H1
Nederland
Industrialisatie: Proces waarbij de productie met behulp van machines tot stand komt.
Thomas Edison vond uit: grammofoonplaat, film, gloeilamp.
Nederland leefde van de landbouw en dienstensector. Er waren een paar echte fabrieken namelijk suiker en aardappelmeel fabrieken. In Twente en Leiden kwamen textielfabrieken met stoommachines maar het was nog niet groot. De armen hadden het erg slecht. Het sterftecijfer was hoog. De huizen in de steden waren klein en bedompt. Het voedsel bestond alleen uit aardappelen.
De doorbraak van de industrialisatie was in 1890. De textielindustrie was de eerste industrie die op grote schaal moderniseerde. Nederlands-Indië werd als afzetmarkt gebruikt waardoor de moderne industrie zich kon verder ontwikkelen. De textiel en chemische industrie ontwikkelde zich in Brabant en Twente omdat daar goedkope arbeidskracht was. In het westen was de scheepvaart en machine industrie want daar was de haven dichtbij. Toen na 1890 Duitsland zich ging ontwikkelen werd Rotterdam een grote transitohaven. In 1895 ging de welvaart echt stijgen. Mensen konden meer veroorloven en daarom kwamen er fabrieken zoals koekjesfabrieken, gloeilampenfabrieken, schoenfabrieken. De rijken staken geld in aandelen van Nederlandse bedrijven. Philips en Jurgens en de Margarine-Unie waren de eerste groot-industrieën.
Groot-industrie: Grote combinaties van financiële en industriële bedrijven, die streven naar het beheersen van hele bedrijfstakken.
Door de olievoorraad in Nederlands-Indië kreeg Nederland een oliemaatschappij; Koninklijke Olie / Shell. Zij gingen samenwerken met buitenlandse bedrijven en werden multinationals. De vraag naar arbeid in de industrie en agrarische sector verminderde. De mensen trokken naar de steden.
Het meeste geld kwam bij de rijke terecht. Zij beschikten over driekwart van het nationaal inkomen. Maar ook de armen hadden meer te besteden omdat de landbouwproducten goedkoper waren. Er was goedkoop graan beschikbaar uit de VS en er kwam meer vraag naar luxe producten zoals tabak en suiker. Door het onderwijs kwam je hogerop en dat lukte steeds meer mensen.
Het weken in de fabriek werd steeds meer afgekeurd vooral voor vrouwen. Er werden vakbonden en socialistische politieke partijen opgericht. Deze waren nogal pragmatisch.
Vakbonden: Belangenverenigingen van arbeiders.
De geschoolde arbeiders gingen organiseerden vakbonden zoals het ANWV Algemeen Nederlands Werklieden Verbond. Socialistische vakbonden kwamen pas later op de grootste daarvan was de NVV.
Confessionele vakbonden: Bonden georganiseerd naar geloofsovertuiging. Socialisme: Beweging die inkomensverschillen en klassenverschillen wil opheffen en staatseigendom wil maken.
De kerken richtten de confessionele vakbonden op omdat ze bang waren dat zij zouden verliezen aan het socialisme. Zij organiseerden hun eigen vakbond waardoor er een verzuilde vakbeweging ontstond.
Collectieve arbeidsovereenkomsten CAO’s: Afspraken tussen werkgevers en werknemersorganisaties die voor alle werknemers gelden.
Zij wilden kortere werkdagen en betere beloningen. De SDAP Sociaal-Democratische Arbeiderspartij onder leiding van Jelle Troelstra, probeerde politieke invloed te krijgen en veel verbeteringen in het dagelijks leven.
De vrouwen hadden hulpprogramma’s opgezet. Zij streden tegen prostitutie en drankmisbruik. De burgerlijke vrouwen mochten niet werken, maar wilde toch iets betekenen voor de mensheid. De arbeidersvrouwen moesten keihard werken en snakte naar rust.
Liberalisme: Politiek stroming, die streeft naar zoveel mogelijk vrijheid en zo weinig mogelijk staatsbemoeienis.
Het liberalisme ging gepaard met de opkomst van fabrikanten en de nieuwe middenklasse. In Nederland en de VS had deze rauwe versie van het liberalisme zijn langste tijd gehad. Liberalen gingen zich afvragen of het wel zo verstandig was. Ze zorgden daarom bijv voor wetten voor vrouwen en kinderen in de fabriek te beschermen.
VS
Rond 1870 was de VS een agrarische natie die leefden van tarwe, maïs en katoen. In het noordoosten bevond zich de textielindustrie en machinefabrieken. John D. Rockefellers was een slimme boekhouder. ‘To pay nobody a profit’. Hij begon kopen van olieraffinaderijen en kocht alle bedrijfstakken op die daarmee te maken hadden. Talloze immigranten daarentegen werkten tot ze erbij neer vielen.
Big Business: Grote combinaties van financiële en industriële bedrijven, die streven naar het beheersen van hele bedrijfstakken.
Er waren arbeidskrachten, afzetgebieden, voldoende grondstoffen en veel nieuwe uitvindingen. Niet alleen de industrie ontwikkelde zich, de landbouw ook door betere machines.
Trust: Samenwerkingsverband tussen grote bedrijven waarbij concurrentie zoveel mogelijk beperkt wordt zoals Rockefeller en Carnegie.
Andrew Carnegie was op 13 jarige leeftijd een hulpje in een textielfabriek en eindigde als eigenaar van het grootste staalbedrijf. Hij besteden zijn rijkdommen aan goede doelen. Amerika geloofde in een ‘selfmade’ man. Mensen konden een treetje hoger komen. Maar het verschil tussen arm en rijk nam toe.
De mensen die naar de VS heen gingen wilden een eigen stukje grond en dat zelf bewerken. De werkdagen in de fabrieken waren lang en slecht. De AFL American Federation of Labor was succesvol, geleid door de Nederlnadse Samuel Gompers. Zij probeerde hogere lonen en betere werkomstandigheden te krijgen. Jane Addams startte in Chicago haar Hull House voor immigranten op te vangen en crèches voor kinderen.
De Amerikanen wilde zo weinig mogelijk staatsingreep. De centrale overheid was zwak en er was veel corruptie. Om dat te veranderen moest eerst de federale overheid gemoderniseerd worden. Theodore Roosevelt en Woodrow Wilson waren de eerste presidenten die dat begrepen en die grote bedrijven durfde aan te pakken.
H2
VS
In de jaren twintig hield Amerika zich bezig met consumptiegoederen zoals stofzuigers, koelkasten en broodroosters. Maar ook met duurzame consumptiegoederen zoals de auto-industrie. Er werd van alles bedacht om de productie zo snel en goedkoop mogelijk te maken. Ford voerde de lopende band in. In de textielindustrie, spoorwegen en kolenbouw was werkeloosheid ontstaan. Met de landbouw ging het nog slechter. In WO1 hadden de Amerikanen een deel van de Europese productie overgenomen. De boeren hadden dus flink uitgebreid. Toen Europa weer hun eigen voedsel ging verbouwen hadden de Amerikanen een overschot aan voedsel en vele schulden. Boeren en banken gingen failliet. Er ontstond een situatie dat de arbeidsproductiviteit hoger werd maar de inkomens stegen niet mee.
Progressive Movement: een hervormingsbeweging die zich o.a. inzette voor meer democratie, een betere overheid en het uitbannen van de corruptie.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
D.
D.
haaajh, ik weet niej of jij de danielle bent die ik ook ken maar in ieder geval heeeeel erg bedankt voor deze samenvatting want zonder deze haal ik noooit een voldoende!!
thnx x x x daphne
18 jaar geleden
Antwoorden