Module 2, Wijsgerige Antropologie

Beoordeling 7.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 2136 woorden
  • 15 januari 2004
  • 15 keer beoordeeld
Cijfer 7.2
15 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Module 2, Wijsgerige Antropologie
1.1 Gevoel en verstand
Antropos, grieks voor de mens + logica, leer van de mens = antropologie
De mens: -Opvatting uit de oudheid: de mens is een met rede begiftigd dier -Grieken: zoon logon -Middeleeuwers: animal rationale
twee kenmerken van het denken: - denken sluit de mogelijkheid om zich op zichzelf te richten in, meestal niet maar op iets anders, het denken kan zich bewust worden van het feit dat hij denkt. Reflectie: de mens vraagt zich af wie hij eigenlijk is - denken wordt vaak gezien als tegenhanger van het gevoel. Soms ontstaan conflicten tussen die twee. Gevoelig gaat samen met onverstandig (dichter) en ongevoelig met verstandig (computerfreak) 1.2 Een bewoner van twee werelden De mens leeft in twee werelden: op zichzelf in een gedachtewereld en samen leven we in een universum: de fysieke buitenwereld. Gevoel in ons brengt ons in contact met buitenwereld (bv zintuigen maar ook abstracte gevoel als woede en vrolijkheid). Stemming: omgevende sfeer

Verstand: trekt ons naar binnen
Gedachten: in ons hoofd, niet fysiek
Dus: twee elementen: lichaam en ziel. Filosofen over de ziel: Aristoteles: De vraag of lichaam en ziel 1 zijn, is onnodig, we bestaan uit twee substanties(dualistisch), ze veronderstellen elkaar. Het materiele substantiële kan niet op zichzelf bestaan, oog wat niet kan zien is geen oog. Hij sluit niet uit dat een ziel zonder lichaam kan bestaan à onsterfelijke ziel. Plato: Uitgesproken dualistisch. De ziel kiest iets stoffelijks uit waarin zij haar verblijf kiest om deze te besturen àeen levend wezen, een sterfelijk lichaam. Het lichaam is verwant met het waarneembare, de ziel met de Idee. Ziel heeft meer waarde. Ziel lichaam 2 substanties, bewijs: alles wat onbezield is kan niet uit zichzelf bewegen. Augustinus: Dualistischà Het innerlijk (de ziel) is beter dan het uiterlijke (lichaam) aangezien dit de leiding heeft en oordeelt over hemel en aarde. De Ik verkrijgt kennis van de zintuigen in t lichaam, maar de ziel brengt het lichaam in beweging (in leven). Zijn opvatting over de ziel wordt “de mythe van de geest in de machine” genoemd. Kant: Het is moeilijk om het verband lichaam-ziel uit te leggen omdat er een substantieel verschil wordt aangenomen tussen innerlijk en uiterlijke waarnemingen. Alle dingen bestaan op 2 manieren. Het door ons waargenomen en geïnterpreteerde: voor ons en hetgene voordat wij het waarnemen noemt hij dingen an sich. Lichaam is het waarneembare: voor ons, en de ziel is an sich, niet-waarneembaar. Descartes: Uitgesproken Dualistisch. De ziel is Een denkend ding en het lichaam een uitgebreid ding. Twee substanties dus. Het lichaam heeft een bepaald volume, met meetbare aspecten als kleur, gewicht, lengte, geluid. De ziel is niet in maten te vatten, de ziel is niet de oorzaak van beweging omdat beweging meetbaar is en dus alleen bij het uitgebreide kan horen. Na de dood leeft ziel wel verder. 2.2 De methode verschillende methodes van verschillende filosofen: Plato: de dialectische methode
Een onderzoeksvorm overgenomen van Socrates. Je kan het best tot inzicht komen met hulp van een ander. Plato verkreeg die inzicht via Socrates, al zijn teksten zijn in dialoogvorm geschreven: gesprekken tussen hem en Socrates. Vragend en antwoordend kun je het beste opklimmen tot een antwoord. Aristoteles: de empirisch-inductieve methode
Algemeenheden afleiden uit bij elkaar gezocht bronnenmateriaal. Hij besefte wel dat dit riskant is en stelde daarom een systeem met regels van afleidingen uit algemene of eenvoudige afspraken. (Scholastie noemde dit systeem een werktuig) Augustinus: de introspectieve methode
Geloof is de methode die hij aanraad, maar ook nadenken. Sterk geinspireerd op Plato, hij praat alleen meer met zichzelf en met God. Het introspectieve: innerlijke zelfwaarneming. Descartes: de rationalistische methode
Alle waarheid is te verkrijgen met het verstand, de ratio. Het gaat om simpele waarnemingen, heldere zuivere kennis. Deze methode is van ongekend belang: iedereen is namelijk even slim, enig verschil komt enkel door verschillende methoden. Kant: de transcendentale methode
Hij gebruikte alle voorgaande methoden als inspiratie. Hij koos ervoor niet voor alleen het verstand te gaan en ook niet voor alleen waarnemingen. Hij koos voor deze twee bronnen van kennis: hou rekening met verstandelijke en waarnemelijke aspecten. Dit is de moderne onderzoeksmethode.
3.1 Lichaam, geest en ziel Descartes ziet denken als een wezenlijk kenmerk van de ziel en het gevoel als iets wat een wisselwerking heeft tussen ziel en lichaam. Voelen is een zuivere manier van denken volgens hem en dus heeft een dier geen gevoel. Stoa maakt onderscheid tussen ziel en geest. De ziel heeft een geestelijk aspect, zij streeft namelijk ergens naar, maar ook een lichamelijk, de ziel kan namelijk alleen op een blinde manier streven. Zie dieren: ze streven naar genot maar dit genot is kortstondig en leid vaak tot pijn. De mens heeft als enig dier een derde vermogen, de geest, deze lijd haar in het streven. Ziel komt van pneuma, ademtocht. Geest van nous, iets stoffelijks dat wijst naar het kenvermogen. Lichaam komt van lic-haam, letterlijk vleesjas. Dualisme zit in ons verborgen, we zeggen dat je geestelijk (psycholoog) ziek kan zijn en lichamelijk(arts). 3.2 monisme De meeste filosofen accepteren het dualisme (het verdelen van de substanties in lichaam en ziel) niet. Als alternatief kiezen ze voor het monisme, daarvoor moet de ziel of het lichaam geëlimineerd worden. Dennett waagt te beweren dat het “ik” niet bestaat, met behulp van experimenten dacht hij dat te kunnen bewijzen. 4 Dennett’s gedurfde experimenten
Lees deze gewoon door, en probeer de vragen erbij te beantwoorden. Gedachte-experimenten zijn niet betrouwbaar. Ze hebben geen overtuigingskracht, er bestaat alleen een verhaal dat een bepaalde opvatting verheldert. De visie dat Dennett dacht in zijn lichaam (buik) zat kan je versterken door te zeggen dat alles wat hij waarneemt waargenomen werd door zijn lichaam(buik). Een tegenwerping is dat alles wat hij deed geregeld werd in zijn hersenen. De opvatting dat je enkel uit een lichaam bestaat en de ziel niet bestaat is te versterken door het feit dat al je handelingen dat gevolgen zijn van processen in je lichaam omdat ze zijn gebonden aan Natuurwetten. 4.2 De computermetafoor Als de mens wil weten wie hij is vergelijkt hij zichzelf met de machines die hij zelf heeft gemaakt. Hobbes Descartes en Leibniz pasten de klokmetafoor toe. Verglijkingen tussen mens en klok “ik voel me op gewonden””. Ook de stoommachine werd met de mens vergeleken “even stoom afblazen”. Ook met de telefooncentrale werden we vergeleken. Nu veel met de computer. Computer: Het computerscherm à output
Computerkastà verwerking
Toetsenbordà input
Overeenkomsten mens/computer: - geheugen - vatbaar voor virussen - mogelijkheid om te ‘crashen’ - energie is nodig om te kunnen ‘werken’ - geluidskaart en onze stembanden - communiceren via taal 1 Eigenbelang Gebruikelijke redenering: de mens doet iets altijd uit eigenbelang, het doet iets om zich goed te voelen. Men denkt het te doen voor de ander maar onbewust of bewust kun je dit altijd terugvoeren naar het eigenbelang. De mens wordt getypeerd als een egoïstisch hypocriet wezen. Altruïsme is het tegenovergestelde van egoïsme. Je kunt iets namelijk alleen egoïstisch noemen als er ook een tegenstellend iets tegenover staat. De mens als hypocriet wezen huichelt zichzelf tekort te doen maar in wezen wil hij alleen het beste voor zichzelf. Hij doet zich anders voor dan hij is. Maar dan moeten er ook mensen bestaan die niet hypocriet zijn en zich wel echt voordoen zoals ze echt zijn. Het heeft geen zin egoïsme eigenbelang en hypocrisie samen te nemen. In drie de gevallen moet het tegengestelde kunnen noemen en uitleggen. Het behaviorisme en de evolutieleer houden zich bezig met het verschil tussen wat het eigene is en wat het andere. Nagel had als redenering over eigenbelang: je krijgt geen goed gevoel als je iets alleen uit eigenbelang doet, dus je doet iets niet alleen uit eigen belang omdat je je anders niet goed voelt. 1.1 behaviorisme behaviorisme is het bestuderen en bepalen van het gedrag van de mens. Een centrale kenmerkende uitspraak ervan is die van grondlegger Watson: ‘geef me een kind, zeg me wat ik ervan moet maken, een kunstenaar, een landbouwer, en dominee of een dief, en met de principes van het conditioneren al ik dat ervan maken.’ Deze stroming heeft enkel met het zintuiglijk waarneembare te maken, de hersenen doen er niet toe. Hersens zijn een blackbox, de hersenen zijn een schakel tussen binnenkomende prikkels en de reactie (het gedrag). Behavioristen denken gedrag te kunnen aankweken. Pavlov richtte een hond zo af dat wanneer een licht ging branden de hond een hendel overhaalde waarmee hij voedsel kon verkrijgen. Hij begon bij het oplichten dus al te kwijlen omdat hij daarbij aan eten dacht. Dit noem je conditioneren: besturen van gedrag door straffen (slaan maar ook een boze blik als fronzen) en belonen (eten/snoep maar ook een glimlach). De opvoeder bepaald welk gedrag iemand zal vertonen. Het behaviorisme heeft een materialistisch beeld van de mens, geest ziel en bewustzijn worden ontkent en zelfs karaktereigenschappen zouden illusies zijn. Bij ded geboorte is ieder mens een blanco individu, pijn en genot kunnen worden gebruikt om bepaald gedrag aan te kweken. Pijn vermijden en genot zoeken zijn de enige eigenbelangen. Door conditioneren kun je bereiken dat het individu op bepaalde mensen niet kiest voor genot of pijn maar voor hetgene wat in voordeel is van de gemeenschap. Dit zijn belangen die tegenover het eigenbelang staan.
1.2 Het zelfzuchtige gen Dawkins populaire monistische opvatting dat levende en niet-levende dingen niet in een kloof zijn gescheiden maar juist in elkaar overlopen legt hij uit door te vertellen hoe planten dieren en mensen konden ontstaan. Er ontstonden op een bepaald moment atomen die zichzelf konden repliceren, wat wil zeggen is dat ze zichzelf zo konden delen, er ontstonden dan dus moleculen met de zelfde structuur. Er ontstond een spel van aanval en verdediging tussen heel primitieve roof- of prooimoleculen. Zij waren de stamvaders van het leven op aarde. Darwin bouwt verder op deze theorie. Zijn opvatting erover was “ the survival of the fittest”. Maar niet “de sterksten overleven”. Hij bedoelde niet de strijd tussen een individu en een vijand door spierkracht. Hij doelde op soorten. Welke factoren invloed hebben op welk soort, welk soort dus langer kan bestaan onder bepaalde omstandigheden. De best aangepaste overleeft. Revolutie is verandering van soort. De replicatietheorie van Dawkins legt dit uit. Door middel van kopieën maken ontstaan dezelfde moleculen, maar er gaan wel eens dingen fout bij kopiëren waardoor nieuwe moleculen ontstaan en dus nieuwe soorten die misschien wel beter zijn aangepast. Zo blijft steeds de best aangepaste, the fittest, overleven. Het is allemaal gebaseerd op die genen, onze stamouders, die ons als enige opdracht hebben gegeven te doen wat ons de beste manier lijkt om te blijven voortbestaan. 2. Over de aard der mensen Thomas Hobbes
Kernzin uit deze tekst: “Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat mensen, gedurende de tijd dat zij niet onder een gemeenschappelijke macht leven die allen ontzag afdwingt, in een toestand verkeren die we oorlog noemen, en wel een oorlog van allen tegen allen.” In de mensen vinden wij drie hoofdzaken van onenigheid: Wedijver
Trots
Wantrouwen
Hobbes denkt dus negatief over de mens. De mens is gelijk, maar is gegroepeerd doordat er arbeidsverdeling is. Hobbes ziet de maatschappij als noodzakelijk, er is dan minder geweld. Door de maatschappij is er volgens hem een soort geheim sociaal contract, een stilzwijgende afspraak om je te gedragen. Als er geen maatschappij was zou er oorlog zijn, een oorlog van allen tegen allen. Hobbes is een voorstander van een dictatuur. Hobbes werd door Dennett gezien als een van de sociobiologen. Dat is te verklaren aan de hand van het feit dat hij naar de menselijke natuur keek, de 3 drijfveren van de mens. Trots, wedijver en wantrouwen zorgen ervoor dat de mens ging groeperen. Hobbes kon uitleggen dat de mens niet alles uit eigenbelang deed omdat de mens in de samenleving leerde hun persoonlijke belang op te offeren voor het gemeenschappelijke. Jean-Jaques Rousseau
Kernzin uit zijn tekst: “Pas ervoor op deze bedrieger te geloven, jullie zijn allemaal verloren als jullie vergeten dat de vruchten aan iedereen toebehoren, en de aarde aan niemand!” Hobbes denkt positief over de mens. Dat dan wel in de natuurtoestand. In de natuurtoestand kan de mens volgens hem het meest gelukkig worden omdat je dan alles hebt, wat je niet hebt kende je ook nog niet en mis je dan ook niet. Ongelukkig word namelijk omdat je wensen groter worden dan wat je hebt en kan krijgen. Van nature is de mens gelijk. Er is nu wel enkel verschil tussen de mens maar dat komt omdat de omstandigheden dit versterkt heeft. Rousseau is tegen een maatschappij. Hij prefereert de natuurtoestand, je weet dan niet wat je mist. De mens had toen ook nog geen besef van bezit. Rousseau is voor een democratie of zelfs een anarchie. Misantroop: iemand die de mens haat

Filantroop: iemand die van de mens houdt
Hobbes is een misantroop en Rousseau een filantroop.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.