Samenvatting Frans examenidioom blz. 39 t/m 45
Subir = ondergaan
• pendant la course , on les voit subir les pires tortures
Tijdens de wedstrijd zie je hen de grootste kwelling ondergaan
Aller jusqu’au bout = tot het uiterste gaan
• Ils vont jusqu’au bout de leurs forces
Ze gaan tot het uiterste van hun krachten
La descente = de afdaling
• En ski, la descente est la course la plus dangereuse
Bij het skiën is de afdaling het gevaarlijkste onderdeel
Annuellement = jaarlijks, ieder jaar
• La France participe annuellement au Tournoi de rugby des six nations
Frankrijk neemt ieder jaar deel aan het zes landen rugbytoernooi.
Opposer = tegen elkaar uitkomen
• Ce tournoi oppose la France aux quatre nations de Grande-Bretagne et a L’Italie
In dit toernooi komen de vier landen van Groot-Brittannië, Italië en Frankrijk tegen elkaar uit
L’Hexagone (m) = Frankrijk, de zeshoek
• Les matchs sont suivis intensément dans tout L’Hexagone.
De wedstrijden worden in heel Frankrijk intensief gevolgd.
Battre = (ver)slaan
• L’Angleterre a battu la France en rugby sur son propre terrain.
Engeland heeft Frankrijk met rugby op eigen terrein verslagen.
Prés de = bijna
• Prés de 60.000 spectateurs ont assisté a la rencontre.
Bijna 60.000 toeschouwers woonden de wedstrijd bij.
Prometteur/se = veelbelovend
• Après un début prometteur, les Français ont subi la pression de Anglais.
Na een veelbelovend begin werden de Fransen onder druk gezet door de Engelsen.
L’esprit (m) d’équipe = de teamgeest
• dont l’esprit d’équipe était nettement supérieur.
waarvan de teamgeest duidelijk beter was.
Décevoir (déçu) = teleurstellen
• Les Français ont déçu le public par la mauvaise qualité de leur jeu
De Fransen stelden met hun slechte wedstrijd het publiek teleur.
Prendre la tête = de leiding nemen
• Grace a leur victoire, les Anglais ont pris la tête du classement.
Door hun overwinning namen de Engelsen de leiding in het klassement.
L’entrainement (m) = de training
• L’entraineur a déclaré que l’entrainement serait plus intensif
De trainer zei dat de training intensiever zou worden
Améliorer = verbeteren
• et qu’il espérait ainsi améliorer les prestations de son équipe.
En dat hij zo de prestaties van zijn team hoopte te verbeteren.
Chaleureux/se = warm, hartelijk
• Lionel est toujours très gentil et chaleureux envers moi
Lionel is altijd heel lief en hartelijk tegen mij.
Avoir le cafard = balen, down zijn
• Quand j’ai le cafard ou que je déprime c’est lui que je vais voir
Wanneer ik baal op de depressief voel ga ik bij hem op bezoek.
Consoler = troosten
• Il sait trouver les mots pour me consoler
Hij weet me met de juiste woorden te troosten.
Modeste = bescheiden
• et puis, il a une grosse qualité: il est modeste
Hij heeft daarbij een hele goede eigenschap: hij is bescheiden
Équilibré = evenwichtig
• Arnaud, c’est le beau mec, équilibré et sans complexes.
Arnaud is de mooie jongen, evenwichtig en ongecompliceerd.
Attirer = (aan)trekken
• Il m’attire énormément
Ik voel me erg tot hem aangetrokken
Avoir l’air = er uitzien
• Lionel, lui, n’est pas beau mais il a l’air si vulnérable et doux
Lionel is echter niet mooi maar hij ziet er zo kwetsbaar en zacht uit.
Enrichissant = verrijkend, waar je veel van leert
• Et puis, c’est un garçon très réfléchi et enrichissant
En daarbij is het een heel bedachtzame jongen van wie je veel leert.
Irrésistible = onweerstaanbaar
• Je les trouve tous les deux géniaux et irrésistibles.
Ik vind ze allebei geweldig en onweerstaanbaar
Plaire (plu) = bevallen
• Une histoire d’amour qui vous plaira et vous passionnera.
Een liefdesverhaal dat u zal bevallen en zal boeien.
Discret/e = bescheiden, onopvallend
• J’ai placé une petite annonce discrète dans un journal
Ik heb een kleine, onopvallende advertentie in de krant geplaatst.
Exigeant/e = veeleisend
• Je suis assez exigeante avec les hommes.
Ik ben tamelijk veeleisend t.o.v. mannen
Sincère = -oprecht
• Le mien doit être avant tout sincère et honnête .
De mijne moet vooral oprecht zijn en eerlijk.
Plutôt = eerder, liever
• Je lui conseille également d’être plutôt riche que pauvre
Ik heb ook liever dat hij rijk is dan arm
Manquer de = onbreken aan, tekort komen
• Vous comprenez, a la maison, on était six enfants et on manquait de tout.
Begrijp je, thuis waren we met zes kinderen en we kwamen veel tekort.
Etre proche de = een hechte relatie hebben
• Bertrand et Chloé sont très proches l’un de l’autre et partagent tout ensemble.
Bertrand en Chloé hebben een zeer hechte relatie en delen alles samen.
Le cauchemar = de nachtmerrie
• Aussi, lorsque Bertrand, pour son travail, doit partir quelques mois a l’étranger, ils vivent tous les deux un vrai cauchemar.
Als Bertrand dan ook voor zijn werk voor enkele maanden naar het buitenland moet vertrekken, is dat voor beiden een echte nachtmerrie
Conjugal/e = huwelijks-
• Jean-Luc et Dominique vont se séparer. Leur vie conjugale était devenue un enfer
Jean- Luc en Dominique gaan scheiden. Hun huwelijks(leven) was een hel geworden.
Par hasard = toevallig, bij toeval
• Nous nous sommes rencontrés par hasard dans un magasin.
Wij hebben elkaar bij toeval ontmoet in een winkel.
Faire confiance a = vertouwen hebben in
• Je ne sais pas pourquoi mais je lui ai fait tout de suite confiance.
Ik weet niet waarom, maar ik had onmiddellijk vertrouwen in hem.
Fonder un foyer = een gezin stichten
• Peu de temps après, nous avons fondé un foyer
Kort daarna hebben we een gezin gesticht.
Le veuf, la veuve = de weduwenaar, de weduwe
• A la suite d’un accident, je me suis retrouvée veuve a trente ans.
Als gevolg van een ongeluk werd ik met 30 jaar weduwe.
La maladresse = de onhandigheid, de stommiteit
• Paul a eu la maladresse d’oublier l’anniversaire de sa chérie. Elle est furieuse.
Paul is zo stom geweest de verjaardag van zijn liefste te vergeten. Zij is woedend.
Tromper = bedriegen
• Il regrettait de tromper sa femme.
Hij had er spijt van dat hij zijn vrouw bedroog.
Divorcer = scheiden
•D’autant plus que ses parents avaient divorcé quand il était enfant.
Temeer omdat zijn ouders waren gescheiden toen hij nog een kind was.
Le/la célibataire = de vrijgezel
• J’ai dix-neuf ans, j’habite seule et je suis célibataire.
Ik ben 19 jaar oud, ik woon alleen en ik ben vrijgezel.
Séduire (séduit) = verleiden, aantrekken
• Ce qui m’avait séduit en Paul c’était son sens de l’humour.
Wat me zo in Paul had aangetrokken, was zijn gevoel voor humor
Rompre = (ver)breken
• Quand il m’a dit qu’il voulait rompre j’ai été anéantie.
Toen hij me vertelde dat hij de relatie wilde verbreken, was ik er kapot van.
Avoir peine a = moeite hebben om
• J’ai eu peine a reprendre une vie normale.
Ik had er moeite mee om het normale leven weer op te pakken.
L’attitude (f) = de houding
• L’attitude de Matthieu n’est pas très nette
Matthieus houding is niet erg duidelijk.
Il m’arrive de = het komt voor dat ik
• Il m’arrive souvent de discuter avec lui. Mais on n’est jamais d’accord.
Het komt dikwijls voor dat ik met hem praat. Maar we zijn het nooit eens.
Éduquer = opvoeden
• il n’est pas facile a notre époque d’éduquer les enfants.
Het is in onze tijd niet gemakkelijk om kinderen op te voeden.
La conduite = het gedrag, de houding, de handelwijze
• Les parents hésitent sur la conduit a tenir
De ouders twijfelen over de houding die ze aan moeten nemen.
Dompter = temmen
• Autrefois, on comparait l’enfant a un animal qu’il fallait dompter.
Vroeger vergeleek men het kind met een dier dat je moest temmen.
Gâter = bederven, verwennen, vetroetelen
• de nos jours, on parle plutôt de l’enfant-roi qu’il faut gâter.
Tegenwoordig hebben we het eerder over ‘het kind als koning’ dat vertroeteld moet worden.
Supporter = (ver)dragen
• Il y a des parents qui ne peuvent plus supporter leurs enfants.
Er zijn ouders die hun kinderen niet meer kunnen verdragen.
Brutaliser = mishandelen
• Ils les punissent ou les brutalisent sans raison.
Ze straffen of mishandelen hen zonder reden.
Maltraiter = mishandelen
• Les parents d’enfants maltraités ont souvent été eux-mêmes maltraités.
Ouders van mishandelde kinderen zijn vaak zelf ook mishandeld
REACTIES
1 seconde geleden