Wegen naar wijsheid, hoofdstuk 4 en 5

Beoordeling 4.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1516 woorden
  • 4 juli 2010
  • 23 keer beoordeeld
Cijfer 4.6
23 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie


Hoofdstuk 4 – Denken over de mens

Filosofische vragen over de mens (= wijsgerige antropologie). Er zijn 4 grote vraagstukken in de antropologie:

• Vraagstuk naar de relatie tussen lichaam en geest

- Wat is een geest?

- Hoe verhouden lichaam en geest zich?

Plato: Mens geest

lichaam Scheiding tussen lichaam en geest (= dualisme)


Vraagstuk naar vrijheid en determinatie (= onvrijheid)

- Wat is vrijheid?

Vrijheid is de mogelijkheid tot kiezen. Het leven ligt niet vast, ‘het kan ook anders zijn’.

Existentialisme (van Jean-Paul Sartre)

Determinatie, met het structuralisme* gaat juist uit van Fatum (= lot)

Genen

Samenleving


Vraagstuk van mens en dier

- Wat is het verschil tussen mens en dier?

- Wat is de overeenkomst tussen mens en dier?

Dit wordt bekeken met Charles Darwin’s evolutie theorie, door middel van 3 inzichten:

1. Variatie (alles is een beetje verschillend)

2. Kinderen lijken op hun ouders

3. Het leven is zwaar (aanpassen aan de situatie)


Vraagstuk over de relatie tussen man en vrouw

- Wat is het verschil tussen man en vrouw?

- Wat is de overeenkomst tussen man en vrouw?

De man is oppervlakkig (hij uit zijn emotie minder), de vrouw is verzorgend en gevoelig (hieruit is het feminisme ontstaan).


Stromingen in de antropologie:

1. Structuralisme (*): Het structuralistisch mensbeeld (M. Foucault). De mens is helemaal niet vrij, alles wordt bepaald met macht. Bijvoorbeeld: taal

2. Existentialisme: Het bestaan volgens Sartre. De mens maakt zichzelf continu. Je hebt de vrijheid om een keuze te mogen maken, je bent verantwoordelijk voor je eigen keuzes.

3. Romantiek (Rousseau): Romantisch mensbeeld. De mens is op zoek naar geluk (doel). De kern van de mens wordt bepaald door emotie of gevoel, dat is vrijheid. De natuur van de mens is vrij en mensen moeten zo vrij mogelijk worden opgevoed. Ook is de mens volgens deze stroming van nature goed.

4. Marxisme (Karl Marx): Marxistisch mensbeeld. De mens is een arbeidend wezenb (homo faber). De mens maakt zijn bestaan d.m.v. de arbeid die hij uitvoert.


§2 – Leven en wereld: drie soorten brillen


Religieuze bril :

Wat is een religieus mensbeeld?

Er is 1 mensbeeld, gebaseerd op geloof in een hogere orde (deze hogere orde heeft verschillende namen. Godsdienstige levensbeschouwingen geloven in een God. God is de schepper van de mens en van de wereld (en kosmos).

Men gelooft in twee scheppingsverhalen: 1) Mens is even beeld van God. 2) Adam en Eva.

Scheppingsverhalen zijn symbolisch, het gaat om het zoeken naar een diepere filosofische betekenis.

Een symbolisch scheppingsverhaal is bijvoorbeeld (de mythe) van Adam en Eva, het gaat over goed en kwaad en dat God de mens vrijheid schenkt.


Atheïstische bril:

Het atheïsme gaat ervan uit dat er geen God of Goden bestaan, maar beperkt zich tot hoe de wereld is ontstaan en niet waarom (met beroep op God). Ook heeft het geen zin om te vragen naar de betekenis van de werkelijkheid als geheel. Het feit van het bestaan van leven en wereld wordt geconstateerd en geaccepteerd, daar laat men het bij.

Zie ook de filosoof Bertrand Russell: Waarom ik geen christen ben.

Nietschze: God is dood. De mens is de zingever.


De bril van de kunstenaar:

Zin en betekenis uitleggen met beeld en geluid, maar dit geeft geen verklaring of antwoord of zekerheid. Ze zetten de kijk op het leven om in beelden. Alles is bijzonder en alles heeft betekenis, zelfs het normale is bijzonder. De kunstenaars gebruiken gevoelens en emoties om de schoonheid achter de normaalste dingen te zoeken.



§3 – De mens: ziel, geest en lichaam

De ziel van de mens:

Dualisme (Plato en Desartres) mens geest mentaal, bewustzijn

Lichaam stof, materie/fysiek


Onze geest is gevangen in ons lichaam, het is onze taak om onze geest te bevrijden.

Eros (liefde) - geestelijk: wetenschap

                        - lichamelijk: seks


Monisme: mens - lichaam


Dit is materialistisch monisme.


Monisme: mens - geest

Dit is geestelijk monisme.



§4 – Mensbeeld, ideeën en idealen

Zijn alle mensbeelden even waardevol? Zijn er ook slechte mensbeelden? Heb je het recht om van een mensbeeld te zeggen dat het niet deugd, bijvoorbeeld als daarin gediscrimineerd wordt?

In onze samenleving bestaan verschillende mensbeelden, dikwijls uit verschillende elementen samengesteld, zoals godsdienst, humanisme, etc.

Mensbeelden lopen op hun gevaar bij een te eenzijdige benadering van de mens. Zo zie je vaak niet de gelijkwaardigheid van mensen


 



Hoofdstuk 5 – Over waarden en normen


Ethiek (griekse ethos): filosofische vragen over goed en kwaard.

Kant: Wat moet ik doen? Hoe moet ik kiezen?

Aristoteles: Wat is het goede leven? Hoe wordt ik gelukkig?


Moraal (latijnse mores): De feitelijke opvatting met betrekking tot goed en kwaad of welke waarden en normen iemand hanteert. We spreken dus van de morele opvattingen van een persoon.


§2 – Onderverdeling binnen de ethiek

Descriptieve ethiek: de normen en waarden zoals je die in de samenleving aantreft. Het is een zakelijke beschrijving van de normen en waarden, er mogen geen oordelen worden uitgesproken.

Normatieve ethiek: je gaat op zoek naar normen en waarden, het beschrijft hoe er moreel gehandeld zou moeten worden.

Meta-ethiek: wil net als de beschrijvende ethiek geen normen voorschrijven. De meta-ethiek onderzoekt begrippen die een rol spelen in de ethiek (zoals goed en kwaad).

Moreel relativisme: er bestaat geen 1 ware moraal, er zijn er meer. We moeten een moraal volgens, maar ook moeten we beseffen dat er niet 1 ware is. We moeten verschillen accepteren.

Moreel universalisme: Welke normen en waarden voor alle culturen gelden. De absolute waarden en normen (bijvoorbeeld de doodstraf)


§3 – Twee richtingen binnen de ethiek

Doelethiek: deugdethiek van Aristoteles: wat is geluk, wat is goed en wat is het gelukte/gelukkige leven? Je hebt een doel in het leven en je wordt gelukkig om dat doel, de taak die je hebt, zo goed mogelijk te volbrengen.

Bijvoorbeeld: Wat is een gelukte leerling?

Kennis van zaken hebben, gebruik maken van je natuurlijke aanleg, interesse/leergierig, betrokken zijn bij school en sociaal zijn. Deze eigenschappen maken een leerling gelukt.

Utilisme van Bentham en Mill: ethiek van rekensommen: Het grootste geluk voor het grootste aantal mensen, mensen moeten zoveel mogelijk voordeel hebben van je handeling. Plus en minpunten tegen elkaar afwegen.

Utilisme van Epicurus: epicurisme of hedonisme: Je maakt zelf beslissingen, je ziel is vrij, leer van het genot. Het doel van het leven is genieten:

Geestelijk: vorming van kennis d.m.v. wetenschap en filosofie

Lichamelijk: lichamelijk gezond, pijn vermijden.


Plichtethiek van Immanuel Kant: Ethiek van wetten. Het wordt ook wel beginsel ethiek genoemd, ethiek is het volgen van een regel (mag je wel of niet liegen). Iets wat vandaag niet mag, mag morgen ook niet. Je kijkt niet naar de gevolgen. Je gaat uit van een wet/regel. De wet die Kant formuleert is: ‘Handel volgens die regel waarvan jij zou willen dat het een algemene wet wordt’


§4 - Ethiek en mensbeeld

Heteronoom: De ander (bijvoorbeeld God of religie) legt je de morele wet op. De morele wet wordt buiten de mens geplaatst. Dit was zo in de premoderne tijden, tot het einde van de Middeleeuwen.

Autonoom: De mens moet zichzelf de morele wet voorschrijven, dit was zo in de Renaissance en de Verlichting.

Catagorisch imperatief.

Categorisch staat voor: voor iedereen/ op alle gebieden

Imperatief staat voor: gebiedende wijs/ bevel


Het proces van secularisatie: ontwikkelingen in het denken en de invloed van godsdienst neemt af. Bijvoorbeeld: I. Kant ontwikkelt ethiek los van God.


§5 – Waarden: voorbij doel en plicht

Nu gaat het erom te ontdekken welken doelen en plichten alle mensen erkennen als belangrijk. Naast plichten zijn er ook rechten. Het tijdperk van de verlichting heeft een belangrijke rol gespeeld in het ‘vechten’ voor de rechten van de mens. Dat kun je ook zien aan filosofen als David Hume en Immanuel Kant.


Onafhankelijkheidsverklaring: In de verlichting schreef filosoof Thomas Jefferson de Onafhankelijkheidsverklaring van Amerika, in 1776. Hierin zegt hij onder meer: ‘Wij beschouwen deze waarheden als vanzelfsprekend: dat alle mensen als gelijken worden geschapen, dat zij door hun schepper met bepaalde onvervreemdbare rechten zijn begiftigd, dat zich daaronder bevinden het leven, de vrijheid en het nastreven van geluk’. Dit is op zich al een verassend universele verklaring, ook al wordt er gesproken van een ‘schepper’, waar nu niet iedereen meer in gelooft.

Rechten van de mens: de ‘Universele Verklaring van de Rechten van de Mens’ werd in 1948 aangenomen door de Verenigde Naties. De verklaring neemt uitgebreid stelling tegen alle vormen van discriminatie. Het grote belang schuilt hierin dat er gepoogd wordt een universele verklaring op te stellen die zich baseert op wat alle mensen gemeen hebben.


Deze verklaring is een voorbeeld waarin de ethische opvatting wordt gefundeerd op een algemene verklaring tussen mensen.



§6 – Voorbij de mens & §7 – Verantwoordelijkheid

Wat is het fundament van de ethiek zelf?

Ethiek heeft de vrijheid nodig om te kunnen bestaan. Als alles gedetermineerd (alles is vast bepaald, bijvoorbeeld wetten) zou zijn, bestaat er geen ethiek.


Voorbeeld van determinatief denken:

• Religie, waarin God alles bepaald.

• Wetenschappen, die stellen dat alles van tevoren al vast ligt.

• Freud, die stelt dat een kind in zijn jeugd zijn toekomst al bepaald.


Tekst: Abstract of concreet geluk

Volgens Aristoteles is geluk niet een toestand waar je in verkeerd maar een handeling, activiteit die je uitvoert. Geluk is een kwestie van goed functioneren, geluk overkomt je niet, je doet het.

Kierkegaard was sterk tegen het geven van een bepaald, algemeen doel. Je kunt niet aan ieder mens objectieve aanwijzingen voor geluk geven. Voor ieder mens is het eigen bestaan het belangrijkste.

 


De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden


Hoofdstuk 5 – Over waarden en normen


Ethiek (griekse ethos): filosofische vragen over goed en kwaard.

Kant: Wat moet ik doen? Hoe moet ik kiezen?

Aristoteles: Wat is het goede leven? Hoe wordt ik gelukkig?


Moraal (latijnse mores): De feitelijke opvatting met betrekking tot goed en kwaad of welke waarden en normen iemand hanteert. We spreken dus van de morele opvattingen van een persoon.


§2 – Onderverdeling binnen de ethiek

Descriptieve ethiek: de normen en waarden zoals je die in de samenleving aantreft. Het is een zakelijke beschrijving van de normen en waarden, er mogen geen oordelen worden uitgesproken.

Normatieve ethiek: je gaat op zoek naar normen en waarden, het beschrijft hoe er moreel gehandeld zou moeten worden.

Meta-ethiek: wil net als de beschrijvende ethiek geen normen voorschrijven. De meta-ethiek onderzoekt begrippen die een rol spelen in de ethiek (zoals goed en kwaad).

Moreel relativisme: er bestaat geen 1 ware moraal, er zijn er meer. We moeten een moraal volgens, maar ook moeten we beseffen dat er niet 1 ware is. We moeten verschillen accepteren.

Moreel universalisme: Welke normen en waarden voor alle culturen gelden. De absolute waarden en normen (bijvoorbeeld de doodstraf)


§3 – Twee richtingen binnen de ethiek

Doelethiek: deugdethiek van Aristoteles: wat is geluk, wat is goed en wat is het gelukte/gelukkige leven? Je hebt een doel in het leven en je wordt gelukkig om dat doel, de taak die je hebt, zo goed mogelijk te volbrengen.

Bijvoorbeeld: Wat is een gelukte leerling?

Kennis van zaken hebben, gebruik maken van je natuurlijke aanleg, interesse/leergierig, betrokken zijn bij school en sociaal zijn. Deze eigenschappen maken een leerling gelukt.

Utilisme van Bentham en Mill: ethiek van rekensommen: Het grootste geluk voor het grootste aantal mensen, mensen moeten zoveel mogelijk voordeel hebben van je handeling. Plus en minpunten tegen elkaar afwegen.

Utilisme van Epicurus: epicurisme of hedonisme: Je maakt zelf beslissingen, je ziel is vrij, leer van het genot. Het doel van het leven is genieten:

Geestelijk: vorming van kennis d.m.v. wetenschap en filosofie

Lichamelijk: lichamelijk gezond, pijn vermijden.


Plichtethiek van Immanuel Kant: Ethiek van wetten. Het wordt ook wel beginsel ethiek genoemd, ethiek is het volgen van een regel (mag je wel of niet liegen). Iets wat vandaag niet mag, mag morgen ook niet. Je kijkt niet naar de gevolgen. Je gaat uit van een wet/regel. De wet die Kant formuleert is: ‘Handel volgens die regel waarvan jij zou willen dat het een algemene wet wordt’


§4 - Ethiek en mensbeeld

Heteronoom: De ander (bijvoorbeeld God of religie) legt je de morele wet op. De morele wet wordt buiten de mens geplaatst. Dit was zo in de premoderne tijden, tot het einde van de Middeleeuwen.

Autonoom: De mens moet zichzelf de morele wet voorschrijven, dit was zo in de Renaissance en de Verlichting.

Catagorisch imperatief.

Categorisch staat voor: voor iedereen/ op alle gebieden

Imperatief staat voor: gebiedende wijs/ bevel


Het proces van secularisatie: ontwikkelingen in het denken en de invloed van godsdienst neemt af. Bijvoorbeeld: I. Kant ontwikkelt ethiek los van God.


§5 – Waarden: voorbij doel en plicht

Nu gaat het erom te ontdekken welken doelen en plichten alle mensen erkennen als belangrijk. Naast plichten zijn er ook rechten. Het tijdperk van de verlichting heeft een belangrijke rol gespeeld in het ‘vechten’ voor de rechten van de mens. Dat kun je ook zien aan filosofen als David Hume en Immanuel Kant.


Onafhankelijkheidsverklaring: In de verlichting schreef filosoof Thomas Jefferson de Onafhankelijkheidsverklaring van Amerika, in 1776. Hierin zegt hij onder meer: ‘Wij beschouwen deze waarheden als vanzelfsprekend: dat alle mensen als gelijken worden geschapen, dat zij door hun schepper met bepaalde onvervreemdbare rechten zijn begiftigd, dat zich daaronder bevinden het leven, de vrijheid en het nastreven van geluk’. Dit is op zich al een verassend universele verklaring, ook al wordt er gesproken van een ‘schepper’, waar nu niet iedereen meer in gelooft.

Rechten van de mens: de ‘Universele Verklaring van de Rechten van de Mens’ werd in 1948 aangenomen door de Verenigde Naties. De verklaring neemt uitgebreid stelling tegen alle vormen van discriminatie. Het grote belang schuilt hierin dat er gepoogd wordt een universele verklaring op te stellen die zich baseert op wat alle mensen gemeen hebben.


Deze verklaring is een voorbeeld waarin de ethische opvatting wordt gefundeerd op een algemene verklaring tussen mensen.



§6 – Voorbij de mens & §7 – Verantwoordelijkheid

Wat is het fundament van de ethiek zelf?

Ethiek heeft de vrijheid nodig om te kunnen bestaan. Als alles gedetermineerd (alles is vast bepaald, bijvoorbeeld wetten) zou zijn, bestaat er geen ethiek.


Voorbeeld van determinatief denken:

• Religie, waarin God alles bepaald.

• Wetenschappen, die stellen dat alles van tevoren al vast ligt.

• Freud, die stelt dat een kind in zijn jeugd zijn toekomst al bepaald.


Tekst: Abstract of concreet geluk

Volgens Aristoteles is geluk niet een toestand waar je in verkeerd maar een handeling, activiteit die je uitvoert. Geluk is een kwestie van goed functioneren, geluk overkomt je niet, je doet het.

Kierkegaard was sterk tegen het geven van een bepaald, algemeen doel. Je kunt niet aan ieder mens objectieve aanwijzingen voor geluk geven. Voor ieder mens is het eigen bestaan het belangrijkste.

 


REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.