Inhoudsopgave:
1. Hoe te beginnen: enkele gereedschappen en strategieën blz. 2 t/m 9
1.1 Weten door te doen blz. 2
1.2Wat je al meent te weten blz. 3
1.3 Het verlangen van de filosoof blz.4
1.4 Wanneer weet je genoeg? blz.5
1.5 Definities: wat is…? blz. 6, 7
1.6 Betekenis blz. 8,9
2. Geschiedenis in vogelvlucht blz. 10 t/m 15
2.1 Filosofische verwondering blz. 10
2.2 Het ontstaan van de westerse filosofie in Griekenland blz. 11, 12
2.2.1 Waarom is de filosofie niet zo oud als de mensheid zelf? blz. 11
2.2.2 Van mythe naar logos blz. 12
2.3 Drie kernvakken blz. 13 t/m 15
2.3.1 Fysica en de ‘natuur’filosofen blz. 13
2.3.2 De mens in het centrum blz. 14,15
2.3.3 Logica en Aristoteles blz. 15
1. Hoe te beginnen: enkele gereedschappen en strategieën.
1.1 Weten door te doen.
Irritante vragen
Mensen zijn vragenstellers, voor sommigen zijn vragen interessant maar anderen vinden ze heel irritant. Vooral filosofische vragen worden vaak heel interessant of heel erg irritant gevonden. Meestal maken filosofische vragen van heel vanzelfsprekende zaken puzzels, verzwakken ze zekerheden of knagen aan de bodem van het bestaan.
De vraag ‘’Wat is filosofie?’’ is voor veel ervaren filosofen vaak nog lastig. Een reden is dat die vraag vaak niet uit belangstelling komt. Sommige mensen zien filosofie als ‘’vaag gedoe’’ en ‘’tijdverspilling’’.
Zelf de vliegreis maken
Een filosoof kan nog een tweede reden noemen waarom de vraag ‘’Wat is filosofie?’’ nou eigenlijk moeilijk is, filosofie is een activiteit. De enige manier om erachter te komen wat filosofie is om zelf te filosoferen.
Filosofie begint met verwondering. Daarbij is het belangrijk om geen vooroordelen te hebben maar zelf te denken en te oordelen. Je kan wel wat over filosofie te weten komen zonder zelf te filosoferen.
Dogmaticus of filosoof?
Een filosoof moet wel de ruimte krijgen, hij of zij moet vragen kunnen stellen aan anderen maar vooral ook aan zichzelf. Ook moet de filosoof niet snel tevreden zijn en daarom dus tot de bodem willen gaan, zelfs als die bodem nog lang niet in zicht lijkt.
Daarbij is het belangrijk om geen dogmaticus te zijn. Je bent een dogmaticus als je zo blind achter een opvatting staat dat je er zelf geen onderzoek naar doet. Alleen is er een probleem: niemand is helemaal vrij van dogma’s maar ook niemand denkt echt nooit na.
Ook een filosofische attitude is van belang. Met een open geest kijken, vragen stellen en discussies niet uit de weg gaan hoort daarbij, kortom: nadenken is belangrijk!
De weg en het resultaat
In de filosofie zijn geen standaard antwoorden. Vooral telt hoe je aan een mening of gedachte komt, waar je het op baseert, met welke argumenten je komt en of het overtuigt. Er is daarom ook zelden maar één antwoord goed, wat je te zeggen hebt verdedigen met argumenten is vaak ook al goed.
1.2 Wat je al meent te weten
Brainstormen
Om een antwoord op een vraag te vinden kun je meerdere dingen doen. Een van de dingen die je kan doen is brainstormen. Je kijkt naar alles wat je te binnen schiet, niets is taboe en er is geen (zelf)censuur. Deze ‘’vage’’ ideeën die naar boven komen kan je dan later weer uitwerken.
Vooronderstellingen
Na een brainstorm moet je alles wat naar boven is gekomen kritisch te gaan bekijken. Dat kan ervoor zorgen dat je vooronderstellingen eruit haalt. Vooronderstellingen zijn stellingen die verborgen zitten in uitspraken waarvan je zelf ongemerkt aanneemt dat ze waar zijn. Als je bewering gebruik maakt van een impliciete aanname (een vooronderstelling) dan moet die wel kloppen.
Je intuïtie als kompas
Naast brainstormen en kritisch nadenken is je intuïtie een belangrijk instrument in de filosofie. De keerzijde van het gebruik van je intuïtie is dat je star zou kunnen worden en niet meer kritisch bent, je intuïtie is natuurlijk niet altijd goed. Maar als je kritisch nadenkt komen de fouten er als het goed is vanzelf uit.
1.3 Het verlangen van de filosoof
De betekenis van het woord ‘’filosofie’’
Filosoferen leer je door het te doen maar de betekenis kan je op weg helpen. Een van de betekenissen in de ‘’Van Dale’’ is wijsbegeerte. Uit dat woord kan je halen dat filosofie een streven is, een streven naar wijsheid. Maar je kan je dan weer afvragen: Wat is wijsheid?
Etymologie (de afkomst van het woord filosofie)
Het woord filosofie komt uit het Grieks en er wordt vaak algemeen aangenomen dat de filosofie ook in Griekenland begonnen is vijfentwintig eeuwen geleden. In het Grieks was het woord ‘’philosophia’’.
Dat kan je onderverdelen in twee woorden. Philos wat vriend of minaar betekend en Sophia dat wijsheid, kennis of weten betekend. Philsophia zou je dus kunnen vertalen met ‘’liefde tot de wijsheid’’. Pythagoras (van de stelling) heeft het woord vermoedelijk bedacht.
Ik weet dat ik niets weet
Plato was een beroemde filosoof die van ca. 427 tot 347 voor Christus leefde. Hij was een leerling van Socrates. Plato zei: ‘’Geen van de goden is filosoof of verlangt ernaar om wijs te worden, ze zijn het immers al’’. Hij bedoelt daar waarschijnlijk meer dat filosofen ernaar streven om wijs te worden en eigenlijk weten dat ze het dus niet zijn. Dat sluit weer aan bij Socrates die zei: ‘’Ik weet dat ik niets weet’’. Het verschil tussen filosofie en andere wetenschappen is dat filosofie naar een andere wijsheid streeft als wetenschappers.
1.4 Wanneer weet je genoeg?
Begrijpen is herkennen
Het verhelderen van een begrip is geen doel op zichzelf . Het is maar een hulpmiddel om spraakverwarringen en misverstanden uit de weg te helpen. Het is belangrijker om een begrip (bijvoorbeeld vriendschap) te herkennen als het genoemd wordt.
Noodzakelijke en voldoende voorwaarden
Een onmisbare eigenschap die absoluut noodzakelijk is om iets te laten zijn wat het is heet een noodzakelijke voorwaarde, een conditio sine qua non. Dat een mens wervels heeft is bijvoorbeeld absoluut noodzakelijk om een mens een mens te laten zijn.
Een voldoende voorwaarde is een eigenschap (of een combinatie van eigenschappen) op basis waarvan je zeker kan zijn van ja zaak: je weet wat het is, je hebt het geïdentificeerd en je twijfelt niet aan de naam.
1.5 Definities: Wat is …?
Begripsverheldering
Een typische filosofische vraag is: ‘’’Wat is …?’’, bijvoorbeeld ‘’Wat is vriendschap?’’. Normaal lijkt het begrip vriendschap heel normaal en vanzelfsprekend. Maar als je iemand naar de betekenis zou vragen zou de persoon waarschijnlijk niet meteen een antwoord klaar hebben. Filosofen willen deze onduidelijkheden en vaagheden zo ver mogelijk uit de wereld helpen.
Woord-begrip-werkelijkheid
Met de vraag ‘’Wat is …?’’ is het niet alleen de bedoeling om de betekenis van een woord of begrip te achterhalen. Het gaat erom om duidelijk te krijgen waar nu eigenlijk over praten. Dat is iets anders als kennis. Je kan precies uit je hoofd leren wat vliegen is, maar je kan pas echt weten wat dat is als je ooit gevlogen hebt.
Definiëren
Je kan iemand vragen wat ‘’vriendschap’’ is. Aan de ene kant wil je dan weten wat ‘’vriendschap’’ is. Aan de andere kant wil je kijken of die uitleg klopt met de werkelijkheid. Als een uitleg van ‘’vriendschap’’ past bij alle gevallen van ‘’vriendschap’’ ooit, dan heb je een goede definitie.
Ruime, krappe en sluitende definities
Een definitie bakent een stukje van de werkelijkheid af. We hebben het daarom over de inhoud en de omvang van een begrip. De inhoud wordt bepaald door de definitie, het wordt dus bepaald door alle kenmerken die op dat begrip van toepassing zijn.
De omvang is alles wat onder het begrip valt. Als er meer onder de omschrijving valt dan onder het begrip dan is de definitie te ruim. Als niet alles onder het begrip valt dan is de definitie weer te krap. De beste definitie is dus precies goed, sluitend. Een sluitende definitie opstellen is alleen wel erg moeilijk. In bijvoorbeeld de wetenschap zijn begrippen heel precies omschreven, voor iedereen zijn ze dus hetzelfde. Zulke definities heten stipulatieve definities.
Ingrediënten van een definitie
1. Het soortbegrip (dat wordt gedefinieerd) wordt in de filosofie definiendum genoemd. De eigenlijke inhoud van een definitie heet een definiens. Het definiendum mag nooit voorkomen in het definiens, dan wordt het een cirkelredenering.
2. Het genusbegrip is iets algemener dan een soortbegrip. De omvang moet groter zijn dan dat van een soortbegrip.
Bijvoorbeeld: 3 is een getal genusbegrip
3 is een priemgetal soortbegrip
3. Het specifieke verschil geeft aan waarin het soortbegrip verschilt die onder dezelfde genusbegrippen vallen.
Een definitie waarin het definiens bestaat uit het genusbegrip en het specifieke verschil ook heet een soort-verschil-definitie.
Zelf een definitie opstellen
Stappenplan:
1. Zoek voorbeelden van X (wat gedefinieerd moet worden)
2. Zoek het dichtstbijzijnde genusbegrip (heet: Y)
3. Bedenk voorbeelden van Y
4. Zoek naar typische kenmerken van X, wat is het specifieke verschil?
5. Combineer stap 2 en stap 4 tot een definitie.
6. Controleer of de definitie sluitend is, dus niet te krap of te ruim.
7. Pas de definitie eventueel nog aan.
De Latijnse omschrijving van een definitie is: Definitio fit per genus proximus et differentia specifica.
Dat betekend: een definitie ontstaat door het dichtstbijzijnde algemenere begrip en het specifieke verschil.
Ordenen:
Definities zijn er om begrippen te verhelderen. De begripsverheldering dient om inzicht in de werkelijkheid zelf te krijgen. Maar ook in hoe mensen tegen de werkelijkheid aan kijken. Filosofen onderzoeken vooral begrippen waarin zienswijzen van anderen een rol spelen, bijvoorbeeld ‘’vriendschap’’.
Een begrip vat een aantal dingen die bij elkaar horen samen onder één noemer. Waarop je ordening is gebaseerd heet het ordeningsprincipe. Als we willen ordenen kies je het ordeningsprincipe dat logisch is en dat aansluit bij het doel. In je gedachten kan je bijvoorbeeld je vrienden samen ordenen, maar geen van hen zijn hetzelfde, toch vallen ze onder één begrip. Het voordeel van ordenen is dat je inzicht krijgt.
Vergeet je bril niet!
Door ordening kan je meer gaan zien, maar je aandacht voor andere bepaalde stukken is groter dan voor andere stukken. Daarom moet je zorgen dat je die blijft zien.
1.6 Betekenis
Filosofie en taal
Taal is in de filosofie erg belangrijk: bijvoorbeeld in definities, begrippen en voorwaarden. Maar filosofie is niet alleen maar taal, ook al is dat in de twintigste eeuw wel een tijd gedacht. Een filosoof denkt in taal. Daarbij komt het zelfkritische gedeelte, de filosoof onderzoekt ook zijn eigen stukje: taal. Maar het gaat niet alleen om taal. Het gaat om het verband tussen taal en tussen de werkelijkheid. Dat verband ligt in de betekenis. Soms begrijpen we een betekenis niet, dat betekend dat we het meestal wel doen. Taalfilosofen hebben hun specialiteit gemaakt van dit onderdeel, met vragen als: hoe kan het dat woorden op papier een betekenis hebben en niet zomaar vlekken inkt zijn? Waar zijn de betekenissen als we praten?
Soorten betekenis
Er zijn verschillende soorten begrippen:
De gebruiksbetekenis: De betekenis van waarden en zinnen in de alledaagse taal, deze veranderen steeds.
Etymologische betekenis: De betekenis die komt uit de herkomst van woorden. Soms verschilt deze van de gebruiksbetekenis, de gebruiksbetekenis is dan feitelijk geldig.
Emotionele betekenis: De betekenis die de spreker aanneemt tegen wat hij benoemt. Voor de ene kan een persoon misschien wel een held zijn maar voor de ander een grote crimineel.
Stipulatieve betekenis: De betekenis die erg precies is afgesproken zodat er geen misverstanden kunnen ontstaan over de betekenis, deze komt erg vaak voor in de wetenschap.
Essentialisme
Een soortnaam benoemt het gemeenschappelijke en verwijst naar alles wat onder die noemer valt. Dit heet essentialisme. Volgends de filosoof Wittgenstein is een essentialistische benadering van een woord een misvatting. Wittgenstein had andere methoden nodig voor verheldering dan soort-verschil-definitie en beschrijvingen van noodzakelijke en voldoende voorwaarden. Hij noemt dit ‘’taalkritiek’’. Hij verzette zich tegen generaliserende filosofen. Sommige zaken delen een essentie, ze hebben iets gelijks. Wittgenstein zei dat er alleen gelijkenis is tussen leden van dezelfde familie, hij noemt ze familiegelijkenissen.
Familiegelijkenissen
Wat is het verschil tussen mensen en dieren? Wat is menseigen aan de mens? Wittgenstein zou hier spreken van familiegelijkenissen. Alle mensen zouden als één familie kunnen worden gezien, maar iedereen is anders. Het is misleidend om te zoeken naar het universeel mens-zijn. De essentie mens-zijn is volgends Wittgenstein een gedachte die komt door een misleidende poging tot generaliseren. Twintigste eeuwse filosofen waren in de ban van Witgensteins strijd tegen het essentialisme, dat heet de linguistic turn.
Hoe gaat ordenen in zijn werk? Plato dacht dat we bij onze geboorte een soort vage kennis van een zelfstandige werkelijkheid hebben. Als we iets herkennen activeren we die kennis. Aristoteles dacht wat heel anders, hij dacht dat begrippen een aanduiding zijn voor een aantal gemeenschappelijke kenmerken, zoals die die je met je zintuigen kan waarnemen. Het zijn hele verschillende gedachten maar ze gaan er beide vanuit dat er een verband is tussen de werkelijkheid en een woord. Het begrip staat garant als betekenis van een woord, dat heet realisme.
In de Middeleeuwen waren er filosofen die het hier niet mee eens waren, de nominalisten. Ze dachten dat er geen verband was tussen termen en de werkelijkheid. De negentiende eeuwse filosoof Nietsche verzette zich al eerder dan Wittgenstein tegen de generalisatie van Plato en Aristoteles. Hij dacht dat het allemaal interpretatie is met als doel de werkelijkheid zo te versimpelen zodat we het kunnen beheersen.
Wat maakt mensen tot mensen?
Aristoteles onderscheidt mensen van dieren omdat mensen de taal hebben. Ook dieren communiceren wel, maar dat wordt als anders gezien.
2. Geschiedenis in vogelvlucht
2.1 Filosofische verwondering
Het begin en de bron.
De arché (het begin) van de filosofie is verwondering, dat wordt al lang beweerd door o.a. Plato.
Vreemd eigenlijk…
Je verwondert je als er zich iets vreemd voordoet, je hebt niet gelijk een verklaring. Een plotseling besef van vreemdheid is kenmerkend voor filosofische verwondering. Als je je realiseert dat is dat het gewone eigenlijk ongewoon is dan ben je jezelf aan het verwonderen.
Het vanzelfsprekende als werkterrein
Alles wat gewoon en vertrouwd is wordt vanzelf vanzelfsprend, daar verbaas je je niet meer over. Iedereen heeft behoefte aan zaken waar je blindelings op kan vertrouwen. Het is bijna onmogelijk constant stil te staan bij alles dat je hebt geleerd. Het vanzelfsprekende maakt de filosoof aandachtig. Kant (1724-1804) bedacht dat het vanzelfsprekende het terrein van de filosofie is.
De kunst van het vragen stellen
Alleen verwondering is nog geen filosofie, ook gedrevenheid en doorvragen zijn van belang. Daarnaast moet je voor die vragen tijd hebben of willen maken. Goethe (1749-1832) dacht dat verbazen het enige was waar een mensenleven op aankomt.
2.2 Het ontstaan van de Westerse filosofie in Griekenland.
2.2.1 Waarom is de filosofie niet zo oud als de mensheid?
Verwondering is sinds Plato de bron van de filosofie. Verwondering is een persoonlijk motief. Waarom ontstond de filosofie niet ergens anders? Blijkbaar was verwondering niet genoeg.
‘’Barbaarse invloeden’’
Het woord ‘’filosofie’’ komt uit het Grieks, dat is zeker. Dat maakt het nog niet zeker dat andere volkeren al niet filosofeerden.
Anderen volkeren hadden ook ‘’wijzen’’, mensen die zich bezig hielden met astronomie, meetkunde, rekenkunde en natuuronderzoek, net als de Griekse filosofen.
Er zijn aanwijzingen dat de Grieken veel gedachten en inzichten van ‘’barbaren’’ hebben overgenomen. Maar de bijzondere manier van denken, vragen en leven die filosofie vormt is waarschijnlijk in Griekenland ontstaan.
Veel Griekse cultuurelementen kwamen eigenlijk uit andere landen. De Grieken waren een handelsdrijvend en zeevarend volk (rond 600-800 v. Chr.). Ze hadden daardoor veel contact met andere landen. Waar handel wordt gedreven worden ook wetten, religie en opvattingen ect. uitgewisseld. Daardoor ontstonden in de door de Grieken gekoloniseerde gebieden wiskunde, natuurwetenschap en ook de filosofie. Als de gekoloniseerde plaatsen verovert werden zwierven veel bewoners (oa. Filosofen) naar andere gebieden, dus ook naar Griekenland. Athene profiteerde daar goed van.
Het alfabet
Een de dingen waar Griekenland waar Griekenland van profiteerde was het alfabet, die was voor de filosofie enorm van belang. Het Griekse alfabet is een verbetering van het schrift van de Feniciërs, ze namen het rond de achtste eeuw voor Christus over. Het schrift van de Feniciërs kwam weer van oudere alfabetten. De filosofie ontstond waarschijnlijk op een soortgelijke manier.
Polis en agora
Ondanks de buitenlandse factoren waren er ook wat typisch Griekse omstandigheden die er voor zorgden dat de filosofie kon ontstaan. Griekenland was nog niet één land, het bestond uit poleis, een soort stadstaten. Ze bestuurden zichzelf.
In het hart van een polis lag de agora, de markt. Hier verkochten handelaren hun spullen. Hier ontmoeten ook vreemden elkaar om te discussiëren. Er was geen taboe, andere meningen werden niet raat gevonden. Dit was een vruchtbare bodem voor de filosofie.
2.2.2. Van mythe naar logos
De functie van mythen
De Griekse mythen verbonden de mensen en boden antwoord op levensvragen. Het geloof in de goden beheersten het dagelijks bestaan. Alles zat vol met verwijzingen naar de goden. Daarnaast gaven de mythen verklaringen voor natuurverschijnselen.
Ook nu grijpen mensen nog terug op religieuze verklaringen (zoals het scheppingsverhaal) om bepaalde zaken te verklaren.
Twijfel
De vreemde verhalen en theorieën die op de agora rondgingen deden de mensen twijfelen aan de oude mythen. Nieuwe verklaringen werden evengoed of beter gevonden.
Van mythe naar mythologie
De mythen verloren hun geloofwaardigheid doordat de band met de rituele handelingen steeds losser werden. Het mythische ging over in mythologie, de mythen werden gewoon losse verhalen over goden die nog wel een geheel vormde (door karakters ect.).
De mythen kwamen onder steeds scherpere (filosofische) kritiek te liggen. De filosofie begint als een emancipatie, een losmaking van de mythen. Dit betekent niet dat filosofen nooit gebruik maakten van mythen, Plato gebruikte ze bijvoorbeeld best vaak. Beeldende verhalen spreken wel tot de verbeelding.
Democratie op zijn Grieks
Nog een belangrijke voorwaarde voor het ontstaan van de filosofie in Griekenland was dat de Grieken een democratische bestuursvorm hadden. Alle mannen mochten meepraten in het bestuur, hellemaal democratisch was het dus niet want vrouwen en slaven hadden geen inspraak. Macht is geen middel om wetten te maken, de kracht van de argumenten is wat telde.
De overwinning van de logos
De mythe maakte plaats voor het denken in argumenten, de logos. De bliksem komt niet door Zeus maar daar is een mooie natuurkundige wet voor. Hiermee is niet alleen de filosofie een feit maar ook de wetenschap.
2.3 Drie kernvakken
Een onoverzienbaar web
Het begin was gemaakt. In de filosofie zijn door de loop der jaren veel dezelfde maar ook veel nieuwe dingen schuilgegaan. Zo heeft de filosofie zich als een soort web vertakt, een web waarin een beginnend filosoof moeilijk zijn weg kan vinden.
Veel filosofen hebben geprobeert er wat orde in te brengen, de oudste is van Aristoteles. Hij bedacht dat de drie kernvakken fysica, logica en ethica samen de studie van de hele werkelijkheid waren.
2.3.1 Fysica en de ‘natuur’filosofen
Physis
De fysica is het eerste en het oudste kernvak. Aristoteles had het niet over de fysica maar over epistèmè physikè. Epistèmè is wetenschap en physikè is natuur. Dus vrij vertaald is het de natuurwetenschap. De natuurfilosofen waren op zoek naar de basiselementen van de natuur, net als de natuurkundigen van nu. De natuurkunde van nu bestudeerd wel een veel kleiner deel van de natuur dan toen. Toen was de natuurkunde alles in de kosmos, de levende wezens, de planeten, de natuurverschijnselen. Verder deden ze aan reken- en meetkunde. De natuurfilosofen zochten toen al niet naar de verschijnselen van de Goden maar ze zochten de gebeurtenissen van de natuur in de natuur zelf.
Archè
Natuurfilosofen zochten ook naar de archè, het begin van de physis. Maar ook naar die archè van afzonderlijke verschijnselen. De filosofische verwondering bevat alles wat is en ook alles wat niet is.
Archè wordt ook wel vertaald met oerstof. Veel mensen zien de oerstoffen in de 4 elementen: water, vuur, aarde en lucht. Empedolces (485 – 430 v. Chr.) zei dat alles uit een combi van de oerstoffen bestaat, als iets veranderd dan is dat gewoon een herschikking van de oerstoffen.
Je moet voorzichtig zijn met de vertaling van archè, niet alle filosofen hadden een materiële opvatting, sommigen noemde de archè het onbepaalde, Pyhthagoras noemde de archè het getal.
Parmenides
Parmenides deed de uitspraak: ‘’Je kunt nooit zeggen dat iets niets is.’’
Natuurfilosofen gaan er vanuit dat het iets niet uit het niet kan ontstaan. De archè moet er altijd al zijn geweest. Parmenides dacht ook dat ontstaan, vergaan en verandering niet bestaan. Hij dacht dat onze zintuigen ons daarin gewoon voor de gek hielden. Daardoor bleef volgends hem alles altijd hetzelfde en dat is dus de archè.
Heraclitus
De belangrijkste tegenstander van Parmenides was Heraclitus. Hij zei: ‘’pantha rhei’’, niets is blijvend, alles stroomt. De archè is volgends hem een spel van tegengestelde krachten, zoals licht en donker. De spanning en het evenwicht daartussen noemde hij de logos. De logos is het begin, de archè. De zintuigen tonen volgends hem alles zoals het is.
Atomisme
Nu zijn natuurwetenschappers ook op zoek naar de archè, Democritus wordt de voorloper van de kwantumfysica genoemd. Hij bedacht de atoomtheorie al. Hij ging uit van 2 archai (mv. van archè). Een was de leegte en de andere waren de atomen (die ondeelbaar zijn). Hij zat met zijn theorie tussen Heraclitus en Parmenides.
2.3.2 De mens in het centrum
Socrates als keerpunt
Natuurfilosofen worden ook presocratici (voor Socrates) genoemd. Socrates zorgde voor een keerpunt, hij richtte de aandacht op de mens. Van de physis naar de mens. Zo veranderde ook de vragen, zijn werden praktischer. Daarmee komt de ethica / epitème ethikè in beeld.
Ethiek
Ethos betekend: gewoonte, manier van doen of levenswijze. Deze tak van de filosofie bestudeerd het (juiste) gedrag van de mens. Later splitst deze tak zich op de in de ethiek en de sociale filosofie. De fysica bestudeerd de mens als een onderdeel van de natuur, de ethiek als een handelend persoon.
Nogmaals van mythe naar logos
Ook het ontstaan van de ethiek hangt samen met de overgang van de mythe naar de logos. Doordat de mythen ongeloofwaardiger werden moesten ook de nomoi (regels en wetten van de samenleving) aangepast worden. Ook in de ethos werd argumentatief denken belangrijk.
De mythen verklaarde natuurverschijnselen, maar gaven ook richtlijnen voor het handelen. Door de mythen waren de ethos en nomoi vanzelfsprekend. Door de opkomst van de poleis, de democratie en de belangrijk wordende logos werd dit aangetast.
De wetten van de nomoi zijn gebonden aan plaats en tijd, de wetten van de physis zijn overal geldig en altijd. Een volk zoekt zelf naar de richtlijnen en maatstaven van gedrag, het argumentatieve denken is daarbij belangrijk.
De sofisten
In de vijfde eeuw voor Christus hadden de sofisten een enorm succes in Athene. Deze reizende leraren brachten mensen kennis bij over hoe ze een debat konden winnen. Ze leerden mensen trucjes om in de democratie sterk te staan en wetten door te voeren. De sofisten haakten in op de twijfel over traditionele opvattingen. Typisch voor de sofisten was het relativisme (de opvatting dat de waarheid niet vast te stellen is). De goden leken in de mythen erg veel op mensen, ze waren dus antropomorfisch. Dat was een reden om aan te nemen dat het verzonnen was.
Socrates was ook een soort sofist, hij vroeg alleen geen geld voor zijn lessen en het ging niet goed tussen hem en de andere sofisten. Vooral om hun relativisme was Socrates het niet met hen eens.
De horzel van Athene
Socrates dacht dat aan alle verwarring over de goede manier van leven een einde kon worden gemaakt door de ware kennis. Die zat volgends hem opgesloten in de begrippen. De meeste mensen hebben echter geen kennis over de inhoud van de begrippen, daarom ondervroeg Socrates de mensen om erachter te komen wat ze precies met een begrip bedoelde. Niet iedereen vond het even prettig, hij werd dan ook de horzel van Athene genoemd.
Socrates’ rationalisme
De vragen van Socrates golden vooral voor het menselijk handelen. Het principe ‘’eerst denken, dan doen’’ gold ook voor zedelijk handelen. Alle inspanningen van de mens waren volgends Socrates gericht op een doel: geluk. Als je weet wat bijdraagt aan je geluk en wat niet zul je automatisch het goede kiezen. Socrates’ doel was dan ook om mensen het goede te laten kiezen. Het is de vraag of mensen altijd zo verstandig zijn als het socratisch rationalisme. Dit rationalisme bood tegenwicht tegen het relativisme van de sofisten.
Ook voor en na Socrates was er belangstelling voor ethische en natuurkundige kwesties. Maar door de sofisten en en het verloren gaan van traditionele normen konden rationele principes ontwikkeld worden die als nieuwe standaarden konden dienen. Er moest een objectieve norm voor goed gedrag zijn vond Socrates. De vragen: Wat is goed leven? Hoe moeten we goed leven en wat is goed samenleven? Zijn nog steeds actueel.
2.3.3. Logica en Aristoteles
Het regent en het regent niet
Het derde kernvak van Aristoteles is de logica / epistèmè logikè. Het is de wetenschap van de logos, en gaat over het logisch denken en redeneren. De logica onderzoekt de wetten van het juist en logisch denken. Het kan bijvoorbeeld niet wel en niet tegelijkertijd op precies dezelfde plaats regenen. Aristoteles wordt gezien als de vader van de logica.
Kernvak of hulpvak
De logica bestudeerd ook de mens maar dan in zover hij redeneert en denkt. De drie kernvakken hebben dus allemaal betrekking op de mens.
De logica wordt buiten als kernvak ook als hulpvak voor de andere twee kernvakken gezien. De logica is daarom ook belangrijk om te kijken naar denk- en redeneerfouten.
Hulpvak betekende voor de Grieken niet dat de logica lager stond dan de andere twee. De logica bestudeerd de mens als de animal rationale, een levend wezen met de rede. Het bestudeerd dus de kwaliteit waarin de mens zich onderscheidt van alle andere dieren.
Andere wetenschappen hebben als onderwerp een deel van de werkelijkheid, de filosofie bestudeerd de hele werkelijkheid. Het gaat daarbij vooral om de ordening en de samenhang van het geheel. Kant meende dat in de vraag ‘’Wat is de mens?’’ alle kernvragen van de filosofie samenkomen.
De deelgebieden van de filosofie
De filosofie kent een aantal domeinen die zich met een onderwerp bezighouden.
Deze deelgebieden zijn:
• Logica
• Metafysica
• Kenleer & wetenschapsfilosofie
• Esthetica & kunstfilosofie
• Ethiek
• Sociale & politieke filosofie
• Cultuurfilosofie
• Filosofische antropologie
1. Hoe te beginnen: enkele gereedschappen en strategieën blz. 2 t/m 9
1.1 Weten door te doen blz. 2
1.2Wat je al meent te weten blz. 3
1.3 Het verlangen van de filosoof blz.4
1.4 Wanneer weet je genoeg? blz.5
1.5 Definities: wat is…? blz. 6, 7
1.6 Betekenis blz. 8,9
2. Geschiedenis in vogelvlucht blz. 10 t/m 15
2.1 Filosofische verwondering blz. 10
2.2 Het ontstaan van de westerse filosofie in Griekenland blz. 11, 12
2.2.1 Waarom is de filosofie niet zo oud als de mensheid zelf? blz. 11
2.3 Drie kernvakken blz. 13 t/m 15
2.3.1 Fysica en de ‘natuur’filosofen blz. 13
2.3.2 De mens in het centrum blz. 14,15
2.3.3 Logica en Aristoteles blz. 15
1. Hoe te beginnen: enkele gereedschappen en strategieën.
1.1 Weten door te doen.
Irritante vragen
Mensen zijn vragenstellers, voor sommigen zijn vragen interessant maar anderen vinden ze heel irritant. Vooral filosofische vragen worden vaak heel interessant of heel erg irritant gevonden. Meestal maken filosofische vragen van heel vanzelfsprekende zaken puzzels, verzwakken ze zekerheden of knagen aan de bodem van het bestaan.
De vraag ‘’Wat is filosofie?’’ is voor veel ervaren filosofen vaak nog lastig. Een reden is dat die vraag vaak niet uit belangstelling komt. Sommige mensen zien filosofie als ‘’vaag gedoe’’ en ‘’tijdverspilling’’.
Zelf de vliegreis maken
Filosofie begint met verwondering. Daarbij is het belangrijk om geen vooroordelen te hebben maar zelf te denken en te oordelen. Je kan wel wat over filosofie te weten komen zonder zelf te filosoferen.
Dogmaticus of filosoof?
Een filosoof moet wel de ruimte krijgen, hij of zij moet vragen kunnen stellen aan anderen maar vooral ook aan zichzelf. Ook moet de filosoof niet snel tevreden zijn en daarom dus tot de bodem willen gaan, zelfs als die bodem nog lang niet in zicht lijkt.
Daarbij is het belangrijk om geen dogmaticus te zijn. Je bent een dogmaticus als je zo blind achter een opvatting staat dat je er zelf geen onderzoek naar doet. Alleen is er een probleem: niemand is helemaal vrij van dogma’s maar ook niemand denkt echt nooit na.
Ook een filosofische attitude is van belang. Met een open geest kijken, vragen stellen en discussies niet uit de weg gaan hoort daarbij, kortom: nadenken is belangrijk!
De weg en het resultaat
In de filosofie zijn geen standaard antwoorden. Vooral telt hoe je aan een mening of gedachte komt, waar je het op baseert, met welke argumenten je komt en of het overtuigt. Er is daarom ook zelden maar één antwoord goed, wat je te zeggen hebt verdedigen met argumenten is vaak ook al goed.
1.2 Wat je al meent te weten
Brainstormen
Om een antwoord op een vraag te vinden kun je meerdere dingen doen. Een van de dingen die je kan doen is brainstormen. Je kijkt naar alles wat je te binnen schiet, niets is taboe en er is geen (zelf)censuur. Deze ‘’vage’’ ideeën die naar boven komen kan je dan later weer uitwerken.
Vooronderstellingen
Je intuïtie als kompas
Naast brainstormen en kritisch nadenken is je intuïtie een belangrijk instrument in de filosofie. De keerzijde van het gebruik van je intuïtie is dat je star zou kunnen worden en niet meer kritisch bent, je intuïtie is natuurlijk niet altijd goed. Maar als je kritisch nadenkt komen de fouten er als het goed is vanzelf uit.
1.3 Het verlangen van de filosoof
De betekenis van het woord ‘’filosofie’’
Filosoferen leer je door het te doen maar de betekenis kan je op weg helpen. Een van de betekenissen in de ‘’Van Dale’’ is wijsbegeerte. Uit dat woord kan je halen dat filosofie een streven is, een streven naar wijsheid. Maar je kan je dan weer afvragen: Wat is wijsheid?
Etymologie (de afkomst van het woord filosofie)
Het woord filosofie komt uit het Grieks en er wordt vaak algemeen aangenomen dat de filosofie ook in Griekenland begonnen is vijfentwintig eeuwen geleden. In het Grieks was het woord ‘’philosophia’’.
Dat kan je onderverdelen in twee woorden. Philos wat vriend of minaar betekend en Sophia dat wijsheid, kennis of weten betekend. Philsophia zou je dus kunnen vertalen met ‘’liefde tot de wijsheid’’. Pythagoras (van de stelling) heeft het woord vermoedelijk bedacht.
Ik weet dat ik niets weet
1.4 Wanneer weet je genoeg?
Begrijpen is herkennen
Het verhelderen van een begrip is geen doel op zichzelf . Het is maar een hulpmiddel om spraakverwarringen en misverstanden uit de weg te helpen. Het is belangrijker om een begrip (bijvoorbeeld vriendschap) te herkennen als het genoemd wordt.
Noodzakelijke en voldoende voorwaarden
Een onmisbare eigenschap die absoluut noodzakelijk is om iets te laten zijn wat het is heet een noodzakelijke voorwaarde, een conditio sine qua non. Dat een mens wervels heeft is bijvoorbeeld absoluut noodzakelijk om een mens een mens te laten zijn.
Een voldoende voorwaarde is een eigenschap (of een combinatie van eigenschappen) op basis waarvan je zeker kan zijn van ja zaak: je weet wat het is, je hebt het geïdentificeerd en je twijfelt niet aan de naam.
1.5 Definities: Wat is …?
Begripsverheldering
Een typische filosofische vraag is: ‘’’Wat is …?’’, bijvoorbeeld ‘’Wat is vriendschap?’’. Normaal lijkt het begrip vriendschap heel normaal en vanzelfsprekend. Maar als je iemand naar de betekenis zou vragen zou de persoon waarschijnlijk niet meteen een antwoord klaar hebben. Filosofen willen deze onduidelijkheden en vaagheden zo ver mogelijk uit de wereld helpen.
Woord-begrip-werkelijkheid
Definiëren
Je kan iemand vragen wat ‘’vriendschap’’ is. Aan de ene kant wil je dan weten wat ‘’vriendschap’’ is. Aan de andere kant wil je kijken of die uitleg klopt met de werkelijkheid. Als een uitleg van ‘’vriendschap’’ past bij alle gevallen van ‘’vriendschap’’ ooit, dan heb je een goede definitie.
Ruime, krappe en sluitende definities
Een definitie bakent een stukje van de werkelijkheid af. We hebben het daarom over de inhoud en de omvang van een begrip. De inhoud wordt bepaald door de definitie, het wordt dus bepaald door alle kenmerken die op dat begrip van toepassing zijn.
De omvang is alles wat onder het begrip valt. Als er meer onder de omschrijving valt dan onder het begrip dan is de definitie te ruim. Als niet alles onder het begrip valt dan is de definitie weer te krap. De beste definitie is dus precies goed, sluitend. Een sluitende definitie opstellen is alleen wel erg moeilijk. In bijvoorbeeld de wetenschap zijn begrippen heel precies omschreven, voor iedereen zijn ze dus hetzelfde. Zulke definities heten stipulatieve definities.
Ingrediënten van een definitie
1. Het soortbegrip (dat wordt gedefinieerd) wordt in de filosofie definiendum genoemd. De eigenlijke inhoud van een definitie heet een definiens. Het definiendum mag nooit voorkomen in het definiens, dan wordt het een cirkelredenering.
2. Het genusbegrip is iets algemener dan een soortbegrip. De omvang moet groter zijn dan dat van een soortbegrip.
Bijvoorbeeld: 3 is een getal genusbegrip
3 is een priemgetal soortbegrip
3. Het specifieke verschil geeft aan waarin het soortbegrip verschilt die onder dezelfde genusbegrippen vallen.
Zelf een definitie opstellen
Stappenplan:
1. Zoek voorbeelden van X (wat gedefinieerd moet worden)
2. Zoek het dichtstbijzijnde genusbegrip (heet: Y)
3. Bedenk voorbeelden van Y
4. Zoek naar typische kenmerken van X, wat is het specifieke verschil?
5. Combineer stap 2 en stap 4 tot een definitie.
6. Controleer of de definitie sluitend is, dus niet te krap of te ruim.
7. Pas de definitie eventueel nog aan.
De Latijnse omschrijving van een definitie is: Definitio fit per genus proximus et differentia specifica.
Dat betekend: een definitie ontstaat door het dichtstbijzijnde algemenere begrip en het specifieke verschil.
Ordenen:
Definities zijn er om begrippen te verhelderen. De begripsverheldering dient om inzicht in de werkelijkheid zelf te krijgen. Maar ook in hoe mensen tegen de werkelijkheid aan kijken. Filosofen onderzoeken vooral begrippen waarin zienswijzen van anderen een rol spelen, bijvoorbeeld ‘’vriendschap’’.
Een begrip vat een aantal dingen die bij elkaar horen samen onder één noemer. Waarop je ordening is gebaseerd heet het ordeningsprincipe. Als we willen ordenen kies je het ordeningsprincipe dat logisch is en dat aansluit bij het doel. In je gedachten kan je bijvoorbeeld je vrienden samen ordenen, maar geen van hen zijn hetzelfde, toch vallen ze onder één begrip. Het voordeel van ordenen is dat je inzicht krijgt.
Door ordening kan je meer gaan zien, maar je aandacht voor andere bepaalde stukken is groter dan voor andere stukken. Daarom moet je zorgen dat je die blijft zien.
1.6 Betekenis
Filosofie en taal
Taal is in de filosofie erg belangrijk: bijvoorbeeld in definities, begrippen en voorwaarden. Maar filosofie is niet alleen maar taal, ook al is dat in de twintigste eeuw wel een tijd gedacht. Een filosoof denkt in taal. Daarbij komt het zelfkritische gedeelte, de filosoof onderzoekt ook zijn eigen stukje: taal. Maar het gaat niet alleen om taal. Het gaat om het verband tussen taal en tussen de werkelijkheid. Dat verband ligt in de betekenis. Soms begrijpen we een betekenis niet, dat betekend dat we het meestal wel doen. Taalfilosofen hebben hun specialiteit gemaakt van dit onderdeel, met vragen als: hoe kan het dat woorden op papier een betekenis hebben en niet zomaar vlekken inkt zijn? Waar zijn de betekenissen als we praten?
Soorten betekenis
Er zijn verschillende soorten begrippen:
De gebruiksbetekenis: De betekenis van waarden en zinnen in de alledaagse taal, deze veranderen steeds.
Etymologische betekenis: De betekenis die komt uit de herkomst van woorden. Soms verschilt deze van de gebruiksbetekenis, de gebruiksbetekenis is dan feitelijk geldig.
Emotionele betekenis: De betekenis die de spreker aanneemt tegen wat hij benoemt. Voor de ene kan een persoon misschien wel een held zijn maar voor de ander een grote crimineel.
Stipulatieve betekenis: De betekenis die erg precies is afgesproken zodat er geen misverstanden kunnen ontstaan over de betekenis, deze komt erg vaak voor in de wetenschap.
Een soortnaam benoemt het gemeenschappelijke en verwijst naar alles wat onder die noemer valt. Dit heet essentialisme. Volgends de filosoof Wittgenstein is een essentialistische benadering van een woord een misvatting. Wittgenstein had andere methoden nodig voor verheldering dan soort-verschil-definitie en beschrijvingen van noodzakelijke en voldoende voorwaarden. Hij noemt dit ‘’taalkritiek’’. Hij verzette zich tegen generaliserende filosofen. Sommige zaken delen een essentie, ze hebben iets gelijks. Wittgenstein zei dat er alleen gelijkenis is tussen leden van dezelfde familie, hij noemt ze familiegelijkenissen.
Familiegelijkenissen
Wat is het verschil tussen mensen en dieren? Wat is menseigen aan de mens? Wittgenstein zou hier spreken van familiegelijkenissen. Alle mensen zouden als één familie kunnen worden gezien, maar iedereen is anders. Het is misleidend om te zoeken naar het universeel mens-zijn. De essentie mens-zijn is volgends Wittgenstein een gedachte die komt door een misleidende poging tot generaliseren. Twintigste eeuwse filosofen waren in de ban van Witgensteins strijd tegen het essentialisme, dat heet de linguistic turn.
Hoe gaat ordenen in zijn werk? Plato dacht dat we bij onze geboorte een soort vage kennis van een zelfstandige werkelijkheid hebben. Als we iets herkennen activeren we die kennis. Aristoteles dacht wat heel anders, hij dacht dat begrippen een aanduiding zijn voor een aantal gemeenschappelijke kenmerken, zoals die die je met je zintuigen kan waarnemen. Het zijn hele verschillende gedachten maar ze gaan er beide vanuit dat er een verband is tussen de werkelijkheid en een woord. Het begrip staat garant als betekenis van een woord, dat heet realisme.
In de Middeleeuwen waren er filosofen die het hier niet mee eens waren, de nominalisten. Ze dachten dat er geen verband was tussen termen en de werkelijkheid. De negentiende eeuwse filosoof Nietsche verzette zich al eerder dan Wittgenstein tegen de generalisatie van Plato en Aristoteles. Hij dacht dat het allemaal interpretatie is met als doel de werkelijkheid zo te versimpelen zodat we het kunnen beheersen.
Wat maakt mensen tot mensen?
Aristoteles onderscheidt mensen van dieren omdat mensen de taal hebben. Ook dieren communiceren wel, maar dat wordt als anders gezien.
2. Geschiedenis in vogelvlucht
2.1 Filosofische verwondering
Het begin en de bron.
De arché (het begin) van de filosofie is verwondering, dat wordt al lang beweerd door o.a. Plato.
Vreemd eigenlijk…
Je verwondert je als er zich iets vreemd voordoet, je hebt niet gelijk een verklaring. Een plotseling besef van vreemdheid is kenmerkend voor filosofische verwondering. Als je je realiseert dat is dat het gewone eigenlijk ongewoon is dan ben je jezelf aan het verwonderen.
Het vanzelfsprekende als werkterrein
De kunst van het vragen stellen
Alleen verwondering is nog geen filosofie, ook gedrevenheid en doorvragen zijn van belang. Daarnaast moet je voor die vragen tijd hebben of willen maken. Goethe (1749-1832) dacht dat verbazen het enige was waar een mensenleven op aankomt.
2.2 Het ontstaan van de Westerse filosofie in Griekenland.
2.2.1 Waarom is de filosofie niet zo oud als de mensheid?
Verwondering is sinds Plato de bron van de filosofie. Verwondering is een persoonlijk motief. Waarom ontstond de filosofie niet ergens anders? Blijkbaar was verwondering niet genoeg.
‘’Barbaarse invloeden’’
Het woord ‘’filosofie’’ komt uit het Grieks, dat is zeker. Dat maakt het nog niet zeker dat andere volkeren al niet filosofeerden.
Anderen volkeren hadden ook ‘’wijzen’’, mensen die zich bezig hielden met astronomie, meetkunde, rekenkunde en natuuronderzoek, net als de Griekse filosofen.
Er zijn aanwijzingen dat de Grieken veel gedachten en inzichten van ‘’barbaren’’ hebben overgenomen. Maar de bijzondere manier van denken, vragen en leven die filosofie vormt is waarschijnlijk in Griekenland ontstaan.
Veel Griekse cultuurelementen kwamen eigenlijk uit andere landen. De Grieken waren een handelsdrijvend en zeevarend volk (rond 600-800 v. Chr.). Ze hadden daardoor veel contact met andere landen. Waar handel wordt gedreven worden ook wetten, religie en opvattingen ect. uitgewisseld. Daardoor ontstonden in de door de Grieken gekoloniseerde gebieden wiskunde, natuurwetenschap en ook de filosofie. Als de gekoloniseerde plaatsen verovert werden zwierven veel bewoners (oa. Filosofen) naar andere gebieden, dus ook naar Griekenland. Athene profiteerde daar goed van.
Het alfabet
Polis en agora
Ondanks de buitenlandse factoren waren er ook wat typisch Griekse omstandigheden die er voor zorgden dat de filosofie kon ontstaan. Griekenland was nog niet één land, het bestond uit poleis, een soort stadstaten. Ze bestuurden zichzelf.
In het hart van een polis lag de agora, de markt. Hier verkochten handelaren hun spullen. Hier ontmoeten ook vreemden elkaar om te discussiëren. Er was geen taboe, andere meningen werden niet raat gevonden. Dit was een vruchtbare bodem voor de filosofie.
2.2.2. Van mythe naar logos
De functie van mythen
De Griekse mythen verbonden de mensen en boden antwoord op levensvragen. Het geloof in de goden beheersten het dagelijks bestaan. Alles zat vol met verwijzingen naar de goden. Daarnaast gaven de mythen verklaringen voor natuurverschijnselen.
Ook nu grijpen mensen nog terug op religieuze verklaringen (zoals het scheppingsverhaal) om bepaalde zaken te verklaren.
Twijfel
De vreemde verhalen en theorieën die op de agora rondgingen deden de mensen twijfelen aan de oude mythen. Nieuwe verklaringen werden evengoed of beter gevonden.
Van mythe naar mythologie
De mythen verloren hun geloofwaardigheid doordat de band met de rituele handelingen steeds losser werden. Het mythische ging over in mythologie, de mythen werden gewoon losse verhalen over goden die nog wel een geheel vormde (door karakters ect.).
De mythen kwamen onder steeds scherpere (filosofische) kritiek te liggen. De filosofie begint als een emancipatie, een losmaking van de mythen. Dit betekent niet dat filosofen nooit gebruik maakten van mythen, Plato gebruikte ze bijvoorbeeld best vaak. Beeldende verhalen spreken wel tot de verbeelding.
Nog een belangrijke voorwaarde voor het ontstaan van de filosofie in Griekenland was dat de Grieken een democratische bestuursvorm hadden. Alle mannen mochten meepraten in het bestuur, hellemaal democratisch was het dus niet want vrouwen en slaven hadden geen inspraak. Macht is geen middel om wetten te maken, de kracht van de argumenten is wat telde.
De overwinning van de logos
De mythe maakte plaats voor het denken in argumenten, de logos. De bliksem komt niet door Zeus maar daar is een mooie natuurkundige wet voor. Hiermee is niet alleen de filosofie een feit maar ook de wetenschap.
2.3 Drie kernvakken
Een onoverzienbaar web
Het begin was gemaakt. In de filosofie zijn door de loop der jaren veel dezelfde maar ook veel nieuwe dingen schuilgegaan. Zo heeft de filosofie zich als een soort web vertakt, een web waarin een beginnend filosoof moeilijk zijn weg kan vinden.
Veel filosofen hebben geprobeert er wat orde in te brengen, de oudste is van Aristoteles. Hij bedacht dat de drie kernvakken fysica, logica en ethica samen de studie van de hele werkelijkheid waren.
2.3.1 Fysica en de ‘natuur’filosofen
Physis
De fysica is het eerste en het oudste kernvak. Aristoteles had het niet over de fysica maar over epistèmè physikè. Epistèmè is wetenschap en physikè is natuur. Dus vrij vertaald is het de natuurwetenschap. De natuurfilosofen waren op zoek naar de basiselementen van de natuur, net als de natuurkundigen van nu. De natuurkunde van nu bestudeerd wel een veel kleiner deel van de natuur dan toen. Toen was de natuurkunde alles in de kosmos, de levende wezens, de planeten, de natuurverschijnselen. Verder deden ze aan reken- en meetkunde. De natuurfilosofen zochten toen al niet naar de verschijnselen van de Goden maar ze zochten de gebeurtenissen van de natuur in de natuur zelf.
Archè
Archè wordt ook wel vertaald met oerstof. Veel mensen zien de oerstoffen in de 4 elementen: water, vuur, aarde en lucht. Empedolces (485 – 430 v. Chr.) zei dat alles uit een combi van de oerstoffen bestaat, als iets veranderd dan is dat gewoon een herschikking van de oerstoffen.
Je moet voorzichtig zijn met de vertaling van archè, niet alle filosofen hadden een materiële opvatting, sommigen noemde de archè het onbepaalde, Pyhthagoras noemde de archè het getal.
Parmenides
Parmenides deed de uitspraak: ‘’Je kunt nooit zeggen dat iets niets is.’’
Natuurfilosofen gaan er vanuit dat het iets niet uit het niet kan ontstaan. De archè moet er altijd al zijn geweest. Parmenides dacht ook dat ontstaan, vergaan en verandering niet bestaan. Hij dacht dat onze zintuigen ons daarin gewoon voor de gek hielden. Daardoor bleef volgends hem alles altijd hetzelfde en dat is dus de archè.
Heraclitus
De belangrijkste tegenstander van Parmenides was Heraclitus. Hij zei: ‘’pantha rhei’’, niets is blijvend, alles stroomt. De archè is volgends hem een spel van tegengestelde krachten, zoals licht en donker. De spanning en het evenwicht daartussen noemde hij de logos. De logos is het begin, de archè. De zintuigen tonen volgends hem alles zoals het is.
Atomisme
Nu zijn natuurwetenschappers ook op zoek naar de archè, Democritus wordt de voorloper van de kwantumfysica genoemd. Hij bedacht de atoomtheorie al. Hij ging uit van 2 archai (mv. van archè). Een was de leegte en de andere waren de atomen (die ondeelbaar zijn). Hij zat met zijn theorie tussen Heraclitus en Parmenides.
2.3.2 De mens in het centrum
Socrates als keerpunt
Ethiek
Ethos betekend: gewoonte, manier van doen of levenswijze. Deze tak van de filosofie bestudeerd het (juiste) gedrag van de mens. Later splitst deze tak zich op de in de ethiek en de sociale filosofie. De fysica bestudeerd de mens als een onderdeel van de natuur, de ethiek als een handelend persoon.
Nogmaals van mythe naar logos
Ook het ontstaan van de ethiek hangt samen met de overgang van de mythe naar de logos. Doordat de mythen ongeloofwaardiger werden moesten ook de nomoi (regels en wetten van de samenleving) aangepast worden. Ook in de ethos werd argumentatief denken belangrijk.
De mythen verklaarde natuurverschijnselen, maar gaven ook richtlijnen voor het handelen. Door de mythen waren de ethos en nomoi vanzelfsprekend. Door de opkomst van de poleis, de democratie en de belangrijk wordende logos werd dit aangetast.
De wetten van de nomoi zijn gebonden aan plaats en tijd, de wetten van de physis zijn overal geldig en altijd. Een volk zoekt zelf naar de richtlijnen en maatstaven van gedrag, het argumentatieve denken is daarbij belangrijk.
De sofisten
In de vijfde eeuw voor Christus hadden de sofisten een enorm succes in Athene. Deze reizende leraren brachten mensen kennis bij over hoe ze een debat konden winnen. Ze leerden mensen trucjes om in de democratie sterk te staan en wetten door te voeren. De sofisten haakten in op de twijfel over traditionele opvattingen. Typisch voor de sofisten was het relativisme (de opvatting dat de waarheid niet vast te stellen is). De goden leken in de mythen erg veel op mensen, ze waren dus antropomorfisch. Dat was een reden om aan te nemen dat het verzonnen was.
Socrates was ook een soort sofist, hij vroeg alleen geen geld voor zijn lessen en het ging niet goed tussen hem en de andere sofisten. Vooral om hun relativisme was Socrates het niet met hen eens.
Socrates dacht dat aan alle verwarring over de goede manier van leven een einde kon worden gemaakt door de ware kennis. Die zat volgends hem opgesloten in de begrippen. De meeste mensen hebben echter geen kennis over de inhoud van de begrippen, daarom ondervroeg Socrates de mensen om erachter te komen wat ze precies met een begrip bedoelde. Niet iedereen vond het even prettig, hij werd dan ook de horzel van Athene genoemd.
Socrates’ rationalisme
De vragen van Socrates golden vooral voor het menselijk handelen. Het principe ‘’eerst denken, dan doen’’ gold ook voor zedelijk handelen. Alle inspanningen van de mens waren volgends Socrates gericht op een doel: geluk. Als je weet wat bijdraagt aan je geluk en wat niet zul je automatisch het goede kiezen. Socrates’ doel was dan ook om mensen het goede te laten kiezen. Het is de vraag of mensen altijd zo verstandig zijn als het socratisch rationalisme. Dit rationalisme bood tegenwicht tegen het relativisme van de sofisten.
Ook voor en na Socrates was er belangstelling voor ethische en natuurkundige kwesties. Maar door de sofisten en en het verloren gaan van traditionele normen konden rationele principes ontwikkeld worden die als nieuwe standaarden konden dienen. Er moest een objectieve norm voor goed gedrag zijn vond Socrates. De vragen: Wat is goed leven? Hoe moeten we goed leven en wat is goed samenleven? Zijn nog steeds actueel.
2.3.3. Logica en Aristoteles
Het regent en het regent niet
Het derde kernvak van Aristoteles is de logica / epistèmè logikè. Het is de wetenschap van de logos, en gaat over het logisch denken en redeneren. De logica onderzoekt de wetten van het juist en logisch denken. Het kan bijvoorbeeld niet wel en niet tegelijkertijd op precies dezelfde plaats regenen. Aristoteles wordt gezien als de vader van de logica.
Kernvak of hulpvak
De logica bestudeerd ook de mens maar dan in zover hij redeneert en denkt. De drie kernvakken hebben dus allemaal betrekking op de mens.
De logica wordt buiten als kernvak ook als hulpvak voor de andere twee kernvakken gezien. De logica is daarom ook belangrijk om te kijken naar denk- en redeneerfouten.
Andere wetenschappen hebben als onderwerp een deel van de werkelijkheid, de filosofie bestudeerd de hele werkelijkheid. Het gaat daarbij vooral om de ordening en de samenhang van het geheel. Kant meende dat in de vraag ‘’Wat is de mens?’’ alle kernvragen van de filosofie samenkomen.
De deelgebieden van de filosofie
De filosofie kent een aantal domeinen die zich met een onderwerp bezighouden.
Deze deelgebieden zijn:
• Logica
• Metafysica
• Kenleer & wetenschapsfilosofie
• Esthetica & kunstfilosofie
• Ethiek
• Sociale & politieke filosofie
• Cultuurfilosofie
• Filosofische antropologie
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden