Begrippen
Hoofdstuk 1
1.1
1. Democratische revoluties:
Grote politieke verandering, waarbij de democratie in een land wordt in gevoerd.(Met een democratische grondwet)
2. Grondrechten:
Basisrechten voor alle burgers die zijn vastgelegd in de grondwet.
3. Burgerschap:
Een burger is een inwoner van een stad/staat wanneer deze de bijbehorende burgerrechten heeft.
4. Centraal bestuur:
Gebied dat vanuit één punt wordt bestuurd. Filips II wilde dit.
5. Politiek:
Alles wat te maken heeft met bestuur en staat.
1.2
6. Verlichting:
Beweging in de 18e eeuw, gebaseerd op een filosofie. Samenleving moest opgebouwd worden met vrijheid, verdraagzaamheid en gelijke rechten.
1.3
7. Constitutionele monarchie:
Monarchie waar de Koning gebonden is aan de grondwet.
8. Politieke stroming:
Beweging die wilt deelnemen aan bestuur en regeren over de staat. Hebben bepaalde opvattingen over de juiste inrichting van de staat.
1.4
9. Industriële revolutie:
Grote verandering van productie methoden. Premiere sector wordt vervangen door secundaire sector (handarbeid door machines).
Hoofdstuk 2
2.1
1. Parlementaire stelsel:
Hier heeft het parlement de hoogste (wetgevende) macht. Men kan alleen regeren met toestemming van het parlement, wetinvoeringen gaan via het parlement.
2. Beginselen:
Uitgangspunten.
2.2
3. Antirevolutionair:
Protestantse confessionele beweging die zich tegen de beginselen van de Franse revolutie en de Verlichting keerde.
4. Ideologie:
Opvattingen over de maatschappij.
5. Emancipatie beweging:
Beweging die naar gelijke rechten streeft. Stromingen zoals feminisme, socialisme en confessionalisme.(deze was in Nederland)
2.3
6. Crisis:
Ernstige verslechtering van o.a. economie maar ook regering. Veel werkloosheid en ontevredenheid. In 1929 economische wereldcrisis tot de Tweede Wereldoorlog.
7. Propaganda:
Het verspreiden van ideeën en mensen overhalen om deze ideeën over te nemen.
8. Anarchist:
Iemand die zich keert tegen elke vorm van staatsgezag,
9. Democratie:
Demos: het volk. Krateo: regeren/heersen. Het volk mag beslissen over een regering.
Stromingen
10. Confessionalisme:
Politiekmaatschappelijke stroming die uitgaat van een geloof.
11. Socialisme:
Politiekmaatschappelijke stroming en emancipatiebeweging van de arbeidersklasse die streeft naar meer gelijkheid en gelijkwaardigheid.
12. Marxisme:
Variant van het socialisme die de opvattingen van Karl Marx volgt. *klassenstrijd tussen arbeidersklasse(proletariaat) en de bezittende klasse(bourgeoisie)
Uiteindelijk wint de arbeidersklasse en komt er een klassenloze maatschappij.
13. Katholicisme:
Godsdienst van de katholieke kerk, waarvan de paus in Rome het hoofd is.
14. Kapitalisme:
Wie bezit, heeft status. Je verdient door te werken, hoe meer je werkt, hoe meer je krijgt. Het doel is altijd om winst te maken.
15. Liberalisme:
Politiekmaatschappelijke stroming waar de vrijheden en rechten van het individu centraal staan. Streeft naar economische vrijheid en een parlementairstelsel.
16. Sociaaldemocratie:
Variant van het socialisme, die de nadruk legt op geleidelijke verbeteringen. Gericht op arbeiders, later echter op het hele volk.
Geschiedenis – samenvatting:
Hoofdstuk 1 en 2
• Thorbecke:
Thorbecke was een liberaal(Deze hadden voor 1848 niet veel invloed). Johan Rudolf Thorbecke leefde niet in een ruik gezin, maar hij werkte zichzelf omhoog, naar de top van de maatschappij. Op zijn 27e was hij hoogleraar in Gent.
Door de scheiding van Noord en Zuid van voormalig Nederland(Dit werd Nederland en België) was er veel verschil tussen Noord en Zuid. In het Noorden was er nauwelijks liberalisme, Thorbecke toen der tijd ook niet. In 1840 werd hij wel liberaal.
Daar had hij een reden voor. Hij vond dat Nederland er slecht voor stond. Na de Gouden Eeuw was de handel en nijverheid achteruit gegaan.
Volgens Thorbecke moest:
* De koning niet alles regelen en bepalen.
* Het benoemen van een bestuur niet via familieconnecties komen maar omdat iemand over de capaciteit beschikte.
* Men kunnen meebeslissen over wat er gebeurde.
* Een minister geen dienaar zijn van de koning
• Grondwet:
In 1848 schreef Thorbecke de grondwet die wij nog steeds kennen.
Hier zie je enkele opvattingen:
* Regering moest regeren in het belang van het volk. Mocht pas met toestemming van het parlement regeren en hun verantwoording leggen aan het parlement. (De regering werd gekozen door volksvertegenwoordigers.)
* Kamerleden werken volgens eigen ratio, niet de hele tijd doen wat het volk wil.
* Bezit = verstand. Hier kan je het censuskiesrecht ook aan verbinden. Daarom gaf Thorbecke wel een parlementaire stelsel, maar geen parlementaire democratie, omdat alleen mensen die er geld voor betaalde konden stemmen.
* De koning is onschendbaar, wat de koning doet zijn de ministers aanspraakbaar voor. De koning werd hierdoor ook vooral symbolisch en ceremonieel.
* Het parlement stelt de wetten vast.
* Men stelt in de grondwet ook de vrijheidsrechten vast.
* Nederland wordt een rechtsstaat, overheid en de burgers moeten zich aan de wet houden. De overheid mag burgers vervolgen, indien ze bewijs hebben dat de misdaad werkelijk door de verdachte is gepleegd.
* Er komen politieke rechten, burgers die aan voorwaarden voldeden kregen volledige staatsburgerschap met kiesrecht. 1855 all meerjarige krijgen een volledige staatsburgerschap.
• Filips II:
Filips II werd in 1581 afgezet met de Plakkaat van Verlatinge. Deze vertelt ons dat je toen der tijd de vorst mocht afzetten wanneer deze niet voldeed aan de eisen of geen goede vorst was.
Redenen van de afzetting:
* Godsdienst: Men moest het katholieke geloof aannemen, omdat Filips II deze wilde beschermen. De meeste beschouwde dit als onvrijheid in het geloof, zij wilde hun godsdienstige vrijheid behouden.
*De privileges verminderde, omdat Filips II zijn bestuur centraliseerde. Terwijl Nederland erg gehecht was aan de nog uit de Middeleeuwse privileges.
* In deze tijd was er ook veel honger en armoede, dat maakte het volk ontevreden.
• Unie van Atrecht:
Een bondgenootschap die stopte tegen het opstaan tegen Filips II. Ze besloten Rooms-Katholiek te blijven. Dit zijn vooral de Zuidelijke gewesten.
Door deze scheiding kwam er veel verschil tussen het Noorden en Zuiden.
• Unie van Utrecht:
Opstandelingen die een militaire bondgenootgenootschap sloten tegen Filips II. Zeiden dat niemand, iemand tot een geloof mag dwingen. (Noordelijke gewesten)
Zij konden na de dood van Willem van Oranje geen opvolger vinden. In elke gewest was de Statenvergadering de baas, en wanneer de gewesten met elkaar zouden over leggen deden ze dat in de Staten-Generaal.
• Akte/Plakkaat van Verlatinge:
In 1581 aangenomen akte door de Unie van Utrecht. Filips II werd afgezet en Willem van Oranje(Aanvoerder van de Nederlandse Opstand) werd koning. Hij werd in 1584 vermoord.
• De Nederlandse Opstand:
Opstand tegen Filips II, met als leider Willem II.
• De Republiek der Zeven Nederlanden:
Dit waren de Noord gelegen gewesten die zich hadden vrijgevochten van Spanje.
• Verlichting:
Verlichte denkers hadden de opvattingen dat de vorst niet werd uitgekozen door God, maar door het volk. Het volk moest meer macht krijgen, volkssoevereiniteit.
De verlichting was vooral vanaf 1760 populair. Ze had een andere kijk op de samenleving.
De mens was maker van zijn eigen geluk en de maatschappij is ‘maakbaar’.
De mens is van nature vrij.
Verlichte denkers:
John Locke: Was gevlucht uit Engeland naar Nederland. De regering is niet gebaseerd op Gods wil, maar een contract met de samenleving. Mensen hebben natuurlijk rechten, recht op leven, vrijheid en bezit. Om de rechten te beschermen vormen ze een regering.
Montesquieu: Drie soorten macht, de wetgevende, uitvoerende en rechtelijke macht.
Machten moeten gescheiden blijven, zo zijn onderdrukking en onrecht onvermijdelijk.
Zij waren nog geen échte democraten.
De belangrijkste democratische schrijver was Jean-Jacques Rousseau: In de ideale staat sluiten mensen een contrect met elkaar, waarbij ze de macht overdroegen aan een gekozen volksvergadering.
• Patriotten:
Door de in Amerika democratische revolutie kreeg de democratie pas echt de aandacht. Eerst twijfelde mensen eraan of de volkssoevereiniteit wel echt kon bestaan, dankzij de revolutie deden zij dat niet meer.
Een grote invloed is ook de pamflet van baron Joan Derk van der Capellen tot den Pol geweest. De titel luidt Aan het volk van Nederland.
Hierin schrijft hij zich te bewapenen tegen de tiranie van de machthebbers. Burgers moesten zelf kunnen kiezen wie over hen regeerden. ‘Alle mensen hebben de verplichting elkaar zoveel mogelijk gelukkig te maken.’
Door zijn pamflet vormde er gewapende burgermilities die volksinvloed eisten, de patriotten.
Ze wilden vooral de stadhouder weg, omdat deze meer invloed had gekregen in de 18e eeuw. Veel regenten verzetten tegen de invloed van de stadhouder. Ze sloten zich bij de patriotten aan.
Rond 1782 hadden de patriotten de helft van Nederland in de handen.
In 1786 verjoegen patriotten regenten uit het stadhuis van Utrecht uit.
In hetzelfde jaar vluchtte Willem V. Zijn vrouw werd gearresteerd en haar broer, de koning van Pruisen stuurde troepen naar Nederland. De macht kwam weer bij de regenten. De patriotten vluchtte naar Frankrijk.
• Bataafse republiek:
In 1795 keerden de patriotten met het Franse leger terug. De stadhouder vluchtte naar Engeland. Overal werd het bestuurd overgenomen door zgn. Revolutionaire comités en zij riepen de Bataafse Republiek uit(Vernoemd naar de Bataven, een Germaanse stam die vrijheid en democratie hoog in de vaandel had.)
De Rechten van de mens en de burgers werd aangeschaft(Zoals bij de Fransen).
Iedereen werd gelijk voor de wet, volledige godsdienst vrijheid.
Januari 1796 kwam er een nationale Vergadering, wilde een grondwet opstellen. Dit lukte niet, ze werden het maar niet eens met elkaar.
In 1798 pleegde radicale democraten een staatsgreep. Er kwam gelijk een nieuwe grondwet(De 1e grondwet in Nederland):
*Ne=eenheidsstaat. Zelfstandige macht van steden wordt afgeschaft.
* Algemeen mannen kiesrecht.
* Volksvertegenwoordiging kreeg hoogste macht. Deze werd gekozen door uitvoerend bewind(regering)
* Bewindvoerders werden verdeeld in een ambtenarenapparaat: Agentschappen, dit zijn de voorlopers van ministers.
IN 1801 pleegde Napoleon een staatsgreep, hierbij beperkte hij de macht van het parlement en er kwam een census kiesrecht.
1805 geen senuskiesrecht meer, benoemd een dictator.
1810 NE hoort bij FA
1813 NE bevrijd door GB en RU.
• Grondwet 1815:
1815 Zoon van de laatste stadhouder komt terug naar verbanning, hij heet Willem-Frederik. Hij wordt koning Willem I van Koninkrijk der Nederlanden.
Hij haalde niet de oude rechten terug, maar voerde de wetboeken van Napoleon in. Nederland werd een constitutionele monarchie.
1815 nieuwe grondwet en parlement ingevoerd. Het parlement kreeg de naam Staten-Generaal, maar had nauwelijks macht, ondanks de oude naam.
Het bestond uit twee kamers:
* de Eerste Kamer: ‘De aanzienlijkste in het land.’
* de Tweede Kamer: Benoemd door de Provinciale Staten(vertegenwoordigers van de adel en regenten)
Het volk kreeg geen invloed
• Verschil tussen Noord en Zuid tijdens vereniging:
Na Napoleons nederlaag, wilde de noordelingen in Nederland een sterke staat. Noord en Zuid werden naar twee eeuwen weer verenigd onder het huis van Oranje.
Alleen er was weinig wat ze met elkaar gemaan hadden.
Zuiden: *Industriële revolutie was al op gang.
* Liberale burgerij die nietse wilde weten van de autoritaire bewind van de koning.
Franstalige liberlaen sloten monsterverbond met Belgische katholieken.
1830 Belgische afscheiding. Nu bestond er een Nederland en een België
• 1848:
Thorbecke had niet veel succes in 1845. Maar er kwam spanning onder het volk. In 1845-1848 was er een aardappelziekte, tegenvallende graanoogsten en veel honger.
Veel demonstraties in heel Europa. Willem II was onder de indruk en gaf Thorbecke de opdracht om een grondwet te schrijven.
• Tweede kamer rond 1860:
De tweede kamer was een deftige herensociëteit. Ze discussieerden, maar beschaafd. Er waren geen heftige discussies. Ze moesten elkaar wel proberen te overtuigen, maar gewoon rustig. Het moest rationeel blijven, niet emotioneel worden.
• Politieke stromingen:
o Liberalen:
Met de grondwet van 1815 kwam ook gelijk de rust in Ne. Men was hierdoor wel tevreden.
Toch wilde men meer vrijheid en invloed.
Onder de rijkere, ontwikkelde middenklassen waren er bezwaren tegen de macht van de koning. Ze werden liberalen.
Ze waren geïnspireerd door de idealen van de Franse Revolutie. Vrijheid op ecomonisch gebied, maar ook op meningsuiting. Iedereen moest gelijk zijn, met de gelijke rechten.
o Katholieken en Protestanten:
In de 19e eeuw voelden de katholieken zich achtergesteld, ondanks de godsdienst vrijheid. Men keek op ze neer.
1870 liberalen steeds meer antigodsdienstig en de Paus juist tegen de ongodsdienstige liberalen. De protestanten en de katholieken vonden elkaar. Ze waren beiden confessioneel, godsdienst behoudend.
o Socialisten:
De politiek deed niets met de sociale kwestie, ze vonden dat arbeiders beschermen niet hun taak was.
1855 district laat stemt de 1e arbeider de Tweede kamer in, hij heet Barend Heldt. Hij was wel een linkse liberaal, maar werd niet gewaardeerd en als lagere gezien.
Zo vergrote arbeiders hun eigen nieuwe stroming, het socialisme.
Geschoolden handwerkslieden verdiepten zich steeds meer in Karl Marx’ theorie.
• Abraham Kuyper:
Kreeg het moderne geloof mee als dominee, maar bekeerde zich tot het strengere calvinisme en werd een politieke leider. Het volk vond de moderne opvattingen over het geloof maar niets, en waren blij met Kuyper.
Groen van Prinsterer kwam niet zo dicht bij het volk, Kuyper wel.
Abraham Kuyper merkte dat de protestanten samen moesten werken buiten het parlement om, nadat hij doorhad dat hij het gewone volk kon bewegen.
Hij richtte een eigen universiteit op(de VU ter Amsterdam) en eigen krant en een eigen kerk, de gereformeerde kerk.
Zijn politieke stroming werd antirevolutionair(ARP) In 1879 stichtte hij deze partij op.
Dit was de eerste politieke partij in Nederland. De gene die in de ARP wilde, moest zich ook aan de ideologie van de ARP houden. Kuyper speelde ook in op emotie, om kiezers en leden te werfen.
• De schoolstrijd:
Kupers vond dat een openbareschool kinderen leidde tot ongeloof. Protestanten wilde een eigen school. Dat mocht, maar er werd geen geld voor gegeven.
De schoolwet van 1878 verhoogde de kwaliteitseisen aan scholen en gaven daar geld voor. Maar het speciaal onderwijs kreeg dat niet.
Rond 1850 kwam de liberale onderwijswetgeving op gang, in 1917 werd het bijzonder onderwijs volledig door de staat gesubsidieerd.
• Domela Nieuwenhuis en Pieter-Jelles Toelstra:
In 1881 werd de marxistische Sociaaldemocratische Bond (SDB) opgericht. De politieke leider was Domela Nieuwenhuis. Hij maakte propagandatochten door het land. Veel arbeiders volgde hem.
Toelstra werd ook aangetrokken tot het socialisme. Hij sloot zich aan bij Domela.
Hij voelde zich alleen niet goed in de SDB. De partij werd steeds radicaler en grimmiger. Vaak liep een vergaderinguit tot een vechtparrij.
Domela werd anarchist, zij geloofden niet in de parlementaire democratie, zij wilde het land ontregelen met stakingen en harde actie.
Toelstra wilde dat niet.
Toelstra richtte de SDAP op, ging ook uit van het marxisme, maar zij waren gematigder.
Zij maakte deel uit van het reforisme. Zij vonden dat de klassenstrijd ooit gewonnen zal worden, maar in de tussentijd moet er gewerkt worden aan betere levensomstandigheden.
Een belangrijk middel was deelname aan het parlement, en een belangrijk doel was de parlementaire democratie.
• Rerum Novarum (van de nieuwe dingen):
Geschreven door de paus die zei dat socialen de arbeiders tegen de ondernemers opzetten en dat liberalen alleen maar geld wilde.
Hij vond dat ondernemers en arbeiders moesten samenwerken in harmonie, zoals dat in de bijbel staat over naastenliefde. Dit werd corporatisme genoemd.
Hoofdstuk 1
1.1
1. Democratische revoluties:
Grote politieke verandering, waarbij de democratie in een land wordt in gevoerd.(Met een democratische grondwet)
2. Grondrechten:
Basisrechten voor alle burgers die zijn vastgelegd in de grondwet.
3. Burgerschap:
Een burger is een inwoner van een stad/staat wanneer deze de bijbehorende burgerrechten heeft.
4. Centraal bestuur:
Gebied dat vanuit één punt wordt bestuurd. Filips II wilde dit.
5. Politiek:
Alles wat te maken heeft met bestuur en staat.
6. Verlichting:
Beweging in de 18e eeuw, gebaseerd op een filosofie. Samenleving moest opgebouwd worden met vrijheid, verdraagzaamheid en gelijke rechten.
1.3
7. Constitutionele monarchie:
Monarchie waar de Koning gebonden is aan de grondwet.
8. Politieke stroming:
Beweging die wilt deelnemen aan bestuur en regeren over de staat. Hebben bepaalde opvattingen over de juiste inrichting van de staat.
1.4
9. Industriële revolutie:
Grote verandering van productie methoden. Premiere sector wordt vervangen door secundaire sector (handarbeid door machines).
Hoofdstuk 2
2.1
1. Parlementaire stelsel:
Hier heeft het parlement de hoogste (wetgevende) macht. Men kan alleen regeren met toestemming van het parlement, wetinvoeringen gaan via het parlement.
2. Beginselen:
Uitgangspunten.
3. Antirevolutionair:
Protestantse confessionele beweging die zich tegen de beginselen van de Franse revolutie en de Verlichting keerde.
4. Ideologie:
Opvattingen over de maatschappij.
5. Emancipatie beweging:
Beweging die naar gelijke rechten streeft. Stromingen zoals feminisme, socialisme en confessionalisme.(deze was in Nederland)
2.3
6. Crisis:
Ernstige verslechtering van o.a. economie maar ook regering. Veel werkloosheid en ontevredenheid. In 1929 economische wereldcrisis tot de Tweede Wereldoorlog.
7. Propaganda:
Het verspreiden van ideeën en mensen overhalen om deze ideeën over te nemen.
8. Anarchist:
Iemand die zich keert tegen elke vorm van staatsgezag,
9. Democratie:
Demos: het volk. Krateo: regeren/heersen. Het volk mag beslissen over een regering.
Stromingen
10. Confessionalisme:
Politiekmaatschappelijke stroming die uitgaat van een geloof.
Politiekmaatschappelijke stroming en emancipatiebeweging van de arbeidersklasse die streeft naar meer gelijkheid en gelijkwaardigheid.
12. Marxisme:
Variant van het socialisme die de opvattingen van Karl Marx volgt. *klassenstrijd tussen arbeidersklasse(proletariaat) en de bezittende klasse(bourgeoisie)
Uiteindelijk wint de arbeidersklasse en komt er een klassenloze maatschappij.
13. Katholicisme:
Godsdienst van de katholieke kerk, waarvan de paus in Rome het hoofd is.
14. Kapitalisme:
Wie bezit, heeft status. Je verdient door te werken, hoe meer je werkt, hoe meer je krijgt. Het doel is altijd om winst te maken.
15. Liberalisme:
Politiekmaatschappelijke stroming waar de vrijheden en rechten van het individu centraal staan. Streeft naar economische vrijheid en een parlementairstelsel.
16. Sociaaldemocratie:
Variant van het socialisme, die de nadruk legt op geleidelijke verbeteringen. Gericht op arbeiders, later echter op het hele volk.
Geschiedenis – samenvatting:
• Thorbecke:
Thorbecke was een liberaal(Deze hadden voor 1848 niet veel invloed). Johan Rudolf Thorbecke leefde niet in een ruik gezin, maar hij werkte zichzelf omhoog, naar de top van de maatschappij. Op zijn 27e was hij hoogleraar in Gent.
Door de scheiding van Noord en Zuid van voormalig Nederland(Dit werd Nederland en België) was er veel verschil tussen Noord en Zuid. In het Noorden was er nauwelijks liberalisme, Thorbecke toen der tijd ook niet. In 1840 werd hij wel liberaal.
Daar had hij een reden voor. Hij vond dat Nederland er slecht voor stond. Na de Gouden Eeuw was de handel en nijverheid achteruit gegaan.
Volgens Thorbecke moest:
* De koning niet alles regelen en bepalen.
* Het benoemen van een bestuur niet via familieconnecties komen maar omdat iemand over de capaciteit beschikte.
* Men kunnen meebeslissen over wat er gebeurde.
* Een minister geen dienaar zijn van de koning
• Grondwet:
In 1848 schreef Thorbecke de grondwet die wij nog steeds kennen.
Hier zie je enkele opvattingen:
* Regering moest regeren in het belang van het volk. Mocht pas met toestemming van het parlement regeren en hun verantwoording leggen aan het parlement. (De regering werd gekozen door volksvertegenwoordigers.)
* Kamerleden werken volgens eigen ratio, niet de hele tijd doen wat het volk wil.
* De koning is onschendbaar, wat de koning doet zijn de ministers aanspraakbaar voor. De koning werd hierdoor ook vooral symbolisch en ceremonieel.
* Het parlement stelt de wetten vast.
* Men stelt in de grondwet ook de vrijheidsrechten vast.
* Nederland wordt een rechtsstaat, overheid en de burgers moeten zich aan de wet houden. De overheid mag burgers vervolgen, indien ze bewijs hebben dat de misdaad werkelijk door de verdachte is gepleegd.
* Er komen politieke rechten, burgers die aan voorwaarden voldeden kregen volledige staatsburgerschap met kiesrecht. 1855 all meerjarige krijgen een volledige staatsburgerschap.
• Filips II:
Filips II werd in 1581 afgezet met de Plakkaat van Verlatinge. Deze vertelt ons dat je toen der tijd de vorst mocht afzetten wanneer deze niet voldeed aan de eisen of geen goede vorst was.
Redenen van de afzetting:
* Godsdienst: Men moest het katholieke geloof aannemen, omdat Filips II deze wilde beschermen. De meeste beschouwde dit als onvrijheid in het geloof, zij wilde hun godsdienstige vrijheid behouden.
*De privileges verminderde, omdat Filips II zijn bestuur centraliseerde. Terwijl Nederland erg gehecht was aan de nog uit de Middeleeuwse privileges.
• Unie van Atrecht:
Een bondgenootschap die stopte tegen het opstaan tegen Filips II. Ze besloten Rooms-Katholiek te blijven. Dit zijn vooral de Zuidelijke gewesten.
Door deze scheiding kwam er veel verschil tussen het Noorden en Zuiden.
• Unie van Utrecht:
Opstandelingen die een militaire bondgenootgenootschap sloten tegen Filips II. Zeiden dat niemand, iemand tot een geloof mag dwingen. (Noordelijke gewesten)
Zij konden na de dood van Willem van Oranje geen opvolger vinden. In elke gewest was de Statenvergadering de baas, en wanneer de gewesten met elkaar zouden over leggen deden ze dat in de Staten-Generaal.
• Akte/Plakkaat van Verlatinge:
In 1581 aangenomen akte door de Unie van Utrecht. Filips II werd afgezet en Willem van Oranje(Aanvoerder van de Nederlandse Opstand) werd koning. Hij werd in 1584 vermoord.
• De Nederlandse Opstand:
Opstand tegen Filips II, met als leider Willem II.
• De Republiek der Zeven Nederlanden:
Dit waren de Noord gelegen gewesten die zich hadden vrijgevochten van Spanje.
• Verlichting:
Verlichte denkers hadden de opvattingen dat de vorst niet werd uitgekozen door God, maar door het volk. Het volk moest meer macht krijgen, volkssoevereiniteit.
De mens was maker van zijn eigen geluk en de maatschappij is ‘maakbaar’.
De mens is van nature vrij.
Verlichte denkers:
John Locke: Was gevlucht uit Engeland naar Nederland. De regering is niet gebaseerd op Gods wil, maar een contract met de samenleving. Mensen hebben natuurlijk rechten, recht op leven, vrijheid en bezit. Om de rechten te beschermen vormen ze een regering.
Montesquieu: Drie soorten macht, de wetgevende, uitvoerende en rechtelijke macht.
Machten moeten gescheiden blijven, zo zijn onderdrukking en onrecht onvermijdelijk.
Zij waren nog geen échte democraten.
De belangrijkste democratische schrijver was Jean-Jacques Rousseau: In de ideale staat sluiten mensen een contrect met elkaar, waarbij ze de macht overdroegen aan een gekozen volksvergadering.
• Patriotten:
Door de in Amerika democratische revolutie kreeg de democratie pas echt de aandacht. Eerst twijfelde mensen eraan of de volkssoevereiniteit wel echt kon bestaan, dankzij de revolutie deden zij dat niet meer.
Een grote invloed is ook de pamflet van baron Joan Derk van der Capellen tot den Pol geweest. De titel luidt Aan het volk van Nederland.
Door zijn pamflet vormde er gewapende burgermilities die volksinvloed eisten, de patriotten.
Ze wilden vooral de stadhouder weg, omdat deze meer invloed had gekregen in de 18e eeuw. Veel regenten verzetten tegen de invloed van de stadhouder. Ze sloten zich bij de patriotten aan.
Rond 1782 hadden de patriotten de helft van Nederland in de handen.
In 1786 verjoegen patriotten regenten uit het stadhuis van Utrecht uit.
In hetzelfde jaar vluchtte Willem V. Zijn vrouw werd gearresteerd en haar broer, de koning van Pruisen stuurde troepen naar Nederland. De macht kwam weer bij de regenten. De patriotten vluchtte naar Frankrijk.
• Bataafse republiek:
In 1795 keerden de patriotten met het Franse leger terug. De stadhouder vluchtte naar Engeland. Overal werd het bestuurd overgenomen door zgn. Revolutionaire comités en zij riepen de Bataafse Republiek uit(Vernoemd naar de Bataven, een Germaanse stam die vrijheid en democratie hoog in de vaandel had.)
De Rechten van de mens en de burgers werd aangeschaft(Zoals bij de Fransen).
Iedereen werd gelijk voor de wet, volledige godsdienst vrijheid.
Januari 1796 kwam er een nationale Vergadering, wilde een grondwet opstellen. Dit lukte niet, ze werden het maar niet eens met elkaar.
*Ne=eenheidsstaat. Zelfstandige macht van steden wordt afgeschaft.
* Algemeen mannen kiesrecht.
* Volksvertegenwoordiging kreeg hoogste macht. Deze werd gekozen door uitvoerend bewind(regering)
* Bewindvoerders werden verdeeld in een ambtenarenapparaat: Agentschappen, dit zijn de voorlopers van ministers.
IN 1801 pleegde Napoleon een staatsgreep, hierbij beperkte hij de macht van het parlement en er kwam een census kiesrecht.
1805 geen senuskiesrecht meer, benoemd een dictator.
1810 NE hoort bij FA
1813 NE bevrijd door GB en RU.
• Grondwet 1815:
1815 Zoon van de laatste stadhouder komt terug naar verbanning, hij heet Willem-Frederik. Hij wordt koning Willem I van Koninkrijk der Nederlanden.
Hij haalde niet de oude rechten terug, maar voerde de wetboeken van Napoleon in. Nederland werd een constitutionele monarchie.
1815 nieuwe grondwet en parlement ingevoerd. Het parlement kreeg de naam Staten-Generaal, maar had nauwelijks macht, ondanks de oude naam.
Het bestond uit twee kamers:
* de Tweede Kamer: Benoemd door de Provinciale Staten(vertegenwoordigers van de adel en regenten)
Het volk kreeg geen invloed
• Verschil tussen Noord en Zuid tijdens vereniging:
Na Napoleons nederlaag, wilde de noordelingen in Nederland een sterke staat. Noord en Zuid werden naar twee eeuwen weer verenigd onder het huis van Oranje.
Alleen er was weinig wat ze met elkaar gemaan hadden.
Zuiden: *Industriële revolutie was al op gang.
* Liberale burgerij die nietse wilde weten van de autoritaire bewind van de koning.
Franstalige liberlaen sloten monsterverbond met Belgische katholieken.
1830 Belgische afscheiding. Nu bestond er een Nederland en een België
• 1848:
Thorbecke had niet veel succes in 1845. Maar er kwam spanning onder het volk. In 1845-1848 was er een aardappelziekte, tegenvallende graanoogsten en veel honger.
Veel demonstraties in heel Europa. Willem II was onder de indruk en gaf Thorbecke de opdracht om een grondwet te schrijven.
• Tweede kamer rond 1860:
De tweede kamer was een deftige herensociëteit. Ze discussieerden, maar beschaafd. Er waren geen heftige discussies. Ze moesten elkaar wel proberen te overtuigen, maar gewoon rustig. Het moest rationeel blijven, niet emotioneel worden.
o Liberalen:
Met de grondwet van 1815 kwam ook gelijk de rust in Ne. Men was hierdoor wel tevreden.
Toch wilde men meer vrijheid en invloed.
Onder de rijkere, ontwikkelde middenklassen waren er bezwaren tegen de macht van de koning. Ze werden liberalen.
Ze waren geïnspireerd door de idealen van de Franse Revolutie. Vrijheid op ecomonisch gebied, maar ook op meningsuiting. Iedereen moest gelijk zijn, met de gelijke rechten.
o Katholieken en Protestanten:
In de 19e eeuw voelden de katholieken zich achtergesteld, ondanks de godsdienst vrijheid. Men keek op ze neer.
1870 liberalen steeds meer antigodsdienstig en de Paus juist tegen de ongodsdienstige liberalen. De protestanten en de katholieken vonden elkaar. Ze waren beiden confessioneel, godsdienst behoudend.
o Socialisten:
De politiek deed niets met de sociale kwestie, ze vonden dat arbeiders beschermen niet hun taak was.
1855 district laat stemt de 1e arbeider de Tweede kamer in, hij heet Barend Heldt. Hij was wel een linkse liberaal, maar werd niet gewaardeerd en als lagere gezien.
Geschoolden handwerkslieden verdiepten zich steeds meer in Karl Marx’ theorie.
• Abraham Kuyper:
Kreeg het moderne geloof mee als dominee, maar bekeerde zich tot het strengere calvinisme en werd een politieke leider. Het volk vond de moderne opvattingen over het geloof maar niets, en waren blij met Kuyper.
Groen van Prinsterer kwam niet zo dicht bij het volk, Kuyper wel.
Abraham Kuyper merkte dat de protestanten samen moesten werken buiten het parlement om, nadat hij doorhad dat hij het gewone volk kon bewegen.
Hij richtte een eigen universiteit op(de VU ter Amsterdam) en eigen krant en een eigen kerk, de gereformeerde kerk.
Zijn politieke stroming werd antirevolutionair(ARP) In 1879 stichtte hij deze partij op.
Dit was de eerste politieke partij in Nederland. De gene die in de ARP wilde, moest zich ook aan de ideologie van de ARP houden. Kuyper speelde ook in op emotie, om kiezers en leden te werfen.
• De schoolstrijd:
Kupers vond dat een openbareschool kinderen leidde tot ongeloof. Protestanten wilde een eigen school. Dat mocht, maar er werd geen geld voor gegeven.
De schoolwet van 1878 verhoogde de kwaliteitseisen aan scholen en gaven daar geld voor. Maar het speciaal onderwijs kreeg dat niet.
• Domela Nieuwenhuis en Pieter-Jelles Toelstra:
In 1881 werd de marxistische Sociaaldemocratische Bond (SDB) opgericht. De politieke leider was Domela Nieuwenhuis. Hij maakte propagandatochten door het land. Veel arbeiders volgde hem.
Toelstra werd ook aangetrokken tot het socialisme. Hij sloot zich aan bij Domela.
Hij voelde zich alleen niet goed in de SDB. De partij werd steeds radicaler en grimmiger. Vaak liep een vergaderinguit tot een vechtparrij.
Domela werd anarchist, zij geloofden niet in de parlementaire democratie, zij wilde het land ontregelen met stakingen en harde actie.
Toelstra wilde dat niet.
Toelstra richtte de SDAP op, ging ook uit van het marxisme, maar zij waren gematigder.
Zij maakte deel uit van het reforisme. Zij vonden dat de klassenstrijd ooit gewonnen zal worden, maar in de tussentijd moet er gewerkt worden aan betere levensomstandigheden.
Een belangrijk middel was deelname aan het parlement, en een belangrijk doel was de parlementaire democratie.
• Rerum Novarum (van de nieuwe dingen):
Geschreven door de paus die zei dat socialen de arbeiders tegen de ondernemers opzetten en dat liberalen alleen maar geld wilde.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden