Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

17de eeuw

Beoordeling 5.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas aso | 7353 woorden
  • 23 maart 2007
  • 31 keer beoordeeld
Cijfer 5.4
31 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
De 17de eeuw De eeuw van de grootsheid Die grootsheid had gevolgen voor bepaalde sociale klassen. Zo veranderde er niets voor het gewone volk en voor de boeren, maar de nieuwe stijl van regeren had terugslagen voor de adel en de rijke bourgeoisie. De koning liet zich omringen door een hof dat alles bepaalde: de mode, de smaak en de toonaanhef. Hij stelde mensen van de bourgeoisie aan om zich te laten bijstaan in zijn besluiten, hij onderhield edelen die zich niet konden permitteren om ver van Versailles te blijven. Zeer lang bestempelden de salons de toonaanhef. Vanuit het milieu van die eeuw, heeft het hof de salons vervangen en heeft het ideaalbeeld van de ‘eerlijke man’ laten verschijnen. Hij is gecultiveerd, deftig, discreet, galant, bedachtzaam en braaf. De bourgeoisie of de grote heerser: het doet er niet veel toe: de echte adel is die uit het hart. Molière en La Fontaine bespotten allen die dat ideaal willen bereiken zonder daar te raken. De klassieke schrijver moet aansluiten bij die definitie: een ‘eerlijke man’ die schrijft voor een eerlijk volk. Lodewijk XIV waardeerde vooral de literatuur. Hij wijde zich aan Racine, Boileau, Bossuet, hij waardeerde het komische van Molière. Wat betreft de Schone kunsten, was de 17de eeuw de uitdrukking van een grootse architectuur (het paleis van Luxemburg, het Koninklijk Paleis, de kapel van Sorbonne, de colonnade van Louvre, Val-de-Grâce, Versailles), dankzij architecten als Perrault, Mansart, Le Vau en Le Nôtre. De sculptuur (Coysevox) vertaalt datzelfde doel. In de schilderkunst zijn de klassieke geniën Poussin en Gelee genoemd, de Lorrain, Phillipe van Champaigne, Lebrun en Mignard. Uiteindelijk, laten we niet vergeten dat met Condé en Turenne, Frankrijk beschikte over 2 grote gezagsvoerders, 2 militairen die, de eerste het type van de held en de tweede die van de ‘eerlijke man’ belichamen. Indien Frankrijk de hegemonie in Europa had verkregen , was het dankzij hun talent. Laten we niet vergeten dat het land zich heeft uitgebouwd van Alsace, van Roussilon, van Vlaanderen, van de Franche-Comté en dat ze van Spanje hebben getriomfeerd. De 17de eeuw blijft in de Franse geschiedenis een eeuw van glorie en van triomphen. Het leven van de Parijzenaren in de tijd van de Zonnekoning Met zijn half miljoen inwoners, was Parijs de dichtstbevolkte stad van Europa op het einde van de 1ède eeuw. Natuurlijk, de koning en zijn ministers gevestigd in Versailles, maar Parijs bleef de hoofdstad waar al de grote bestuurders van de Staat hun zetel hadden. De hovelingen hielden er grote prestigieuze hotels. Bourgeois, ambachtsmannen en het gewone volk waren er. Als Versailles het ‘uitstalraam’ van Frankrijk was, blijft Parijs het levende hart. De nieuwe plaatsen, de prachtige monumenten, de boulevards met planten hebben het veel opgesmukt. Het culturele leven was er intens. Het centrum van de stad heeft altijd zijn middeleeuwse structuur gehouden. Opeengehoopt in de ongezonde hoeken van de huizen, leefden de bescheiden klassen in armmoede. Dankzij de luitenant generaal en de lichtval van de straten regeerde er een relatieve veiligheid in de hoofdstad. Tot het vallen van de nacht. Kende de koning, die afgezonderd was van zijn volk, deze problemen?
Parijs in de 17de eeuw De agglomeratie in Parijs beschutte tijdens het 2de deel van de 17de eeuw iets minder dan 500 000 levens. Zo was Parijs, onder de regering van Lodewijk XIV, de grootste stad van Europa, zeer dicht gevolgd door Londen. Administratief telde Paris 20 stadswijken, maar voor de inwoners waas de stad verdeeld in 3 delen: lIle de la Cité met de kathedraal van Notre-Dame, de Université die het grootste deel van de linkeroever in bezit nam en op de rechteroever was er de handelsstad die men doorgaans het Stad noemde. De Stad was de zetel van de macht van de koning en de aartsbisschop. In de Middeleeuwse stegen leefde een bevolking van handelaars, ambachtslui en advocaten. De Universiteit, met zijn Quartier latin (Latijnse buurt) was herstellend geëvolueerd sinds de 14de eeuw. Gelovigen, professoren, studenten, drukkers en literatuurkundigen vormden een belangrijke, mannelijke bevolkingsgroep, omgeven en welteverstaan, van bewoners van de wijk de kamers huurden aan scholieren. De Vlaamse behangers, zeer groot in aantal in die eeuw, bewoonden het linker gedeelte van de rivier. Maar het hart van Parijs was de rechteroever, de Stad, centrum van een zeer intense, economische activiteit. De straat Seint-Denis was, naar het schijnt, de mooiste straat van Parijs, zeer veel omboord door nieuwe huizen. De plaats van Halles en zijn aangrenzende straten vormden de grote voedingsmarkt van Parijs. In de straat Saint-Honoré stelden boetiekjes van handelaars van garen die eveneens meubels en kunstvoorwerpen verkochten. Men vond ze er vooral te Louvre, afgestaan in 1666 door Lodewijk de 14de , en de wijk van de ministers. De Parijzianen Maar wie leefde achter de mooie gevels of die anonieme verblijven, meesal vervallen?onder de verschillende bevolkingscategorieën, moet men eerst het volk van de Kerk apart stellen, die genoten van een autoriteit en van een exceptionele prestige als de vertegenwoordigers van god. Er waren vervolgens de grote heren die vooral trachtten te zoeken hoe hun edelheid te bewaren. Daarom was het raar om een meisje van een grote familie te zien trouwen met iemand van de bourgeoisie, zelfs adelen. De kleine edelen waren daarentegen zeer tevreden om een meisje van de bourgeoisie te trouwen, voorzien dat de bruidsschat een zekere som bereikte. Voor bepaalde mensen van de bourgeoisie was het de gedroomde manier om een sociale klasse te hebben waarin zij leefden. Molière heeft er meerdere keren over gespot in zijn stuk ‘Le Bourgeois Gentilhomme’. De bourgeoisie in de 17de eeuw was talrijk. Handelaars, apothekers, goudsmeden, dokters of magistraten, zij hielden er gewoonlijk een meer luxueus leven op na dan het grootste deel van de adel. Het gewone volk, de ‘canaille’ (het volk) zoals gezegd door de hovelingen, waren samengesteld door stielmensen, straatartiesten, waterdragers, slijpers, voddenrapers en pelshandelaars. Op het laagste gedeelte van de ladder, waren er de daklozen van de 17de eeuw, bedelaars, arbeidswerklozen, meer dan 30% van de bevolking, ontslagen soldaten zonder afbetaling, mislukte studenten en prostituees. Ze bezetten louche wijken waar men niet per toeval kwam, zelf op de grote dag! Het dagelijkse leven van de 17de eeuw De Seine was sterk vervuild, de riolen mondden er uit de inhoud van de beek en van de straten opving. Maar de vissen en kreeften hebben ze verlaten. De straten hadden geen voetpaden, wat auto’s ertoe toeliet zich te plaatsen op de nodige ruimte om ze te kruisen, maar de grensstenen beletten hun de muur te schaven. Tot 1660 waren enkel de hoofdwegen en hoofdplaatsen geplaveid. In de huizen had men noch stenen noch wc’s. Het volk wierp zijn huishoudelijk afval en de inhoud van hun nachtpotten door het raam, telkens al roepend: ‘Gare à l’eau!’ Er waren geen toiletten, noch privé, noch publiek. De mensen, grote Heren inbegrepen, deden hun behoefte langs de muur en in stegen, zoals men het deed te Versailles, zonder zich zorgen te maken over de aanwezigheid van de Koning. Bepaalde hotels hadden een badkamer, maar men gebruikte ze zeer zelden. Zoals Lodewijk de 14de zich nooit waste en enkel zijn handen en gezicht met parfum, imiteerde de adel en de bourgeoisie zijn voorbeeld. Er werden wel volkshuizen opgetrokken, tot het bereiken van 6 of 7 verdiepingen en waar ambachtsfamilies en arbeidersfamilies opgehoopt waren in één of twee delen. Het volk van Parijs leefde overigens op alle mogelijke plaatsen in de straat en een groot deel van de commerciële activiteiten vonden plaats in open lucht. Er waren putten op de binnenplaatsen van vele huizen, maar de infiltratie kwam van de mond van de straten brachten vaak ongezond water terug. Men was dus meestal verplicht om terug te keren naar de publieke, door de politie gecontroleerde fonteinen en waar de kraantjes het verlies van water limiteerde, zo precies mogelijk. De Parijziaanse menigte, in zijn meerderheid, was gekleed in sombere, zwarte, bruine of grijze kleuren. De grote Heren waren geweldig gekleed en verplaatsten zich meestal per koets. De mensen van de Kerk, militairen, lakeien, magistraten en dokters droegen in de straat kleren van hun functie. Het gewone volk moest gewoonlijk tevreden zijn met tweedehandskledij die ze vonden in gespecialiseerde winkels. Aan de zelfkant van de goede maatschappij Ondanks duizenden lantarens, die in de 17de eeuw reeds van Parijs de lichtstad maakten, hadden weinig mensen de onveiligheid om zich ‘s nachts alleen op straat te begeven. Een reglement van de politie eiste overigens dat de huizen op slot waren, in de winter om 8 uur en om 10 uur in ‘la belle saison’. In 1667 benoemde Lodewijk de 14de luitenant van La Reynie tot hoofd van de politie. Dankzij hem bereikten de Parijzianen gedurende 20 jaar een relatieve zekerheid. In de eerste helft van de 17de eeuw was er praktisch geen politie in de Parijziaanse straten. De ellende was enorm. Dieven en bedelaars beroofden snel voorbijgangers en vluchtten zo snel mogelijk in de ‘Cours des Miracles’. Die ‘Cours’ waren niets anders dan verzamelplaatsen waar er niemand anders dan armen, werklozen of criminelen van alle kalibers leefden. ’s Morgens vroeg transformeerden ze in blinden, bultenaren, doofstommen en kreupelen en ze vroegen liefdadigheid langs de grote straten. Vaak waren ze vergezeld door kleine kleuters, kinderen die achtergelaten waren op de stoepen van kerken, en ze kwamen tegen 5 uur, de gendarmerie van La Reynie. Die kinderen waren zo toevertrouwd aan weduwen die hen gewoonlijk opvoedden, gewoonlijk met een bescheiden vergoeding, tot de leeftijd van 12 jaar. De eerste wezen, zoals men ze wou. Maar deze vrouwen aarzelden niet en om een kleine bijverdienste te hebben verhuurden ze de kinderen die aan hun waren toevertrouwd aan bedelaars, die zich vanaf 6 uur vestigden om de strategische plaatsen. Een kind dat ondervoed is en dat weent veroorzaakt gemakkelijker medelijden bij de voorbijgangers! s’ Avonds, wanneer het werk voltooid is, herwinnen de bedelairs, veilig en wel de ‘Cours des Miracles’. Het was een gesloten gemeenschap, met eigen wetten en ze hadden zelf hun eigen koning. Een vreemdeling, die er toevallig doolde, werd meteen gearresteerd en vastgebonden aan de schandpaal. Indien er binnen de daarop volgende 24 uur niemand van de ‘Cour’ zich beschikbaar stelde om hem te trouwen , werd hij opgehangen. De soldaten bezorgden ook veel last aan de politie. Arrogant en brutaal trokken ze bij alle gelegenheden hun zwaard, zeker wanneer men weigerde om hen na te rijden. Prostituees waren zeer talrijk in de stegen van het centrum van Ile de la Cité, in de Halles en in het Quartier latin. In 1667 hield La Reynie er een grote razzia. Men sloot ze op in kloosters, waar na meerdere jaren van hard leven, ze op de vlucht sloegen. De Parijzianen en de Kerk Met behulp van de Staat oefende de Kerk een quasi absolute macht uit op de bevolking. Niets anders dan de clerus van de parochies telde meerdere duizenden nummers, wat Colbert niet plezierde, omdat deze bezwarend waren tegen de Staat en omdat deze geen kinderen maakten voor het land. Het gebed bepaalde het verloop van de uren, de ochtend bij het ontwaken, bij de maaltijd, ’s middags en ’s avonds. In vele werkplaatsen hoorden de arbeiders heilige teksten tijdens de maaltijd. De omgang in huiselijke kantoren was praktisch verplicht, maar veel mensen gingen uit vrije wil elke dag bij dageraad naar de mis. De macht was onbekwaam om tegen de ellende en de ziekte te strijden, het waren voornamelijk gelovigen die hun zorgen aan de zieken, wezen en krankzinnigen gaven. Zieken werden verzorgd in de Huizen van God (Hôtels-Dieu), waar de hygiënische voorzieningen vaak erbarmelijk waren. De bedden waren ontworpen voor 4 à 6 personen die omgekeerd naast elkaar lagen, maar ze brachten gewoonlijk een tiental personen onderdak. In het Huis van God was het sterftecijfer zeer hoog en de ernstig zieke mensen hadden nauwelijks de kans om te genezen. De meest buitengewone toewijding was die van de Kamermeisjes (Filles de chambre) die van het platteland kwamen na de oproep van Vincent de Paul en die de zieken bezochten op hun verblijfplaats. Het waren ook zij die zich toewijden aan de gevonden of achtergelaten kinderen. Zij gingen ze zeer vroeg in de morgen zoeken, nog voor de Gendarmerie van La Reynie. In 1638 had Vincent de Paul er al zo een vierduizend verzameld.
De grote woningen Dankzij hun fortuin kon de bourgeoisie grootse woningen laten construeren, genoemd ‘hôtels’ (hotels). Zoals de constructie van een groot huis zeer duur was, gebeurde het dikwijls dat men verhuurde 2 à 4 duizend pond (?) per jaar, of voor een korte periode aan enkele buitenlandse ambassadeurs of aan een Heer van het platteland die een verblijf in Parijs. Die hotels waren trouwens zeer stevig en er was plaats voor ten minste 2 paarden. De dienaars en lakeien – hun aantal varieerde tussen 10 en 30 – logeerden er ook. In 1650 waren er in Parijs ongeveer een tiental miljoen bedienden en 3 miljoen lakeien. De meesters beschouwden hen niet als slaven, maar als adoptiefkinderen. De feesten kregen natuurlijk een grote plaats in het leven van de mensen met dergelijke huizen. De lunch werd rond de middag geserveerd en het diner tegen 6 uur. Die maaltijden waren zeer rijkelijk, aangezien de 17de eeuwse mensen grote eters waren, als ze de mogelijkheden hadden. Men rekende gemiddeld zo een 750 gram vlees per persoon per dag! Op een normale dag, in de week, serveerde men soep, vervolgens 2 gerechten, samengesteld uit worst, duiven, patrijzen, jong gemeste hoenen of kwartels om hun ‘honger te kalmeren tijdens het wachten op de 2de bediening’. Die bediening bestond uit gebraden vlees, van wild, vogels, varkensoren, eieren en een grote variëteit van groenten. De 3de bediening was een plaat met fruit en compote (moes met stukjes in). Het was meestal de vrouw des huizes die bepaalde wie het voorsneed en bepaalde wie de gasten bediende. Hier was men ook niet zeer strikt met de hygiëne. De vrouw des huizes bediende de saus normaal gezien zelf, met dezelfde lepel die ze had gebruikt om drinken en soep op te scheppen. Een maatschappij van extremisten Waren de Parijzianen dan toch tevreden onder de heerschappij van Lodewijk de 14de. Het onderhoud waarover men beschikte, betrof vooral de geprivilegieerde klassen. De volksmensen konden niet schrijven en lieten ons geen uittreksel na over hun leven. Ondanks het zeker zeer lage levensniveau van de Parijzianen van de bescheiden klasse, schijnen ze vooral veel gelukkiger geweest te zijn dan de plattelandsbewoners. De grootsheid van het rijk, zo onbetwistbaar op verschillende domeinen, werd zeer duur betaald door diegenen die niet tot de geprivilegieerde klassen behoorden. De Koning leefde op een afstand van zijn volk om zich te ontroeren over de ellende. Hij negeerde zonder twijfel niet de sociale ongelijkheid, de ongerechtigheid en de onverdraagzaamheid, maar hij deed alsof hij er niets van afwist. Maar in dat geval was hij niet anders dan de andere monarchen van zijn tijd. Het leven van de studenten in de Latijnse wijk De universiteit was gesitueerd op de linkeroever, in de wijk van de eigenlijke Latijnse deel. Het was het ‘Latijnse land’, omdat de profs en de studenten niets anders dan Latijns spraken. De universiteit verzekerde het secundair onderwijs als een beter onderwijs. Ondertussen concurreerden de jezuïeten net als de vele privé-instellingen in het domein van het secondair onderwijs. Zeker het onderwijs van de jezuïeten op de college van Clermont had de reputatie zeer hoog te zijn. In de 17de eeuw bestond het betere onderwijs uit 4 afdelingen: de Kunstafdeling waar men grammatica, filosofie en wetenschappen kon studeren en die een diploma van meester in kunst uitgaf, geëist om zich te kunnen inschrijven in een van de hogere afdelingen, die van Recht, Geneeskunde en de meest aanzienlijke, de faculteit van de Godsdienst. Gedurende de eerste jaren van het secundair leerde de leerling grammatica en Latijn. De 3 laatste jaren las men werken van Cicero, van dichters en leerde men Grieks. De sociale afkomst van de scholieren was zeer verschillend. Het merendeel waren zonen van Bourgeoise en van magistraten. De zonen van de bourgeoisie gingen meestal naar de geneeskunde, de zonen van de magistraten naar het recht. In alle graden van het onderricht kreeg de studie en de praktijk van de religie een grote plaats in het verloop van de uren. De lessen, repetities en studies hielden de scholieren 10 uur per dag bezig. Ze waren zaterdagnamiddag vrij, maar dat was vooral om zich voor te bereiden door de biecht, op het geconsacreerde deel van zondag, vooral religieuze oefeningen. De jaarlijkse vakanties waren zeer kort, van 15 dagen tot maximum 1 maand, maar er waren meer feestdagen dan vandaag de dag! De discipline was zeer hard. De scholieren, zoals die van de universiteit, waren gestraft om de minste fouten met pijn en met water, met ontelbare voorstellingen van Latijnse of Griekse verzen, met lange tochten op de knieën of met de zweep. Daarbij komt nog dat de meesters van instellingen en hoofden van colleges zo veel mogelijk bespaarden op het eten van de kinderen die meestal niet aten naar hun honger. De Latijnse wijk in de Middeleeuwen had een voldoende slechte reputatie door het drinkgelag in tavernes die veelal in bloedige gevechten eindigden. In de 17de eeuw heerste er orde en de steekpartijen die verteld werden door François Villon waren uitzonderlijk. Het gewone leven te Versailles: een blijvend spektakel
Plotseling ziet men achter de ramen schaduwen ijsberen. De laatste kandelaars worden opgelicht, vervolgens de eerste lusters. Het is 7 uur: Versailles ontwaakt. Laten we ons installeren, aangezien het scherm zich weldra zal richten tot het blijvende spektakel van het hof. Producent: de koning. Organisator: de koning. Scénarist: de koning. Steracteur: de koning. De kleine en de grote opkomst In de koninklijke kamer staat Bontemps, de eerste kamerknecht van de kamer, die aan de voet van het bed van de heer sloep, op. In stilte: Lodewijk de Grote slaapt nog. Een kwartier later laat Bontemps de aanstekers (les feutiers) binnenkomen, de dienaars die instaan voor het aansteken van het vuur: het was zeer koud in het immense kasteel. Bontemps benaderd de gordijnen van het koninklijke bed, zonder ze te openen en zegt: ‘Sire, de tijd.’ (Sire, voilà l’heure). Vervolgens opent hij de deur voor de Eerste Dokter (Premier Médecin), die hem mag passeren achter de gordijnen van het bed om de koning te onderzoeken. Kwart over acht. De Eerste Vriendelijke Man van de Kamer van de Koning (Le Premier Gentilhomme de la Chambre du Roi) komt binnen. Enkel hij had het privilege de gordijnen van het bed te openen. De intimiteit van Lodewijk de 14de was voorbij. De Zonnekoning zet zich recht in zijn bed en begroet zijn publiek. De menigte van hovelingen begint zich reeds te drukken in de gangen, zalen, salons en wachtkamers. Vier miljoen personen (koninklijke familie, hovelingen, dienaren, schildknapen en bewakers) hebben de nacht in het enorme kasteel moeten doorbrengen op een zeer ongemakkelijke manier. Tegen de middag zijn er 12 à 13 duizend die leven volgens de koninklijke stappen. Acht uur en twintig minuten: de ‘Grote Intredes’ (‘Grandes entrées’). De koninklijke familie, de prinsen van de bloede en de grote officieren van de Couronne komen binnen om samen met Lodewijk, die in bed blijft, bij te staan in een religieus, kort breviergebed. De priesters eindigen, de koning kiest een pruik. De eerste van de dag, aangezien hij ze verschillende keren per dag verandert. De koning verlaat zijn bed, laat zich scheren en installeert zich in zijn kapotte zetel en hij laat zijn assistenten toe hem aan te spreken. Hij moet er van profiteren, aangezien dat moment niet blijft duren. De Premier Gentilhomme kondigt immers het einde van de ‘Kleine Opkomst’ (Petit Lever) aan en het begin van de ‘Grote Opkomst’ (Grand Lever). Meer dan honderd … (meerdere dagen op voorhand uitgenodigd) installeren zich in meerdere rijen om de trage ceremonie van de ‘Grote Opkomst’ bij te staan. Na het toilet komt het kleden: elk deel van het pak is voorgesteld, volgens de regels van de etiquette, door de ‘Kinderen van Frankrijk’ (Enfants de France) en de ‘Prinsen van koninklijke bloede’ (Princes du Sang). Eens gekleed vraagt de koning zijn ontbijt, wat zich beperkt tot 2 tassen van een kruidendrankje of bouillon. 9 uur. De ceremonie van de ‘Opkomst’ (Lever) wordt afgerond. Lodewijk verandert van pruik, geeft orders voor de dag, begroet zijn assistentie, die hem op haar beurt begroet (men zegt met een soort ballet) en hij komt binnen in zijn werkkamer. Het publiek trekt zich terug, nabesprekend over de kleinste woorden of blikken van de monarch: Wie was de gelukkige om toegesproken te worden? Op welke dame wou hij zijn blik gerust laten rusten? De voormiddag van de koning Van alle delen van het paleis was de werkkamer de favoriete plaats van de koning. Daar moest hij zich niet geven aan het spektakel en het was daar waar hij zijn beroep als koning uitoefende. De voormeidagen waren ingeburgerd bij de bijeenkomsten van de besluiten. Het belangrijkste, het bestuur van de Staat , vond plaats op zondag, maandag en woensdag. Dinsdag en zaterdag waren voorbehouden voor de financiële besluiten. De donderdag waren er geen beraadslagingen, aangezien het de dag van de speciale audiënties was: ambassadeurs, ministers, artiesten, architecten en versierders van het paleis, die een enorm bouwterrein achterlieten, zelfs na de dood van de koning. Vrijdag was er het Besluit van het Geweten (Conseil de Conscience), voorbehouden voor zaken van de Kerk. Tien uur. Lodewijk onderbreekt zijn werk voor de gewoonlijke mis. De hovelingen, reeds verzameld op het parcours dat de koning gaat afleggen, wachten zeer rumoerig en in dikke rookwolken want de wegen functioneerden slecht. Op het moment dat de deuren van het kabinet openen en lakeien roepen: ‘Le Roi!’, neemt het lawaai plaats voor een religieuze stilte. Tussen 2 rijen hovelingen, gevouwen door eerbiedige buigingen, doorkruist Lodewijk traag het kasteel en keert zich naar de tribune van de kapel, waar hij de mis met grote aandacht volgt. Men kan niet zeggen hoeveel mensen de koning trachtten te zien. Na breviergebed doorkruist de koning opnieuw het kasteel, om zich terug in zijn kabinet te begeven waar hij tot de lunch werkte.
De tabel De lunch van de koning bijwonen werd beschouwd als een zeer groot voorrecht. Dus de hovelingen duwden geweldig om op de eerste rijen van toeschouwers te staan. Ja, het gaat hier echt om een speltakel: men woont (in het begin!) de maaltijd van de koning bij, men neemt niet deel. Behalve als het gaat om lunch ‘au grand couvert’ (?). in dat geval waren er enkele gelukkigen (gewoonlijk leden van de koninklijke familie) die aan de maaltijd van de monarch mochten deelnemen, onder de ogen van hinderden zenuwachtige toeschouwers. Lodewijk had een redelijk goede eetlust. Als bewijs waren er de herinneringen van zijn schoonzus, de Prinses Palatine: ‘Ik heb de koning vaak 4 volle borden verschillende soorten soep zien ieten, een gehele kalkoen, een patrijs, een groot bord salade, grote schellen ham, van een varken met jus en met look, een bord voo l koeken en vervolgens nog fruit en gekookte eieren’. Dat alles zonder vork (Lodewijk weigerde die moderne uitvindingen te gebruiken) en besproeid met champagne of bourgogne. Natuurlijk waren er nadelen. De constante blik van honderden ogen of de platen die bijna koud aankomen aan de tafel van de Heer. De ‘stoet van de tocht voor de mond van de koning’ (cortège de la bouche du roi) duurde twintig minuten om uit de keuken te komen. Indien de koning verlangde te drinken, duurde het een tiental minuten om dat te serveren: zijn vraag en zijn glas moesten voor de vervulling van zijn wens eerst een parcours van 6 mensen doorlopen. Meer zelfs, op 40-jarige leeftijd was de koning praktisch tandeloos en kwijlde hij. Dat voor zover dat duidelijk is, want blijkbaar kan men niets zeker weten. Versailles, het koninklijk casino … Na het diner keerde de koning terug om te werken in zijn kabinet, of 3 keer per week ging hij jagen tussen 3 en 5 uur ’s middags. Na de terugkeer van de jacht veranderde hij van kledij (en van pruik) en keerde hij terug aan het werk gedurende een uur. Tegen 6 uur woonde hij de begroeting (?) bij. Na de begroeting (?) komen de uren waar de hovelingen, die duwden in de salons van het kasteel’ het meeste op wachten: het ‘appartement’ (l’appartement). Die term beschrijft de ontspanning die plaatsvindt tussen 7 en 10 uur: concerten, théater, biljard en spelletjes. Men speelde ze veel en met grof geld. Die toevalsspelletjes waren eigenlijk elders in Frankrijk verboden, maar ze waren toegelaten in Versailles. En er werd niet zelden verloren (of gewonnen), zo’n honderdduizend franken per avond of een miljoen franken per maan. Men vermoed talrijke hoofse schulden. Maar zoals men niet riskeerde juridisch vervolgd te zijn of buiten het hof gezet te worden, begreep men de gemaakte zorg om zich aan de etiquette te onderwerpen en zich te onderwerpen aan het vermaak van de koning. Er was nauwelijks begroeting (?) of leven buiten Versailles. Het doek valt Tegen 10 uur, trekt de koning zich terug, maar in bepaalde salons ging het spel tot in de vroege uurtjes door. De monarch zelf dineerde. Opnieuw allen en onder het oog van anderen. Deze maaltijd is lichter dan de vorige, de koning moet slapen of zijn favoriete nog opzoeken (of de koningin). Tegen 11 uur was het diner gedaan en men kwam terug naar de slaapkamer om de ceremonie van het Grote en het Kleine Ondergaan (le Grand et le Petit Coucher) bij te wonen. Het gaat om dezelfde ceremonie als ’s morgens, maar met de tegengestelde zin natuurlijk. 11 uur voorbij. Men dooft de lichten in de slaapkamer van de koning. De kamerknecht gaat slapen aan de voet van het koninklijke bed. En Versailles slaapt in. De voorstelling is voltooid. Nicolas Fouquet Of het tragische lot van een grote mecenas en een politieke hoogvlieger ‘Indien hij ter dood veroordeeld zou zijn, kon ik hem niet redden’. Dat waren, volgens het huishouden van Racine, de verschrikkelijke woorden van Lodewijk de 14de aan het adres van Nicolas Fouquet, geniale bouwer van het kasteel van Vaux-le-Vicomte. Waarom zo een onverbiddelijke gedrag van de opperleenheer, tegenover zijn minister van financiën? Had Fouquet echt een onzegbaar geheim in zijn bezit, een geheim dat zonder twijfel zelfs de koning betrof? Het mysterie is nooit opgehelderd. Maar wie was dan die mysterieuze Fouquet, die op een gegeven moment zelfs machtiger leek dan de grote Lodewijk de 14de? Een teruggetrokken jeugd Men weet bijna niets van de kindertijd en de jeugd van Fouquet, behalve dat hij gedoopt is in Parijs in 1615 en dat hij opgevoed is bij de jezuïeten van het college van Clermont. Met een schitterende discipline, kreeg hij op 16-jarige leeftijd de kruinschering en werd hij voorzien van een geestelijke taak. Na zijn studies van Recht werd hij adviseur op het parlement van Metz, hij trouwde in 1640 en kocht, met de bruidschat van zijn echtgenote, een enorm domein in Vaux, in het zuidoosten van Parijs.
Een pijlsnelle klim Bij de dood van Lodewijk de 13de, was zijn zoon en opvolger, Lodewijk de 14de, niet ouder dan 5 jaar. Tot hij meerderjarig werd ging het bestuur van Frankrijk voorlopig naar zijn moeder, Anne d’Autriche, die zelf haar Staatzaken aan Mazarin toevertrouwde. Het parlement van Parijs en de adel, gelovend dat ze konden profiteren van die instabiliteit van die tussenregering om zich meer macht toe te trekken, kwamen in opstand tegen de monarchistische autoriteit. Om een man, even intelligent en geïnformeerd als Fouquet, stelde er zich geen problemen bij het analyseren van de situatie. Hij koos resoluut de kant van Mazaein en van de regent, Anne d’Autriche. Na 4 jaar van stoornissen, anarchie en opstanden, genoemd ‘la Fronde’ (de slinger), waren deze allemaal neergeslagen. Fouquet ontvangt een beloning voor zijn trouw en werd tot procureur-generaal benoemd. Enkele jaren later, in 1659, werd hij benoemd tot opperopzichter, het is te zeggen, minister van Financiën en hij werd zo de meer machtige man van het koninkrijk, met uitzondering van de kardinaal. Meneer de opperopzichter In zijn ambt als minister van Financiën was Fouquet verantwoordelijk voor de uitgaven van de Staat. Hij was vrij om de Schat (le Trésor) te voorzien, door alle middelen die volgens hem nodig waren. Mazarin liet hem de vrije hand om te onderhandelen met de bankieren over leningen en voorschotten. Het was het blootstellen aan alle verleidingen, en hoofdzakelijk die van het verwarren van de Staatzaken en het management van zijn eigen personeel. Fouquet probeerde herhaaldelijk om de rekeningen van de Staat na te zien en goed te keuren en om het financieel systeem goed te keuren. Hij is er nooit in geslaagd. In de wirwar van financiën was de corruptie zo verspreid dat het gemakkelijk was om zich te verrijken als hun voorgangers het hadden gedaan en vervolgens de besluiten die Mazarin hen zelf gaf. Aangezien 1 ding zeker is, de kardinaal schiep regelmatig op over zijn minister van financiën, om zijn persoonlijk vermogen te doen groeien, dat nochtans al enorm was! Vaux-le-Vicomte In 1656 bereikt Fouquet zijn hoogtepunt. De kardinaal, de koningin-moeder en de jonge koning Lodewijk de 14de overladen hem met lof. Men leende zijn ijver en zijn toewijding. Het parlement aanvaarde zijn autoriteit volledig. De geldhandelaars gaven hem al hun steun. Zijn broers bekleden belangrijke functies. Een van hen was verantwoordelijke van de politie en van de orde erbinnen, de andere was diplomaat in Rome en een derde broer was adviseur van de aartsbisschop van Narbonne, met verzekerd succes. Fouquet achtte dat zijn huis dat hij bewoonde in Parijs niet meer voldeed aan zijn sociale situatie en nog minder aan zijn ambities. Het is daarom dat hij zijn oog liet vallen op Vaux-le-Vicomte, dat hij kocht in 1641. waarom koos hij Vaux, wanneer vanaf 1654 toegang was tot een twintigtal oogverblindende eigendommen? Het is omdat hij van een verblijf droomde dat helemaal anders was dan die van zijn eeuw: een verblijf waar kracht en ysteruen charme en harmonie, het oude en het nieuwe moet afwisselen. Zijn grote verlangen was om de grootste genieën van de 17de eeuw te kiezen voor dat wonder: Le Vau voor de architectuur, Le Brun voor de decoratie en schilderijen en Le Nôtre voor de tuinen. De een na de ander gingen, na de val van Fouquet, in dienst van Lodewijk de 14de voor de realisatie van Versailles. De constructie en versiering van het grote kasteel, waar voortdurend 900 mannen werkten, duurden 3 jaar. Fouquet mocht tevreden zijn. Alles was prachtig en nieuw, zelfs de prijs. Men vertelt dat, zoals Lodewijk de 14de zich beklaagde over zijn tekort aan geld om het Louvre af te werken, zijn broer hem ironisch zei: ‘Sire, dat Uwe Majesteit zich opperopzichter maakt van Financiën in enkel 1 jaar, er is wel reden voor het bouwen!’ Het hoogtepunt Het succes van Fouquet moest hem zeker vijanden doen hebben. Onder hen was Colbert zonder twijfel de gevaarlijkste. Beschermd door Mazarin, had Colbert maar 1 ambitie: Fouquet zijn titel van opperopzichter afnemen en hem zijn immens fortuin doen verliezen, alvorens hem voor de rechtbank te dragen. Zijn geniepige beschuldigingen en zijn bekrompen aanklachten leken Mazarin, die Fouquet nodig had om zijn enorme schulden het hoofd te maken, nauwelijks onder de indruk te maken. Colbert begreep dat de dood van de kardinaal moest afwachten, om zijn rivaal een dodelijke slag toe te brengen. En hij wachtte geduldig … Na de dood van de kardinaal, op 59-jarige leeftijd, wachtte iedereen tot Fouquet hem opvolgde. Maar dat bleek een verkeerde berekening te zijn, omdat Lodewijk de 14de, die ondertussen 23 jaar was, besloot om ‘voortaan te regeren over de zaken, geregeerd door Meneer de Kardinaal’ (gouverner désormais les affaires gérées par Monsieur le Cardinal). Fouquet bleef minister van Financiën, maar kreeg een adjunct in de persoon van … Colbert! Zonder twijfel wou de Koning zich ontdoen van hem, maar een zin in zijn ‘Mémoires pour le dauphin’ (herinneringen voor de troonopvolger) legt zijn strategie uit. ‘Wat betreft meneer Fouquet, kan men het vreemd vinden dat ik me aan hem wou toewijden, wanneer men weet, dat ik, vanaf die tijd, wist van zijn diefstallen; maar ik wist dat hij een geest had en een grote kennis over het inwendige van de Staat. Wat mij doet inbeelden dat hij mij veel diensten heeft bewezen, mits hij zijn fouten uit het verleden had toegegeven en hij me belooft heeft om ze goed te maken.’ Zijn fouten uit het verleden toegegeven, is het dat Fouquet zich haast om te doen. Hij herkende de wanorde van de financiën door ze gewoonlijk toe te rekenen aan Mazarin en hij beloofde de koning ze zo snel mogelijk na te zien en voor juist te erkennen, de financiën te verbeteren en aan zijne Majesteit een vermeerdering van de bronnen te verschaffen. Er was voor Lodewijk de 14de niets meer nodig om tot een vergevingsakkoord te komen, aangezien die een dringende nood aan geld had. De fout Ondanks de gemaakte beloften aan de Koning, slaagde Fouquet er niet in om de financiële situatie van het koninkrijk recht te zetten. Lodewijk de 14de, in het nauw gedreven door eeuwigdurende oorlogen, eindigde met een luisterend oor te zijn voor Colbert, die niet stopte met de verkwistingen van zijn vijand te beklemtonen, dit alles met zijn gigantische fraude te verbergen, waardoor hijzelf medeplichtig zou worden. Het was altijd zo dat de macht van de Fouquet de jonge koning hinderde. Het doel van Colbert was om die hindering om te zetten in ongerustheid. Hij slaagde erin Lodewijk de 14de te overtuigen van de gevaren die de macht van de opperopzichter stelde. Colbert slaagt er zelfs in om de Koningin-moeder te overtuigen van de oneerlijkheid van haar beschermeling, die Fouquet, sinds ‘la Fronde’, onophoudelijk had gesteund. Heeft Fouquet de invloed van Colbert onderschat? Zonder twijfel heeft hij de wil van de Koning om zelf te regeren slecht ingeschat. Gelovend dat hij niet te vervangen was, heeft hij moeten geloven dat de jonge koning zeer snel eindigde met het mie worden van het regeren van de Staat en de smaak naar de pleziertjes hem zeer snel naar de toewijding van de zaken brachten. Daar is niets van aan. Tijdens meer dan een maand, dus wanneer hij het verlies van Fouquet reeds berekend had, ging Lodewijk de 14de verder met hem goed voor te doen lijken. Hij aanvaarde zelfs zeer liefelijk de uitnodiging van Fouquet oom naar het kasteel van Vaux terug te keren, de 17de augustus 1661.
Het feest van Vaux De kroniek duurde verder, tot in het minste detail, de evenementen van het koninklijke bezoek. Honderden muzikale fonteinen kwamen de Koning, die om 6 uur ’s avonds in Vaux aankwam, tegemoet. Na een geleid bezoek, schoof men aan tafel (aan): 3000 genodigden vonden plaats aan de rijkelijk versierde tafels waar de delicatessen werden tentoongesteld. De tabel van de Koning was versierd met een massief gouden servies. Zonder twijfel was het meest irritante detail dat de Koning zijn eigen was naar de gieterij moest brengen om oog in oog te komen met de laatste onkosten van de 30-jarige oorlog. Na de maaltijd begon de ontspanning in de tuinen die geanimeerde waren door miljoenen waterstralen en watervallen. Er waren openluchtbals, concerten en watersteekspelen. In een groen theater speelde Molière zijn eerste komediedans (?): ‘les Fâcheux’. De koning, gekrenkt in zijn hoogmoed door de betovering die de betovering van het Hof sterk overtrof, wou Fouquet direct arresteren. Zijn moeder ontraadde hem ervan. Een vernederde Lodewijk keerde terug naar Fontainebleau, weigerend om een grote kamer te slapen, die nochtans speciaal voor hem gereserveerd was. De genadeslag Twee weken later kwamen 4 musketiers Fouquet aanhouden. Al zijn bezittingen werden in beslag genomen. Fouquet werd in Angers opgesloten, waar hij officieel beschuldigd werd van ‘verduistering van het profijtfonds van de Staat en van majesteitsschennis’ (détournement à son profit de fonds de l’Etat et de lèse-majesté). Zijn proces, dat 3 jaar duurde, was een spotpret van het recht. Colbert had als rechters magistraten gekozen die Fouquet vijandig waren en die hem wouden doen verliezen. Tijdens de ondervragingen verdedigde Fouquet zich schitterend. Tevergeefs. 20 december 1664 stemmen negen rechters de doodsstraf, 30 jaar ballingsschap. Lodewijk de 14de, die had gehoopt op de exécutie van Fouquet, was ontgoocheld en voor de eerste keer in de Franse geschiedenis, gebruikte zijn recht van gratie om de pijn te verergeren. Fouquet werd niet verbannen, maar levenslang opgesloten in het fort van Pignerol, waar hij in 1680 stierf. Die koninklijke beslissing was op zijn minst verbazend, aangezien Lodewijk de 14de niet de reputatie had van wreed te zijn. Wat hij wou, na de dood van Mazarin, was uiteindelijk zelf regeren, een absolute koning te worden en wat Fouquet belemmerde in de uitvoering van zijn projecten, werd een feit. Maar men kon het ‘archarnement’ (geen betekenis te vinden) van de koning om hem zo lang op te sluiten en men begreep nog minder de haat die niet kon bekoelen. Wat wist Fouquet dan? Welk Staatsgeheim hield hij, van welk wapen was hij bezitter, waardoor hij zonder twijfel zijn ballingschap, die de meerderheid van de rechters hadden bepaald, heeft kunnen tegenhouden? Een zo verschrikkelijk geheim dat zonder twijfel ook de koning trof. Fouquet was zeker vrijgesteld voor het eind van zijn lijden, indien hij dat fameuze gesprek niet had gekend. Dat geheim kenden alleen Fouquet en Lodewijk de 14de, maar ze hebben het definitief meegenomen in hun graf. Molière, Lully en Lodewijk de 14de Het is Lodewijk de 14de die Molière en Lully heeft gevraagd (bevolen) om mee te werken aan de gemeenschappelijke feesten: zo is het ‘comédie-ballet’ in 1664 ontstaan. Molière had een verleidende premièere gemaakt met ‘Les fâcheux’, met toevoeging van enkele dansen in zijn komedie; maar de eerste première van het werk had als gunstig gevolg ‘le Mariage Forcé’, gevolgd door ‘des Plaisirs de l’Ile enchantée’, waar de kunst van het théater en de choreografie zich innig mengen. Gedurende bijna 10 jaar, gingen ze meewerken, en er waren in totaal 13 werken, waarvan de bekendste ‘Le bourgeois Gentilhomme’, ‘George Dandin’ en ‘Monsieur de Pourceaugnac’ waren, waarvan men dikwijls vergeet dat ze evenveel muziek en dans vertoonden als komedie. Molière heeft, in zijn hoedanigheid van dramaturg, de kunst van Lully ernstig beïnvloed, met de beleefdheid om zijn muziek en zijn choreografie in een dramatisch toneelstuk in te lassen. Een ballet is het gevolg van dat tafereel. Een dramatische actie stelt zich tegenover een verhaal dat verteld is, dat zich voortzet en dat zich vordert tot een ontknoping. Lully heeft, door de samenwerking met Molière, onthulling van die tijdelijke dimensie gehad en de dynamiek van het theatrale werk. Molière kan dus beschouwd worden als, al dan niet als stichter, dan op zijn minst toch als initiatiefnemer van de Franse opera, door de invloed die hij heeft uitgeoefend op zijn collega-musicus. Toch zijn er, onder hen ‘les gens de lettres’ (?) die eraan twijfelen. Lully zou, zonder Molière, ongetwijfeld een van de grootste componisten, van zijn tijd, van het ballet zijn. Het is niet zeker of hij de opera zou gecreëerd hebben. In 1670 stopt Lodewijk de 14de met dansen; het ballet van het hof verdwijnt. Wat nu gedaan? Het is Molière die Lully nog steeds onder druk, hem het tragedieballet (tragédie-ballet) suggererend. ‘Psyché’, een gemeenschappelijk werk, was een magisch, schitterend werk en dat was het werk dat de aanhef gaf tot de creatie van de Franse opera, die vanaf 1673 met ‘Cadmus et Hermione’ en vervolgens ‘Alceste’ gezien werd. Maar Lully bewees vervolgens dat hij een soepele librettoschrijver dan Molière nodig had. Aangezien er in alle komedieballetten, en ook in ‘Psyché’, het Molière was, die de meester was en die het dramatische van de werken dirigeerde: de musicus Lully was in zijn dienst. Die autoritaire geest was niet ondersteunend voor de situatie. Dat zal het meningsverschil, ja zelfs het verraad, moet men zeggen, van Lully zijn. Lodewijk de 14de: artiest Ieder weet dat de 17de eeuw de eeuw was van de grootste van de Geschiedenis voor de artistieke creatie. Het krioelde van genieën, in de literatuur (Racine, Corneille, Molière, La fontaine … het hele klassieke Frankrijk …), in de architectuur (Mansert, le Vau …), in de schilderkunst (Le Brun, Mignard …), in de sculptuur, in de dans, en ja, zelfs in de muziek: Lully, Charmpentier, Couperin, Delalande en vele anderen. Wat men het minste weet, is het persoonlijk aandeel van Lodewijk de 14de eeuw. Hij stond in het centrum van die artistieke beweging. Zijn aanwezigheid was overal. Er was geen zanger in dienst genomen zonder dat hij bij Lodewijk persoonlijke audities had gedaan (3 keer!). er was geen organist, geen kapelmeester zonder hij diezelfde jury was gepasseerd, en soms keuzes aanbood. Geheel Versailles was gemaakt onder zijn veeleisende leiding. Zijn architect, Mansart, was een van de weinigen die een permanente ingang tot zijn kamer had. Men heeft sporen van zijn absolute autoriteit inzake architectuur. Maar het meest verbazende was de juistheid van zijn artistiek instinct en de kwaliteit van zijn zelfgemaakte keuzes. Men heeft bijvoorbeeld alle voorgestelde ontwerpen van de architecten voor het marmeren hof van Versailles: hij heeft er de beste uitgekozen… men weet dat hij het was die Delalande heeft aangesteld als kapelmeester: zijn keuze was goed. Van alle schrijvers in de mode, was het Racine die hij koos: het was een goede keuze … en zo ging het verder. Jazeker, voor de dramatische muziek (het ballet en vervolgens de opera), heeft hij Lully gekozen. De muziek van het hof Sinds de oorsprong van de royalty’s, kreeg de muziek steeds een structurele plaats in het leven van het hof, op 2 vlakken: heilig en ontheilig. De koning was de verpersoonlijking van god in zijn koninkrijk, de muziek van zijn ‘chapelle’ had een grote belangrijkheid en werd deel van het gewone leven (elke dag, de mis …). Er was dus een eerste organisatie, getiteld ‘chapelle’, die onder Lodewijk de 14de tot 180 muzikanten en zangers telde. De beste componisten van die tijd zijn in hun opzet geslaagd en Lodewijk de 14de waakte op zijn persoonlijke manier op hun in dienst neming en op hun composities. Maar op het domein van het gewone, profane (ontheiligde) leven was de muziek ook zeer belangrijk: militaire muziek, muziek in de gewone dansen en muziek in de kamer voor spektakels en concerten. Men had dus een complexe organisatie: 1. ‘La Chapelle’: meesters van de kapel, organisators, … en het orkest

2. ‘L’Ecurie’: muziek als achtergrond, blaasinstrumenten, jagerstrompetten, hobo’s, trompetten, … 3. ‘La chambre’: de 24 violisten van de koning (in realiteit een koororkest), solozangers, muziekstukken, klavierspelers, gereputeerde solisten, … hun chef was de Opperopzichter van de muziek van de koning, een post die Lully heeft vervuld vanaf 1662. Er waren dus zeker ‘bruggen’ (passerelles) van het ene domein naar het andere. Men versterkte de muziek van ‘la Chapelle’ met instrumenten van ‘l’Ecurie’ op dagen van grote feesten, en de 14 violen namen soms deel aan de cultus. Lully heeft, als Opperopzichter, geen religieuze muziek gecomponeerd. Hij heeft desalniettemin de Te Deum, de Miserere of De Profondis gecomponeerd ter gelegenheid van grote vieringen. Lodewijk de 14de en de dans Deze ‘opmerkelijke’ (considérable’) activiteit, die ceremonie waarmee de barokmens zijn waardigheid viert (geprivilegieerd ogenblik waarbij de mens, door spektakel van zijn lichaam en rang, zich manifesteert in zijn perfectie), Lodewijk de 14de heeft het met passie beoefend gedurende heel zijn jeugd. Maar hij heeft het ongevoelig veranderd, en van ‘ballet de cour’ heeft hij het ‘ballet du roi’ gemaakt, waar al het spektakel draaide om zijn persoon. Hij zou daarin geholpen worden door zijn musicus, Lully, hijzelf een opmerkelijk danser, evenals componist. Lodewijk de 14de begreep dat de macht toebehoort aan diegene die zich vormde volgens het beste ‘beeld’. Wie vandaag de dag de televisie aanzet, laat dus ballet ontwaken. Het verschil is een chef van een Staat, vandaag behoord het niet meer toe aan de Staat, terwijl de inleving van het koninkrijk, in de persoon van zijn koning, was zo totaal dat het ‘lichaam van de koning’ (‘corps du roi’), zoals men zei, zich volledig identificeerde aan zijn koninkrijk. Lully gaat er in slagen om, in elk stadium van de transformatie van de persoon van de koning, het beeld te vinden, dat wij ‘mediatique’ noemen, exact adequaat is. De evolutie van de kunst van Lully zal zo, gedurende 30 jaar, de progressieve transformatie van het beeld dat de koning wil tonen aan de menigte, aan zijn koninkrijk en aan zijn volk.

REACTIES

K.

K.

Heel goed!

16 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.