Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

De koloniale relatie tussen Nederland(ers) en Nederlands-Indië

Beoordeling 7.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 8072 woorden
  • 24 mei 2007
  • 127 keer beoordeeld
Cijfer 7.5
127 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
H1 De VOC in Indië De Nederlanders hadden de Banda-eilanden met moeite ingenomen. Veel Bandanese lieten het er niet bij. In de nacht van 21 april 1621 wilde ze gaan aanvallen. De Nederlanders hadden iedereen bij elkaar geroepen en toch vielen de Nederlanders de Bandanese weer aan en er waren veel doden: zwarte bladzijde uit de Nederlandse geschiedenis. Indonesië is een archipel. Het archipel werd al eeuwen bezocht door Arabische, Chinese en andere Aziatische handelaren. De Molukken was de enige plaats ter wereld waar kruidnagels en nootmuskaat groeiden. 1500: kwamen de Europeanen, de Portugezen. Zij waren geïnteresseerd in peper en kruidnagels -> veel winst in Europa. 1596: ontdekte de Nederlanders de weg naar Oost-Indië -> Oost-Azië. Ze overtroffen de Europeanen -> daling prijzen. 1602: VOC (Verenigd Oost-Indische Compagnie). Zij mochten als enige Nederlandse onderneming handel drijven met Oost-Indië. Ze mochten ook: verdragen sluiten met vorsten, oorlog voeren en eigen gebieden bezetten en besturen. 1625: VOC erin geslaagd alle Europeanen te verdrijven uit de Molukken. VOC werd grootste bedrijf ter wereld. 1700: VOC had op alle Zuid-Aziatische kusten handelsposten. De VOC had nauwelijks contact met de inheemse bevolking. Hun aanwezigheid beperkt zich voornamelijk tot Java en de Molukken. VOC wilde vooral een handelscompagnie zijn, maar ze was ook een militaire organisatie. De VOC steunde de inheemse machthebbers tegen vijanden. Daar werden ze voor betaald. 1780: VOC leed verlies
1795: Fransen trekken Nederland binnen en helpen de patriotten aan de macht die de Bataafse republiek stichten. Nederland was bongenoot met Frankrijk tegen Engeland, Engeland blokkeerde de zee. De VOC schepen konden Indië niet meer bereiken. 1799: verklaarde de Bataafse regering de VOC failliet.
Hoofdstuk 2: Het cultuurstelsel 1808 – 1826: modernisering bestuur
1825 – 1830: java-oorlog
1830 – 1870: cultuurstelsel
Oriëntatiekennis
Er kwamen veel stromingen die ervoor zorgde dat de macht werd afgestaan aan het volk: Liberalisme: vrijheid en gelijkheid, iedereen mocht doen en zeggen wat hij wilde. Socialisatie en feminisme: gelijkheid voor arbeiders en vrouwen. Nationalisme: ontstond toen volkeren een eigen staat wilden -> keerde zich tegen socialisme. Confessionalisme: stroming (aantal mensen die iets dachten en wilden) die de invloed van de religie (geloof) wilden terugdringen
Abolitionisten: stroming die de slavenhandel wilden verbieden
Verlichting: stroming die stimuleerden om het verstand te gebruiken, de mensen zouden er door vergroten van kennis op vooruit gaan. Ze moesten ruim kunnen denken, alles wat dat tegenhield werd bestreden. Mensen die hun verstand gebruikten en niet blindelings hun geloof of gevoel volgden, zouden vanzelf het licht zien. 2.1 van wingewest tot schadepost Donderde Grote Heer: 1806: Napoleon maakt een einde aan de Bataafse Republiek. Hij stichtte Koningrijk Holland op. Daendels moest hervormingen doorvoeren, zodat Java verdedigd kon worden tegen een Engelse aanval. Feodale systeem: systeem waarbij de Javaanse edelen op grond van hun geboorte de baas waren en de boeren allerlei door traditie en willekeur bepaalde verplichtingen aan hun heersers hadden. (daar moest Daendels niks van hebben) Hij wilde een moderne staat met duidelijke regels (= is patriottische principes). De regenten ( hoge adellijke inheemse bestuurders) konden boeren onbetaald inzetten, hun betalingen in nature eisen (rijst of vee), (=herendiensten) -> werd afgeschaft -> regenten (edelen) moesten tegen een vast salaris werken. Dat vonden de regenten niet fijn. (=oorzaak Java-oorlog) Landrente: de boeren moesten een deel van de grondopbrengst aan de overheid betalen. Daendels liet een weg over de volle lengte van Java aanleggen -> vele arbeiders kwamen om het leven. Voor snellere verplaatsing. 1811: bezette de Engelse Java en stelden T.S. Raffles als gouverneurgeneraal aan. Nederland moest weg. De Britten wilde van Nederland een sterke staat maken. De VOC kreeg zijn bezittingen weer terug. Een welvarende kolonie: Van der Capellen werd benoemd tot gouverneur-generaal op Nederlands-Indië om te zorgen dat Nederland weer zou herstellen van de armoede. Hij maakte maatregelen om ze tegen de westerse ondernemingen te beschermen -> pakte verkeerd uit. Westerse planters kochten steeds meer grond van de Javaanse edelen. 1823: Capellen verbood de grondverkoop van de Javanen aan de Westerse landen. Wat de Javanen niet leuk vonden (= oorzaak Java-oorlog) De Nederlandse handelaren konden met hun verouderde schepen de concurrentie met de Britten niet aan. Java oorlog: Java-oorlog: Diponegoro kwam in opstand. Hij kreeg veel steun van edelen en boeren en van de Islamitische geestelijkheid. De opstandelingen dreven met een guerrillatactiek het Nederlands-Indisch leger in het nauw. 5 jaar later moest hij zich overgeven. Indië was een schadepost geworden. 2.2 Het cultuurstelsel De nieuwe man in Batavia

Verspreiding van het cultuurstelsel op Java: 1830 – 1870
Daendels: hij zei: de boeren krijgen hun eigen land en zij mochten produceren wat ze wilde en de winst mochten ze allemaal zelf houden. Ze moesten alleen een klein bedrag belasting betalen. Daendels dacht dan dat Indonesië heel rijk zou worden, omdat iedereen van alles van die boeren kocht. Van den Bosch: hij gaf de boeren ook een stuk land, maar zij moesten produceren wat de Nederlanders wilde. De Nederlanders kochten spullen van de boeren voor weinig geld, en dan maakte de Nederlanders in Nederland zelf de winst. Omdat zij het dan weer voor veel geld gingen verkopen. 1808: patriottische of liberale ideeën kwamen in Indië. Er kwam een modern bestuur (boeren werden zelfstandig). Dat ging snel ten onder toen Johannes van den Bosch gouverneur-generaal werd. Hij keerde zich tegen het liberalisme van Daendels. Van den Bosch doel was: het vullen van de Nederlandse schatkist -> cultuurstelsel: De Javaanse bevolking moest gedwongen exportgewassen produceren -> Nederland kocht dat voor goedkope prijs in -> verkocht het in NL en Europa voor veel meer geld -> opbrengst heet Batig Slot. Gouvernement bepaalde wat er geleverd moest worden. VOC-methode. Nederland werd hier flink rijk door. NHM (Nederlandse Handel Maatschappij), opgericht door Willem I: kregen het alleenrecht de tropische producten op Java te kopen. -> terugkeer VOC-methode. Dualistisch bestuur: Van den Bosch voerde een dualistisch bestuursstelsel in -> Nederlandse en inheemse bestuur stonden tegenover elkaar. Binnenlandse bestuur gouverneur-generaal (houdt zich bezig met: inkoop, opslag en transport van de producten). Regenten hoogste functionarissen van het Inlands bestuur. Rustige Rust: Het cultuurstelsel ging heel goed voor de Nederlanders. Er heerste rustige rust (alles ging goed, de Batig Slot was genoeg voor 1 derde overheidsinkomsten). -> bouw van bruggen betaald en spoorwegennet. Bij de NHM kwam de katoennijverheid tot bloei. 2.3 Nederlanders en Javanen. Rijstteelt onder druk: Door het cultuurstelsel -> nam werkdruk Javaanse bevolking toe. Inheemse economie bleef bestaan, gericht op zelfvoorziening en regionale handel. Herendiensten bleven bestaan en de landrente ook. Het cultuurstelsel ging ten koste van de verbouw van de Javaanse hoofdvoedsel rijst. Cultuurstelsel bracht niet alleen ellende. Boeren kregen plantloon -> hoger dan landrente -> kwam geld in de geldloze economie: monetarisering -> welvaart en inheemse handel namen in veel streken toe. 1845: ging het mis, ontstonden misoogsten, hongersnoden, epidemieën, honderden doden. Toenemende kritiek: Er ontstond kritiek op het cultuurstelsel, het cultuurstelsel werd hervormd: - verplichte werk op de suiker- en koffieplantages werd verminderd - cultuurprocenten gingen omlaag (inkomen voor de regenten lager) - ambtenaren moesten de bevolking tegen misbruik door hun eigen bestuurders beschermen. Gevolg: binnenlands Bestuur groeide (er kwamen meer Nederlanders die het voor het zeggen hadden) en zij bemoeiden zich met steeds meer zaken. Macht verschoof van regenten naar Nederlandse ambtenaren. Zij moesten de bevolking tegen misbruik door hun eigen regenten beschermen. Een belangrijke bijdrage aan deze ontwikkeling (kritiek op het cultuurstelsel) leverde het boek Max Havelaar van Multatuli. In dit boek worden de Javanen beschreven als zachtaardige hoogstaande wezens die menselijker waren dan de schraperige Hollanders (die wilde alleen maar winst maken). In het boek wordt Cornelis Droogstoppel genoemd als inhalige (alleen maar winst willen halen ten koste van de mens) koffiehandelaar. Liberale principes: Het cultuurstelsel sloot niet aan bij de liberale principes. Liberalen vonden dat gedwongen arbeid (het moeten werken voor anderen) het werken om het eigen bestaan te verbeteren onderdrukte. Het liberalisme stelde tot 1848 in Nederland niet veel voor. Willem I zei tegen Thorbecke stel maar een liberale grondwet in. Thorbecke legde de macht bij de Tweede kamer en liet die kiezen door de gegoede burgerij. In 1850 was het liberalisme in de Tweede kamer in grote meerderheid -> zouden het Cultuurstelsel opheffen. 2.4 het einde van het Cultuurstelsel Ondernemers: De eerst groep rijke ondernemers op Java waren de suikerfabrikanten -> speelde in het begin als enige een rol in het cultuurstelsel. Vanaf 1840 kwamen er meer particuliere ondernemers op Java, er mocht meer verbouwd worden zoals, thee, tabak en indigo. Thee leverde na een tijd veel winst op, daardoor ontstond een groep steenrijke theejonkers. Door de verkoop van al deze producten buiten het cultuurstelsel om (buiten de verkoop aan de Nederlanders en het vervoer via de NHM), kwamen er steeds meer rijke ondernemers die zelf gingen bepalen hoe ze hun spullen gingen verkopen (liberalisme). Afschaffing van de cultures: 1860: Liberale regering maakt einde aan Cultuurstelsel -> de cultures van thee, tabak, suiker en indigo werd afgeschaft. Voor koffie werd het beperkt afgeschaft. Tegelijk met suikerwet nog andere wet opgericht: de Agrarische Wet: buitenlanders konden geen grond kopen, maar alleen huren van de inlanders of de overheid. Er kwamen hierdoor grote particuliere landbouw bedrijven. Culturele contacten: In de VOC tijd waren handelsnederzettingen de enige plaatsen waar Europeanen zich vestigde. Mannen mochten geen vrouwen meenemen en trouwden daarom soms met inheemse vrouwen. Zo ontstond Indo-Europese mengcultuur. In Batavia waren grotere groepen Nederlanders. Veel nieuwkomers pasten zich snel aan, aan de Indo-Europese mengcultuur. De Europeanen die werden benoemd op nieuwe posities, hielden er tijdens het werk een eigen stijl op na: op het werk spraken ze Nederlands en droegen ze een pak. Thuis kleden ze zich om in Indonesische kleren, spraken maleis en aten lekker Indonesisch. Op Europeanen kwam de Indische leefwijze een beetje lui en genotzuchtig over. Hoofdstuk 3: Nederland breidt zijn gezag uit. Oriëntatiekennis: Modern Imperialisme: is het proces waarbij landen hun macht in andere delen van de wereld uit willen breiden door gebieden te veroveren en te controleren. Meer de binnenlanden in, er ontstond veel vraag naar grondstoffen en afzetmarkten. Industriële revolutie: rond 1780 transformeerde de Engelse textielindustrie door een reeks uitvindingen. Het veranderen de samenleving. Waar fabrieken kwamen, ontstonden grote steden. Op den duur woonde en werkte veel meer mensen in de stad dan op het platteland. Meer democratie: rond 19e eeuw kregen burgers steeds meer invloed op het bestuur. Iedereen kreeg stemrecht. Burgers werden meer bij de politiek betrokken. Nationalisme, liberalisme, socialisme: in 19e eeuw moesten Europese vorsten en adel steeds meer macht afstaan aan het volk -> ontstonden stromingen. 3.1 De onderwerping van de Buitengewesten Onthouding: Politiek van onthouding = onthoudingspolitiek: de Nederlanders moesten zo min mogelijk met de bevolking bemoeien. Het zou alleen maar geld kosten. Met behulp van het KNIL (Koninkrijk Nederlands-Indisch Leger). KNIL-operaties: politieke en economische redenen. In 1840 verloor Nederland een groot gebied op Borneo door de Britten, omdat de Indonesiërs vroegen om hun te helpen tegen opstandige stammen. Om herhaling te voorkomen voerde de KNIL diverse strafexpedities in tegen de Indonesiërs. Onthoudingspolitiek: geen directe bezetting van de buitengewesten. In de Buitengewesten werd het bestuur overgelaten aan lokale vorsten, die met rust werden gelaten zolang ze Nederland niet tegenwerkten en het Nederlandse gezag ‘in naam’ erkenden. Méér militaire of bestuurlijke inspanningen waren te kostbaar – daar stonden te weinig inkomsten tegenover. Lombok en Atjeh: Atjeh-oorlog: 1873-1913

Opening van Suezkanaal: 1869 -> daardoor was de route van Indonesië naar Nederland veel korter geworden, lang Atjeh. Daar waren zeerovers actief om de schepen van Nederland te stoppen. De oorlog duurde zolang vanwege de guerrillatactiek. 1871: NL krijgt het voor elkaar dat de Britten tegen de NL zeggen dat zij de baas op Atjeh mogen worden. NL voerde tuchtigingsoperatie uit -> Atjeeërs begonnen guerrillatactiek. NL wilde Atjeh niet besturen, maar ze wilde rust. 1894: imperialistische koers: ook meer het binnenland veroveren. Dus niet alleen aan de buitenkanten blijven. KNIL ging naar Lombok, waar zij ruzie hadden met Bali. De KNIL werd verslagen. Veel Nederlanders meldde zich massaal aan om te helpen, niet nodig, KNIL maakte al snel metten met de Balinezen. Nationale eer: Leiding van de oorlog kwam in handen van generaal Van Heutsz, had al lang genoeg van onthoudingspolitiek. Snoeck Hurgrondje vertelde Heutsz dat de leiders in het streng islamitische Atjeh hun grootste vijanden waren. Er moest een krachtig koloniaal bestuur komen, gericht op modernisering en welvaart. Van Heutsz begon contraguerrilaoorlog. 1903: belangrijkste leiders gaven zich over. Van Heutsz verklaarde dat Atjeh van hem was. Korte Verklaring: Een belofte, te ondertekenen door inheemse vorsten, die zich aan het Nederlandse gezag zouden onderwerpen, geen banden met andere landen te onderhouden en de regels van het gouvernement (bestuur) na te leven. 1904: Van Heutsz benoemd tot gouverneur-generaal, hij bracht het ene gebied na het andere onder Nederlands bestuur. 1914: bijna heel Nederlands-Indië was onder Nederlands bestuur gebracht 3.2 Economische expansie tabak en tin: Na Agrarische Wet (gaf de particuliere ondernemers alle ruimte) in 1870 groeide het particuliere landbouwbedrijfsleven sterk. Op Java en Sumatra stichtte de Nederlanders suiker, koffie en theeplantages. 1863: Jacob Nienhuys huurde een stuk oerwoud (in Deli) waar hij tabak verbouwde. Het leverde sensationele winsten op. 1850: in de buitengewesten was de mijnbouw in overheidshanden. De Mijnwet opende de weg voor particuliere ondernemers om naar delfstoffen te zoeken en deze te ontginnen (uit de grond halen, bewerken en verkopen). Enige winstgevende activiteit in de buitengewesten: tin delven. Het bleek dat er veel delfstoffen in de buitengewesten lagen. Olie en rubber: 1884: Indische economie in een crisis. Ontstond veel overproductie (de verkopers lieten de prijzen dalen om hun suiker maar te kunnen verkopen). 1900: Naast een opleving van de suiker-, koffie en theeteelt kwam de groei vooral van nieuwe producten als aardolie, rubber en kopra (leverde een olie) (gedroogd vlees van de kokosnoot) KNAM: Koninklijke Nederlandse Aardolie Maatschappij, exploiteerde (uit de grond halen en verkopen) de aardolie velden. De KNAM ging in 1907 samenwerken met het Britse Shell, en heette Koninklijke Shell. Auto-industrie zorgde voor de opkomst van een nieuw landbouwproduct: rubber (gehaald uit bomen). Nederlands-Indië werd de belangrijkste rubberproducent ter wereld. 1891: KPM (Koninklijke Pakketvaart Maatschappij): - zij hadden het alleenrecht op het vervoer tussen de eilanden (zij hadden het monopoly op het vervoer). - Doordat zij niet hoefde te concurreren (vechten met andere bedrijven om vervoer te verkopen), kon dit bedrijf zonder grote risico’s investeren in modernisering (stoomschepen, havenbouw, lijndiensten). - Ook bij militaire expansie was het bedrijf betrokken doordat het voor snelle troepenverplaatsingen zorgde. Welke verbeteringen in de infrastructuur (wegen, steden, havens, bootverbindingen) bevorderden de economische groei in Nederlands-Indië aan het einde van de 19e eeuw? - De bouw van het Suezkanaal. - Versnelde overschakeling van zeilvaart naar stoomvaart. - De aanleg van moderne havens - Het instellen van lijndiensten (regelmatige vaste verbindingen), ook naar voorheen geïsoleerde gebieden. Inheemse producten: Manieren waarop de Nederlandse economie profiteerde van Nederlands-Indië: - Nederlandse bedrijven maakten grote winsten; die winsten maakten zij naar Nederland over, maar ze werden ook gebruikt om nieuwe bedrijvigheid in Indië zelf op te starten. - De kolonie leverde grondstoffen voor de Nederlandse industrie. - De kolonie was belangrijk als afzet gebied (er woonde veel mogelijk kopers) voor de Nederlandse scheepsbouw (KPM) en textielindustrie
1850: scheepsbouw kwam tot bloei, ze bouwde geen hout en zeil meer maar ijzer en stoom. Nederlanders profiteerden ervan en ook Europeanen en Amerikanen stichtten plantages. De tussenhandelaren speelden een belangrijke rol. Tussenhandelaren kopen de producten van de boeren en de Indische bedrijven en verkopen deze vaak weer aan de grote handelsondernemingen, die de producten verder verkochten in de wereld. De tussenhandelaren gaven informatie over prijzen en plantmethoden aan de boeren, leenden geld aan de boeren, kochten hun producten en verkochten producten die de boeren zelf nodig hadden (importgoederen, denk aan machines). De tussenhandelaren konden zelf weer geld lenen bij de handelsondernemingen. 3.3 Blanke overheersing Onrust op Java: Na afschaffing Cultuurstelsel maakt de agrarische-feodale samenleving plaats voor de geldeconomie. De nadelen die ontstonden: - De Javanen ervoeren de overgang naar loonarbeid als achteruitgang; in het agrarische Java stonden loonarbeiders laag in aanzien = een koelie. - De geldeconomie maakte hen kwetsbaar: lonen konden dalen, prijzen en belastingen konden stijgen. - Zij moesten meebetalen aan de imperialistische expansie en aan de uitbreiding van het koloniale bestuur. - De rijstproductie bleef achter bij de bevolkingsgroei, wat tot schrijnende armoede en hongersnoden leidde, want bevolking nam enorm toe. 1880-1890: veel onrust op het Javaanse platteland, voortdurend relletjes en opstanden. De koelies van Deli: Java had 3x zoveel inwoners dan de andere eilanden, waardoor Deli geen arbeiders kon vinden. Er werden Chinese en Javaanse koelies gehaald. Hun werk was loodzwaar, het ontbrak vrijwel geheel aan voorzieningen en het loon was laag – zo laag dat velen er niet in slaagden het voorschot waarmee ze waren geworven, terug te betalen. De sterfte onder koelies was enorm – maar een uitweg was er niet. Koelieordonnantie: regeling uit 1880 die tabaksplanters in Deli het recht gaf tegenover hun koelies (loonarbeiders) als rechter en politie op te treden. De poenale sanctie gaf bevoegdheden om de koelies te straffen. De Europeanen in Deli waren veel ongehuwde mannen die daar kwamen om rijk te worden. Ze reageerde hun frustratie af op de koelies door ze te slaan en vol te gieten met alcohol. Tempo doeloe: Na 1870 kwamen er steeds meer Nederlanders naar Nederland-Indië, dat kwam doordat het particulier initiatief de ruimte kreeg en de verbinding met Europa beter werd. De nieuwkomers paste zich snel aan de Indische mengcultuur aan. 1870-1920 = tempo doeloe = de goede oude tijd, waarin de verhouding tussen Europeanen en Indonesiërs nog goed was en men ontspannen met elkaar in dure huizen woonden. De werkelijkheid was echter anders, veel Indo-Europeanen waren arm, gefrustreerd en bitter. De stroom nieuwkomers bleef toenemen; steeds vaker namen zij een Europese vrouw mee (dus minder gemengde huwelijken en gemengd nageslacht; de mengcultuur kwam in het gedrang) en brachten zij – door de verkorte reistijd - verlofperioden in Europa door. Daardoor raakte de koloniale elite meer op Europa gericht: de Europese cultuur werd de norm, de Indo-Europese cultuur een minderwaardige variant daarop (daardoor kwam mengcultuur in gedrang). De verhouding tussen de Nederlanders en de Javaanse huisbedienden en landarbeiders was niet zo best. De Nederlanders hadden angst voor de Javanen en hielden met autoritair optreden (met harde hand de baas spelen) de wind eronder. Maar de Javanen waren bang voor hun blanke bazen. 3.4 De Ethische Politiek: Dit betekent dat NL de inheemse bevolking gaat helpen bij haar ontwikkeling
Voogdij: Rond 1900: Javaanse adel was naar tweede plan verdrongen: NL ambtenaren hadden het voor het zeggen en hadden ook allerlei traditionele tekenen van waardigheid overgenomen = parasol ophouden voor de schaduw, loophurkend passeren, op de grond plaatsnemen in plaats van op een stoel (De Nederlandse ambtenaren gedroegen zich als een soort edelen, ver verheven boven de inheemse bevolking en ook hun inheemse collega’s). Dit koloniale beleid kreeg kritiek van de Max Havelaar, de idealistische ambtenaren en de leider van de oppositie tegen de liberalen (de NL regering), genaamd Abraham Kuyper. De idealistische ambtenaren (Nederlanders) wilde de inheemse bevolking op een westers niveau van welvaart en ontwikkeling brengen, ze startte ontwikkelingsprojecten, zoals landbouwschooltjes. Voogdijgedachte: het idee dat Nederland als een goede ouder de voogdij had over Indonesië. Het einddoel daarvan was Indonesië rijp te maken voor zelfstandigheid. Het maakte deel uit van de Ethische politiek (=de armoede te bestrijden en om Nederlands-Indië op te voeden tot een beschaafde, ontwikkelde natie). In 1899 schreef de liberaal Van Deventer een artikel in het tijdschrift de Gids. Volgens hem had NL een Ereschuld aan Indonesië: het geld dat was verdient met het Cultuurstelsel moest worden terugbetaald en worden gestoken in onderwijs en economische ontwikkeling. Irrigatie, emigratie, educatie: Rond 1900: einde aan het Liberale beleid, er werd begin gemaakt aan sociale wetgeving. De overheid nam dus een meer actieve houding aan om de arme en kwetsbare delen van de samenleving te beschermen. De koloniale expansie (de macht nemen over steeds meer eilanden in Indonesië) moest voor de Nederlanders gerechtvaardigd worden (goedgekeurd worden) als het leven van de bevolking in Indonesië zou verbeteren (scholing, geen armoede en ondervoeding, economische groei). De Nederlanders (die in NL zaten) vonden het goed dat NL meer eilanden van Indonesië pakte, zolang Indonesië het maar goed had. Tweede kamer nam conclusie van Van Deventer over en Kuyper nam ze op in zijn eerste troonrede. Daarmee werd Ethische Politiek het officiële beleid. Wat waren de twee hoofddoelen van de Ethische Politiek? 1) Armoedebestrijding
2) Meer zelfstandigheid voor de inheemse bevolking  hiervoor was onderwijs nodig

Welvaartsbeleid: Irrigatie: (kunstmatige bevloeiing van het land) zou een hogere voedselproductie opleveren. Emigratie: verhuizing van Javanen naar buitengewesten zou op Java de overbevolking tegen gaan en het gebrek aan arbeidskrachten in de buitengewesten oplossen. Educatie: is omdat armoede vaak geweten werd aan een gebrek aan kennis/ontwikkeling. Associatie: De inheemse elite moest zich de Nederlandse cultuur eigen maken, zo zou een nieuwe, betere cultuur ontstaan, waarbij inheemse cultuur ingepast was in de Nederlandse. Inspraak: De maatregelen die Nederland nam om het bestuur van Nederlands-Indië te verbeteren: - Inheemse bestuurders kregen westers onderwijs en Nederlandse ambtenaren kregen opdracht hun inheemse collega’s met meer respect te behandelen. - Er kwamen vakdepartementen (een soort ministeries, speciale afdelingen) die zich met de ontwikkeling van de bevolking gingen bezighouden (onderwijs, landbouw). - Nederlandse ambtenaren werden voorzitters van de lokale rechtbanken; bij botsing van plaatselijk gewoonterecht of islamitisch recht met Europees recht ging het Europese recht voor *). - Er kwamen gemeenteraden en provinciale raden (Decentralisatiewet, 1903). - De Volksraad werd opgericht (1916). Dit was een adviesorgaan van het gouvernement, voor eenderde gevuld met inheemse leden, dat zou kunnen uitgroeien tot een echt democratisch parlement. *) Hoe de rechtspraak de Nederlandse invloed op de inheemse cultuur toenam: Nederlandse ambtenaren werden voorzitters van de lokale rechtbanken; bij botsing van plaatselijk gewoonterecht of islamitisch recht met Europees recht ging het Europese recht vóór. In praktijk werden bepaalde inheemse wetten en regels (inclusief de straffen die daarbij hoorden) terzijde geschoven. Hoofdstuk 4: Ethische Politiek en nationalisme: Oriëntatiekennis: In de jaren 1930 was er een wereldwijde, ernstige economische crisis. Aandelen koersen kelderde. Miljoenen Amerikanen raakte werkloos. Het werd bestreden door: bezuinigingen op overheidsuitgaven, en door overheidsinvesteringen om de koopkracht te bevorderen. In de koloniën verzetten veel nationalisten zich tegen het Europees imperialisme, door te staken of door producten te boycotten. Gewelddadig verzet was er ook. Door de democratisering in de 19e eeuw raakt meer mensen betrokken bij de politiek. Er kwamen massaorganisaties: vakbonden en politieke partijen. Door hun communicatiemiddelen kon de propaganda veel mensen bereiken en beïnvloeden. 1e WO (1914-1918): Engeland, Frankrijk en Rusland tegen Duitsland en Oostenrijk. Ook de VS deed mee  wereldoorlog. Loopgraven oorlog. 2e WO (1939-1945): veroverde Duitsland een groot deel van Europa. Japan nam grote delen van Azië in. Ze werden verslagen door de SU, VS en Engeland. H4.1 Balans van de Ethische Politiek: Rijstschuren: Ethische politiek: - Irrigatie kunstmatige bevloeiing van het land, helpen bij de rijstbouw -> beter gevoede bevolking - Emigratie van Java naar buitengewesten - Educatie bevolking op hoger niveau brengen door goed
onderwijs
Er werden banken opgericht waar boeren goedkoop geld konden lenen. Dankzij deze ontwikkelingspolitiek kwamen hongersnoden na 1905 niet meer voor. Hongersnoden na 1905 kwamen niet meer voor en de Javaanse rijstproductie werd verdubbeld. Levensstandaard (= de welvaart in een land) nam nauwelijks toe, oorzaak: - Javaanse bevolking bleef even hard groeien als de rijstproductie - Javaanse boeren investeerden het geld dat zij bij dorpsbanken konden lenen niet in de landbouw, maar gaven het direct uit aan andere dingen. De emigratiepolitiek werd geen succes, omdat er maar weinig Javanen buiten Java gingen wonen. De ethische politiek leidde wel tot betere gezondheidszorg (vaccinatieprogramma’s en voorlichtingcampagnes over hygiëne) Gezondheidszorg: Verbetering gezondheidszorg te danken aan katholieke missionarissen en protestantse zendelingen. Ze kregen weinig hulp van de koloniale overheid (ze waren bang dat een actieve overhalingspolitiek = mensen katholiek of protestants maken, zou leiden tot conflicten met de Islam) en moesten zich vooral op de rijke Nederlanders richtten. De kerk werd alleen toegelaten in regio’s waar de islam niet sterk was, dat was vooral op oostelijke eilanden -> Primitieve volkeren in de binnenlanden van Sumatra en Borneo. De Ethische Politiek bracht daarin weinig verandering. Onder invloed van de Ethische Politiek kreeg Nederland meer oog voor de arbeidsomstandigheden in Nederlands-Indië, omdat na een schokkend onderzoek in Deli in 1907 een arbeidsinspectie werd ingevoerd. Zij zouden de ergste wantoestanden in de mijnen en plantages tegen gaan. De koelies kregen het iets beter maar het bleef grimmig. De bazen wilde controles van de arbeidsinspectie niet. Want dan zagen ze de slecht omstandigheden. Jaren later mocht de arbeidsinspectie onaangekondigd bedrijven bezoeken en nog veel later werd de beruchte Poenale sanctie afgeschaft. Onderwijs: De scholen rond 1900: Op het platteland waren er voor inheemse kinderen van zes tot negen jaar dessaschooltjes (dorpsschooltjes), waar Javaans of Maleis werd geleerd, naast wat rekenen, lezen en schrijven. Kinderen uit de inheemse elite gingen naar de Europese Lagere School. De ‘gegoeden en aanzienlijken’ (net onder de elite) konden naar de Hollands-Indische School. De Chinese elite kon naar de Hollands-Chinese school. Op deze scholen was Nederlands de voertaal. Daarnaast kwamen er middelbare scholen en instellingen voor hoger onderwijs en gingen Indonesische jongeren naar Nederlandse universiteiten. De inheemse bevolking had zeker belangstelling voor westers onderwijs. Ze zagen het als emancipatiemiddel: de weg naar een beter bestaan en willicht ook beter zelfstandigheid liep via school. Kartini (enthousiaste regentendochter): zette zich in voor onderwijs aan meisjes. Was voorstander van de associatiegedachte (neem het beste van de westerse wereld over, in dit geval de rechten van de vrouw). De onderwijspolitiek: In 1940 zaten twee miljoen leerlingen op een dorpsschool, volgden er honderdduizend Nederlands lager onderwijs, enkele tienduizenden middelbaar onderwijs en enkele honderden academisch onderwijs. Dat leek heel wat, maar op een bevolking van zeventig miljoen was het weinig. De hoger opgeleide werden echter gefrustreerd, de betere banen gingen naar de Nederlanders. 1920: voogdijgedachte (de Nederlanders bepalen wat goed voor je is) werd een rem: Indonesië werd steeds meer en meer gezien als een kind waarvoor de zelfstandigheid nog ver weg was. H4.2 De geboorte van het Indonesische nationalisme: Optimisme: Het Indonesische nationalisme ontstond pas in de 20e eeuw. Eerste vereniging was Boedi Oetomo uit 1908. 1912: opkomst SI (Sarekat Islam), zij kwamen op voor de belangen van de Javaanse bevolking en stelde op haar eerste nationale congres in 1916 ook politieke eisen. De oprichting van beide organisaties bewees dat men op de goede weg was: de Indonesiërs kwamen op voor hun eigen belangen, wel op basis van samenwerking met de Nederlanders. Dit sloot aan met het associatie ideaal (behoud je goede eigenschappen en neem de goede eigenschappen van de Nederlanders over; dit doe je in samenwerking). Dit was het succes van de Ethische Politiek. Een bezoek van BO en SI aan Nederland leidde tot de oprichting van de Volksraad. Na de 1e WO kwamen er wat veranderingen in de verhouding tussen Nederland en Nederlands-Indië: - de Amerikaanse president Wilson riep de koloniale mogendheden op na de oorlog meer rekening te houden met de inheemse volkeren. - De Amerikanen beloofde zijn kolonie de Filippijnen volledige onafhankelijkheid. - De Britse regering beloofde dat India een zelfstandige democratie zou worden binnen het Britse rijk - Ook in Nederlands-Indië zei de gouverneur-generaal kort na de oorlog dat Indië een zelfstandig deel van het Koninkrijk der Nederlanden zou worden met de Volksraad als volwaardig parlement (een gekozen parlement bepaalt wat er in Indonesië zou gebeuren). Een commissie ging dat uitwerken. Opstand: Van de beloofde zelfstandigheid en democratie kwam weinig terecht omdat: In Nederland (en daarmee ook in Nederlands-Indië) kregen de tegenstanders van de Ethische Politiek het voor het zeggen. Wel kreeg de kolonie in 1922 met de grondwet meer eigen autonomie (ze mochten zelf meer dingen bepalen). En in 1925 werd de Volksraad gepromoveerd van adviserend tot medewetgevend orgaan. Maar toch hadden de Indiërs niet veel te vertellen. De meeste Nederlanders in Nederlands-Indië waren niet blij met de nationalistische beweging (logisch, want dan zouden ze steeds minder te vertellen krijgen). Ook de nationalisten in Indonesië keerde zich van Nederland af, want ze hadden toch niks te vertellen in hun eigen Indonesië. De sterke man in NL, oud KNIL-militair en Shell topman Colijn, vond dat Nederland het opkomende nationalisme hardhandig de kop moest indrukken. De SI koos gefrustreerd voor de harde lijn (opstandjes en stakingen) en stapte in 1923 uit de Volksraad. 1920: PKI (Partai Komunis Indonesia) opgericht, ze waren niet alleen communistisch, maar ook nationalistisch. De PKI vereerde Diponegorio (1825, moslimheld, leidde een opstand tegen NL). PKI wilde zelf in opstand komen op Sumatra. Het KNIL zou dan van Java worden weg gelokt, en konden de communisten daar de macht grijpen. 1926 begon de opstand van de PKI (sabotageacties). De Nederlanders raakte in paniek en sommige werden gedood. De KNIL wist de opstand te bedwingen. Veel Indonesiërs werden gevangen genomen en overgebracht naar het afgelegen Nieuw-Guinea, waar het interneringskamp Boven-Digoel werd gesticht. Er waren veel ziektes (malaria) en contact met de buitenwereld was onmogelijk. Een speciale inlichtingendienst werd door de Nederlanders opgericht en ging binnen de oppositie (de PKI) infiltreren (bij de andere partij horen en informatie aan je eigen partij doorgeven). Eind 1927 was de PKI ontmanteld (bestond niet meer), Nederland was weer de baas. De communistische opstand wordt ook wel het “breekpunt” in de koloniale verhoudingen gezien, omdat het de eerste keer was dat Indonesische nationalisten de macht wilde grijpen. H4.3 Radicaal nationalisme: Non-coöperatie (niet samenwerken): 1922: studenten (onderleiding van Hatta, die onmiddellijke onafhankelijkheid wilde) richten een nationalistische club op met de naam Indonesische Vereniging. Het was de eerste keer dat de naam Indonesië werd gebruikt als symbool voor de nieuwe natie. Het was niet vreemd dat dit juist in Nederland gebeurde. Omdat voor de Indonesische studenten Nederland een vreemde wereld was, waarin ze erg op elkaar waren aangewezen (ze zochten elkaar op en hadden een band met elkaar). Hatta wilde onmiddellijk onafhankelijkheid. Dit kon door non-coöperatie en massa-actie: de nationalisten moesten iedere samenwerking met Nederland weigeren. Deze ideeën bereikten ook snel de studieclubs in Indonesië. Er moest veel strijd geleverd worden tegen de Nederlanders. 1927: sticht Soekarno (een van de eerste zes inheemse studenten in Indonesië) de PNI (Partai Nasional Indonesia) op en nam de ideeën van Hatta over. Oplopende spanningen: Soekarno was de onbetwiste leider van de PNI, omdat hij door zijn “redenaarstalent” de mensenmassa kon bereiken/enthousiast maken. Hij kon grote toespraken houden voor menigte mensen. Na 1929 werd de sfeer in Nederlands-Indië steeds grimmiger. Er kwam een eigen volkslied en een nationalistische roodwitte vlag. Maar de Nederlandse regering en de gouverneur-generaal waren niet van plan om ook maar iets toe te geven. In 1929 werd Soekarno en honderden andere PNI leden gearresteerd. Na 2 jaar kwam hij vrij en was populairder dan ooit. De economische malaise leidde tot massale onvrede en stimuleerde het nationalisme. 1933: brak muiterij uit op de pantserkruiser “De Zeven Provinciën”: honderden inheemse matrozen (de Indonesiërs) veroverde het zwaarbewapende schip op hun Nederlandse officieren en stoomden op naar de marinehaven in Soerabaja. De Nederlanders waren bang dat de Indonesiërs de marinehaven van Soerabaja zouden bombarderen. De Nederlanders wierpen daarom vanuit een vliegtuig een bom, de muiters gaven zich direct over. Repressie: De muiterij op de Zeven Provinciën leidde tot zware maatregelen (repressie). Brieven en telefoon gesprekken werden ingekeken en afgeluisterd, de pers mocht niet schrijven wat ze zelf wilde (strenge censuur). De politie mocht de verdachte Indonesiërs arresteren, waaronder veel PNI leiders. De repressie leek succesvol: Nadat het radicale nationalisme volledig was onderdrukt, stopten veel nationalisten met hun politiek van non-coöperatie; het ging er allemaal veel gematigder aan toe. De rust leek dus volledig teruggekeerd, wat een gevolg leek van het gevangen nemen van de leiders. Petitie-Soetardjo: Een voorstel om een conferentie te organiseren waarin vertegenwoordigers van Nederland en Nederlands-Indië, als gelijkwaardige partners, een plan opstelden voor geleidelijke zelfstandigheid. Hoe reageerde Nederland op de petitie-Soetardjo? Alleen de communisten en socialisten zagen er iets in. De regering legde de petitie naast zich neer; zij stelde dat het voorstel maar door een kleine, elitaire (goed opgeleide) groep gesteund werd; de gewone bevolking zat volgens de Nederlandse regering helemaal niet op zelfstandigheid te wachten. Maar zij vergiste zich. De Indonesische nationalisten hadden geen vertrouwen meer in Nederland dat zij nog iets te vertellen zouden krijgen. Er broeide haat.
H4.4 Voortgaande verwijdering: Crisis: Moederland en kolonie groeiden economisch uit elkaar. Nederlands-Indië richtte zich steeds meer op Azië en Amerika. Nederlands-Indië werd voor Nederland als afzetmarkt minder belangrijk, en andersom. De Nederlandse economie richtte zich steeds meer op Europa. Na de 1e WO ontstond er overproductie (een grote vraag naar tropische producten, daardoor waren er steeds meer boeren die dezelfde producten gingen produceren), de prijzen daalde daardoor scherp en de Indische economie raakte weer in een crisis. 1929-1935: kolonie door de economische crisis erg getroffen  vraag naar exportgewassen daalt  prijs daalt extreem, maar de importprijzen daalden minder. Veel fabrieken moesten sluiten en mensen op de plantages verloren hun baan. Aanpassingspolitiek: De Nederlandse regering voerde een aanpassingspolitiek: overheidsuitgaven werden aangepast (verlaagd) aan het lagere welvaartsniveau. Nederland dwong het gouvernement in Nederlands-Indië te bezuinigen, die vooral de inheemse bevolking trof. De liberale economische politiek werd vervangen door een meer planmatig beleid (regeltjes bepalen wie wat en hoeveel moet maken). Nederlands-Indië werd verplicht Nederlandse producten te kopen om de Nederlandse economie te steunen, maar Nederland kocht veel minder producten uit Nederlands-Indië. Nadelig was dat Nederland het enige land was dat zich vasthield aan de Gouden Standaard: de vaste verhouding tussen de nationale munt en de goudprijs (de gulden werd niet goedkoper gemaakt om de export te stimuleren). In de tweede helft van 1930 herstelde zich de economie, mede omdat de gulden nu wel devalueerde (goedkoper maken). Door een goedkopere gulden werden er meer producten verkocht. Bloemendaal in de tropen: Nederlands-Indië werd voor Nederland steeds belangrijker als vestigingsplaats. Door de groei van het bestuursapparaat (Nederlanders die in Indonesië het bestuur vormden = de baas waren) en het Indische bedrijfsleven, verdubbelde het aantal Europeanen tussen 1920 en 1940. De blanke zonderde zich af van de inheemse samenleving (ze hadden de Indonesiërs niet meer nodig); je kon veel makkelijker contact houden met het moederland en er kwamen steeds meer Nederlandse vrouwen (dienstmeisjes en vrouwen om mee te trouwen) mee naar Indonesië. 1929: er kon gebeld worden met Nederland
1930: KLM opende een lijndienst tussen Schiphol en Batavia. Tempo Doeloe was voorbij. Indo-europeanen deden zo Europees mogelijk. Nederlandse kinderen speelde niet meer met inheemse leeftijdsgenootjes en werden niet meer opgevoed door een inheemse oppas, maar door hun moeder. De Nederlanders wisten absoluut niet meer wat er leefde bij de inheemse bevolking. Toen de Japanners in 1942 Indonesië binnen viel, waren de Indonesiërs eigenlijk wel blij dat ze van de Nederlanders werden verlost. Dit was een grote schok en een abrupte breuk die nooit meer gelijmd zou worden. Wat wordt bedoeld met ‘Bloemendaal in de tropen’? De (welgestelde) Nederlanders leefden in Nederlands-Indië onder luxueuze omstandigheden bij elkaar, afgesloten van de gewone bevolking. Dat leek een beetje op ‘rijke’ gemeenten als Bloemendaal, waar de rijken veilig en afgesloten in hun villawijken woonden – een stukje Nederland in de tropen. Hoofdstuk 5: De ondergang van Nederlands-Indië Oriëntatiekennis: Na de twee wereldoorlogen had de positie van de Europese koloniale mogendheden erg verzwakt. Na de oorlog werden de meeste koloniën onafhankelijk. Dekolonisatie: Na de 2e WO raakte de wereld verdeeld in 2 blokken; het kapitalistische blok onderleiding van VS en het communistische blok onderleiding van SU en China. 5.1 De Japanse bezetting: Een laatste kans: In mei 1940 werd Nederland bezet en week de Nederlandse regering uit naar Londen. Nationalistische leiders (van Indonesië) schaarden zich achter de regering. Zelfs Hatta en Sjahrir boden hun steun aan. De Indonesiërs zouden alleen meevechten als de regering concessies zou doen. De Volksraad vroeg in nieuwe petitie om: 1. Indië voortaan Indonesië te noemen, 2. Indonesië een gelijkwaardige positie te geven binnen het Koninkrijk (Nederland en zijn koloniën) en
3. de Volksraad tot een volwaardig parlement te maken. De Nederlandse regering reageerde er niet op. Zij wilden er pas na de oorlog over praten. Op 7 december 1942: koningin Wilhelmina beloofde alsnog een zelfstandige en gelijkwaardige positie binnen het Koninkrijk, maar het was te laat. Nederlands-Indië was toen al door Japan bezet, de Nederlandse marine en het KNIL hadden geen schijn van kans. Nederland was zijn kolonie toen eigenlijk al kwijt. De Japanners wakkerden de anti-Nederlandse gevoelens verder aan. 8 maart 1942: capituleerde het koloniale leger voor de Japanners. Nederlands-Indië bestond niet meer. Nederlanders in de kampen: Japan onderschikte Indonesië volledig: - Indonesië moest op grote schaal grondstoffen en voedsel aan Japan leveren (olie, rubber, rijst), ook toen er honderdduizenden Indonesiërs de hongerdood stierven. - Miljoenen Javanen moesten, in heel Zuid-Oost-Azië, onder onmenselijke omstandigheden dwangarbeid verrichten (romusha’s) Toch betekende de bezetting een enorme stimulans voor het Indonesische nationalisme: A. het geloof in de blanke superioriteit werd vernietigd. De blanke Nederlanders, Engelsen en Amerikanen werden heel simpel door de Japanners verslagen. Ze waren dus helemaal niet superieur (onverslaanbaar) B. Japan wiste de Nederlandse invloed grondig uit. Binnen 3 maanden waren alle Nederlanders uit de samenleving verwijderd en in krijggevangen- of interneringskampen gezet. Alle baasjes waren er dus niet meer. Vanaf 1943 werden de levensomstandigheden overal slechter. Voedselschaarste nam toe en het kampregime werd harder. Vooral het werken aan de spoorlijn in het Thailand en Birma was enorm zwaar. De Nederlandse vrouwen moesten als troostmeisjes (hoeren) werken in de bordelen van het Japanse leger
Onafhankelijkheid: Het derde en vierde stimulans voor het Indonesische nationalisme is: C. er werden Indonesische jongerenorganisaties opgericht en andere massaorganisaties, waarin de anti-Nederlandse gevoelens werden aangewakkerd. 2 miljoen jongere werden lid van paramilitaire organisaties (soort van politie), waarin ze tot hulpsoldaat van de Japanners werden opgeleid. D. De Japanners schakelden de nationalistische beweging in die ze als vertegenwoordiger van het Indonesische volk zagen. Ze lieten Soekarno anti-Nederlandse propaganda maken. 1944: Japan beloofde Indonesië op termijn de onafhankelijk te geven. Ook kwamen steeds meer Indonesiërs op belangrijke posten in de economie en het bestuur  groeide het Indonesische zelfbewustzijn. Mei 1945: brak een opstand uit door de jongerengroepen die waren opgeleid door Japan (zie C). Japan beloofde Soekarno en Hatta op 18 augustus de soevereiniteit over te dragen. Zo ver kwam het niet want op 14 augustus capituleerde Japan (ze gaven zich over, de oorlog was voorbij). De twee leiders werden ontvoerd door radicale jongeren, waar deze in de nacht van 16 op 17 augustus een onafhankelijkheidsverklaring schreven. 17 augustus 1945 riep Soekarno de onafhankelijke Republiek Indonesië uit.
H5.2 De worsteling met de Republiek: De Nederlandse regering zag Soekarno als een collaborateur (samenwerken met de vijand) die geheuld had met de fascistische vijand Japan. Bersiap: De Nederlandse regering wilde geen onafhankelijke Indonesië, maar een zelfstandig Indonesië dat een band met Nederland hield. Hierdoor sloeg de vlam in de pan. Indonesische jongeren overvielen Japanners, bezette overheidsgebouwen en plunderden wapenvoorraden (arsenalen). Pas na 6 weken arriveerden de Britse troepen op Java. Zij schrokken van de revolutionaire situatie (veel opstand). Zij gingen niet vechten voor het herstel van het koloniale gezag van Nederland, ze namen alleen wat steden in, de rest lieten ze aan de Republiek Indonesië over. Daar liep het echter volledig uit de hand. Maandenlang trokken strijdgroepen moordend en plunderend rond. Radicale jongeren, pemoeda’s genaamd, keerde zich tegen iedereen die ze als vijand zagen. Tijdens deze Bersiap-periode (Ber siap = wees paraat) werden 3500 Nederlanders gedood. Ook Chinezen en Christelijke Ambonezen werden gedood. Luitenantgouverneur-generaal Van Mook (een Nederlandse bestuurder) kwam aan op Java en schrok van de situatie en ging toch (wat niet mocht van de Nederlandse regering; je praat niet met je vijand) met Soekarno praten. Wilhelmina weigerde het ontslag van Van Mook dat de Nederlandse regering wilde, te tekenen. Uiteindelijk begrepen ze dat er niks anders op zat dan met de Republiek te onderhandelen. Linggadjati: Het akkoord van Linggadjati: Nederland erkende het gezag van de Republiek Indonesië op Java en Sumatra; de Republiek ging akkoord met de stichting van een Indonesische federatie, de Verenigde Staten van Indonesië (VSI), die zou bestaan uit drie deelstaten: Oost-Indonesië, Borneo en de Republiek zelf. De soevereiniteit (wie de baas is) lag bij de VSI die met Nederland verbonden zou blijven. Nederland en Indonesië zouden een unie vormen, met de koningin aan het hoofd. Er kwam veel protest, Nederland wilde helemaal niet samen met Indonesië, ze wilden alles zelf bepalen. Nederland was arm na de oorlog en had Indonesië hard nodig om er weer bovenop te komen (Indië verloren, rampspoed geboren = als je niets meer over Indië te vertellen hebt en er geen geld aan kan verdienen wordt Nederland niet rijker, maar blijft het arm = rampspoed). Eenzijdig (zonder overleg me Indonesië) werd bepaald dat de unie de zeggenschap kreeg = de koningin (in plaats van de stichting VSI, waarin veel Indonesiërs zaten). De Indonesiërs wilden honderd procent vrijheid (merdeka). Er kwamen massale acties. Politionele acties: Voorjaar 1947 had Nederland al 100 duizend militairen in Indonesië. Nederland besloot militaire orde op zaken te stellen  politionele actie. Het leger moest de gebieden heroveren waar de Nederlandse ondernemingen lagen. In de nacht van 20 op 21 juli 1947 ging de eerste politionele actie onder de naam Operatie Product van start. Het doel werd bereikt: binnen twee weken werden elfhonderd bedrijven en de belangrijkste olievelden heroverd. Toch kun je de politionele actie geen echt succes noemen omdat: In de heroverde gebieden kregen de Nederlanders een heftige guerrilla te verduren. De aanslagen en overvallen kostten veel meer slachtoffers dan het militair ingrijpen zelf had gekost. Bovendien keerde de internationale publieke opinie (de mening = opinie van het buitenland) zich tegen Nederland. De Verenigde Staten dwongen Nederland om in te stemmen met internationale bemiddeling (nieuwe onderhandelingen), maar die mislukten. 1948: tweede politionele actie, doel: de regering van de Republiek uit te schakelen. Binnen enkele dagen waren Hatta en Soekarno gearresteerd. Ook nu waren de politieke gevolgen rampzalig: de actie werd door andere landen als daad van agressie gezien. De Verenigde Naties eisten nu dat Nederland de soevereiniteit over Indonesië onmiddellijk zou afstaan – de Amerikanen dreigden hun Marshallhulp stil te zetten als dit niet gebeurde. H5.3 Een gespannen relatie: Soevereiniteitsoverdracht: In het Nederlandse regeringskamp ontstond grote verdeeldheid. KVP en VVD wilden zich van de internationale druk niets aantrekken, maar de PvdA vond een regeling met de Republiek nu onvermijdelijk. Indonesië werd een federale staat en Nederland en Indonesië bleven verbonden in een staatsrechtelijke unie, die slechts een los samenwerkingsverband werd. Voor de jaren 1940 voorbij waren: officieel einde aan de koloniale relatie
27 december 1949: soevereiniteitoverdracht in het paleis op de Dam. Welke afspraken legden Nederland en Indonesië vast in de soevereiniteitsoverdracht van 27 december 1949? Indonesië werd een federatie (verband van deelstaten met grote zelfstandigheid), die met Nederland in een staatsrechtelijke unie verbonden bleef. Nederland zou helpen bij de opbouw van de nieuwe staat Indonesië. (niet hier in de tekst maar in de volgende paragraaf: Nederland hield Nieuw-Guinea buiten de overdracht, zeer tegen de zin van Indonesië in. Afgesproken werd deze kwestie een jaar later opnieuw te bespreken, zie paragraaf 5.4). Verwijdering: Nederland en Indonesië waren nu gelijke staten, maar het verleden bleef ze achtervolgen. De samenwerking ging vanaf het begin al niet goed want: Aan beide kanten was het wantrouwen te groot. Indonesië dacht dat Nederland in het geheim toch de Republiek ten val wilde brengen, Nederland kon het eigenlijk niet verkroppen dat Indonesië nu op eigen benen stond en had kritiek op de binnenlandse politiek van Indonesië (weinig democratie, opheffen federatie). 1945-1948: waren al 50.000 Nederlanders teruggekeerd naar Nederland en na de soevereiniteitsoverdracht kwamen daar nog eens 70.000 militairen en ambtenaren bij. 17 augustus 1950, 5e verjaardag van de onafhankelijkheid, riep Soekarno (die president werd) de eenheidsstaat uit. Voortaan was er nog maar één staat: de Republiek Indonesië (alle eilanden hoorden tot een Republiek) -> Indonesische democratie ging ten onder. 4 factoren waardoor de democratie bij de Indonesiërs in de weg stond: - de Nederlanders hadden geen democratische traditie achtergelaten en de problemen van de nieuwe staat stonden een democratische ontwikkeling in de weg. - in grote delen van de archipel was er verzet tegen het centrale gezag. Het leger moest afscheidingsbewegingen (groepen mensen die anders wilden dan wat Soekarno wilden) de kop indrukken en opstanden van moslimfundamentalisten neerslaan - grote economische problemen door de hoge bevolkingsgroei op Java - de samenstelling van het parlement maakte de vorming van een stabiele regering vrijwel onmogelijk (de PNI van Soekarno de grootste partij, twee orthodoxe moslimpartijen waren bijna even groot, en een aantal kleinere partijen die alleen hun eigen belang na streefde). Dit werkte natuurlijk niet en Soekarno probeerde steeds meer macht naar zich toe te trekken. 1957: trok Soekarno steeds meer macht naar zich toe en vestigde een dictatuur. Hij verving het parlement door een zelf gekozen parlement van hem. De Molukse kwestie: De verhouding tussen Nederland en Indonesië werd ook bemoeilijkt door de Molukse kwestie. Molukse kwestie: De vraag wat er moest gebeuren met de Molukse soldaten die in het KNIL hadden gediend en voor wie in het onafhankelijke Indonesië geen plaats leek te zijn – zelf wilden zij een onafhankelijke Molukse republiek en eisten ze steun van Nederland voor dit streven. Veel Molukkers waren christenen, die de koloniale overheid hadden gediend als onderwijzer, ambtenaren of KNIL-militair. Sommige steunde de Republiek, andere bleven vechten voor het KNIL. Zo’n 2000 Molukkers lieten zich met Nederlandse schepen naar Ambon brengen om daar te demobiliseren (uit het leger te gaan). Toen de deelstaat Oost-Indonesië, waarbij de Molukken hoorden, werd opgeheven, werd onder druk van oud-KNIL’ers op 25 april 1950 de onafhankelijke Republik Maluku Selatan (RMS) uitgeroepen. Soekarna en Hatta accepteerde dit niet en dreigden met militairen ingrijpen. Het Indonesische leger viel in september Ambon aan en Ambon hadden ze ruim een maand later in handen. De oud KNIL militairen, die ook nog op Java zaten, wilden niet in het Indonesische leger en konden ook niet meer terug naar Ambon. Dus: 1951: kwamen 4500 Molukse KNIL-militairen met hun gezinnen over naar Nederland. Ze werden ondergebracht in barakken, dachten dat dit een tijdelijke oplossing was, maar er is nooit meer aandacht aan ze gegeven. Daarom is er een trein en een openbare basisschool overvallen door de Molukkers. Zij droomden nog van een vrije Republiek op de Molukken los van hun vijandige Indonesië. Hier kwam niets van terecht en de Molukkers waren zeer teleurgesteld. De Molukse terreuractie was dus een naschok van het koloniale verleden, H5.4 De kwestie Nieuw-Guinea Beschavingsoffensief: Nederland en Indonesië bleven het in 1949 op één punt oneens: Nieuw –Guinea. Allebei zeiden ze dat het gebied bij hun hoorde. Ze zouden het een jaar later oplossen, de zaak zat muurvast. Het conflict werd een prestigekwestie genoemd (ze wilden alle 2 niet toegeven). Waarom wilde Nederland Nieuw-Guinea eigenlijk, het kostte alleen maar geld. Nederlandse bedrijven wilde dat Nederland Nieuw-Guinea opgaf, omdat ze bang waren dat Indonesië de bedrijven zouden overnemen = nationaliseren). Nederland bleef toch aanhouden dat ze Nieuw-Guinea wilden en moesten daarom de primitieve Papoea’s opvoeden tot beschaving en zelfstandigheid (ze leerde hen de westerse beschaving = beschavingsoffensief). Nationalistische sentimenten: Hoe wordt de plotselinge Nederlandse zorgzaamheid om Nieuw-Guinea verklaard? Onder het idealisme (de droom van Nederland dat de Papoea’s een goed opgeleid en beschaafd eiland zou worden) zaten ook andere motieven verscholen: veel Nederlanders wilden dat Nederland een (koloniale) mogendheid bleef die meetelde in de wereld, en veel Nederlanders konden niet verkroppen dat de Indonesiërs ook in de kwestie Nieuw-Guinea hun zin zouden krijgen. Nederland zou dan niets meer overhouden. Soekarno gebruikt het conflict om de anti-Nederlandse gevoelens op te zwepen en bovendien leidde het de aandacht af van de binnenlandse problemen. 1956: Soekarno verbrak de unie met Nederland
1957: maakt Soekarno een campagne voor ‘de bevrijding van Irian Barat’ = Nieuw-Guinea. De Indo-europeanen en Nederlanders werden op straat lastig gevallen, kregen te maken met huiszoekingen en arrestaties en werden geweerd uit restaurants, winkels en andere openbare gelegenheden. 1957: honderden Nederlandse bedrijven werden bezet door arbeiders en genationaliseerd. De Nederlanders moesten het land uit. Oorlogsdreiging: Vanaf 1958 dreigde een regelrechte oorlog. Indonesië stuurde infiltranten die op Nieuw-Guinea onrust moesten veroorzaken en kocht op grote schaal wapens. Soekarno zocht steun bij Sovjet-Unie voor betere wapens. Ook de VS gingen wapens leveren aan Indonesië. 1960: ging het vliegdekschip ‘Karel Doorman’ naar Nieuw-Guinea. In reactie daarop verbrak Soekarno op 17 augustus 1960 de diplomatieke betrekkingen (er was geen regeringscontact meer met Nederland). Eind 1961: bereidde Indonesië zich goed voor, voor een oorlog -> 24.000 gevechtstroepen, 7.000 parachutisten, tanks, landingsvaartuigen. Nederland was ook bereid een oorlog te voeren, zij dachten ook hulp te krijgen van de VS, maar toen het er op aan kwam, stond Nederland alleen. De VS was bang dat het conflict zich naar Moskou zou drijven. VS besloot dat Soekarno zijn zin moest krijgen (dat Indonesië Nieuw-Guinea mocht hebben). In maart 1962 begonnen geheime onderhandelingen tussen Nederland en Indonesië onder druk van de VS
Er kwamen steeds meer parachutisten op Nieuw-Guinea. In september 1962 legde de regering het hoofd in de schoot. Op 1 oktober droeg Nederland het bestuur over Nieuw-Guinea over aan de Verenigde Naties die het in mei 1963 weer overdroegen aan Indonesië. Later in 1963: werden de diplomatieke betrekkingen hersteld en vertrok de eerste handelsmissie (bedrijven die handel willen voeren) naar Indonesië. In 1965 werd Soekarno afgezet door het leger. 1971: een bezoek van koningin Juliana. Het was de eerste keer dat er een Nederlands staatshoofd in de archipel was.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.