Dynamiek en Stagnatie in de Republiek H1 - H4

Beoordeling 7.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 6429 woorden
  • 29 januari 2011
  • 15 keer beoordeeld
Cijfer 7.6
15 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Samenvatting geschiedenis Dynamiek en Stagnatie in de Republiek.


Hoofdstuk 1: Op de drempel van de Gouden Eeuw.


1.1 De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
In de 15e en 16e eeuw sprak men over de Nederlanden of de landen van herwaarts over. Dit was een verzameling van de verschillende staatjes of gewesten die vanaf 1400 onder het gezag waren gekomen van de hertogen van Bourgondië. De laatste hertog van Bourgondië was Karel de Stoute (1467 - 1477). Zijn dochter Maria de Rijke erfde na zijn dood alle gebieden. Maria de Rijke trouwde met de zoon van de Duitse keizer: Maximiliaan van Habsburg. Hierdoor werden de gewesten deel van het Habsburgse Rijk. Filips de Schone, zoon van Maria en Maximiliaan, trouwde met Johanna de Waanzinnige. Zij was de dochter van de Spaanse koning waardoor het Spaanse Rijk ook in bezit kwam van de Habsburgers. Filips de Schone overleed in 1506. Hij werd in 1515 opgevold door zijn zoon Karel V, die toen nog maar 15 jaar oud was.

Karel V veroverde door een aantal oorlogen ook de gewesten in het noordoosten. In 1548 werd besloten dat deze Nederlandse gewesten een ondeelbare bestuurlijke eenheid moesten blijven vormen. Men noemde deze eenheid de Bourgondisch Kreits.


Karel V was een machtig Europees vorst. Door de Europese expansie bezaten Spanje en Portugal delen van Midden- en Zuid-Amerika. Karel V was dus heerser van een rijk waar de zon nooit onder ging.

Er was geen sprake van eenheid in de Nederlandse gewesten. In elk gewest werd een ander dialect gesproken en kende men andere gewoontes en gebruiken. Ieder gewest had zijn eigen regels, wetten en munten. Velen vorsten wilden meer eenheid tussen de Nederlandse gewesten, omdat het door de verschillende wetten en regels het moeilijk was het gebied te besturen. De Bourgondische vorsten waren al begonnen met het centraliseren van de macht. De vorst moet zijn macht vanuit één plek kunnen besturen. De besluiten die centraal genomen werden, moesten gelden voor iedereen in het rijk. Deze centralisatiepolitiek bleek de instelling van de Staten-Generaal die in 1464 werden opgericht. Alle gewesten moesten afgevaardigden sturen naar deze vergadering. De Staten-Generaal werd bijvoorbeeld bij elkaar geroepen om nieuwe maatregelen toe te lichten of om goedkeuring te vragen voor het heffen van belastingen. Toen de Habsburgers vorst werden van de gewesten zetten zij deze centralisatiepolitiek voort. Echter zou dit voor grote problemen zorgen

De Staten-Generaal gaf steeds vaker geen toestemming meer voor het innen van nog meer belastingen. Ook lieten de vorsten zich steeds vaker adviseren door raadgevers die juridisch geschoold waren. Hiermee werd de politieke invloed an de adel steeds kleiner.

In 1568 kwamen de Noordelijke Nederlandse gewesten onder leiding van Willem van Oranje in Opstand tegen Filips de 2e. Dit waren de gewesten Zeeland, Holland, Utrecht, Gelderland, Overijssel, Friesland en Groningen. Deze opstand wordt ook wel de Tachtigjarige Oorlog (1568 - 1648) genoemd.

Er zijn twee oorzaken voor deze opstand:

- ontevredenheid onder de bevolking over de centralisatiepolitiek nam steeds meer toe. Filips de 2e hief steeds zwaardere, directe belastingen. De accijnzen op bier, laken en wijn waren hoog.

- Er kwam onder de bevolking steeds meer kritiek op de strenge vervolging van protestanten. Tijdens de reformatie had het protestantisme in de Noordelijke Nederlanden veel aanhangers gekregen. Filips de 2e stond alleen het katholieke geloof toe.

Het gevolg van de Tachtigjarige Oorlog was een scheiding in de Nederlanden. De Noordelijke Nederlanden versloegen de Spaanse troepen en werden onafhankelijk van het Habsburgse Rijk. Zij vormden vanaf de jaren tachtig van de 16e eeuw de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.


1.2 Hollandse boeren en moedernegotie.
In het midden van de 16e eeuw woonde al bijna de helft van de bevolking van de Nederlanden in de stad. Nederland was dus al behoorlijk verstedelijkt. Dit komt door de belangrijke rol van landbouw in de economie.

De economie van de 17e eeuw groeide erg sterkt. Deze eeuw wordt daarom ook wel de Gouden Eeuw genoemd. De ontwikkeling is opmerkelijk, want de economische positie van de Noordelijke gewesten is nooit bepaald sterk geweest. Pas rond de overgang van de 15e naar de 16e eeuw kwam een duidelijke economische groei op gang. Steden als Brugge en Gent die in de Zuidelijke gewesten lagen hadden handelscontacten met Engeland, Frankrijk, Italië en het Oostzeegebied. In de loop van de 16e eeuw werd Antwerpen het belangrijkste handelscentrum. Leiden, destijds de grootste stad in de Nederlanden, telde rond 1526 maar veertienduizend mensen, terwijl Antwerpen wel vijftigduizend inwoners telde. Voor de armoede positie van Holland kunnen drie redenen worden genoemd.


- De landbouwgrond was niet geschikt voor grootschalige graanverbouw. De meeste boeren produceerden zelf niet voldoende om ervan te kunnen leven. Holland moest het graan dus invoeren uit andere gebieden. Daaraan was men veel van de eigen inkomsten kwijt, zeker omdat de graanprijzen in Europa tussen 1480 en 1540 flink zijn gestegen.

- Het gewest Holland kreeg regelmatig te maken met overstromingen. Landbouwgrond kwam daardoor voor langere tijd onder water te staan.

- De steden in Holland waren in vergelijking met Vlaamse en Hanze steden klein en economisch niet erg ontwikkeld.

Toch groeide de bevolking in het gewest Holland snel. In 1514 telde het gewest Holland al 275.000 inwoners, 100 jaar later waren dat er al 672.000 Hoe kwam deze groeiende bevolking aan eten?

Britse demograaf en econoom Thomas Malthuis stelde dat de bevolking niet verder kan groeien wanneer er onvoldoende landbouwgrond beschikbaar is. Want te weinig grond betekent te weinig voedsel en dus honger. Zou de bevolking zo snel groeien dat de landbouw niet voldoende voedsel kan produceren, dan was er sprake van zogenaamde malthusiaanse spanningen. Door hongersnood en epidemieën zou de bevolkingsomvang weer afnemen. Toch was er van malthusiaanse spanningen geen sprake in de Republiek.

In de 14e eeuw trokken Hollandse kooplieden voor het eerst naar het Oostzeegebied. Vanaf de dunbevolkte landen rondom de Oostzee importeerden Holland graan waarmee ze de groeiende bevolking wisten te voeden. Het graan in deze landen was laag in vergelijking met de graanprijzen in andere Europese landen. De graanhandel met de Oostzee was van zo’n groot beland voor de bevolking van de Nederlandse gewesten, dat men deze ook wel de moedernegotie noemde. Halverwege de 16e eeuw kon met het graan dat via Amsterdam binnenkwam de bevolking van de Nederlandse steden gevoed worden, het overige graan werd doorverkocht. Amsterdam was in het midden van de 16e eeuw de graanmarkt van de Nederlanden geworden.

Toename van de Hollandse schepen in het Oostzeegebied leidde tot spanningen met Hanzesteden. Deze steden hadden zich in de Middeleeuwen verenigd om samen sterker te staan in de handel met het Oostzeegebied. Maar vanaf de 15e eeuw konden zij de concurrentie met de Hollandse handelaren niet meer aan. Er werd geprobeerd om met geweld de Hollanders uit de het Oostzeegebied te weren, en het Hanzeverbond kreeg de koning van Denemarken zelfs zover dat hij de Hollandse schepen extra veel tol liet betalen bij het passeren van de Sont. Uiteindelijk lukte het niet om de Hollanders uit het Oostzeegebied weg te houden. De vrede van Spiers in 1544 stond de Hollanders toe om naar het gebied te gaan zonder dat zij meer tol moesten betalen.

Wat waren de effecten van de handel in graan uit het Oostzeegebied?

- De Hollandse landbouw werd e meest efficiënte van Europa. Holland beschikte over gewilde handelsproducten. Gras, maar ook handelsgewassen zoals vlas, koolzaad en hennep waren erg gewild. Vlas en hennep werden verwerkt tot textiel of touw, en uit koolzaad kon olie gemaakt worden. Boeren schakelden over naar zuivelproductie (kaas en boter) en vetweiderij ( het laten grazen van vee op een weide om het vervolgens te slachten). De meeste boeren specialiseerde zich en investeerden geld in hun bedrijfjes. De landbouwbedrijfjes waren dus kapitaalintensief en gecommercialiseerd.

- In de middeleeuwen waren er waterschappen gebouwd om de landbouwgrond te beschermen. Deze organisaties zorgden voor de aanleg en het onderhoud van dijken.


- Hollandse handelaren vervoerden producten als textiel, zout en wijn vanuit Zuid-Europa naar de Nederlanden, en vanuit de Nederlanden werden deze producten doorverkocht naar het Oostzeegebied.

- Haring bleek een geliefd product in het Oostzeegebied, waardoor de haringvisserij groeide. Door de haring in tonnen met zout te doen bleven ze langer houdbaar en dus beter verhandelbaar.

- In de landbouw was door commercialisering minder mensen nodig. Steeds meer boeren verhuisden van het plattenland naar de steden om daar werk te zoeken. Dit proces noemen we verstedelijking of urbanisatie.

De graanhandel had vooral effecten op Holland en de gebieden rond de Hanzesteden. In de andere gewesten van de Republiek bestonden vaak nog wel de traditionele landbouwgemeenschappen.


1.3 Trafieken en pakhuizen.

Door bevolkingsgroei en commercialisering van de landbouw groeide in de 15e en 16e eeuw de textielnijverheid. Door de groeiende bevolking was er meer vraag naar kleding. Aan het eind van de 16e eeuw liep de textielnijverheid in Holland weer terug. Scheepvaart en de scheepsbouw maakten gouden tijden door. Voor de handel op de Oostzee en met Zuid-Europa waren veel schepen nodig. Kooplieden investeerden vaak samen in de bouw van een schip. Door dit systeem, partenrederij, waren de financiële risico’s verspreid. Met name in Amsterdam, Dordrecht, Haarlem, Edam, Hoorn en Enkhuizen vestigden zich scheepswerven. In de 16e eeuw was dat met name een type zeilschip, het karveel. De handelaren brachten met hun zeilschepen ook verschillende ruwe grondstoffen naar de steden. Vele daarvan werden eerst bewerkt in trafieken tot eindproducten, voordat ze weer doorverhandeld werden.

In de Middeleeuwen was in veel Europese steden de nijverheid in handen van de gilden. Een gilde was een organisatie die opkwam voor mensen met hetzelfde beroep. Je mocht alleen een beroep uitoefenen als je lid was van een gilde. De gilden in Hollandse steden hadden echter niet zo’n machtige positie als in de Zuidelijke gewesten. Er waren veel zelfstandige nijverheidslieden die zelfstandig werkten.

In de 16e eeuw stonden veel Hollandse en Zeeuwse steden in de schaduw van Antwerpen. In Antwerpen was er aan het begin van de 16e eeuw een wereldeconomie ontstaan. Rond 1500 kozen de Portugezen ervoor om de specerijen die zij uit Azië haalden vanuit Antwerpen te verhandelen. Langzaam maar zeker nam Amsterdam aan het einde van de 16e eeuw de positie van Antwerpen over. Antwerpse kooplieden hadden minder inkomsten door de Habsburgse machthebbers bijna failliet waren gegaan door alle oorlogen die ze voerden. 1585 was een cruciaal jaar voor Antwerpen. De Spanjaarden heroverden Antwerpen, waarna Holland en Zeeland de Schelde afsloten voor scheepvaart van en naar Antwerpen. Hierdoor was handeldrijven vanuit Antwerpen erg moeilijk geworden. Veel kooplieden en arbeiders trokken daarom naar steden in de Noordelijke Nederlanden, en kwamen dus in Amsterdam terecht. Amsterdam had na 1585 de positie van stapelmarkt van Antwerpen overgenomen. Er ontstonden grote pakhuizen waarin de goederen konden worden opgestapeld. Zo ontstond er een redelijk constante vooraard waardoor de prijzen van producten minder schommelden.

Handelaren speelden een belangrijke rol in de stad. Zij verdienden veel geld met het inkopen van grondstoffen, het laten bewerken van deze grondstoffen en het doorverkopen van de eindproducten. Dit systeem wordt ook wel het handelskapitalisme genoemd.


De handel was in handen van een klein groepje kooplieden-regenten. Deze rijke burgers werkten met elkaar samen en verdeelden de belangrijkste baantjes onderling en binnen eigen familie. Hierdoor ontstond er een zekere eenheid, maar de Republiek bleef nog lange tijd uit verschillende stedelijke en regionale economieën bestaan door tolbarrières, handelsbeperkingen, verschillende belastingstelsel, eigen munten en de verschillende invoer- en uitvoerrechten.


Hoofdstuk 2: De Gouden Eeuw: 1585-1672


2.1 De Republiek is uniek!

De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was politiek gezien een bijzonder land. Dat komt door de volgende twee kenmerken:

- Er was weinig eenheid tussen in de Nederlanden. De Republiek was een statenbond van grotendeels zelfstandige gewesten ( Holland, Zeeland, Groningen, Friesland, Overijssel, Gelderland en Utrecht). Ieder gewest werd bestuurd door de Gewestelijke Staten, waarin vertegenwoordigers van de adel, rijke boeren en de steden zaten. De Gewestelijke Staten stuurden afgevaardigden naar de Staten-Generaal in Den Haag. Het gewest Holland had de meeste invloed in de Staten Generaal omdat dit het rijkste gewest was, waar dus de meeste belastinginkomsten vandaag kwamen. In de Staten-Generaal werden besluiten genomen die te maken hadden met buitenlandse politiek, de defensie en het bestuur van de Generaliteitslanden (Door de Republiek veroverde delen van andere gewesten (Vlaanderen, Brabant en Limburg) die door de Staten Generaal werden bestuurd.

Deze besturingsvorm was erg uniek, want de meeste Europese landen werden vanuit één centraal punt bestuurd. In de Republiek was er juist sprake van particularisme, wat betekent dat elk afzonderlijk gewest of stad nog veel zaken op zijn eigen manier en p grond van eigen belang regelde.

- De Republiek had geen koning als staatshoofd. Het zoeken naar een koning leverde niks op, zodat er vanaf 1588 sprake was van een republiek. Das was uniek, want bijna alle andere Europese landen waren monarchieën. Veel vorsten streefden naar absolute macht. In Frankrijk was bijvoorbeeld sinds 1614 het parlement niet meer bijeengeroepen. Tot 1789 namen de Franse koningen zelf alle politieke besluiten. Maar dat de Republiek geen koning had, wil niet zeggen dat er geen bestuurders waren met aanzienlijke politieke macht. Stadhouders en raadspensionarissen hadden veel macht. Ieder gewest koos een eigen legeraanvoerder, ook wel stadhouder genoemd. De stadhouder had ook politieke macht. Hoewel de Staten de besluiten namen, was de stadhouder betrokken bij de benoeming van bestuurders van steden en gewesten. De stadhouders streden tijdens de zeventiende eeuw met de raadspensionaris van Holland om de grootste politieke macht in de Republiek. Deze raadspensionaris (ook wel landsadvocaat genoemd) was de belangrijkste adviseur van de Gewestelijke Staten van Holland. Hij leidde de vergaderingen, voerde de besluiten uit en onderhandelde met buitenlandse bestuurders. Belangrijke raadspensionarissen tijdens deze periode waren Johan van Oldenbarnevelt (1586-1618) en Johan de Witt (1653-1672)



2.2 De nieuwe Hollandse boer.

Aan het einde van de 16e eeuw veranderde de landbouw. Hollandse boeren werden zeer succesvol in hun bedrijfsuitvoerig en droegen bij aan de hoge welvaart van de Republiek. De landbouwsector was nauw verbonden met de handel en de nijverheid. Nieuw aan de Hollandse boeren was dat zij zich vanaf de 16e eeuw specialiseerden in de verbouw van handelsgewassen en durfden te investeren in hun bedrijf. Zij werden dus echte commerciële ondernemers.

Republiek haalt goedkoop graan uit Oostzeegebied  bevolking kan gevoed worden  boeren in Holland specialiseren zich op verbouw gewassen  vraag naar luxe gewassen omhoog  producten verbouwen die in de nijverheid gebruikt konden worden.


In het westen en noorden van de Republiek waren geen keuterboeren meer te vinden (boer met weinig grond die in loondienst moest om rond te komen), maar er waren allen nog maar commerciële boeren.

Bodem in Holland niet geschikt voor akkerbouw  grasweiden  boeren specialiseerden zich in zuivelproducten.

Doordat er veel vee was, beschikten de boeren ook over voldoende mest om hun grond vruchtbaar te houden. Daarnaast probeerden de boeren de melkproductie te vergroten door de kwaliteit van de runderen te verbeteren. Vergeleken met andere Europese landen produceerde Republiek veel in de landbouw.

Vermogende burgers in de steden ontdekten dat er met de landbouw veel geld te verdienen viel. Zij investeerden daarom in grootschalige projecten die de infrastructuur verbeterden en die zorgden voor landaanwinning. Er werd ook veel geld geïnvesteerd in inpoldering (het droogmaken van meren). Een bekende droogmaking is die van de Beemster in 1612. Bij de inpoldering van het meer werd gebruikgemaakt van 43 poldermolens. Zo ontstond er een nieuw stuk landbouwgrond van 7100 ha. Niet alleen de Beemster, maar ook andere grote delen van Holland werden drooggelegd. Leeghwater was de grote man achter de inpoldering. Hij verbeterde de molens en de techniek van het inpolderen. Ten slotte werd er op grote schaal geïnvesteerd in de turfwinning. Turf werd gebruikt als brandstof en was volop in de Nederlandse bodem te vinden. Dit was weer gunstig voor de opkomst van de nijverheid, waar turf werd gebruikt als energiebron.


2.3: Bedrijvigheid in de steden.
De steden in de gewesten Holland en Zeeland groeiden enorm. Dit kwam door een vestigingsoverschot. Er verhuisden meer mensen naar de steden dan dat er mensen vertrokken. Na 1585 steeg zowel de binnenlandse als de buitenlandse vraag naar nijverheidsproducten. De binnenlandse vraag nam toe door bevolkingsgroei en toenemende welvaart. De Republiek beantwoordde de vraag door luxe producten uit Zuid-Europa, Amerika en Indië te importeren. Hierdoor groeide de nijverheid ook behoorlijk.

Stimulatie van de nijverheid in de Republiek:

¬- Er was geld beschikbaar. Je kon tegen een lage rente lenen, om dit bijvoorbeeld in een bedrijf te investeren. Bedrijven en werkgelegenheid nam toe.

- Amsterdam groeide uit tot stapelmarkt van Europa. Veel grondstoffen werden in Amsterdam al verwerkt waardoor er trafieken ontstonden.

- exportmogelijkheden van nijverheidsproducten waren enorm. De Republiek lag gunstig aan zee.

- In 1585 waren veel ambachtslieden en handelaren uit Antwerpen naar de Noordelijke gewesten gevlucht, wat geschoolde arbeidskrachten opleverde.

- twee goedkope energiebronnen aanwezig: turf en windkracht


- Nederland had een grote vloot. Er werd in de Republiek op grote schaal schepen gebouwd. Voor de bouwmaterialen golden lage invoerrechten.

Er kwam een nieuw soort schip: het fluitschip. Dit schip was geschikter voor de handel omdat door de vorm meer producten in het schip kon worden geladen. Hoe meer laadruimte, hoe minder schepen er nodig waren. Op die manier werd bijvoorbeeld bij de Oostzeehandel de Sonttol tot een minimum beperkt. Deze tol moest worden betaald bij het passeren van de Sont, de zeestraat tussen Denemarken en Zweden. Men berekende de hoogte van deze top op basis van het dekoppervlak van een schip. Het fluitschip was slim ontworpen, want het had een zeer smal dek, en de passage kostte dus minder.

In de steden werkten de ambachtslieden in trafieken of manufacturen, kleine werkplaatsjes, die de overgang vormden van huisnijverheid naar de latere fabrieken. Ook was er sprake van arbeidsdeling: een product werd niet in zijn geheel door één arbeider gemaakt, maar de productie werd opgedeeld in fasen.


2.4 Handel, scheepvaart en visserij

Na 1585 breidden de handel en de scheepvaart van de Republiek zich spectaculair uit. Amsterdam werd het handelscentrum van Europa, in plaats van Antwerpen. Dit werd gestimuleerd door de afsluiting van de Schelde, waardoor Antwerpen moeilijk bereikbaar was. Maar de positie van het handelscentrum was ook mogelijk door de centrale ligging van Amsterdam in Europa De koopvaardijvloot van de Republiek was de grootste van Europa en verzorgde vanuit de havens in Holland, Zeeland en langs de Zuiderzee het grootse deel van de Europese vrachtvaart. Veel schepen voeren op Frankrijk en de Oostzeelanden, waar graan, hout en zout werden ingekocht. Daarnaast voeren schepen vanuit de Republiek ook naar het Middellandse Zeegebied en het noorden van Rusland.

De handel beperkte zich niet tot Europa. De Portugezen en Spanjaarden zeilden naar Azië om specerijen in te kopen. De winsten die te behalen waren met het verhandelen van deze specerijen, maakten de koloniale handel zeer aantrekkelijk. Daarom probeerde ook Nederlandse schepen achter de handelsroute naar Azië te komen.

In 1595 bereikten voor het eerst Hollandse schepen het eiland Java. Uit de Republiek waren 249 mannen vertrokken, er waren er slechts 89 leven teruggekomen. Om risico’s zo klein mogelijk te maken gingen handelaren samenwerken in compagnieën. De eerste scheepsvaart van 1595 werd gefinancierd door 9 kooplieden uit Amsterdam. Ze leden met het aantal doden een enorm verlies, maar de winst was dat de route naar Indië nu bekend was.

In 1602 ontstond de Verenigde Oost-Indische Compagnie (de VOC). Deze compagnie kreeg van de Staten-Generaal het alleenrecht op de handel tegen oosten van Kaap de Goede Hoop.

Naast Azië waren er ook handelscontacten met West-Afrika, het Caribische gebied en de noordoostkust van Afrika. Voor de handel met deze gebieden werd in 1621 de West-Indische Compagnie (de WIC) opgericht. De handelsroute van de WIC was in de vorm van een driehoek, vandaar dat men spreekt over driehoekshandel. De WIC kwam thuis met goud, tabak en suiker, maar ook met slaven. Ook hield de WIC zich bezig met de kaapvaart. Vijandelijke schepen werden bemachtigd en de vracht werd buit gemaakt. Het grootste succes was de verovering van de zilvervloot door Piet Hein in 1628. Bij de slag in de Baai van Matanzas (bij Cuba) veroverde de WIC een aantal Spaanse schepen die grote hoeveelheden zilver hadden. Piet Hein keerde met de buit (tegenwoordig een half miljard euro) terug naar de Republiek.

Bij de handel over zulke grote afstanden kwam natuurlijk een hele organisatie kijken. Rond 1600 kwamen er in Amsterdam daarom speciale instellingen die voor de handel een belangrijke rol speelden:


- Wisselbank: hier konden mensen hun geld veilig onderbrengen of wisselen tegen andere valuta.

- De koopmansbeurs: een permanente jaarmarkt waar je informatie over de prijzen van goederen, verzekeringspremies en beurtdiensten kon opvragen

- De bank van lening: hier kon geld worden geleend.


2.5 Holland en de rest van de Republiek.
Holland en Zeeland waren de meest welvarende en toonaangevende gewesten van de Republiek. De landgewesten in het zuiden en oosten bleven economisch in ontwikkeling achter. Dit blijkt uit de volgende voorbeelden:

- De bevolking nam in vergelijking met Holland nauwelijks toe

- De verbindingen met het westen waren niet altijd goed

- De meerderheid van de bevolking was werkzaam in de landbouw, en waren grotendeels zelfvoorzienend. Een uitzondering vormden de kleine boerderijen tussen Amersfoort en Arnhem. Zij waren opgenomen in de markteconomie, omdat er hier tabak werd geteeld, wat een geliefd handelsgewas was.

- Grootschalige nijverheid kwam nauwelijks voor

Ondanks deze verschillen zijn er historici die erop wijzen dat de verschillende economische sectoren en de verschillende steden en regio’s wel samenwerkten wanneer dit nodig was. In dat geval zou er wel spraken zijn van één nationale markt.


2.6 Leven en werken in de Republiek.

Op economisch en in sociaal opzicht nam de Republiek een bijzondere positie in Europa in. In het westen van de Republiek was er een open samenleving, er waren mogelijkheden om te klimmen op de sociale ladder. De adel had niet de meeste macht, maar het waren de rijke burgers die in de Republiek de dienst uitmaakten. De bevolking kan in drie groepen worden opgedeeld:


1. 10 % maakte deel uit van de gegoede burgerij. Zij maakten in de politiek en de economie de dienst uit.

2. 25 % behoorde tot de kleine burgerij. Hieronder vallen kleine ondernemers zoals winkellieden en gegoede ambachtslieden.

3. 60 à 70 % vormde de volksklasse. Deze mensen verdienden vaak net genoeg om ervan te leven. Ouderen en wezen hadden vaak niet genoeg inkomsten om voor zichzelf te zorgen. Daarom waren er in de Republiek veel armenzorgen en liefdadigheidsinstellingen.

Regenten bleven in de 17e eeuw tamelijk nauw verbonden met de actieve handel. Ze hadden naast hun bestuurlijke functies in de stad ook nog een belangrijke leidende rol in een handelsbedrijf. De leden van de stedelijke overheden probeerden op diverse manieren de handel, de scheepvaart en de nijverheid te bevorderen.

De meeste Nederlanders woonden in kerngezinnen (gezin met ouders en kinderen). Vrouwen werkten bijna altijd mee, en met trouwde op late leeftijd, vrouwen waren gemiddeld 25 jaar. Wanneer je trouwde moest je voor jezelf en je gezin kunnen zorgen. Men was vrij in de partnerkeuze, maar koos vaak wel iemand met dezelfde religieuze en sociale achtergrond. Vrouwenarbeid was in de hele Republiek vanzelfsprekend. De vrouwen hadden in Holland de mogelijkheid om te scheiden. Na de scheiding werd een vrouw weer handelingsbekwaam geacht.

Nederlandse kustgebieden groeiden door de komst van immigranten explosief. Immigranten kwamen af op de vraag naar arbeiders en lage longen. Na 1620 kwam de grootste stroom immigranten uit Duitsland. Daarnaast vestigden zich veel Britse en Joodse immigranten uit Spanje en Portugal in de Republiek. In de Republiek heerste een relatief tolerant klimaat voor de minderheden. Er waren soms beperkende maatregelen genomen, het bouwen van een synagoge was bijvoorbeeld lang niet altijd toegestaan. Meestal verliep de opname van migranten in de steden zonder veel problemen.


2.7 De internationale situatie en de economie van de Republiek

De Gouden Eeuw valt samen met een onrustige periode. De Tachtigjarige Oorlos was bijvoorbeeld aan de gang. In de beginjaren van de Tachtigjarige Oorlog was het gunstig voor de Republiek dat Spanje tegelijkertijd ook tegen andere landen oorlog voerde. Wanneer Spanje zich concentreerde op die vijanden kon de Republiek haar strategische positie verder uitdenken.

Tussen 1609 en 1621 was het Twaalfjarig Bestand tussen Spanje en de Republiek van kracht. De twee partijen waren overeengekomen dat er tijdelijk niet werd gevochten, wat gunstig was voor de handel. In 1621 eindigde het Bestand en werd het conflict met Spanje hervat. De Vlaamse kapersvloot werd weer actief, en de handel met Spanje, Portugal en het Middellandse Zeegebied werd weer wat moeilijk. Tussen 1618 en 1648 vond de Dertigjarige Oorlog in Duitsland plaats. De textielproductie liep daar grote schade op, maar de Haarlemse textielindustrie bloeide op.

Ook de landbouw beleefde een bloeiperiode door de export naar Duitsland en de Zuidelijke Nederlanden. Toen de Dertigjarige Oorlog ten einde kwam was dit goed merkbaar. De vrachtvaart van de Oostzee in bulkgoederen liep terug.


De Tachtigjarige Oorlog werd afgesloten met de Vrede van Münster. Spanje erkende de Republiek daarbij als een soevereine staat.

De spanningen in Europa namen toe. Frankrijk en Engeland namen mercantilistische maatregelen (maatregelen die worden ingesteld door de centrale overheid om de handel te beschermen). De spanning tussen de Republiek en Engeland namen door de mercantilistische maatregelen toe. Men wilde in de Republiek iets doen tegen deze zaken omdat ze schadelijk waren voor de eigen handel. Gevolg hiervan waren de Eerste en de Tweede Engelse Oorlog (van 1652-1654 en 1665-1667)

In 1650 stierf stadhouder Willem de 2e. Er kwam geen nieuwe stadhouder. De stadhouder had een belangrijke militaire functie, maar doordat de functie nu niet werd vervuld raakte het landleger in verval. Dat werd duidelijk op 12 juni 1672. De Republiek werd aangevallen door Frankrijk, Engeland, Münster en Keulen. Het zou jaren duren voordat de schade was hersteld. Daarom is het jaar 1672 ook het Rampjaar.


Hoofdstuk 3: De Zilveren Eeuw 1672-1780


3.1 De Republiek na 1672

De Republiek had de aanval van Frankrijk, Engeland, Münster en Keulen doorstaan. De Hollandse Waterlinie (een goed uitgedacht verdedigingsstelsel, dat ervoor zorgde dat gebieden onder water gezet kunnen worden) had de Franse troepen tegen kunnen houden. En dankzij zeeheld Michiel de Ruyter was een Engelse Invasie voorkomen.

Na het Rampjaar werd de roep om een stadhouder die de militaire problemen aan kon pakken zeer groot. Willem de 3e (zoon van de laatste stadhouder) werd in 1672 door Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland en Overijssel benoemd tot stadhouder. Willem de 3e wist als legeraanvoerder de bezette gebieden weer te bevrijden en de Franse troepen terug te dringen. Johan de Witt, raadspensionaris van Holland, kreeg de schuld van de gevaarlijke situatie, en werd samen met zijn broer Cornelis de Witt in de Gevangenpoort in Den Haag opgesloten. Op 20 augustus 1672 werden ze gelyncht.

Willem de 3e werd erg populair door de redding van het Republiek. Maar de verhouding met Frankrijk bleef gespannen. Daarom wilde Willem de 3e samen met andere Europese landen een sterk blok vormen tegen Lodewijk de 14e. Dit wordt ook wel coalitiepolitiek genoemd. Maar veel regenten waren bang dat de winstgevende handel met Frankrijk door de coalitiepolitiek in gevaar werd gebracht. De Franse buitenlandse politiek werd steeds agressiever, het land stelde hogere importheffingen in en in 1685 werd het Edict van Nantes ingetrokken. Dit was in 1598 door de toenmalige Franse koning uitgevaardigd om de hugenoten (een protestantse groepering) de vrijheid te geven om hun geloof te belijden zonder dat zij gevaar liepen door de katholieken te worden vervolgd. Door dit besluit moesten de protestanten weer vluchten voor hun leven, en vluchtten daarom naar de Republiek.

Willem de 3e werd door zijn huwelijk met Mary Stuart ook koning van Engeland. Hierop verklaarde Lodewijk de 14e oorlog aan de nieuwe Engelse koning en stadhouder van de Republiek. Deze Negenjarige Oorlog begon met een bezetting van gebieden in de Zuidelijke Nederlanden. In 1697 erkende Lodewijk de 14e dat Willem de 3e koning van Engeland was. Helaas bleef de vrede niet voor lang. In 1701 brak er weer een oorlog uit met Frankrijk. Bij dit conflict kwamen verschillende Europese landen in actie tegen Lodewijk de 14e.


De Republiek was door de oorlogen in financiële problemen geraakt. Na de dood van Willem de 3e in 1702 besloten de gewesten om geen nieuwe stadhouder te kiezen, maar om een neutrale positie in te nemen. Daarmee hoopten de regenten de handel en nijverheid zo veel mogelijk te beschermen.

In 1747 werd de roep om een stadhouder weer groot. Frankrijk dreigde met een militaire aanval, en toen bleek dat de Republiek zijn leger en vloot had verwaarloosd. Alle gewesten noemde Willem de 4e als stadhouder. Daarmee werd ook besloten dat de functie van stadhouder voortaan erfelijk zou zijn. Hierdoor leek de Republiek steeds meer op een monarchie. Ook kwam er steeds meer kritiek op de macht van de stadhouders. Patriotten (tegenstanders) eisten meer invloed in het bestuur. De opvattingen van de Patriotten over het bestuur, religie, economie en sociale verhoudingen pasten bij de ideeën van de Verlichting. Ze vonden dat mensen zich meer moesten baseren op de rede, hun denkvermogen, dan op traditie en geloof. De zorgen van de Patriotten over de economie van de Republiek werden vergroot door de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784). Veel inwoners van de Republiek hadden de Amerikaanse kolonisten gesteund, die in 1775 waren opgekomen tegen het Engelse koloniale bestuur. De Republiek volgende de Amerikanen, waarna Engeland de oorlog verklaarde aan de Republiek.


3.2 De economische situatie na 1672

De conflicten met Frankrijk en Engeland in de 17e eeuw waren niet goed voor de economie. De historicus Jonathan Israel beschrijft de economische ontwikkelingen in de Republiek. Hij toont aan dat sommige sectoren met een achteruitgang te maken kregen, maar op andere terreinen er juist weer sprake van groei was. De achteruitgang was relatief. Er was nog wel een economische groei, maar minder groot dan die van Engeland en Frankrijk. Toch is de achteruitgang van de economie een groot verschil met de gigantische bloei tijdens de eerste helft van de 17e eeuw. Internationale ontwikkelingen in de 18e eeuw kunnen worden gezien als externe oorzaken voor het relatieve verval van de Republiek. Een paar van deze internationale ontwikkelingen:

- In de 18e eeuw heerste er politieke rust in Engeland en Frankrijk. Er was sprake van bevolkingsgroei, wat positief is voor de economie

- De Fransen en Engelsen bouwden hun koloniale bezit steeds verder uit. Dat was gunstig voor hun economie.

-Engeland en Frankrijk namen steeds meer maatregelen om hun economie te beschermen. Een belangrijke maatregel was de Acte van Navigatie. Deze wet hield in dat alleen Engelse schepen niet-Europese producten naar Engeland mochten verschepen. Dit schaadde de werkgelegenheid en de handel van de republiek.



3.3 landbouw en nijverheid passen zich aan
Aan het einde van de 17e eeuw was de relatieve achteruitgang in de landbouw en nijverheid goed merkbaar. De achteruitgang van de agrarische sector blijkt uit de volgende verschijnselen:

- Boeren in het westen en noorden van de Republiek hadden te maken met afzetproblemen. De concurrentie met Engeland was te groot, en doordat de lonen in de Republiek hoog waren, waren de producten relatief duur. Door oorlog gingen de belastingen verder omhoog. Dat geld werd gebruikt om de dijken in de Republiek te onderhouden.

- In de 18e eeuw brak er drie maal veepest uit in de Republiek. 80 % van het vee stierf,


In de tweede helft van de 18e eeuw kende de Hollandse landbouw eer enige groei. Dit kwam doordat de bevolking groeide. Boeren waren op zoek gegaan naar technische verbeteringen.

- arbeidskosten konden bespaard worden

- pachtprijzen daalden

- belastingdruk werd verlaagd.

Er ontstond een nieuw type boerenbedrijf: het mesterijbedrijf. De restafval van graan na het stoken van jenever werd gebruikt als goedkope voeding om varkens en runderen mee vet te mesten.

De verschillen met de landbouw in het oosten van de Republiek waren groot. In andere gewesten hadden de boeren veel minder last van de gevolgen van de economische achteruitgang. Boeren werkten op familiebedrijven die zoveel mogelijk zelfvoorzienend waren.

Ook de nijverheid had last van de economische achteruitgang. Bij sommige bedrijfstakken verliep de achteruitgang in fasen. Andere probeerden zich aan te passen an de nieuwe omstandigheden. Als eerste was dit merkbaar in de scheepsbouw en de trafieken. Maar uiteindelijk kregen alle takken van de nijverheid in de Republiek met achteruitgang te maken. ook dit kwam in eerste instantie door het hoge loonpijl in de Republiek. Maar in kleine steden speelden gilden nog een betekenis. Zij beschermden de eigen nijverheid door nieuwe concurrenten in de stad niet toe te laten. Ook werden er subsidies verstrekt aan sommige bedrijfjes. De textielnijverheid had de problemen met de hoge lonen geprobeerd op te lossen door de productie naar het platteland te verplaatsen waar de lonen lager waren. In West-Brabant en Twente was hierdoor sprake van economische groei.

Enkele bedrijfstakken bleven wel goed functioneren. Das waren de jeneverstokerijen, de papierindustrie, de suikerraffinage en de steenbakkerijen.


3.4 Handel, visserij en scheepvaart.

Engeland en Frankrijk waren grote concurrenten van de Republiek. Havensteden zoals Londen en Le Havre groeiden snel. Veel landen beschermden en stimuleerden hun eigen handel door mercantilistische maatregelen. De verschillende oorlogen waar de Republiek bij betrokken raakte was ook niet goed voor de handel, en er waren hogen kosten om de verzanding van havens en rivieren in de Republiek tegen te gaan. Toch ging de economie in de Republiek niet achteruit, maar bleef het in de 17e en 18e eeuw redelijk gelijk.

De stapelmarkt van Amsterdam verloor geleidelijk haar belangrijke positie. Door technische verbeteringen konden schepen handelsproducten sneller vervoeren over zee. Goederen werden vaker direct uitgewisseld, zonder de tussenkomst van Amsterdam. Handelaren uit de Republiek probeerden de organisatie van deze voorbijlandvaart in handen te krijgen, waardoor het verlies van de stapelmarkt werd gecompenseerd.


Veel kooplieden gingen zich bezighouden met het bank- en effectenwezen. Hierdoor ontstonden veel ‘koopman-bankiershuizen’. Bij deze banken kon geld worden geleend. Buitenlandse bedrijven en overheden werden door de lage rentetarieven aangetrokken. Er vond geld- en commissiehandel plaats, en er konden verzekeringen worden afgesloten.

De VOC begon met het uitgeven van aandelen. Beleggers op de beurs konden in de Republiek veel geld verdienen, mits de koersen goed gestemd waren. De kapitaalmarkt van Amsterdam groeide zo uit tot het financiële centrum van Europa.

Ook de WIC maakte gebruik van de lening. Ze wilden een Suriname een plantage-economie opzetten, en maakte hierbij gebruik van geleend geld dat door rijke burgers beschikbaar was gesteld. Echter was de omzet niet heel hoog door de concurrentie met Engeland en Frankrijk.

Het aantal producten waarin de VOC handelde nam toe, en ook de variatie in het handelswaar werd groter. De VOC handelde zelfs binnen Azië. Maar door deze handel moest de VOC steeds meer geld steken in bestuurlijke en militaire zaken waardoor de nettowinsten niet hoger werden. Corruptie verergerde dit.

De WIC werd in 1792 opgeheven door te weinig inkomsten en de VOC werd een aantal jaren later failliet verklaard. Ook de haringvisserij bracht minder geld op. De smaak veranderde en de vraag naar haring daalde.



3.5 Reacties op de relatieve achteruitgang
Volgens sommigen moest het belastingsysteem van de Republiek worden herzien. De belastingen waren te hoog, zeker in Holland. De belastinginning verliep via verpachting van belastingen. Met de overheid werd er een vast bedrag afgesproken, dit bedrag moesten de belastingophalers minimaal ophalen. Alles wat zij meer ophaalden was voor henzelf. De hoge lasten voor de bevolking leidden in 1747 en 1748 tot de Pachtersoproeren, waarbij de bevolking in opstand kwam tegen de belastingpachters. Maar de burgers hadden nog meer kritiek. Deze kritiek was gericht op de zelfverrijking van de regenten en de groei van het aantal immigranten. Sommige burgers hadden zich georganiseerd als Hollandse Doelisten. Door samen te werken hoopten zij een blok te kunnen vormen tegen de hechte en kleiner wordende regentenkliek. ok de Patriottien hadden nog felle kritiek op deze situatie. Onder leiding van Daniel Raap werd een pamflet met eisen opgesteld en voorgeled aan het stadsbestuur van Amsterdam. Dit had effect, het belastingpacht systeem werd afgeschaft. Vermindering van de macht van de regentenkliek zat er echter niet in.


3.6 Sociale verhoudingen
In de tweede helft van de 18e eeuw groeide de verpaupering (armoede) in de Republiek. De groep met armen werd steeds groter. Doordat de nijverheid in de steden terugliepen, verloren veel mensen hun baan. Bovendien werden producten door de accijnzen steeds duurder. Vele liefdadigheidsinstellingen hielen de armen, maar de patriotten waren van mening dat door de hulp van deze instellingen de armoede bleef bestaan. De Patriotten wilden door middel van onderwijs en werkinstellingen het armoedeprobleem oplossen.

De groep met rijke regenten werd kleiner en vormde een hechtere oligarchie. Nieuwkomers kwamen er niet of nauwelijks tussen, want de regentenfamilies verdeelden de belangrijkste bestuursbaantjes onderling. Dit gebeurde volgens een vastgelegd schema voor de verdeling van de ambten. De regenten verdienden hun geld met het beleggen in aandelen of in obligaties. Ze investeerden echter niet in de economie van de Republiek, maar bleven zitten op dood kapitaal.


In de 18e eeuw werd veranderde de rol van de vrouw. Ondanks dat de vrouw in de 17e eeuw steeds zelfstandiger was geworden, werd in de 18e eeuw vooral de nadruk gelegd op de huisvrouw. De huwelijksleeftijd steeg naar bijna 30 jaar bij het eerste huwelijk, en het aantal kinderen per huishouden daalde.


Hoofdstuk 4: Van relatieve achteruitgang naar absolute stagnatie 1780 - 1806

4.1: Patriotten komen aan de macht
De patriotten wilden economische en politieke hervormingen om de positie van de Republiek te redden. Stadhouder Willem de 5e en zijn regenten wilden hier niks van weten.

Tijdens een zeeslag in 1781 won Engeland met een overmacht aan schepen, de Republiek had te weinig financiële middelen om de positie van wereldleider in stand te houden. Door de Vierde Engelse Oorlog kwam de overzeese handel bijna helemaal stil te liggen.

De Patriotten wilden dit probleem aanpakken, en mikten hun kritiek op Willem de 5e. Het ontbrak hem aan vaderlandsliefde. Ze stelden het belang van de Republiek niet voorop, maar waren alleen maar uit op eigen belang.

De Patriotten en de Oranjegezinden kwamen recht tegen over elkaar te staan. Maar de Patriotten namen langzaam maar zeker de gewestelijke besturen over. In 1787 kwam het leger van de Pruisische koning Willem de 5e te hulp om zijn macht te herstellen. Veel Patriotten werden weer weggejaagd. Echter was dit herstel maar van korte duur. In 1792 verklaarde Frankrijk oorlog aan Willem de 5e, waarop hij in 1975 naar Engeland vluchtte. Er ontstond nu het Bataafse Republiek. Deze stond onder leiding van de Patriotten maar de inspraak van de Fransen bleef groot. In 1806 benoemde Napoleon zijn broer Lodewijk Napoleon tot koning van Holland.


4.2: Absolute achteruitgang.

De Republiek kreeg concurrentie met andere EU staten. Hierdoor ging het aandeel van de Republiek in de wereldeconomie naar beneden. Maar ook doordat kooplieden hun geld niet in de economie investeerden maar het gingen beleggen of uitlenen kwam de economie van de Republiek in een neerwaartse spiraal. Het geld wat ze met het beleggen en uitlenen verdienden werd in een luxueus leven gestopt wat later de Pruikentijd werd genoemd.

De Republiek was nog steeds geen volledige eenheid waardoor men elkaar niet steunde op financieel gebied. De Republiek had de eenheid wel nodig als tegengewicht aan concurrenten. Door de vele oorlogen die er waren geweest had de Republiek een hoge staatsschuld opgebouwd. De steden werden kleiner, de handel verliep slecht, en mensen trokken terug naar het plattenland om daar werk te zoeken. Dit proces noemen we de-urbanisatie.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.