Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

De weg naar de welvaart

Beoordeling 7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 5179 woorden
  • 9 december 2003
  • 67 keer beoordeeld
Cijfer 7
67 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
De weg naar de welvaart Hoofdstuk 1 de opkomst van de industriële samenleving Economische ontwikkelingen in nederland. In 1870 was nederland een onbeduidend land met 3 miljn inwoners. de mensen woonden in stadjes en dorpen met minder dan 50000 inwoners en leefde grotendeels van de landbouw en de dienstensector. Er waren al wel wat echte fabrieken en die stonden dan in Twente en in Leiden. 80% van de fabrieken hadden minder dan 10 mensen in dienst. De armen waren er slecht aan toe. De kindersterfte was erg hoog. 218 kinderen van de 1000 stierven voor het eerste levensjaar. de huizen waren klein en bedompt en het eten was eenzijdig: aardappelen. De doorbraak van de industrialisatie vond in NL pas plaats in 1890. De textielindustrie was de eerste. NL heeft een kleine afzetmarkt dus export was erg belangrijk. De kolonie nederlands-Indie werd gebruikt als afzetmarkt. De textielindustrie ontwikkelde zich in Twente en Brabant. Dat komt omdat daar de arbeid goedkoper was. In het westen bevonden zich wel scheepvaart en machine industrie omdat de haven en de grondstoffen in handbereik waren. NA 1890 ontwikkelde ook duitsland. Toen werd de haven van rotterdam erg belangrijk. in 1895 begon de welvaart echt te stijgen.Er kwamen meer consumptieartikelen voor de middenklasse:schoenen, koekjes, gloeilampen. Nederland begon door te krijgen dat ze ook konden groeien en grootindustrien ontstonden: Phillips, Jurgens, Margarine-Unie. Nederland kreeg dankzij nederlands-Indie ook een oliemaatschappij: Koninklijke Olie, later Shell. Deze bedrijven werden de eerste multinationals. De landbouw had steeds minder mensen nodig: in 1949 werkte 44% van de bevolking in landbouw, In 1920 23.5%. Economische ontwikkelingen in Amerika. In 1865 had Amerika een burgeroorlog achter de rug, maar ze kwamen er sterker uit. Het werd duidelijk dat alle losse staten echt 1 land waren, en VS werd “Het land van belofte”. Er woonden in 1965 35 MILJN mensen en tot 1917 zouden er nog 66 miljn bijkomen.In 1969 was het spoor klaar waarmee in 1 maand van de oostkust naar de westkust kon gereisd. VS waren een agrarische Natie. Tarwe, Maïs en Katoen waren de belangrijkste landbouwproducten. Veeteelt met behulp van cowboys. In het noorden waren grote industrieën zoals textiel en staal. Land was gratis en in Californie werd regelmatig goud gevonden. Mensen wilden van de OUDE WERELD naar de NIEUWE WERELD. Rockefellers motto: to pay nobody a profit. Hij werd heel groot in de Olie. Hij kocht alles op wat met zijn maatschappij te maken had. De arbeiders werden wel slecht behandeld. De nieuwe wereld stelden immigranten teleur maar bleven hopen op betere tijden. Alle voorwaarden voor big business waren in VS aanwezig: Arbeidskrachten stroomde toe, afzetgebied van groot en voldoende grondstoffen. Belangrijkste uitvinders kwamen uit amerika: In de jaren negentig werden bijna 235000 uitvindingen geregistreerd. Zoals: Olieraffinatie, koelwagens, typmachine, telefoon en gloeilampen. Ook landbouw verbeterde: met behulp van betere machines verdubbelde het landbouw arsenaal.tussen 1890 en 1910 stegen de opbrengsten per acre zeer. Trusts werden gevormd. Grote bedrijven vormden 50% van de procuctiecapaciteit. De steden groeiden ontzettend snel. 40% woonden in de stad. Arm en Rijk in NL. In 1900 konden mensen 25% meer kopen dan in 1960. Het kwam alleen grotendeels bij de rijken terecht. Die flink wat spaarden. De landbouwproducten werden goedkoper dus armen hadden ook wat meer te besteden. Er ontstond meer vraag naar luxeproducten: suiker en Tabak. Mensen werden ouder en langer. De gemiddelde leeftijd van was 1850 tot 1900 gestegen van 35 naar 50. Sommige kinderen zaten wel op school. Nederland is altijd een land geweest waar veel mensen konden lezen en schrijven. Het was een manier op hogerop te komen. De gezamenlijke strijd van arbeidskrachten om de leefomstandigheden te verbeteren was ook een goede mogelijkheid. er ontstond een nieuwe middenstand: Hoger opgeleiden arbeiders en administratief personeel, wat zich voegde bij de oude middenstand van ambachtslieden en winkeliers. De meeste rijken hadden hun kapitaal geërfd en beschikten over driekwart van het Nationaal inkomen. Arm en Rijk in VS. In Amerika gebeurde het wel eens dat iemand zich opwerkte van krantenjongen tot miljonair. Zo ook Carnagie. Hij wilde zijn kapitaal niet allemaal nalaten aan zijn kinderen maar besteden tijdens zijn leven grote delen aan goed doelen. Dan konden de mensen die er van profiteerden zich verder ontwikkelen. Zo was de cirkel rond. Iedereen in Amerika geloofde in de “Self made man.” In de periode van 1860 tot 1900 gingen mensen 50% meer verdienen en tussen 1890 en 1914 kwam daaar nog 37% bij. Treetje hoger komen in de samenleving van makkelijk maar verschillen tussen arm en rijk namen toe. De rijkste 10% beschikte over driekwart van het nationaal inkomen. Reacties op industrialisatie en schaalvergroting in NL. 1887 bleek dat het werken in fabrieken werd afgekeurd door de slechte arbeidsomstandigheden. Zelfs de bazen vonden het werk, vooral voor vrouwen onfatsoenlijk en ongezond. veel mensen wilden er iets aan doen. Allereerst waren er de vakbonden en later de socialistische partijen. Deze organisaties waren nogal pragmatisch. De geschoolde arbeiders, de werklieden waren de eerste die zich verenigde: Het algemeen Nederlands Werklieden Vakbond (ANWV). De eerste socialistische vakbond was het Nederlands vakbond Van verenigingen (NVV). Daarnaast waren er ook nog confessionele vakbonden. De kerken waren bang dat zij de arbeiders zouden verliezen aan het socialisme. Zij organiseerde hun eigen vakbonden waardoor er een verzuilde vakbeweging ontstond. van 1920 tot `1960 werd de helft van de arbeiders lid van een confessionele bond. De grootste staking was in 1903, de spoorwegstaking. De christelijke arbeiders schrokken hiervan en haakte af. Daardoor gingen de socialistische partijen een andere strategie voeren. Kleine, gerichte acties en het onderhandelen over het Collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO) waren het gevolg. De SDAP werd in 1894 opgericht door Jelle Troelstra. Deze partij wilden veel invloed op de politiek en probeerden veel verbeteringen in het dagelijks leven te realiseren. De andere partijen vertrouwden hen niet vanwege het gepraat over revolutie en de nieuwe wereld. bovendien hadden arbeiders geen kiesrecht, werkte dus niet. De vrouwen uit de burgerij hadden hulpprogramma’s opgezet tegen drankgebruik en prostitutie. Door het werk in de armste wijken werden deze vrouwen geconfronteerd met de leefomstandigheden van de arbeiders en probeerden die te verbeteren. Ze richten opvanghuizen op voor ongehuwde moeders en volkshuizen waar arbeiders cursussen konden volgen. De burgerlijke vrouwen hoefden niet te werken maar wilden “Iets voor de mensheid betekenen”. De arbeidersvrouwen wilden rust maar moesten werken. Reacties op industrialisatie en schaalvergroting in VS. De Vs was van oudsher een land van kleine zelfstandige boeren. Ze wilden hierbij niet te veel bemoeienis van landheren of bemoeials. Naarmate de industrialisatie gingen mensen die tijd van kleine godvruchtige, zelfstandige boerengemeenschappen enorm idealiseren. Er waren weinig mensen die die wereldrevolutie predikten en socialistische partijen hadden minder aanhang dan in Europa. Ze dachten dat hun armoede iets tijdelijks was. De arbeidsomstandigheden waren wel erg slecht: werkdagen waren lang, aantal ongelukken in de fabriek gigantisch hoog en 20 % van kinderen tussen 10 en 15 werkten. Er werden dus wel wat vakbonden opgericht. De succesvolste is de American Federation of Labor (AFL). Deze was geleid door een man van Nederlandse afkomst: Gompers. Ze hadden geen problemen met kapitalisme maar probeerden gewoon hogere lonen en betere arbeidsomstandigheden te realiseren. In 1917 had de bond 2.5 mln. leden. Ook van de vrouwen van de middenklasse kwam wat initiatief. Jane Adams startte een beweging van volkshuizen op. In die huizen werden immigranten opgevangen en ook crèches voor kinderen. Al snel streden deze mensen ook voor sociale wetgevingen. De rol van de overheid in Nederland. De industrialisatie ging gepaard met de opkomst van een nieuwe middenklasse van fabrikanten, financiële experts, advocaten enz. De politieke idealen waren het liberalisme: de individuele mens neemt zelf zijn verantwoordelijkheid en kan zelf de wereld veranderen. De overheid moest zo weinig mogelijk ingrijpen in de samenleving. Laisser Faire (Laten waaien) was het Devies. Zowel in Nederland en Amerika had deze vorm van het liberalisme zijn langste tijd wel gehad. Sommige mensen begonnen te twijfelen of de afzijdigheid van de overheid wel zo slim was. Deze liberalen zorgden er ook voor dat er sociale wetten kwamen vanaf 1874 die eerst de kinderen beschermden en later de vrouwen. De confessionele partijen vonden nog steeds dat het aan de familie lag om in tijden van nood bij te springen. In 1901 kwam er nog wel een ongevallenwet bij maar verder kwam het niet met de sociale wetgeving. Tot 1917 lagen confessionelen, liberalen en socialisten nog met elkaar overhoop wat betreft de sociale kwestie. De rol van de overheid in Amerika. De Amerikanen hebben moeilijkheden met alles wat hun vrijheid kan beperken. Op lokaal niveau was alles heel democratisch georganiseerd en een overheid die ver weg wetten en regels bedacht, was eigenlijk een beetje verdacht. De centrale overheid was tot het begin van de 20ste eeuw dan ook zeer zwak. De ondernemers hadden de meeste invloed op de overheid. Voor hen waren dus allemaal wetten gemaakt maar voor de boeren was geen oog. Die aandacht kwam wel uit de Progressive Movement, een hervormingsbeweging die zich onder andere inzette voor democratie, een betere overheid en het uitbannen van corruptie. Maar dan moest wel de federale overheid gemoderniseerd worden. De presidenten Roosvelt (1901-1909) en Wilson(1913-1921) waren de eerste presidenten die dat begrepen en de grote bedrijven durfden aan te pakken. De beschermende wetgeving voor kinderen en vrouwen kwam langzaam op gang omdat dat iets was wat per staat geregeld moest worden. Hoofdstuk 2 Van Roaring Twenties naar Crisis Voorbodes van de crisis in Amerika

In de jaren twintig floreerde de industrie die zich bezighield met de productie van consumptieartikelen, de auto-industrie en de daarbij horende wegenbouw. Alles moest efficiënt gebeuren, Ford voerde bijvoorbeeld de lopende band in. In het topjaar 1929 werden er meer van 5 miljoen auto’s geproduceerd. Alles moest zo snel en goedkoop mogelijk. De arbeidproductiviteit steeg in de jaren 20 met 100%, een stijging die nooit meer geëvenaard zou worden. In de andere bedrijfstakken ging het niet goed. Er was een structurele werkloosheid ontstaan. Met de landbouw ging het nog slechter. De Amerikaanse boeren hadden tijdens de eerste wereldoorlog een deel van de Europese productie overgenomen en ook vlak na de oorlog had Amerika veel voedselhulp aan Europa verleend. Toen de Europeanen weer zelf voedsel gingen produceren, kregen de Amerikaanse boeren dus last van schulden en overproductie. Velen konden hun schulden niet terugbetalen en gingen failliet. Voor de plattelandsbanken was dit ook nadelig omdat hun reserves opraakten. Omdat deze banken waren gelieerd aan grote banken, raakte deze reserves ook op. Toen de crisis uitbrak, konden de banken de klap niet aan. Er waren nog meer vreemde kanten aan de bloei van de Amerikaanse economie. Als gevolg van deze bloei stegen de aandelen. 1 % van de bevolking speculeerde op de beurs, vaak met geleend geld. Er ontstond een situatie dat de arbeiders meer gingen produceren, maar de inkomens stegen niet mee, dus de mensen konden niet meer aanschaffen. Dat moest op den duur tot overproductie leiden. De opkomst van grote bedrijven in NL
De auto was ook in het straatbeeld in NL aanwezig maar niet te vergelijken met dat in Amerika. de invloed van de VS werd echter steeds groter. Het stedelijk leefpatroon was overal hetzelfde: mensen ontdekte winkelen als tijdverdrijf, Armen en rijken, respectievelijk Hema en Bijenkorf. Mensen gingen naar de film en mensen luisterden naar de Radio. De programma’s waren wel verzuild. de opkomende massamedia was daarom minder commercieel als in NL. Na de eerste wereldoorlog kwamen de echt grote industrieën pas op gang en gingen de grenzen over. De kapitaalgoederenindustrie ontwikkelde zich verder(Staal, scheepsbouw, machinebouw, elektrische motoren). met de landbouw ging het lang niet zo goed. De prijzen daalden en de export werd belemmerd door protectiemaatregelen. In de industrie steeg de arbeidsproductiviteit enorm en de reële lonen per hoofd van de bevolking steeg met 20% waar vooral arbeiders en middenklassers van profiteerden. In Nederland was er na de eerste wereldoorlog veel werkloosheid gekomen en daardoor werd er een begin gemaakt met de steunregeling. In 1918 was er zoveel politieke onrust in Nederland dat de Socialisten dachten dat de arbeidsrevolutie hier ook kon komen. Dat bleek een grote vergissing van Troelstra, maar de regering was zo geschrokken dat er toch een aantal sociale wetten bijkwamen zoals een invaliditeitswet en een ouderdomswet. de grootse doorbraak was de wet die de 8urige werkdag mogelijk maakte. De overheid in de jaren 20 in Amerika. Door de enorme economische vooruitgang werden de opvattingen over het vrijemarkt mechanisme tot ongekende hoogte gestegen. De ondernemingen gingen hun gang, vakbonden waren zwakker dan ooit, de overheid legde de industrie niks in de weg en van de PM was er weinig over. Harding en Cooligde waren de presidenten in de jaren 20 en waren er op uit om de omstandigheden voor het bedrijfsleven zo optimaal mogelijk te maken. De Centrale bank hield de rente laag. De Grote bedrijven werden weer enorm geholpen door tariefmuren. Hier werd de vrije economie even aan de kant gezet.. Het enige wat overbleef van de progressive Movement was hun afkeer tegen alcohol. Dat leidde tot een alcoholverbod dat vanaf 1 januari 1920 in heel Amerika gelde. Maar de bevolking dronk gewoon door en de georganiseerde misdaad werd bijna slapend rijk. “I have no fear for the future”, zei Hoover(1929). Maar de landbouw en de financiële sector stonden er erg slecht voor en de inkomens waren erg scheef verdeeld. De beurskoersen waren totaal niet meer gebaseerd op de werkelijke verwachtingen van de bedrijven. De Crisis in Amerika
Op 29 Oktober 1929 stortte de beurs volledig in. Meer dan 16 mln. aandelen werden verkocht voor bodemprijzen. Mensen konden hun leningen niet meer terugbetalen. Banken gingen totaal failliet omdat ze door de eerdere landbouwcrisis al geen reserves meer hadden. Mensen kochten niets meer dus fabrieken en winkels moesten sluiten.In de 2 jaren daarop verloor 1 op de 4 Amerikanen zijn baan en werden de lonen gehalveerd. De industriële productie was in 1932 nog maar de helft van de productie in 1929. 1 op de 4 boeren moest zijn bedrijf opgeven. De zwakkeren in de samenleving kregen als eersten ontslag; Zwarten, ongeschoolde arbeiders, Mexicanen getrouwde vrouwen. Eerst dachten mensen dat het van tijdelijke aard was maar toen het langer duurde begonnen mensen in actie te komen. Boeren lieten demonstratief hun melk weglopen en verbranden hun graan, omdat het toch niets meer opbracht en je er zo tenminste nog warm van werd. De communistische Partij organiseerde hongermarsen. Deze werden niet druk gezocht. Veteranen uit de eerste wereldoorlog hielden een Bonus Mars. Hun eis was dat de regering alvast een deel van het beloofde geld zou betalen. Ze sloegen hun kampen op bij het witte huis. De nerveus geworden regering gaf het leger en de politie de opdracht er flink op los te slaan. De Amerikanen voelden zich eind 1932 wanhopig, moe, uitgeblust en lamlendig. Er waren 10 mln. Werkelozen, waarvan er maar 25% steun kreeg. De mensen zochten de schuld toch bij zichzelf. Amerika was ook het land van de selfmade man. Er was verbazingwekkend weinig strijdlust. Mensen zonder baan zwierven in hun auto op zoek naar werk en op sommige plaatsen
De crisis in NL
De crisis in NL was eigenlijk een geïmporteerde crisis. Hij kwam overwaaien vanuit Amerika en vanuit andere landen. Tot overmaat van ramp gingen de getroffen landen juist hun eigen economie afschermen. Daardoor schrompelde de wereldhandel nog meer ineen. Daardoor moesten alle producten in Nederland in de uitverkoop verkocht worden. De export en de import werd in korte tijd gehalveerd. Bijna de helft van het personeel werd tussen 1903 en 1933 ontslagen. De fabrieken probeerden de concurrentie achter zich te laten door de kosten te verlagen, en dus gingen de lonen steeds omlaag. IN de jaren 1930 en 1931 gingen de lonen met 10% omlaag. Ook in Nl was een kwart van de bevolking werkeloos. Dit leidde aan het begin van de jaren 30 tot stakingen, zoals in Enschede. 16000 mensen staakte daar tegen de loonsverlagingen in de textielfabrieken. Met de hulp van Duitse arbeiders werd de staking gebroken. Staking en rellen werden met groot geweld aangepakt. Er werd van alles bedacht om aan geld te komen of om de steun (zwart) aan te vullen. Diegene die steun ontvingen konden daar niet van rondkomen. Mensen stelden het ontvangen van steun zo lang mogelijk uit omdat daarbij hun laatste beetje trots werd ingeleverd. De houding van de Amerikaanse overheid. President Hoover was van mening dat de overheid hooguit een beetje mag adviseren. Steun aan werklozen zou de ondernemingslust ondermijnen. Zijn opvolger Roosevelt was een heel ander iemand. Toen hij in een radioprogramma adviseerde om het geld niet onder het matras te bewaren maar naar een bank te brengen, deden mensen dat ook. De eerste honderd dagen van zijn bewind heeft hij het voor elkaar gekregen om veel belangrijke maatregelen door het Congres te krijgen. Het congres moest ook wel, Het overgrote deel van de banken was failliet gegaan en moest met overheidssteun weer op de been geholpen worden. Roosevelt presenteerde ook The New Deal; het pakket met maatregelen waarbij de overheid voor het eerst op grote schaal verantwoording nam voor het lot van haar burgers. Iedere categorie in de economie werd geholpen met wetten(Acts) en organisaties om die wetten goed uit te voeren (administrations). Voor de boeren was er de Agricultural Ajustment Act; Ze moesten hun productie beperken, zodat de overproductie afnam en de prijzen weer zouden stijgen. Eerst werden de werklozen aan geld geholpen door de Federal Emergency Relief Act. Daarna werden ze aan werk geholpen door allerlei werkverschaffingsprojecten. Voor die projecten werd de Works Progress Administration opgericht in 1935. Een van die projecten was de bouw van de stuwdammen in Tennesee. De national Industrial Recovery Act riep de meeste weerstand op. Deze wet hield dingen in zoals: afspraken over lonen, prijzen en arbeidsvoorwaarden. Het was de bedoeling dat grote bedrijven er goed gebruik van maakten om de concurentie te beperken. Deze waren niet bereid om de gedetailleerde afspraken uit te voeren. Uiteindelijk werd de NRA door het Hooggerechtshof onwettig verklaard.Daaruit bleek dat het Supreme Court nog steeds aan de kant stond van de grote ondernemingen. In Amerika kwam er ook een eenvoudig systeem van sociale verzekeringen door de Social Security Act in 1935. Had de New Deal Succes? Tot 1936 had de New Deal succes. Het publiek en het bedrijfsleven had echter niet genoeg vertrouwen in de new deal. Een nieuwe recessie was het gevolg. In rap tempo kwamen er weer 2 mln. werklozen bij. Die verdween pas weer tijdens de tweede wereldoorlog. Roosevelt richtte zich tijdens zijn programma’s niet op iedereen. Hij zei dat hij zich op de “vergeten mens” richtte, maar zelf vergat hij de zwarte pachters, landarbeiders en vrouwen. De houding van de Nederlandse overheid. Toen de crisis begon, waren er al een heleboel sociale wetten, daarover hoefde dus niet meer gediscussieerd te worden. Maar in de praktijk kregen maar heel weinig mensen steun. Bijna de helft van de werklozen kreeg helemaal geen hulp. In de meeste gevallen ging het dan om vrouwen, jongeren en ongeorganiseerden (mensen die niet bij een vakbond waren aangesloten). Die hadden geen waarde voor het productieapparaat, en moesten zich dus maar tot de kerkelijke zorg wenden. De regering in deze tijd bestond uit de confessionelen en de liberalen. De minister-president Beerenbrouck wist op dat moment weinig anders te bedenken dan bezuinigen op ambtenarensalarissen en werkeloosheidsuitkeringen. Zijn opvolger Colijn van de antirevolutionaire Partij vond dat Nederland zich maar eens moest instellen op een lager welvaartspeil. Hij hield vast aan de Gouden Standaard, zodat Nederland voor het buitenland een erg duur land werd. De effecten van dit beleid werden dan vervolgens weer gerepareerd door de crisiswetten die vooral gericht waren op hulp aan de landbouw. Uiteindelijk ding die reparatiewetgeving veel verder dan bedoeld. Dit leidde tot hogere prijzen van bijvoorbeeld brood. Consumenten werden hier de dupe van terwijl ze al minder te besteden hadden. Er waren mensen die een andere visie hadden op de crisis, zoals de SDAP. Al meteen na het uitbreken van de crisis werd er door hun gezegd dat het het gevolg was van gebrek aan koopkracht. De SDAP werd echter sinds de mislukte revolutie in 1918 buiten de regering gehouden(tot 1937). Hun plan van arbeid was geinspireerd op de new deal. Later zouden die denkbeelden in de tweede wereldoorlog goed van pas komen, maar in de jaren 30 echter vonden de andere politieke partijen het lijken op staatssocialisme. Hoofdstuk 3 Van oorlogseconomie naar welvaartstaat Amerika: Demobilisatie en Fair Deal
Tijdens de tweede wereldoorlog werd er ontzettend veel inspanning geleverd door Amerika. De economie werd volledig op zijn kop gezet. Er ontstond een groot tekort aan arbeiders en vrouwen werden aangespoord om te gaan werken. Zwarten trokken naar het zuidwesten waar de meeste wapenfabrieken en bijvoorbeeld scheepswerven waren. Amerika kwam als sterkste uit deze strijd, zowel op militair en economische gebied. Het tijdperk waarbij Amerika zich niet meer wilde en kon afzijdig houden van de wereld was aangebroken. Truman, Roosevelt’s opvolger deed zijn best om de veteranen die terugkeerden goed begeleid werden en geschoold werden, zodat ze weer soepel in het arbeidsproces werden opgenomen. De mensen hadden tijdens de oorlog veel geld gespaard, omdat ze die klap die ze na de eerste wereldoorlog hadden opgelopen, niet nog eens wilden meemaken. De oorlogsindustrieën schakelde over op productie van duurzame consumptiegoederen. Prijzen rezen de pan uit, omdat de productie de vraag niet bij kon houden. De regering was niet in staat de prijsstijgingen tegen te houden, omdat het verzet op controle op prijzen en lonen zo groot was. Truman was van plan om de new deal voort te zetten in de Fair deal. Hij slaagde erin een hoger minimumloon, uitbreiding van de social security act, een woningbouwprogramma en steun aan de boeren door het congres te krijgen. Hij kon zijn ideeën over een uitbreiding van de sociale wetgeving echter niet verwezenlijken. De 2 redenen daarvan zijn: Hij kreeg te maken met de republikeins Congres en had zijn handen vol aan de koude oorlog die in 1949 was uitgebroken. De mensen werden weer optimistisch: Het nationaal inkomen steeg van 100 mln. tot 347 mln. en het geboortecijfer, dat tijdens de depressie flink was gedaald, steeg weer. Deze babyboom leidde tot een toename van de vraag, bijvoorbeeld, huizen, onderwijs en auto’s. Van 1945 tot 1970 groeide de economie elk jaar met 3.5% en tussen 1945 en 1955 steeg de arbeidsproductiviteit 35%. De grotere rol van de federale overheid zorgde ervoor dat deze groei stabiel was. Sociale verzekeringen zorgde er voor dat in tijden van recessie het inkomen van de mensen enigszins op peil bleef. Degene die bij deze welvaart gebaat waren, waren weer de blanke arbeiders en middenklasse. Velen van hen trokken naar de buitenwijken.Eisenhower was diegene die deze welvaart symboliseerde. Maar werkelijke problemen in de publieke sector werden niet aangepakt en 25% van de bevolking leefde nog steeds onder armoedige omstandigheden. Vooral de zwarte mensen werden hier de dupe van. Wederopbouw in Nederland
Van de grote stad Rotterdam was er na de oorlog weinig van over. De landbouwgronden stonden onder water. Geld om de noodzakelijke importen te bekostigen was er niet en het vroegere afzetgebied van NL, Duitsland, lag in puin. De productie was dan ook zeer gedaald. Enkele jaren later echter, in 1950, was de oorlogsschade grotendeels hersteld. Drie belangrijke factoren die bij hebben gedragen aan snel herstel: De inzet van de nederlandse bevolking, Het beleid van de overheid en de marshallhulp. Het uitgangspunt van de politiek was: als er geen drastische maatregelen werden genomen, zou er een grote werkloosheid ontstaan. De bevolkingsgroei nam toen en de werkgelegenheid in de landbouw nam af. Nederland moest dus een industrieland worden met een grote export door particuliere ondernemingen. Om dit alles te realiseren moest de overheid na de oorlog wel schulden maken. Van werknemers en werkgevers werd een goede samenwerking verwacht. Werknemers moeten genoegen nemen met lage lonen. De overheid richtte hiervoor de Herstelbank op, die grote bedragen investeerde in de industrie. (vooral metaalnijverheid en chemische industrie) De vakbeweging werd bij dit alles betrokken om sociale onrust te voorkomen. Het zou echter allemaal veel meer tijd en moeite hebben gekost zonder de marshallhulp. Welvaart en onbehagen: de jaren 60 in Amerika. Kennedy had kritiek op Eisenhower die weinig aan de sociale publiek gedaan zou hebben. Kennedy wilde de resterende armoede wegwerken. Hij werd hier echter bij tegengewerkt door een coalitie van conservatieve democraten en republikeinen. Op 22 november 1963 werd hij vermoord. Zijn opvolger, Johnson, zorgde ervoor dat veel wetsvoorstellen van kennedy op een rap temp door het Congres werden gevoerd. Zoals subsidies voor het onderwijs en medische voorzieningen. “War on Poverty”. De jongeren begonnen zich af te zetten tegen de consumptiecultuur en de nieuwe wereld. Een kleine groep jongeren zette de trend met een nieuwe combinatie van muziek, kleding en gebruik van verdovende middelen. Ook de dienstplicht voor vietnam viel verkeerd. Deze oorlog had als gevolg dat Johnson van zijn “great society” weinig terecht zag komen. Door het besef dat de voorraad grondstoffen niet oneindig is, leidde tot hoge olieprijzen,het ging in de jaren 70 helemaal mis met de wereldeconomie. Amerika had last van deze situatie omdat het vanaf de jaren 60 niet zo goed meer ging. Sinds het aantreden van Nixon is er eigenlijk weinig aandacht meer besteed aan de binnenlandse politiek. Wat in de jaren 70 gebeurde, Sterke inflatie gekoppeld aan een teruggang van de economie, paste niet meer in de gangbare economische theorieën. De oplossing voor deze stagflatie was: De belastingen omlaag en de vrije markt zijn werk weer laten doen. Daarnaast moest er een streng monetair beleid werden gevoerd. Onder reagan werd dit beleid heel consequent voortgezet. De overgrote meerderheid van de Amerikanen was onder de indruk van de optimistische praatjes van de president. Zijn vermogen om mensen gerust te stellen, was groot. Zijn opvolger Bush kreeg te maken met de slechte economie wat het een gevolg was van het beleid van Reagan. Hij schonk hier geen aandacht aan, hij vond het voeren van de golfoorlogen veel interesanter. Hij won deze ook maar wist deze overwinning niet om te zetten in een tweede termijn. Dit keer kozen de Amerikanen voor iemand anders; Bill “It’s the economy, Stupid, Clinton”. Het eerste jaar ging goed, maar daarna werd duidelijk dat wanneer het om de economie gaat, de regering nog betrekkelijk machteloos staat. Welvaart en Veranderingen in nederland

In de 20 jaren na 1953 was er in nederland een periode van onafgebroken economische groei en sterke bevolkingsgroei. Alles kwam er anders uit te zien. Er werd gebouwd, verbouwd,verkaveld en heel veel gekocht. De koopkracht verviervoudigde in de deze periode. Het bewijs hiervoor werd ook geleverd in 1952 toen er voor het eerst een overschot op de betalingsbalans stond. Het lidmaatschap van de Europese gemeenschap( opgericht in 1958) was erg gunstig voor nederland. De bedrijven werden steeds groter. Deze richten zich ook vooral op het vergroten van de arbeidsproductiviteit. In 1963 werden de eerste computers geintroduceerd. De werkgelegenheid in de industrie nam niet erg toe. De werkgelegenheid in de dienstensector wel. In 1971 werkte 37,3% in de industrie en 46% in de dienstensector. De geleide loonpolitiek bleek niet vol te houden. het kwam zelfs zo ver dat werkgevers de lonen zwart te verhogen of allerlei andere beloningen bedachten. De lonen begonnen te stijgen in 1954 en in 1965 stegen deze zelfs explosief. snel na de oorlog was door de Rooms-Katholieke coalities (PvdA en KVP) onder leiding van Drees een begin gemaakt met de opbouw van de verzorgingsstaat, de typisch nederlandse variant van de welvaartsstaat. Het uitgangspunt was: de vader als kostwinner en de moeder die een strikt verzorgende taak had. Dat komt omdat de nederlanders na de oorlog nog maar 1 ding wilde: een zeker bestaan binnen de geborgenheid van het gezin. Het uitgeven van geld vonden ze nog wat eng. Ze spaarden liever. Jongeren waren op dit punt de trendsetters, de ouderen volgden. Het aantal autobezitters steeg van 50000 naar 2 mln. De jaren zeventig en tachtig: Grenzen aan de groei in Nederland
Ook in nederland sloeg de oliecrisis hard toe. Er was een einde gekomen aan de snelle groei van de welvaart van het land. Er waren een paar problemen voor nederland: De nederlandse economie was zeer kwetsbaar door de afhanelijkheid van export. Ten tweede was door de wijze van financiering van de groeiende overheidstekorten de inflatie te hoog. Ten slotte had de groeiende collectieve sector via hogere premies en belastingen voor hoegere loonkosten gezorgd. Deze problemen werden niet echt goed opgelost. De werkeloosheid groeide snel in 1984 was er een record werkeloosheid van 17.3%. De mensen vonden dat de overheid weer een te grote rol was gaan spelen. De pvda verdween uit de regering en die CDA nam het 3 keer over. Tijdens deze periode werd de economie drastisch veranderd. Uitkeringen en lonen werden ontkoppeld en het sociale verzekeringstelsel werd voor een deel geprivatiseerd. Overheidsbedrijven werden zelfstandig. De belastingen werden regelmatig veranderd. Dit beleid werd doorgezet, ook toen de PvdA weer in het kabinet kwam. Zelfs president clinton wilde weten hoe het nederlandse poldermodel in elkaar stak. Aan het eind van de jaren 90 stond economie van nederland er weer goed voor. Amerika en Nederland naast elkaar
Bij de ontwikkeling na de tweede wereldoorlog was hun startpunt geheel verschillend was. Maar de landen zijn aan het eind van de 20ste eeuw toch steeds meer op elkaar gaan lijken. Het grootste verschil tussen de VS en nederland zit hem in de rol van de federale overheid. en het vertrouwen dat mensen in de overheid hebben. De verschillen tussen arm en rijk in nederland zijn veel kleiner, het sociaal vangnet is groter en de achterdocht ten opzichte van de overheid en de weerzin tegen belastingen zijn veel minder. Arbeidsproductiviteit: Waarde van de productie per arbeidsuur
Big Business: Zie grootindustrieën
Collectieve arbeidsovereenkomst: Afspraken tussen werkgevers en werknemersorganisaties voor een bepaalde bedrijfstak, die voor alle werknemers gelden. Confessionele vakbonden: Bonden georganiseerd naar geloofsovertuiging (dus katholieke en protestants-christelijke vakbonden). Consumptiecultuur: Levensstijl waarbij het aanschaffen van goederen en diensten centraal staat. Crisis: Moment waarop de economische conjunctuur omslaat van een stijgende naar een dalende tendens. Depressie: Ernstige, langdurige teruggang( van de groei) van het inkomen. Fair Deal: mislukt plan van Truman om de sociale wetgeving uit te breiden en de rechten van de zwarten vast te leggen. Gouden standaard: systeem waarbij landen de waarde van hun munteenheden aan elkaar koppelen door voor iedere munt een vaste goudwaarde af te spreken. Grootindustrieën: Zeer grote combinaties van financiële en industriële bedrijven, die streven naar het beheersen van de hele bedrijfstakken. Industrialisatie: Proces waarbij de productie in toenemende mate met behulp van machines tot stand komt. Liberalisme: Politieke stroming, ontstaan in de achttiende eeuw, die streeft naar zoveel mogelijk individuele vrijheid voor burgers en zo weinig mogelijk staatsbemoeienis. Marshallhulp: Economisch hulpprogramma van de VS om Europa na de tweede wereldoorlog weer op de been brengen. New Deal: aanduiding van Roosevelts aanpak van de economische crisis van de jaren dertig. Recessie: Daling (van de groei) van het nationaal inkomen, met als gevolg toenemende werkloosheid. Socialisme: Beweging die inkomensverschillen en klassenverschillen wil opheffen en particulier bezit staatseigendom wil maken. Stagflatie:Combinatie van inflatie en een stagnerende groei van de economie. Structurele werkloosheid: Werkloosheid die word veroorzaakt door de aanbodfactoren van de economie (bijvoorbeeld door technische vernieuwingen. Trust: Samenwerkingsverband tussen grote bedrijven waarbij de concurrentie zoveel mogelijk beperkt wordt. Vakbonden:Belangenverenigingen van arbeiders, georganiseerd per beroepsgroep. Verzorgingsstaat: een staat waarbij de overheid zowel een materieel en immaterieel bestaansminimum garandeert. Verzuiling: Indeling in de samenleving naar maatschappijke achtergrond, zoals godsdienst en politieke stroming. Tussen de verschillende zuilen bestonden weinig contacten. Welvaartsstaat: Staat waarbij de overheid zich mede verantwoordelijk voelt voor zorg voor de zwakkeren in de samenleving en waar een redelijk inkomensniveau gegarandeerd is. Dit gaat samen met een tamelijk hoog consumptieniveau.

REACTIES

T.

T.

De krantenjongen die miljonair werd heet toch echt wel 'Carnegie'.

20 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.