Geschiedenis Hoofdstuk 6 :
Par1.
Deelvraag: Welke veranderingen vonden er plaats in Nederland tijdens de regering van de koning Willem I? Beperkte vrijheid van godsdienst en drukpers,
(verenigde) Koninkrijk der Nederlanden = Samenvoeging van de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden tussen 1815 en 1839 onder leiding van de koning Willem I
Conservatieven = aanhangers van een politieke stroming die dingen graag bij het ouden willen laten en zich keren tegen een te grote volksinvloednop het bestuur
Nederland Hervormde kerk = vanaf 1816 de naam van de vroegere ‘Gereformeerde Kerk’
Afscheiding = groep christenen die in 1834 buiten de Nederlandse Hervormde Kerk terecht kwam
1795 = Stadthouder Willem V vluchtte vanuit Scheveningen naar Engeland
1815 = Koninkrijk der Nederlanden
1816 = Willem I stelde het algemeen regelement op voor de Nederlandse Hervormde kerk
1830 = revolutie in Frankrijk
1832 = België werd een onafhankelijke staat
1834 = afscheiding en provinciale kerkbestuur schorste DS. De Cock
1839 = België als zelfstandige staat erkend door Willem I. Een Duitse bedrijf legde de eerste spoorlijn aan, van Amsterdam naar Regelement
1930 = Er kwam een Belgische opstand door onvrede
Koning
Ministers Benoemt
2e kamer 1e kamer
Kiest
Provinciale staten Kiest
Kiest
Kiezers
Koning Willem I was op politieke ouderwets/conservatief. Hij vond dat hij een wijze landvader was en die moest goed voor zijn kinderen zorgen, en wilde geen tegenspraak
Willem I werd ook de ‘de koning-koopman’ genoemd omdat hij maakte koloniën voor winst.
Willem I liet wegen en kanalen aanleggen daardoor kreeg hij de bijnaam ‘kanalen-koning’ voorbeeld van kanalen is Het Noordhollandsch Kanaal, van Amsterdam naar Den Helder
Par 2:
Deelvraag: Wat waren de gevolgen van de nieuwe grondwet van 1848?
Constitutie = Grondwet
Bijzondere scholen = Scholen die onderwijs geven vanuit een bepaald geloof of bepaalde levensovertuiging, bijvoorbeeld Protestant of Rooms-Katholiek
Constitutionele parlementaire monarchie = koninkrijk met een grondwet waar het parlement de grootste macht heeft
Censuskiesrecht = Je mag pas stemmen als je een bepaalde hoeveelheid belasting betaalt
Antirevolutionairen = Aanhangers van de 1e politieke partij die onder leiding van Abraham Kuyper opgericht werd in 1879 en zich verzette tegen ideeën van de Franse Revolutie
Confessionelen = Politieke stroming bestaande uit antirevolutionairen en rooms-katholieken, die in de 19e eeuw ontstond / gebaseerd op geloof
Algemeen kiesrecht = iedere volwassen burger heeft stemrecht
Liberalen = rijke burgers
Socialisten = arbeiders en armen
Antirevolutionairen = onderkant middenklassen
1848 = Liberale grondwet van Thorbecke ingevoerd. Een ware revolutiegolf door Europa. Slechts 7% van de volwassen mannen mochten stemmen
1887 = Grondwet werd veranderd. Eerste socialist in de kamer
1894 = Vereniging voor vrouwenkiesrecht opgericht, zij wouden dat vrouwen ook kiesrecht hadden alleen de socialisten vonden dit goed.
1900 = Helft mannen stemmen
1917 = Algemeen mannenkiesrecht
1919 = Kiesrecht voor iedereen. Vrouwen niet alleen las kamerlid gekozen konden worden(passief kiesrecht), maar ook zelf mochten stemmen(actief kiesrecht)
Par 3:
Deelvraag: Op welke manier ontwikkelde Nederland zich tot een eenheidsstaat?
Eenheidsstaat = Een land met een grondwet en centrale regering. Vanaf de Bataafse Republiek (1795) was Nederland een eenheidsstaat. Er was een gelijke rechtspraak voor het hele land
Volk = Een groep mensen met een gemeenschappelijke taal, cultuur en geschiedenis
Nationalisme = Gevoel van eenheid tussen mensen die Samen een staat vormen of een staat willen vormen
1795 = Patriotten riepen de Bataafse Republiek uit en Nederland kreeg een grondwet en het land werd een eenheidsstaat.
1815 = Na de samenvoeging van de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden bleef de eenheidsstaat in stand
1816 = invoering van de Muntwet. Alleen noch maar guldens en centen
1817 = Koning Willem I alle maten en gewichten voor het hele land gelijkgemaakt.
1839 = België als zelfstandige staat erkend door Willem I. Amsterdamse tijd, alle treinstationsklokken liepen gelijk.
1850 = 60% leefde op het plattenland.
1852 = Weefmachine werd in Enschede aangedreven door stoomkracht
Voor 1800 waren de maten en gewichten in alle gewichten verschillend en ook daar binnen waren er verschillende
1892 = Nederland sprak in Europees verband af dat het net als Engeland tot de West-Europese tijdzone zou behoren(normaaltijd). Mensen op het platteland gebruikte de ‘Ware tijd’ opstaan als de zon opging, naar bed als de zon ondergaat.
1899 = De eerste mijnwerkers daalden af om kolen te winnen.
1940 = Duitsers verplichtten dat alle Nederlandse klokken gelijkliepen.
Par 4:
Deelvraag: Hoe beleefden de Nederlanders de veranderingen in de negentiende eeuw?
Schoolstrijd = Strijd van de Confessionelen om bijzondere scholen te mogen oprichten (eerste fase), die door de overheid gefinancierd worden (tweede fase)
Vrijheid van onderwijs = Het recht om bijzondere scholen op te richten, in 1848 in de grondwet vastgelegd
1806 = De onderwijswet van toen zouden kinderen opgeleid worden tot deugdzame burgers en verlichte denkers
1848 = Vrijheid van onderwijs
1863 = Tweede kamer nam een wet aan over de oprichting van de Rijks Hogere Burgerscholen
1878 = de antirevolutionaren en rooms-katholieken in het parlement samenwerken om samen de schoolstrijd te winnen.
1900 = het beschavingsideaal kwam op
1917 = Einde schoolstrijd. Openbaar en bijzonder onderwijs werden financieel gelijkgesteeld
Isaac da Costa = was een Messiasbelijdende jood, en verzette zich tegen het verlichtingsdenken en het beschavingsideaal. Hij schreef toen ‘Bezwaren tegen de geest der eeuw’(1823).
Neutraal onderwijswet
o Alleen openbare scholen voor alle kinderen gelovig of niet
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden