
- Christendom drong pas echt na 1000 door tot het gewone volk.
- Verspreiding bedreigd door moslims, Vikingen en Hongaren.
- Grote scheiding vindt plaats in 1054: schisma. Christendom verdeeld in Rooms-katholiek en Grieks-orthodox.
Geschiedenis Tijdvak 3: Islam
Kenmerkend aspect 10: het ontstaan en de verspreiding van de islam.
De islam betekend onderwerpen, dus zich onderwerpen aan Allah, de enige god. Zij die zich onderwerpen aan Allah noemen we moslims. De islam is dus net als het jodendom en het christendom een monotheïstische religie (een religie waarin 1 god vereerd wordt). De profeet Mohammed wordt geboren in de handelsstad Mekka 570 n. Chr. Rond 610 krijgt hij net buiten de stad een visioen. Allah spreekt tot hem. Vanaf dat moment gaat hij als profeet door het leven. De machthebbers van mekka vinden dat niets en daarom moet hij uiteindelijk de stad ontvluchten. Hij vlucht naar het noordelijke stadje medina. Met die toch die in 622 plaatsvindt daarmee begint eigenlijk de islamitische jaartelling.
Vanaf het jaar 622 verspreidt de islam zich razendsnel.
De oorzaken hiervan waren:
- Zwakke aangrenzende rijken. De grenzende rijken rond om Mohammed waren niet zo sterk, de islamieten hadden zelf hele sterke ruitenlegers. Ze hadden zelf ook echt de drang om hun geloof verder te verspreiden
- Jihad: verplichting om het geloof verder te verspreiden
- Islam werd de basis van het bestuur. De islamitische geloofsregels waren eigenlijk de regels van het bestuur. En zo kwam iedereen in dat gebied met het geloof in aanraking. Dit betekende niet dat iedereen zich moest bekeren tot de islam
- Tolerantie ten opzichte van joden en christenen
Islamitische wereld is geen eenheid. Net zoals de christelijke wereld ook geen eenheid is. Je hebt verschillende stromingen. Dat zie je al heel snel na de dood van Mohammed voorkomen. Aan de ene kant heb je de soennieten en aan de andere kant heb je de sjiieten. Het geruzie tussen deze twee groepen begint na die dood van Mohammed, want de vraag is wie zijn opvolger moet worden. De soennietische stroming begint bij de schoonvader van Mohammed, hij verklaart zichzelf als opvolger van Mohammed en de soennieten zeggen dan ook dat de leider geen directe afstammeling van Mohammed hoef te zijn. Sjiieten zeggen dat de leider wel een afstammeling van Mohammed moet zijn. Zij volgen namelijk Ali dat is de neef van Mohammed, en dat zou de enige rechtmatige opvolger van Mohammed zijn. De sjiieten nemen na de soennieten de macht over. Zij hebben de macht ook een hele tijd in hun handen.
De islam komt in conflict met de christelijke wereld. De moslims rukken razend snel op in de 8e eeuw richting Europa. Ze nemen Spanje en Portugal in en komen zo rond 730 aan in het Frankische rijk. Die Frankische koningen die doen er alles aan om die islamitische veroveringen te stoppen. Dat lukt ze in 732 ook bij de slag bij Poitiers. Daar wordt de macht van de islamieten gestopt, maar Spanje en Portugal blijven heel lang islamitisch en uiteindelijk zo rond het jaar 1000 roept de paus op tot de zogenaamde Reconquista (1000-1492). De herovering van Spanje en Portugal op de moslims, en in 1492 is dat gelukt. Dan wordt de laatste moslim rijken in Spanje verslagen. Hier zitten we dan in het tijdvak van de steden en staten.
In de tijd van de monniken en ridders staat die islamitische wereld op een veel hoger niveau dan christelijk west Europa. De islamitische wereld kent een sterke wetenschappelijke bloei, en dat komt onder andere omdat de moslims een groot deel van die hellenistische wereld veroverde. Daarmee komen ze ook in aanraking met de Griekse geschriften van filosofen. De moslims gaan die oude Griekse geschriften bestuderen, vertalen naar het Arabisch, ze gaan er commentaar op geven en zo ontwikkelt ook in die ironische wereld de: natuurwetenschap, wiskunde, geneeskunde, etc. Bovendien gaan de moslims ook zelf onderzoek doen en doen ook eigen uitvindingen. Gedurende de middeleeuwen was de islamitische wereld veel verder ontwikkeld dan christelijk West-Europa.
(bron: JortGeschiedenis)
REACTIES
1 seconde geleden