Eindexamens 2025

Wij helpen je er doorheen ›

alle puntjes voor CP geschiedenis

Beoordeling 7.7
Foto van Jeanine
  • Samenvatting door Jeanine
  • 2e klas havo | 4360 woorden
  • 28 juni 2023
  • 3 keer beoordeeld
Cijfer 7.7
3 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
De ultieme examengids voor mensen die echt niet willen slagen

Eindexamens. Die periode waar je al tijden naar uitkijkt (not) en waar je je super goed op hebt voorbereid (ook not). Geen paniek: wij hebben de ultieme survivalgids voor je samengesteld. Met deze tips ga je het (waarschijnlijk niet) redden. Maar ze zijn wel leuk. 

Bekijk de tips

4.1 De Franse revolutie

  • Grondwet is de basiswet van een land waarin de rechten en plichten van burgers en regering vastgelegd zijn. Nationale vergadering is de naam van de Franse Staten-Generaal na 1789.
  • In 1789 waren er veel misoogsten en hoge voedselprijzen. Het verschil tussen arm en rijk werd steeds groter. Geestelijkheid en adel had het goed, maar het normale volk kwam om van de honger. In deze barre omstandigheden moesten de burgers ook nog de gebruikelijke 10 procent belasting aan de kerk afdragen. Dit werd voor de derde stand onhoudbaar.
  • Het was in die tijd zo dat de derde stand moest allemaal belasting betalen, maar de 1e en 2e stand hoefden niet een cent te betalen. Dit was zo omdat een groot geldprobleem bij Lodewijk XIV, toen Lodewijk XVI de troon besteeg erfde hij al die schulden. Hij gaf aan hofhouding en landbestuur nog steeds meer uit dan er binnen kwam. Zo was torenhoge staatsschuld ontstaan. De rente over die schuld bedroeg in 1786 bedroeg toen ruim 40 procent van alle uitgaven van het koningshuis. Daardoor moest hij het volk wel laten betalen, maar de geestelijkheid en adel was vrijgesteld daarvan dus moesten hun alles betalen.
  • Zijn luxueuze hofleven en zijn enorme leger kosten al heel veel. Bovendien gaf hij voor zijn hofhouding en landsbestuur nog meer geld uit. Daardoor kwam die torenhoge staatsschuld ontstaan.
  • Oplossingen waren dat hij de belasting kon verhogen, rijke burgers ambten laten kopen of nog meer geld lenen. Belastingverhoging zou echter de derde stand nog harder treffen. Ambten verkopen leverde hem maar eenmalig geld op, terwijl door lenen de rentekosten nog hoger zouden worden.
  • De vierde maatregel was het wijzigen van het systeem van belastingheffing. Aar daarvoor moest hij de Staten-Generaal bijeen roepen. Daarin waren afgevaardigden van alle drie de standen vertegenwoordigd. Lodewijk aarzelde lang. De derde stand had namelijk nogal wat te wensen en de boeren en burgers zouden de bijeenroeping van de Staten-Generaal zeker aangrijpen om daarvoor te pleiten.
  • De rijke burgers wilden wat veranderen. Ze hadden politiek gezien niets in te brengen dus richten ze een kleine groep op, die wilden dat dat ging veranderen.
  • Je hebt Voltaire, Montesquieu en Rousseau, elk hun ideeën over politiek: Voltaire gaf vooral kritiek op bevoorrechte positie en machtsmisbruik van de kerk en gruwde van geloofsvervolgingen. Montesquieu had zich gekeerd tegen het absolutisme, de drie machten moesten gescheiden zijn en daarmee bedoelde hij dat de personen die bijvoorbeeld de wetgevende macht uitvoeren niet ook de uitvoerende of rechterlijke macht mogen hebben. Hierdoor kan dictatuur voorkomen worden. Rousseau was een groot voorstander van het idee van volkssoevereiniteit.
  • Drie redenen waarom het leven van boeren zo zwaar was, was omdat ze meestal geen eigen stuk hadden, maar op land van iemand van de adel werkten en was onderworpen aan tal van verplichtingen. In vruchtbare jaren hadden ze net genoeg eten om te overleven, maar zodra het even minder ging vielen ze in bittere armoede.
  • 2 eisen v.d. 3e stand in Staten-Generaal waren dat Frankrijk een grondwet moest krijgen, waar de rechten van het volk opgenomen zijn. De burgerij wilde ook dat bij de Staten-Generaal nu niet meer per stand werd gestemd, maar per persoon.

4.2 Ni Dieu ni maître

  • Franse revolutie betekent omwenteling die in 1789 in Frankrijk begon en die ideeën van de verlichting in de praktijk wilde brengen. De verklaring van de rechten van de mens is een document die is opgesteld in 1789 waarin beginnen werd met het vastleggen van mensenrechten. De guillotine is een valbijl die tijdens de Franse revolutie ontwikkeld werd om mensen mee te onthoofden. De staatsgreep is een omverwerping van de regering door middel van geweld. De periode van terreur is een tijd van massale executies onder robespierre. Anarchie betekent wetteloosheid.
  • In 1793 was de bestorming van de Bastille. De burgers bestormden de Bastille omdat ze ontevreden waren over de gang van zaken op dat moment. Ze wilden meer inspraak en aanzien in de regering en het bestuur. De bestorming van de Bastille wordt vaak gezien als het symbolische beginpunt van de Franse Revolutie.
  • De koning reageerde als volgt op het uitroepen van de nationale vergadering: hij besefte dat hij de Nationale Vergadering alleen maar met geweld uiteen zou kunnen jagen. Daarmee zou hij wel het risico op volksopstand vergroten. Daarom besloot hij te accepteren, en dwong de adel en geestelijkheid ook eraan deel te nemen. De derde stand leek te hebben gewonnen, maar zover was het nog niet. De koning liet op aanraden van de edelen troepen naar de rand van parijs komen. Hun vatte dit op als een oorlogsverklaring en schreeuwden om wapens om zich te kunnen verdedigen. Ditzelfde jaar is Lodewijk ook gedood.
  • Daarvoor plunderden ze de wapenopslagplaats. Maar voor kruit moesten ze naar de Bastille, een gehate staatsgevangenis. Een massa gewapende Parijzenaren bestormde op 14 juli 1789 de burcht. Toen de commandant aarzelde om de poort te openen, bestormden de uitgehongerde Parijzenaar de burcht en de verdedigers en daarmee was de Franse Revolutie begonnen. Dit sloeg over naar het platteland, waar boeren de kastelen v.d adel aanvielen. Vanaf 1789 geld deze datum als een nationale feestdag in Frankrijk.
  • 3 bepalingen uit de verklaring van de rechten v.d. mens waren dat de mens bezit bepaalde onvervreemdbare rechten: vrijheid, eigendomsrecht, persoonlijke vrijheid(geen enkele burger mag zomaar worden aangehouden) en het recht zich te verzetten tegen onderdrukking. Een andere bepaling was dat de regering voortaan namens het volk zou regeren.
  • 3 verdere hervormingen waren dat een grote groep vrouwen Lodewijk XVI zijn luxueuze paleis te verlaten en naar parijs te verhuizen, om tussen de verhongerde burgers te wonen. Andere hervormingen waren dat alle ambten in de regering, kerk en het leger werden voor iedereen opengesteld, ongeacht iemands afkomst. In 1791 verloor de kerk haar grondbezit. Ook werd het kiesrecht voor de derde stand opengezet, wel alleen voor de mannen die een bepaald bedrag aan de belasting betalen.
  • Door de nieuwe grondwet verloor de koning veel macht. De grondwet was namelijk gebaseerd op de ideeën van Montesquieu. De wetgevende macht lag niet langer bij hem, maar bij het parlement. Het parlement nam voortaan besluiten, terwijl de koning met zijn ministers de uitvoerende macht had. De rechterlijke macht werd uitgeoefend door onafhankelijke rechters. Lodewijk XVI schikte eerst in zijn lot, maar tevreden was hij niet.
  • Het gevolg van de vlucht van de koning was dat hij werd gearresteerd en werd teruggevoerd naar Parijs. Zijn populariteit daalde tot een dieptepunt, Franse revolutionairen beschouwde hem als een landverrader. In september 1792 werd hij als koning afgezet, en word voortaan ‘burger Capet’ genoemd, als gewone burger werd hij ook gewoon bij zijn achternaam genoemd. Het koningschap werd ook afgeschaft. Frankrijk werd een republiek. De kleinst mogelijke meerderheid in het parlement besloot in 1793 tot ‘burger Capets’ executie. Parlementslid Robespierre motiveerde het als volgt: ‘Lodewijk moet sterven om het land te laten leven.’ Met de guillotine werd hij onthoofd.
  • Gevaren van binnenuit en buitenaf die Franse revolutie bedreigen waren dat van buitenaf dat legers uit onder andere Oostenrijk en Italië waarin ook gevluchte Franse edelen deelnamen. Van binnenuit waren dat de nog in Frankrijk aanwezige edelen die terug wilden naar de situatie van voor de revolutie.
  • 3 voorbeelden v.d terreur onder robespierre waren dat alle tegenstanders van de revolutie gedood moesten worden. beschuldigende kregen bijna altijd de doodstraf. Tot de eerste slachtoffers behoorde ook koningin Marie Antoinette. Meer dan 13.000 mensen eindigden hun leven onder de guillotine. En ook 22.000 mensen werden gedood zonder enige vorm van rechtspraak. Robespierre was zo radicaal dat hij vond dat iedereen in Frankrijk met het geloof moest breken: ‘geen god en geen meester,’ was een veelgehoorde leus. De terreur ging zover dat al snel niemand zich meer veilig voelde en het land verviel tot anarchie, dit betekent wetteloosheid. Robespierre groeide in korte tijd uit tot een dictator. Uiteindelijk eindigde zijn leven ook onder de guillotine, maar de chaos en de wetteloosheid duurden voort.

5.3 hard werken en toch arm blijven

  • Industriële samenleving is een samenleving waarin de meerderheid van de bevolking in de industrie werkt en in steden woont. De sociale kwestie is de slechte leef- en werkomstandigheden van veel arbeiders tijdens de industriële revolutie. Een klasse is een groep mensen die op grond van hun bezittingen bij elkaar hoort.
  • Drie veranderingen in leef en werkomstandigheden voor mensen die in de industrie gingen werken was dat het voor hun heel lastig was, er waren veel te weinig geschikte woningen. Grote gezinnen van tien personen hadden vaak slechts een kamer tot hun beschikking om te leven, koken en slapen. Sanitaire voorzieningen moest men delen met de hele straat. Hierdoor grepen besmettelijke ziektes om zich heen, waardoor in sommige jaren duizenden mensen stierven aan tyfus, cholera of tumerculose. Het wonen in de nabijheid van de fabriek was daarna heel ongezond, omdat de ongefilterde uitlaatgassen de woningen binnendrongen.
  • 3 voorbeelden van de moeilijke leefomstandigheden van arbeiders in fabrieken kan je zien in het vorige puntje.
  • 2 voorbeelden van de moeilijke werkomstandigheden van arbeiders in fabrieken waren dat ze hele lage loon hadden, maar weigeren was niet mogelijk. Ook waren er genoeg andere arbeiders die graag de lege plaats wilden innemen. Daarom werkten arbeiders vaak 14 tot 16 uur per dag. Ook jonge kinderen moesten al werken. Zo kon het geburen dat een arbeidersgezin heel hard werkte, maar nog steeds te weinig geld had voor alle andere benodigdheden. Werken met die machines was ook levensgevaarlijk. De vele arbeiders die tijdens hun werk invalide werden, moesten zelf maar zien hoe ze in leven moesten blijven. De fabrikant hoefde immers geen schade te vergoeden. Deze wantoestanden van enorme armoede en slechte werkomstandigheden voor de arbeiders noemen we de sociale kwestie.
  • De overgang van een standenmaatschappij naar een klassenmaatschappij in Nederland had als voordeel dat er meer sociale mobiliteit was en dat de economie groeide. Het nadeel was dat de ongelijkheid tussen de verschillende klassen toenam en dat er meer armoede was onder de arbeidersklasse.

5.4 oplossingen voor de sociale kwestie

  • Economisch liberalisme is het idee dat de overheid zich niet met het economisch leven moet bemoeien, omdat lonen en prijzen bepaald moeten worden door de wet van vraag en aanbod. Het communisme is het nastreven van een klasseloze maatschappij door een revolutie waarbij alle productiemiddelen gemeenschappelijk bezit worden. Het socialisme is het idee dat een betere positie van de arbeiders geleidelijk bereikt kan worden door algemeen kiesrecht en sociale wetten. De sociale wetten zijn wetten die zorgen voor betere leef- en werkomstandigheden van de arbeiders. Confessionelen zijn christelijke (protestantse en rooms-katholieke) politieke partijen.
  • In 1874 wat het kinderwetje aangenomen: zie het laatste puntje van deze paragraaf.
  • Twee wetten waardoor volgens adam smith de economie zichzelf regelt is dat bijvoorbeeld iedereen zich laat leiden door eigenbelang. Een andere belangrijke wet was volgens hem de wet van vraag en aanbod: als er veel vraag is, dan si de prijs hoog, en omgekeerd, als er weinig vraag is, dan is de prijs laag.
  • Waarom het economisch liberalisme voor fabrikanten voordelig en voor arbeiders nadelig is, is omdat hij zei dat daarom een overheid dient voor over zo weinig mogelijk wetten en regels op te stellen en er moet voor ondernemers zoveel mogelijk vrijheid zijn.
  • Wat klassenstrijd is volgens Karl Marx inhield is dat de kapitalisten konden de proletariers uitbuiten, juist omdat zij productiemiddelen in hun bezit hadden. De kapitalisten hadden als doel om zoveel mogelijk winst te maken. Volgens hem is dat diefstal. Deze spanning tussen de kapitalisten en proletariers noemt hij een klassenstrijd.
  • In welke stappen klassenstrijd zou verlopen zijn als volgt: uiteindelijk zou het volgens hem uitlopen tot een revolutie. Het doel van die revolutie zou zin dat de productiemiddelen gemeenschappelijk bezit werden, zodat er klasseloze samenleving zou ontstaan en winst rechtstreeks aan de arbeiders ten goede zou komen. In verschillende steden in Europa braken er rellen uit, maar zijn doelen werden niet bereikt.
  • Overeenkomst en verschil tussen communisten en socialisten is dat socialisten een geleidelijke overgang naar een socialistische samenleving via democratische middelen wilden, terwijl communisten geloofden in een revolutie om de kapitalistische samenleving omver te werpen en een socialistische samenleving te vestigen. Beide streefden naar een klasseloze samenleving waarin de productiemiddelen gemeenschappelijk eigendom waren.
  • Socialisten vonden het kiesrecht tussen 1800 en 1900 heel belangrijk omdat zij geloofden in de democratie en het algemeen kiesrecht. Zij wilden dat iedereen die belasting betaalde, stemrecht zou krijgen. Het algemeen kiesrecht werd uiteindelijk in 1919 ingevoerd.
  • De opvatting die de confessionelen over de sociale kwestie hadden is dat hun vonden dat de overheid wel iets moest doen om de problemen van arbeiders op te lossen, maar ze wilden veel minder overheidsinvloed dan de socialisten. Ze vonden dat de mensen in de samenleving, bijvoorbeeld de fabrikanten, allereerst zelf iets aan de problemen moesten doen.
  • Het kinderwetje van houten was zo belangrijk omdat het verbood om kinderen jonger dan 12 jaar aan arbeid doen.

6.1 nederland onder Willem I

  • (verenigd) koninkrijk der Nederlanden is een samenvoeging van de noordelijke en zuidelijke Nederlanden tussen 1815 en 1839 onder leiding van koning Willem I. Conservatieven zijn aanhangers van een politieke stroming die dingen graag bij het oude willen laten en zich keren tegen een grote volksinvloed op het bestuur. De Nederlandse hervormde kerk is vanaf 1816 de naam van de vroegere ‘gereformeerde kerk’. Een afscheiding is een groep christenen die in 1834 buiten de Nederlandse Hervormde Kerk terecht kwam.
  • 1815 is dat de noordelijke en zuidelijke Nederlanden bij elkaar komen: dit is het Koninkrijk der Nederlanden. In 1816 krijgt de gereformeerde kerk een nieuwe naam: de Nederlandse Hervormde Kerk. In 1834 was de afscheiding van de groep christenen die buiten de Nederlandse hervormde kerk terecht kwam. In 1839 werd België als zelfstandige staat erkend door Willem I.
  • Op het congres in wenen werd besloten dat Frankrijk een stevige staat aan zijn noordgrens moest krijgen, was een conclusie. Zo viel het besluit om de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden samen te voegen tot het (Verenigd) Koninkrijk der Nederlanden. De zoon van de verdreven stadhouder Willem V zou koning worden: Koning Willem I.
  • In de grondwet van 1815 stond dat er onder andere vrijheid van godsdienst, evenals beperkte vrijheid van drukpers. Tweede Kamerleden werden gekozen door provinciale staten. Die waren op hun beurt weer gekozen door een klein groepje van de rijkste burgers. In het parlement zaten vooral conservatieven.
  • Willem I had nog meer macht doordat alleen hij de ministers kon ontslaan. De koning probeerde de Kamer ook zoveel mogelijk te omzeilen. Hij regelde veel dingen via koninklijke besluiten in plaats van wetten. Voor een koninklijk besluit is namelijk geen goedkeuring van het parlement nodig, daardoor hield hij de meeste macht nog in hand.
  • De middelen waarvan Willem I de economie van nederland wilde bevorderen zijn dat hij nederland graag wilde moderniseren. Dat deed hij door het oprichten van de Nederlandsche handel - maatschappij, die handel overzee moest bevorderen. In de zuidelijke Nederlanden richtte hij een soortgelijke organisatie op die de industrie moest stimuleren. De koloniën moesten winstgevend zijn, daardoor werd hij ook wel Koning-koopman genoemd. Om handel en industrie te laten groeien, moest vervoer ook verbeterd worden. ‘Geen land is rijk genoeg om zich de weelde van slechte wegen te kunnen veroorloven’, zij hij. Daarom liet hij veel wegen en kanalen aanleggen en graven. Daardoor kreeg hij de naam ‘kanalen-koning’ eraan overgehouden. Een van die kanalen is het Noordhollandsch Kanaal, van Amsterdam naar den Helder.
  • De behoudende protestanten waren niet blij met het reglement voor de Nederlandse hervormde kerk en dat is omdat erin stond dat de macht bij de synode lag, en de synode wilde zo min mogelijk over leerverschillen spreken, terwijl die ondertussen wel ontstonden. Steeds meer predikanten in de Nederlandse Hervormde Kerk zagen Christus vooral als voorbeeld in plaats van als verlosser. Als reactie daardoor drongen steeds meer orthodoxe kerkleden aan op het handhaven van de Bijbelse leer van zonde en genade.
  • De afscheiding ontstond doordat juist door die synode die orthodoxe kerkleden gingen handhaven van Bijbelse leer van zonde en genade. Daardoor was er een groep christenen die in 1834 buiten de Nederlandse Hervormde Kerk terechtkwam.

6.2 nederland na 1848

  • Constitutie is een grondwet. bijzondere scholen zijn scholen die onderwijs geven vanuit een bepaald geloof of een bepaalde levensovertuiging, bijvoorbeeld protestants of rooms-katholiek. Constitutionele parlementaire monarchie is een koninkrijk met een grondwet waar het parlement de grootste macht heeft. Censuskiesrecht is dat je pas mag stemmen als je een bepaalde hoeveelheid belasting betaal. Antirevolutionairen zijn aanhangers van de eerste politieke partij onder leiding van Abraham Kuyper opgericht werd in 1879 en zich verzette tegen ideeën van de Franse Revolutie. Confessionelen is een politieke stroming bestaande uit antirevolutionairen en rooms-katholieken, die in de negentiende eeuw ontstond. Algemeen kiesrecht betekent dat iedere volwassene burger het recht heeft om te mogen stemmen.
  • In 1848 werd de liberale grondwet van Thorbecke ingevoerd. In 1848 werd ook de constitutionele parlementaire monarchie gekomen: een koning met een grondwet waarin het parlement de hoogste macht heeft. In 1887 werd dezelfde grondwet veranderd en daardoor nam het aantal stemgerechtigden flink toe. In 1919 werd uiteindelijk in de wet vastgelegd dat vrouwen niet alleen als kamerlid gekozen konden worden, maar ook mochten stemmen. Daardoor kwam het algemeen kiesrecht.
  • In de nieuwe grondwet werd vastgelegd dat de koning het staatshoofd is, maar wel onschendbaar, dat de ministers verantwoordelijk waren voor wetgeving en beleid. Het parlement controleerde de ministers, de eerste Kamerleden werden niet meer door de koning benoemd, maar door de provinciale staten. De tweede Kamerleden werden niet meer door de provinciale statenverkiezing maar door gegoede burgerij gekozen. Verschillende vrijheden werden vastgelegd: vrijheid godsdienst, onderwijs, vereniging en vergadering en meningsuiting. Er kwamen bijzondere scholen: voor rooms-katholieken en voor protestanten
  • Als er een conflict tussen de regering en het parlement optreedt, Thorbecke vond dat de Kamerleden door beschaafde gedachtewisseling tot besluit moest komen. Het ging niet altijd zo(1854) Forstner van Dambenoy trad af omdat hij vond dat zijn eer geschonden was. ook later waren er veel ministers die er maar moeilijk aan konden wennen dat ze aan het parlement verantwoording moesten afleggen. Na verschillende botsingen ontstond de gewoonte dat de regering aftreedt bij een conflict. Dan komen er nieuwe verkiezingen. Sinds 1848 is nederland een Constitutionele Parlementaire Monarchie: een koninkrijk met grondwet, waarin parlement hoogste macht heeft.
  • Er mochten maar weinig mensen stemmen omdat het parlement de uiteindelijke macht heeft. Bij verkiezingen mocht slecht 7% van alle mannen stemmen. Dat kwam door het censuskiesrecht: je mocht pas stemmen als je een bepaalde hoeveelheid belasting betaalde. De gedachten hierachter: de armen zijn vaak afhankelijk van anderen en hebben geen onderwijs gehad. Daardoor hebben ze weinig verstand van politiek en kunnen ook niet onafhankelijk stemmen.
  • De groepen die het kiesrecht wilden uitbreiden waren de Rooms-Katholieken en de Protestanten. De Roomse mensen wilden dit omdat hun wilden meetellen in de maatschappij. De Protestanten wilden uitbereiding van het kiesrecht wilden. Zij behoorden tot de onderkant van de middenklasse en vielen dus buiten stemrecht: zij noemden zichzelf antirevolutionairen, omdat ze het met de ideeën van de Franse revolutie niet mee eens waren. Samen met de Rooms-Katholieken vormden zij de politieke stroming van de Confessionelen, want hun ideeën baseerden op het geloof. Er waren ook socialisten, die uitbreiding van kiesrecht wilden voor iedereen, want zij vertegenwoordigden de arbeiders en arme mensen.
  • Het algemeen kiesrecht is in verschillende stappen gekomen. Eerst werd het in 1887 uitgebreid, en stemgerechtigden nam toe. Rond eeuwwisseling mocht ongeveer helft van volwassen mannen stemmen. In 1917 ging parlement over tot invoering algemeen mannenkiesrecht. Dit was teleurstelling voor Vereniging voor Vrouwenkiesrecht. Dit was in 1894 opgericht en wilde ook kiesrecht. Dat was lastig, want alleen socialisten vonden dit goed idee. Confessionelen en liberalen waren ertegen. In 1919 werd in wet vastgelegd dat niet alleen vrouwen als kamerlid gekozen konden worden(passief kiesrecht) maar ook zelf mochten stemmen (actief kiesrecht) en sindsdien heeft nederland een algemeen kiesrecht.

6.3 nederland als eenheidsstaat

  • Een Eenheidsstaat is een land met een grondwet en centrale regering. Vanaf de Bataafse republiek (1795) was Nederland een eenheidsstaat. Er was een centrale regering in den Haag en een gelijke rechtspraak voor het hele land. Een Volk is een groep mensen met een gemeenschappelijke taal, cultuur en geschiedenis. Het nationalisme is een gevoel van eenheid tussen de mensen die samen een staat vormen of een staat willen vormen.
  • In 1795 toen patriotten de Bataafse republiek uitriepen, kreeg nederland een grondwet en werd het een Eenheidsstaat. In 1839 was de zonnewijzer een probleem, omdat de trein er kwam en daarom gingen ze met de Amsterdamse tijd werken, die telegrafisten doorgaven aan alle stations, en zo liepen de klokken gelijk. Maar in de steden en dorpen werd die tijd echt niet overal overgenomen. In 1852 werd in Enschede voor het eerst een weefmachine aangedreven door stoomkracht.
  • De vorming van de nationale staat is lastig, omdat in 1795 de Bataafse republiek uitriepen, kregen we een grondwet en werd nederland een eenheidsstaat. De hoogste macht lag niet meer bij de gewesten. De oude gewesten werden provincies, die moesten luisteren naar de regering in Den Haag. Ook na samenvoeging bleven Noordelijke en Zuidelijke (België) Nederlanden in 1815 bleef toen een eenheidsstaat. Als de regering wetten op wilde leggen, kreeg ze het verwijt te veel macht te hebben. Een ander vond dat de regering haar verantwoordelijkheid niet nam en te veel aan de provincies overliet.
  • De manier waarop nederland een eenheidsstaat werd is dat toen de patriotten de Bataafse republiek uitriepen, kreeg nederland een grondwet en werd het land een eenheidsstaat. Het nam maatregelen, want maten waren verschillend, dus dat maakten ze gelijk. Ook de zonnewijzer klopte niet meer door de trein, dus waren er telegrafisten die de tijd doorgaven aan andere stations. Ook maakten ze de muntwet.
  • De rol die de Franse overheersing heeft gespeeld bij ontstaan nationalisme is omdat in grote delen van Europa verzetten mensen zich tegen de overheersing van de Fransen, door napoleon, en in bepaalde gebieden ontdekten ze dat ze eigenlijk heel veel dingen gemeenschappelijk hadden. Ze gingen zich een volk (een groep mensen met een gemeenschappelijke taal, cultuur en geschiedenis) voelen. Zo kwam het nationalisme, dat ontstond voor de Franse tijd, maar de nationale gevoelens werden in die tijd fors versterkt. In de republiek verzetten de Nederlanders zich gezamenlijk tegen de maatregelen van napoleon. Tijdens de Belgische opstand was er gezamenlijke boosheid onder de Nederlanders over die ‘verraderlijke Belgen’ die zelfstandig verder wilden. Bovendien werd nederland in de negentiende eeuw steeds meer door de maatregelen voor gestandaardiseerde maten gewichten, tijd en munten.
  • Waardoor nederland gevoel van eenheid is versterkt is door die overheersing van de fransen, en ontdekten dat ze dingen gemeen hadden, en toen gingen ze zich als een volk voelen.
  • Hoe industrie in nederland ontwikkelde is door rond 1850 leefde 60 procent op het platte land. De economie trok aan, maar dat kwam vooral door het verhandelen van agrarische producten met geïndustrialiseerde buurlanden. De eerste industrie kwam in 1852 voor de weefmachine, en daarna ging de textielindustrie in Oost-Nederland heel snel omhoog.
  • Waardoor ontwikkeling industrie werd bevorderd is nadat die textielindustrie ontwikkelde nederland zich snel. Het feit dat de bevolking toe nam zorgde enerzijds voor meer vraag en anderzijds voor goedkope arbeiders. Een oorzaak voor de late industrialisatie was dat Nederland zelf weinig grondstoffen had. Men vond echter in Limburg kolen en in 1899 daalden de eerste mijnwerkers af om kolen te winnen. Die waren hard nodig voor de stoommachines. De opkomst van de industrie bevorderde de aanleg van spoorlijnen en waterwegen waardoor de eenheid in nederland verder toenam.

6.4 de geest der eeuw

  • Schoolstrijd is de strijd van de confessionelen om bijzondere scholen te mogen oprichten (fase 1), die door de overheid gefinancierd worden (fase 2). Vrijheid van onderwijs is het recht om bijzondere scholen op te richten, in 1848 in de grondwet vastgelegd.
  • In 1863 nam de tweede kamer een wet aan over de oprichting van de rijks hogere burgerscholen. In 1806 was het onderwijs voorgeschreven door de onderwijswet, zou kinderen opleiden tot deugdzame burgers en verlichte denkers. In 1848 kwam de liberale grondwet van Thorbecke, en werd ingevoerd. In 1917 eindigde de schoolstrijd door een afspraak tussen de confessionelen, liberalen en socialisten: het openbaar en het bijzonder onderwijs werden financieel gelijkgesteld, in ruil daarvoor stemden de confessionelen voor het algemeen kiesrecht.
  • Wat beschavingsideaal v.d verlichte burgerij inhoudt is dat de verlichte burgerij vond dat zij de plicht had om lagere standen op te voeden tot goede burgers van nederland. De oprichting van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen was hier een vroeg voorbeeld van.
  • Waarom onderwijs belangrijk was voor beschavingsideaal was omdat onderwijs heel belangrijk was bij deze burgerschapsvorming. Hogere klassen zagen het als hun heilige plicht om de arbeiders met onderwijs vooruit te helpen. Maar dan moest het nuttig onderwijs zijn. In 1863 nam de tweede kamer een wet aan over de oprichting van de Rijks Hogere burgerscholen. Vanuit het verlichtingsdenken was belangrijk om je heen rationeel te onderzoeken. Daarom was wiskunde het belangrijkste, gevolgd door natuurkunde en scheikunde, economie en aardrijkskunde. Geschiedenis en Nederlands stond onderaan.
  • Welke 2 bezwaren da Costa had tegen ‘der geest der eeuw’ waren dat ze veel te optimistisch dachten op de mens. Veel burgers waren wel christen, maar geloofden niet meer in de ‘leerstukken die buiten het bereik van de menselijke rede liggen’ zoals erfzonde. Hij verzette zich ook tegen de volkssoevereiniteit, waardoor alles beslist werd bij meerdere van de stemmen.
  • Hoe er op de standpunten van Da Costa werd gereageerd is dat veel mensen begrepen maar niet dat een burger die zo begaafd en goed opgeleid was als da Costa zulke dingen kon schrijven. Er waren ook christenen die het met hem eens waren, zeker zij die later met de afscheiding zouden meegaan of er sympathie voor voelden.
  • De inhoud schoolwet 1806 stond dat er alleen openbare scholen zouden zij voor alle kinderen, gelovig of niet. ook stond er dat het onderwijs moest opvoeden tot alle maatschappelijke en christelijke deugden. Ook stond er dat het onderwijs zo neutraal mogelijk moest zijn: kinderen van alle kerkgenootschappen moesten zich er thuis voelen.
  • Verschillende doelen v.d twee fasen in de schooltijd zijn dat het eerste doel was van de schoolstrijd: het recht voor confessionelen om eigen scholen op te richtte. De grondwet legde die vrijheid van onderwijs vast: de regering zorgde overal voor voldoende openbaar onderwijs. Er was nog een probleem: voorstanders van bijzonder onderwijs moesten hun eigen scholen zelf betalen. Als ze hun kinderen op de ‘School met den Bijbel’ wilden doen, moesten de ouders flink betalen. En dat terwijl de openbare school helemaal gratis was. dus toen kwam er een nieuw doel: financiële gelijkstelling van het openbaar en bijzonder onderwijs.

REACTIES

Jeanine

Jeanine

ik heb hier 2 dagen over gedaan, ik hoop dat alles erin staat.

1 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Ook geschreven door Jeanine