Hoofdstuk 8: Mens zijn

Beoordeling 7.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 8414 woorden
  • 9 april 2013
  • 41 keer beoordeeld
Cijfer 7.2
41 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

8.1.1 filosofische antropologie.

Wat maakt ons tot mens?

Ken jezelf (Gnothi seauton)

Lijfspreuk van Socrates. Vroeger: wees bewust van je grenzen. Nu: aansporing tot zelfonderzoek.

“Het niet onderzochte leven is het niet waard geleefd te worden”

“Weet dat je sterfelijk bent.” à somberheid of à “Carpe Diem”

Mensbeelden en mensvisies

Mensbeeld is een voorstelling van de mens. Een mensbeeld staat of valt met bepaalde voorwaarden waaraan voldaan moet zijn. Mensvisie blijkt uit de voorwaarden die nodig zijn om het mens-zijn in de activiteiten te ontplooien.

Over beelden gesproken

Mensbeeld verwijst naar een constant geheel van kenmerkende eigenschappen die we in een definitie kunnen vastleggen. De identiteit van een persoon valt te vangen in zijn activiteiten.

Filosofische antropologie

De filosofische antropologie onderzoekt de condition humaine.(Amala en Kamala) Dat zijn de voorwaarden die nodig zijn om mens te zijn. De fil.antro. onderzoekt dit door te expliciteren en te verhelderen wat het eigenlijk inhoudt ‘een mens te zijn’.

8.1.2 De aard van het beestje

Dier of geen dier?

Het is onzinnig om het verwantschap met dieren te ontkennen, minstens even onzinnig is het de verschillen tussen mens en dier af te doen alsof ze niet bestaan.

Animal rationale

praktisch en theoretisch denkvermogen:

praktisch denkvermogen: overleggen met jezelf m.b.t. wat te doen?

theoretisch denkvermogen: is het vermogen om verklaringen te zoeken voor verschijnselen. à vermogen om te beredeneren, àvoorbij instincten te gaan. àvermogen om een handeling te doen er eventueel vanaf te zien. àvermogen om overtuigd te worden door argumenten( het logisch benaderen van dingen en zaken)

Reflexiviteit

Er word een zekere afstand gecreëerd t.o.v. : #wat er om mij gebeurt & #wat er in mijzelf gebeurt. Want je wordt niet meer totaal in beslag genomen door anderen, passies, verlangen, gedachten, emoties etc. Je kunt dus tot op zekere hoogte van die zaken distantiëren(afstand nemen) en toeschouwer worden. Ik ben in staat iets te doen en te registreren hoe ik dat doe. Reflexiviteit is dus een soort stap terug nemen om zo de handelingen mijzelf in relatie daartoe als het ware voor je te zien.

Openheid

Reflexiviteit houdt dus een soort ‘openheid’ naar de wereld én onszelf in àeen soort ontwaken uit de geobsedeerdheid, de inbeslagname van je aandacht à je overschrijdt/ transcendeert deze.

Subject-object relatie

De openheid gaat gepaard met een soort verdubbeling:

# Ik ben niet alleen bij de dingen waarnaar mijn aandacht uitgaat…

# …er is ook een zekere afstand tot mijzelf; een verhouding van mij tegenover datgene waar ik eerst in opgingà een relatie van een ik of subject tegenover mijzelf/ mijn gedrag/ mijn omgeving(object). Het dier valt samen met zijn omgeving/habitat, maar een mens kan zich tegenover zijn omgeving en zichzelf opstellen. Ik ben een subject

Transcendentie

Het vermogen om afstand te nemen van waarmee je bezig bent. Mensen kunnen uitstijgen boven de onmiddellijkheid van onze waarneming, maar zich ook verheffen boven de directe dwang van instincten, verlangens, neigingen etc.

Taligheid, vermogen tot symboolgebruik

Zoion Logon Echon(levend wezen dat het woord heeft). Dit staat voor de manier waarop mensen met elkaar communiceren. Niet alleen met geluiden maar ook met symbolen: de woorden, dat is altijd direct verbonden met de rede: stelt ons in staat tot dat symboolgebruik.

De mens als een uit het dierenrijk ontsnapt dier – Helmunth Plessner

Plessner probeert als het ware de biologen en de filosofen, de evolutietheorie en de traditionele definitie van de mens als redelijk dier, met elkaar te verzoenen. Hij wil recht doen aan het specifieke karakter van het mens-zijn zonder de biologische basis te ontkennen.

Excentrische positionaliteit

Orde van de natuur. alles wat leeft, heeft verschillende niveaus.

levenloze dingen  hebben geen relatie tot hun omgeving en ervaren geen prikkels. Bovendien is de levenloze natuur onverschillig en nemen enkel ruimte in

levende natuur kenmerkend hiervoor: het heeft een zekere relatie tot zijn omgeving    en ervaart dus zekere prikkels. De levende natuur neemt niet alleen ruimte in maar ook een plaats. Deze plaats wordt bepaalt door de bijzondere relatie van het organisme met zijn omgeving: Positionaliteit. Organismen verschillen in hun positionaliteit.

Een mens is tegelijk een dier dat opgaat in zijn verhouding tot zijn omgeving én daar bewust van is. Ik heb weet van ‘mijzelf’ en ben zichtbaar voor ‘mijzelf’, zelfreflectie. Een mens ervaart dit centrum van activiteiten en is dus excentrisch. Doordat ik me van dat centrum bewust ben, weet ik dat ik dingen kan veranderen. Ik leef niet alleen, ik leidt ook een leven.

8.1.3 Aangeboren- aangeleerd

Onderlinge overeenkomsten

De fil.antro. zoekt  geen familiegelijkenissen binnen de ‘mens’, maar wezenlijke overeenkomsten: wat we allemaal gemeenschappelijk hebben.

Schaamte

Is niet natuurlijk, maar maatschappelijk want het is aangeleerd.

Natuur, aard, wezen

Natuurlijk is:

wat uit zichzelf ontstaat en bestaat, en niet pas door menselijk ingrijpen en vervolgens…

…wat in overeenstemming is met de natuur en niet ingaat tegen die natuur.

Wat maakt mensen tot mensen? Dan moet je terug gaan naar wat menseigen en algemeen menselijk is; hun natuur. De zoektocht naar het wezen van de mens.

Essentialisme

‘De’ mens, ‘de’ natuur, ‘het’ wezen, duiden allemaal op het idee dat er iets gemeenschappelijks bij alle mensen op dat gebied zou zijn. De filosofie zoekt of dat idee klopt.  Wie ervan overtuigd is de mens te vatten, lijdt vrijwel zeker aan een beperkt gezichtsveld. Terecht of niet, een feit is dat we blijkbaar moeilijk aan de vooronderstelling van een gemeenschappelijke menselijke natuur kunnen ontkomen. Het lijkt zelfs onrealistisch dat toch te willen.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

De verstrengeling van natuur en cultuur, physis en nomos

natuur-cultuur

physis-nomos

nature-nurture

het vermogen om je bijvoorbeeld te schamen moet een natuurlijke aanleg zijn, terwijl de afkeuring van het gedrag waarvoor je je schaamt is aangeleerd en dus van cultuur en van tijd tot tijd enorm kan verschillen. We maken wat is aangeleerd tot een tweede natuur. Daardoor zijn physis en nomos enorm in elkaar verstrengeld.  Mens-zijn is aangeboren en aangeleerd.

Mens-zijn kunnen we in twee aspecten onderscheiden maar niet scheiden:

Physis, natuur: een geheel van aangeboren, noodzakelijke eigenschappen bestaande uit vermogens en aanleg die zich op uiteenlopende wijze ontwikkelen tot…

… Nomos, cultuur: de bepaalde manier waarop aanleg en aangeboren vermogens zich onder gegeven omstandigheden hebben ontwikkeld.

Toekomstige mensen

We zijn bij de geboorte nog geen mens, daarvoor moeten we onze tweede natuur leren. “Ieder mens wordt alleen door opvoeding een mens” – Johan Gottfried Herder

We leren en dragen het geleerde weer over op volgende generaties en zijn zo dragers van een traditie. We zijn erfgenamen en erflaters in een biologische en geestelijke proces. We worden steeds een beetje meer mens. “De mens is het nog onbepaalde, het eeuwig toekomstige dier”- Friedrich Nietzsche

Leren en overlevering: de mens als dialogisch wezen.

Door leren en overlevering zijn we voortdurend in gesprek, in dialoog met onze tijdgenoten en voorgangers. De mens is een sociaal dier, aangewezen op anderen, en deze andere bepalen mee wie of wat hij wordt door overdracht, dia(door middel van) logos(het woord).

Veranderlijke visies

Mensvisies over de opvoeding zijn tijd- en plaatsgebonden en dus vatbaar voor kritiek en verandering.

8.1.4 Het menselijk tekort

Het tekort als verschil, het verschil als tekort

Vergelijking met dieren leidt tot de logos, vergelijking tussen mensen onderling leidt tot het onderscheid physis en nomos. Physis en nomos kun je met elkaar verbinden, als de nomos aangewezen is op logos.

Kunnen en moeten: onontkoombare vrijheid

Je moet iets van je leven maken. Waar mensen zijn beroofd van hun menselijkheid is geen  sprake meer van kunnen, maar van moeten. Mensen hebben een visie, een idee nodig op wie of wat ze willen zijn. De mens is nooit af, en deze onvolkomenheid, dit menselijk tekort, opent ook mogelijkheden. Mogelijkheden om te kiezen.

Mensen zijn niet ‘af, ze zijn onvolkomen; ze moeten iets worden en ze bepalen deels zelf waarin deze onvolkomenheid bestaat.

Mensen hebben een besef van deze onvolkomenheid en van het feit dat ze nog iets moet worden (zelfbewustzijn, zelfbesef, verhouding tot zichzelf, reflexiviteit).

Mens-zijn wordt gekenmerkt door een tekort dat een eigen invulling toelaat.

8.2 Gedreven door eros: Plato

De menselijke ziel

Plato is tweeslachtig op de vraag: wat mensen tot mensen maakt. Het ene moment noemt hij de mens een begerig dier. Het andere moment, hemelt hij hem juist weer op, want de mens heeft het vermogen om zich boven zijn zinnelijke verlangens en dierlijke driften te verheffen. De zetel van dit vermogen noemt hij psychè.

psychè: adem

Psychè(adem,leven)àanima(luchtstroom, leven, adem)àanimal(levend wezen)

Psychèàlevenskracht, geest

Psycheàziel, bewustzijn

Volgens Plato en Aristoteles hebben planten een psychè, maar geen ziel of bewustzijn.

De ziel is een verzamelplaats van datgene wat jou maakt tot die persoon of de mens die je bent. De ziel betekent dus, vertaald uit het Grieks, levenskracht. Plato en Aristoteles vertalen psychè met ziel, met in het achterhoofd de betekenis levenskracht gehouden.

De mythe van de ziel als gevleugeld tweespan

Een tweespan met een menner die een goed paard en een slecht paard heeft. De vleugels worden gevoed door het positieve en mooie. Het paard kan zijn vleugels verliezen door het negatieve en slechte. Dan valt hij, net zo lang tot hij op iets stoffelijks stuit. Dan versmelten de lichaam en ziel tot een levend wezen. Deze tweespan gaat op weg naar de allerhoogste top van het hemelgewelf, waar uitzicht is op datgene wat voorwerp is van echte, onveranderlijke kennis. Deze kennis is enkel zichtbaar voor de geest/rede/nous, de stuurman van de tweespan. Als het hoofd van de wagenmenner boven de top komt, wordt hij door zijn paarden gestoord, kost het hem grootse moeite om de werkelijkheid te blijven zien. De meeste tweespannen redden de reis niet en vallen naar beneden, tot een embryo. Afhankelijk van hoeveel hij heeft gezien bij zijn reis, krijgt de ziel een bijpassend lot. Degene die van zijn herinneringen gebruikt maakt, kan zich ontwikkelen tot een echt volledig en volmaakt mens. Plato’s antropologie: voorwaarden voor mens-zijn zijn het vermogen tot redeneren en het vermogen tot herinnering van de waarheid.

De menner en zijn paarden

De menner staat voor de geest/rede/nous.

Het goede paard staat voor de hartstochten: moed, daadkracht, emotie

Het slechte paard staat voor begeerte: geld, seksueel genot, voedsel.

De menner bestuurt met wijsheid en luistert vooral naar de hartstochten, maar heeft beide paarden nodig om vooruit te komen!!!

Eros

Verwekt op een godenfeest, de dronken Poros(overvloed) werd verleid door Penia(tekort). De vrucht van de gemeenschap tussen hun was het kind Eros, eraoo betekent beminnen en liefhebben. Eros is een demon die van beide ouders iets heeft. Zo is het met elk verlangen: je mist datgene waarna je verlangt, maar het verlangde is niet totaal afwezig, je hebt er besef van! Datgene waarvan je geen enkel besef hebt, kun je niet missen.

De mens als tussenwezen

Het verlangen beweegt als het ware tussen twee uitersten: het totale ontbreken van het verlangde en het volmaakte bereikt-hebben ervan. Wie bevangen is door eros verkeert ergens tussen beide uitersten, je bent een soort tussenwezen. Eros is de aandrift om in beweging te blijven, het liefst in de goede richting. Eros is de gedrevenheid die het leven in beweging houdt, inspireert, stimuleert, opwekt, aanspoort en voortstuwt. Eros is de kracht die mensen drijft naar kennis van de Ideeën en naar een leven in het licht van die Ideeën.

Zinnelijke liefde

Platobracht eros in verband met de liefde voor het mooie lichaam. De zinnelijke liefde is voor Plato onlosmakelijk verbonden met het verlangen naar kennis en met het streven dat verlangen ook bij de geliefde te wekken en te voeden.

Diotima vertelt

Eerst moet je van één bepaalt lichaam houden. Daarna moet je je beseffen dat de schoonheid van één willekeurig lichaam aan de schoonheid van andere lichamen verwant is. De volgende stap is dat je meer waarde hecht aan de schoonheid van de ziel dan die van het lichaam. Als je de zeden hebt gehad, zul je veel meer waarde hechten aan de persoon zelf.

Transcenderen

Telkens als je het bereik van hier en nu overschrijdt, transcendeer je.

Dualisme

Platowordt ook wel een dualist genoemd. Hij gelooft in een ziel, maar eros en de Ideeënleer verzwakken het idee van een wereld buiten de materiële werkelijkheid. De mens als tussenwezen zorgt weer voor een verbondenheid van het lichamelijke met iets geestelijks.

8.3 Aristoteles

Dynamis en energeia

We bevinden ons altijd ergens tussen het beginpunt van aanleg (dynamis) en volledige verwerkelijking (energeia) Wie er in slaagt zijn telos(verwezenlijking) te bereiken, is volgens Aristoteles gelukkig. De paideia (ontwikkeling, opvoeding, leren) speelt een cruciale rol bij de telos. Er is een einddoel en niet een eindpunt: entelecheia. Entelecheia is de werkelijkheid die de ontwikkeling van het organisme stuurt en die de richting en het doel van die ontwikkeling bepaalt. Een mens is volgroeid als hij optimaal functioneert. Optimaal mens-zijn is voor Aristoteles gegeven aan die mens, die ten volle weet te verwerkelijken wat mensen het meest typeert. Maar wat is het meest typerende?

Antropologie, sociale filosofie en ethiek

Aristotelesgeeft twee definities van mens-zijn die verweven zijn met de politieke filosofie en ethiek.

De mens is een zoion logon echon (animal rationale): Optimaal mens-zijn ligt in een leven waarin tijd en ruimte is gereserveerd voor de logos(denken).

De mens is een zoion politikon: een politiek dier omdat optimaal mens-zijn anders niet te verwezenlijken is. Het gezin en de staat moeten daartoe de juiste condities scheppen.

Nous, rede en geest

De nous is een organisch vermogen. Met vier vermogens onderscheiden organismen zich van het levenloze:

Het vermogen om voedsel op te nemen

Het vermogen waar te nemen

Het vermogen zicht te bewegen

Het vermogen te denken

Het verschil tussen de organismen onderling kun je maken door na te gaan welke vermogens elk van hen beschikt, dat kenmerkt de ziel. Wie wil weten waarin de ziel van een bepaald organisme bestaat, moet onderzoeken tot welke organische functies het in staat is.

Monisme-dualisme

De ziel is de vorm (eidos) van het lichaam(de materie). Geen materie zonder vorm, geen vorm zonder materie. De ziel is het principe (archè, begin) van het bewegende lichaam. Er is zo eenheid van vorm en stof: een bezield lichaam of een belichaamde ziel. Is daar een verschil tussen? Ja/Nee

De ziel is bij Aristoteles een soort organisatieprincipe: het beginsel waaraan het lichaam dankt dat het als georganiseerd geheel beweegt. Bij Plato zagen we drie verwante vermogens van de ziel: geest emotie en begeerte; die het bezielde lichaam bewegen. Bij Aristoteles gaan deze beweging richting een bepaald doel (telos)(optimaal mens-zijn). Daarom kun je de filosofie van Aristoteles ook wel theologisch noemen.

Ziel: geheel van vermogens waarover het lichaam beschikt

Geest: een van de vermogens van het lichaam en dus niet iets tegenover het lichaam

De nous is volgens Aristoteles is datgene wat de mens onderscheidt van dieren.

De nous is de plaats voor de logos/rede en betreft dat deel van de ziel dat in staat is tot herkenning en praktisch inzicht.  Aristoteles onderscheidt de geest aan twee aspecten.

Op de achtergrond van onze waarnemingen en ervaringen zit ons passieve, ontvangende denken, met als vermogen om iets te herkennen. Het heeft waarnemingen nodig om die in verband te brengen met objecten.

De geest is ook in staat tot reflexiviteit. Begrippen kunnen voorwerpen worden in ons herkennende denken zonder waarnemingen. Zulke herkenning is alleen mogelijk als deze begrippen en structuren op een of andere manier al in de geest besloten liggen. Dit aspect van het denkvermogen actief, er zijn komen geen waarnemingen aan te pas. De begrippen en structuren zijn onveranderlijk en onsterfelijk met de ziel waarin het zich nestelt.

Aristotelesis een dualist tussen het sterfelijke denken en een onsterfelijke inspiratie in plaats van lichaam en ziel.

Opnieuw een tussenwezen

Bij Aristoteles is de menselijke ziel voortdurend in beweging naar een doel: de hoogste bevrediging/ gelukzaligheid. Het doel waar wij naar streven ligt in onszelf, onze vermogens, maar de weg ernaar toe is lastig. Een tussenwezen: hij moet een brug slaan tussen wat hij in aanleg is en wat hij zou kunnen zijn. In de weg ernaar toe ontstaat een identiteit. Het archè is niet bepaald door eros maar een biologisch idee van strevingen en verlangens(naar kennis).

Het einddoel is voor Plato de optimale werkzaamheid van de nous, het vermogen om het eidos, het wezenlijke van de dingen om ons heen, te kennen. Het wezenlijke ligt in de Ideeën, de empirische wereld.

8.4 Een denkend ding: Descartes

Er zijn twee substanties:

Res cogitans: denkende substantie. Het ‘ik’, een onstoffelijk ding dat geen uitgebreidheid kent.

Res extensa: de uitgebreide substantie. Kortweg de telbare weegbare meetbare materie.

De mens bestaat uit een eenheid van die twee: lichaam en geest, denken en materie.

We leiden een dubbelleven: een lichaam in de materiële wereld en een niet tastbare innerlijkleven. Dit idee stuit op een lastig probleem: hoe moeten we die eenheid begrijpen als de twee substanties het tegenovergestelde zijn/onverenigbaar zijn. Descartes geeft antwoord in zijn zesde meditatie. Het twijfelexperiment leidt tot een dualistische opvatting van lichaam en geest hoewel de dagelijkse ervaring ons leert dat er onmiskenbaar sprake is van eenheid. Toch is het conflict tussen rede en ervaring hiermee nog niet opgelost: hoe de eenheid te begrijpen?

8.5 Het dualisme omstreden

8.5.1. Het antwoord van Spinoza

Parallelisme van lichaamsprocessen en denken

Er is slechts één substantie: De Natuur, het Universum, God. Denken en uitgebreidheid zijn aspecten van die ene substantie. Lichaam en geest zijn ook van een en dezelfde substantie. Het lijkt namelijk onmogelijk dat iets onstoffelijks inwerkt op iets materieels of andersom. Spinoza: Parallellisme: de opeenvolging van gebeurtenissen in de materiële werkelijkheid gaat gelijk op met de opeenvolging van voorstellingen in de geest.

8.5.2 Kritiek op het cartesiaanse model van Descartes: Daniel C. Dennett

Voorgeschiedenis

Plato t/m Descartesde ziel is de zetel van allerlei vermogens waarvan de geest er een is.

Plato en Aristoteles we beschikken over een bijzonder vermogen dat ons in staat stelt dingen te herkennen. Zonder dat vermogen zijn we blind. Kijken we zonder te zien.

De geest kan zich richten op zaken die niet onmiddellijk aanwezig zijn, ik kan mij dingen voorstellen. Dit doe je zonder waarnemingsvermogen daarom ben je intuïtief geneigd de geest een aparte status toe te kennen. Dit heeft geleidt tot een dualistische opvatting dat leidde tot theoretische problemen: Hoe kan zoiets onstoffelijks als de geest iets veroorzaken in het lichaam? Er worden vragen geplaatst bij het cartesiaanse dualisme en zelfs de aanname van een geest. Een van die mensen die de aanname van een ziel bestrijden en verwerpen is Daniel Dennett.

De overbodigheid van de geest

Wetenschap dient alleen te gaan over de materiële fysische werkelijkheid. Een hypothese van het bewustzijn is volstrekt overbodig. De vorm van intentionaliteit (betrokken zijn op iets (ik ben boos OP mijn buurman)) die kenmerkend zou zijn voor het bewustzijn (intrinsieke intentionaliteit) een illusie is. Al het onstoffelijke in de filosofie moet worden uitgelegd in de termen hersentoestanden en hersenprocessen. Dennett was van het naturalisme

de leer die alles door natuurlijke verschijnselen verklaart en het bestaan van bovennatuurlijke verschijnselen ontkent.

8.5.3 Bestaansrecht voor de passies: Hume

Hume meende dat een basis van de kennis gezocht moest worden in een strikt empirische(waarneembaar) beschrijving van de menselijke natuur. Het sleutelwoord is bij Hume ervaring. Hume is een radicale scepticus, hij twijfelt aan het idee kennis, want hij hanteert de opvatting dat wij geen zekere kennis kunnen hebben van het verband tussen onze indrukken en objecten die die indrukken veroorzaken. Hiermee neemt Hume de sceptische(twijfelende) uitgangspunten van zijn voorgangers Locke en Berkeley over.

Humezijn passies veel meer dan een aspect van de menselijke natuur die je in bedwang moet houden. Passies zijn secundaire impressies die voortvloeien uit eraan voorafgaande indrukken en ideeën.

Directe passies:         verlangen, sympathie, afkeer, hoop, vrees

Rechtstreeks gevolg van het gevoel die hun object (dingen of gebeurtenissen)  teweegbrengen.

Indirecte passies:       trots, bescheidenheid, jaloezie, liefde, haat

Complexere gevoelens, ontstaan door samenspel van impressies en ideeën. Ze hebben personen als object of dingen die aan deze persoon toebehoren.

Passies zijn net als kennis het uitvloeisel van impressies en ideeën van onze geest. Passies zijn een onderdeel van de menselijke natuur en niet de tegenpolen van de geest. Passies zijn als bron van onze moraliteit hét kenmerk van onze menselijkheid. Gezien emoties (passies) aan de basis liggen van onze moraal zijn het niet slechts irrationele stoorzenders maar leveren ze een bijdrage aan de menselijke rationaliteit.

Een nieuw concept van het ‘zelf’

We zijn niet zeker van het idee zelf, maar wel van onze percepties(indrukken). Dan moeten we toegeven dat onze geest/ziel/zelf zich op geen enkele andere manier aan ons voordoet dan als bundel of verzameling van verschillende percepties die elkaar razendsnel opvolgen en zich in een voortdurende flux en beweging bevinden. Uit deze stroom van percepties kun je geen zelf worden afgeleid, maar we hebben naast onze indrukken en vermogen om te redeneren ook onze verbeeldingskracht. En die verbeeldingskracht kan uit deze stroom van percepties de ideeën van het bestaan van externe objecten en van een zelf produceert. Het zijn producten van de verbeelding. We weten niet zeker of een zelf bestaat.

8.6 Darwin

Filosofie?

Darwin is dan weliswaar een wetenschapper, maar zijn ideeën zijn nog behoorlijk filosofisch. Darwin werkte ateleologisch(niet de fysische natuur los zien van elke vorm van teleologisch denken). Hij werkt vanuit de natuurlijke historie, de geschiedenis van de ontwikkeling van soorten.

De evolutietheorie

De hypothesen van Darwin zijn zeer in strijd met het scheppingsverhaal. Een soort die kan uitsterven kan niet perfect zijn en het idee dat soorten geleidelijk aan uit elkaar waren geëvolueerd en niet kant en klaar in perfecte staat op de aarde waren geplant waren helemaal uit den boze. Creationisten hielden vast aan scheppingsverhaal.

Variatie en selectie

Darwins theorie zorgde voor meer biologisch onderzoek, bracht het scheppingsverhaal aan het wankelen en zorgde voor een onweerstaanbare aantrekkingskracht voor filosofen. Door toevallige mutaties in de genen ontstaan er kleine verschillen tussen de individuen van een soort(variatie). De natuur selecteert de gunstige eigenschap als het ware zelf uit(voortplanting) dit heet natuurlijke selectie.  Deze theorie kun je ook op een sociaal-cultureel vlak leggen. Het gaat dan om overgeleverde eigenschappen. Neem taal. Naarmate dit vermogen groter wordt, neemt ook het aanpassingsvermogen toe en daarmee de overlevingskansen.

Afrekening met het essentialisme

De homosapiens zijn niet alleen uit elkaar geëvolueerd maar ook veel minder scherp van elkaar te onderscheiden.

8.7 Het nog onbepaalde dier: Nietzsche

Wat maakt mensen tot mensen?

Nietzsche ook wel de filosoof met de hamer, gaat tegen Plato en Descartes in. Het waren idealistische leugenachtige verhalen, fabels. De mens heeft behoefte aan fabels, ze zijn simpeler, overzichtelijker en beter te beheersen. Dat drijft de mens ook: het verlangen om te heersen, een wil om macht te hebben over de wereld, anderen en jezelf.

De filosoof van het lichaam en de mens als kuddedier

Nietzsche plaatst het lichaam in het middelpunt van zijn filosofie. Daarom wordt hij ook filosoof van het lichaam genoemd. De rationaliteit is een teken van een kuddegeest. Door die rationaliteit passen we ons aan elkaar aan. Door rationaliteit ordenen we de werkelijkheid tot een overzichtelijk geheel, dit is gelijk ook een ontkenning van diezelfde werkelijkheid om de chaos te beheersen. Al het irrationele, ongrijpbare, onverklaarbare en onbeheersbare wordt minder waard genoemd. Nietzsche draait het om deze begeerten, gemoedsaandoeningen waar we geen woorden voor kunnen vinden staat juist dichter bij de realiteit.

Lust en onlust

goed= alles wat het gevoel van macht, de wil tot de macht, de macht zelf in de mens vermeerdert.

slecht= alles wat voorkomt uit zwakte.

geluk= het gevoel dat de macht toeneemt, dat er weerstand overwonnen wordt

lust= wat het leven bevordert

onlust= wanneer het je krachten uitput

Alleen in de beweging van onlust naar overwinning ervan kan een gevoel van krachtstoename, van macht en dus van lust ontstaan. Negatieve gevoelens dagen je uit er iets tegen te ondernemen of je gewonnen te geven.

Waarheid

We spiegelen onszelf een wereld voor die controleerbaar en beheersbaar is, dit geeft dan weliswaar een gevoel van lust, maar wanneer we ons vastbijten in dit geloof aan een beheersbare werkelijkheid en deze werkelijkheid voor de ware houden, dan is dit een teken van vermoeidheid: wie een dergelijke illusie aanhangt geeft in feite toe dat hij het leven als een voortdurend spel van beweging, verandering en strijd niet aan kan.

Mens- Übermensch

De mens moet zichzelf voorbij streven, instaat zijn te leven met de laatste waarheid – namelijk dat alle waarheid een illusie is. Weten hoe de menselijke natuur in elkaar zit is één ding. Naar deze natuur te leven, dat zijn/worden wat je eigenlijk bent, is iets heel anders.

Zarathoestra

De mens is een koord, geknoopt tussen dier en Übermensch, -een koord boven de afgrond.

Word wie je bent!

De beelden die we van onszelf hebben bepaald ons leven ingrijpend

Er is niet een onderliggende, van de beelden onafhankelijke werkelijkheid, waaraan die beelden getoetst kunnen worden; dat er dus niet, zoals Plato meende, een zelfstandig origineel MENS is waarvan de mensbeelden afbeeldingen zouden zijn

We kunnen dus niet zeggen dat het ene beeld meer waar is dan het andere

Het komt daardoor er op aan welke beelden we eropna houden, d.w.z.: volgens welke beelden we leven.

Door onze beperkte zelfbeeld, zien we enkel een schim van wat we ‘werkelijk’ zijn. We leven eigenlijk maar half. Net als voor Darwin is ook voor Nietzsche de mens het nog onbepaalde dier. Nietzsche bedoelt daarmee dat de mens de mogelijkheid heeft om uit te groeien tot een bepaalt type mens.

8.8 Freud

Geschokte eigenliefde

De naïeve eigenliefde van de mens is door Corpernicus, Darwin en door Freud zelf geschokt. (Zegt Freud zelf) Volgens Freud is ‘ik’ geen heer in eigen huis. Niet het bewuste, het redelijke denken, maar het onbewuste is heer en meester over mijn persoonlijkheid en regeert mijn gedrag. In het diepe van dat onbewuste huizen de krachten die uitmaken wie/wat we zijn: een soep van blinde oerdriften.

Afdelingen in de menselijke psyche: bewustzijn en onbewuste

Er zijn twee afdelingen in de menselijke psyche: het bewustzijn en het onbewuste, ze opereren min of meer onafhankelijk van elkaar. Hoewel er wel verkeer plaatsvindt tussen beide afdelingen, heeft het bewustzijn daarvan geen weet, zo min als het weet wat er op die andere afdeling afspeelt. In dat onbewuste ligt de bron van ons bewuste leven.

Het onbewuste bevat:

-           voorbewuste: bestaat uit sluimerende gedachten, herinneringen, kennis, beelden, die zonder veel problemen tot inhoud van het bewustzijn kunnen worden gemaakt.

  • verdrongen wensen, herinneringen: het blokkeren voor het bewustzijn van pijnlijke herinneringen.
  • aangeboren driften: deze oerdriften beheersen mijn denken en gedrag, ook al heb ik daar geen weet van.

Het Es, Ik en geweten.

De oerdriften die huizen in de diepste lagen van het onbewuste noemt Freud, id/Es.

De drager van het bewustzijn noemt Freud, ego of ‘ik’.

Er is nog een derde instantie het Über-ich, zijn functie komt overeen met het geweten.

Het Es, het ‘ik’ en het geweten maken samen een geheel uit van de menselijke persoonlijkheid. Het zelf en het ‘Ik’ vallen niet samen. Het Es domineert het ik. De driedeling is geen aangeboren structuur, maar ontstaat in de eerste levensjaren van het kind.

Libido

Volgens Freud is de menselijke persoonlijkheid het product van een diepgaand wordingsproces. De motor van dit wordingsproces zijn de oerdriften. De kracht achter deze oerdriften is de libido(Eros). De libido is kwantitatief: het verschild van persoon tot persoon en kan groot of klein zijn. De libido werkt zo: wanneer een bepaalde drift aangewakkerd wordt, hoopt een hoeveelheid libido-energie op. Die veroorzaakt een spanning die zich pas op het moment dat de drift wordt bevredigd ontlaadt. Dan komt er rust tot er een nieuwe drift komt. Als je libido huishouding niet evenwichtig is, een te grote libido-energie opeenhoping zoekt een uitweg langs andere kanalen. Volgens Freud is de libido de drijvende kracht achter al ons doen en laten.

Het psychisch apparaat: de structuur van de geest

Es: zijn inhoud is alles wat is overgeërfd, vooral de driften. Onder invloed van de buitenwereld, heeft het Es een speciale organisatie ontwikkeld die tussen het es en de buitenwereld bemiddelt: het Ik. Taak van het ik is zelfhandhaving en het vervult deze naar buiten toe doordat het de prikkels leert kennen en probeert de buitenwereld op doelmatige wijze in zijn voordeel te veranderen en hij probeert het Es te onderdrukken of uitstellen tot een gunstig moment. In de kindertijd ontstond het Boven-Ik(de invloed van de ouders), het is een derde macht waar het Ik rekening mee moet houden.  Het Boven-Ik en het Ik hebben als overeenkomst dat ze de invloeden van het verleden representeren, het Es die van het overgeërfde en het Boven-Ik de van anderen overgenomen verleden, terwijl het Ik hoofdzakelijk door het zelfbeleefde wordt geheerst. Een handeling van het Ik is correct indien ze tegelijkertijd aan de eisen van het Es, het Boven-Ik en de realiteit voldoet.

Onderdrukken of afvloeien

Verdringing is een vorm van zelfbescherming. De wens wordt onderdrukt, verdrongen en zodoende wordt verdere onlust voorkomen. Als de onderdrukking faalt, zoekt de libido-energie een uitweg via andere kanalen: dromen, compenserende prestaties op een ander vlak of neurosen(psychische stoornis)

 Neurosen

Zijn het gevolg van een onderdrukking van het Es in de kindertijd. De eisen van de ouders zijn in strijd met de verlangens van het kind. Het kind kan onder invloed van zijn geweten (Über-ich) deze onlustgevoelens onderdrukken. Het conflict blijft onopgelost en voortbestaan. Als volwassene bedenkt hij verklaringen voor zijn gedrag. Die verklaringen noemt Freud rationalisaties: het zijn bewuste, gemeende verklaringen die de feitelijke onbewuste verdringing van onlustgevoelens zaan het zicht onttrekken. Dit heet neurotisch gedrag. De werkelijke oorzaak houdt zich schuil in het onbewuste. De weerstand houdt de neurose in stand (storend persoon wordt uit de zaal gezet en de bewakers houden met stoelen de deur dicht. Hij kan nu gaan bonken en slaan tegen de deur en nog meer last bezorgen).

Remedie tegen neurosen: psychoanalyse

Psychoanalyse wordt ook wel een cathartische methode genoemdà katharsisàzuivering

Door middel van associaties er achter te komen in het onbewuste ligt: De weerstanden zullen proberen alle onaangename invallen achter te houden. Daarom moet je dus alles zeggen wat je te binnen schiet. Als de analyse slaagt dan kan het conflict en de neurose m.b.v. de arts worden verholpen:

De patiënt accepteert de verdrongen wens en wil er (gedeeltelijk) gehoor aan geven. Ik-functie wordt versterkt, bemiddeling tussen Es en Über-Ich komt tot stand.

De wens wordt op een hoger plan bevredigd: uiten van gefrustreerde verlangens op hoger niveau: sublimatie

De patiënt vind de wens met recht verworpen. Onbewuste verdringing wordt bewuste beheersing. Het alternatief is dat hij de rem op zijn geweten laat vieren.

Andere symptomen van het onbewuste: dromen en vergissingen

Andere manieren om tot het onbewuste door te dringen:

1.  Het duiden van dromen

2.  Via vergissingen, versprekingen, verlezingen, misgrijpen, iets breken.

Zaken van het onbewuste, bevatten die de sleutel tot het meest wezenlijke deel van onze persoonlijkheid.

Infantiele seksualiteit

Wat is dan het meest wezenlijke deel: terug gaan tot in de puberteit en de vroege kinderjaren. Hier wordt de basis gelegd voor het onvermogen van een individu passend te reageren op latere traumatische ervaringen. De wensimpulsen die niet met de realiteit te verenigen waren. Die wensimpulsen zijn in het algemeen van seksuele aard.

Sublimatie: van natuur naar cultuur

Theorieën en kunstwerken zijn omwegen waarlangs overtollige driftenergie een uitlaat vindt. De drijfveer voor de nomos is de libido. Cultuur is een noodzaak, het dient ter bescherming van het individu tegen onlust, tegen een escalatie van het conflict tussen zijn diepere driften en realiteit.

8.9 Het dualisme voorbij: Heidegger (1889-1976)

Eerst de zijnswijze!

Wat ons tot mensen maakt ligt in de wijze waarop mensen zijn, d.w.z. zijn op de wijze waarop alleen mensen zijn. De menselijke zijnswijze verschilt radicaal van die van bijvoorbeeld natuurdingen, gebruiksdingen, nummers, koopwaar en kunstwerken. Er zijn dus verschillende manieren van zijn. Alle zijnden hebben uiteindelijk één ding gemeenschappelijk, namelijk dat ze zijn. De manieren waarop is nogal uiteenlopend. Men liet zich ongemerkt door een bepaalde zijnswijze leiden. Deze dominante zijnswijze was van die van direct gegeven(voorhanden) dingen. Gevolg: men beschreef de mens in feite alsof het een voorhanden ding betrof. Daar wilde Heidegger korte metten mee maken (destructie).

We krijgen een nieuwe naam: Dasein

Heidegger benoemt de zijnden niet volgens hun gebruikelijke categorieën (zoals ding) maar naar hun zijnswijze. Zo heet het menselijke zijnden nu Dasein : er-zijn. Da verwijst naar een soort openheid voor dit zijn en het besef van. Het is niet een aanhangsel aan het animal maar een integraal aspect van de menseigen zijnswijze. Het doordringt alle manieren waarop we zijn, als iets waarzonder mens-zijn ondenkbaar en onbestaanbaar is.

Sterfelijke wezens

Het ultieme kenmerk van het Dasein is volgens Heidegger het besef van zijn sterfelijkheid. Het begeleidt al onze levensplannen en -paden  Dit besef van sterfelijk is het a priori (vooraf) van het mens-zijn. Dit besef kan een last zijn of niet(ik kan morgen net zo goed dood zijn, dus waarom maak ik me druk om filosofie?). De angst voor de dood betekent vooral dat ik gefixeerd ben op een toekomstige gebeurtenis die zeker zal plaatsvinden, al is de vraag wanneer. Deze fixatie op een onzekere zekerheid verhindert dat de gedachte aan de loutere mogelijkheid bevrijdend werkt. Het Dasein is eigenlijk een Sein-zum-Tode, een zijn-ten-dode: een zijn dat continu betrokken is op de dood.

Morior erg sum. Ik sterf, dus ik ben.

De functie van de dood is voor het bestaan van dit geheel en voor het besef van dit geheel dat zo kenmerkend is voor de reflexieve levensplannen makende mens. Het besef van sterfelijkheid is het ultieme kenmerk en voorwaarde van het mens-zijn. Heidegger vervangt als het ware de cartesiaanse zekerheid van het ‘ik denk, dus ik ben’, door ‘ik sterf, dus ik ben’, want het zegt veel meer over de aard van het mens-zijn.

Eigenlijk mens-zijn

Aristoteles: de entelecheia van ‘de mens’, in een leven volgens dát vermogen dat zijns inziens van de geest.

Heidegger: optimaal mens-zijn ligt in een leven dat het besef van de eigen sterfelijkheid vasthoudt en niet onderdrukt/ontwijkt. Wie leeft in en vanuit dit besef is pas ten volle mens.

Onverteerbaar

Het was niet de bedoeling van Heidegger om met ‘Sein und Zeit’ een antropologie te schrijven.

Franse lezers en anticartesiaanse verwanten.

De filosofen Sartre, Levinas, Merleau-Ponty en Derrida hebben zich wel met Heideggers filosofie bezig gehouden. Heidegger wordt geschaard onder het existentialisme

8.10 Een mens is wat hij van zichzelf maakt: het existentialisme

Jean-Paul Sartre(1905-1980)

Sleutelbegrippen uit het existentialisme

  • Dat iets is: bestaan, existentie
  • Wat het is: wezen, essentie
  • Hoe het is: zijnswijze.

Essentie en existentie

Traditionele filosofie: Gemeenschappelijke eigenschappen of kenmerken die samen bepalen wat iets is, noemen we het wezen. Als je zoekt naar waarin datgene wat mensen tot mensen maakt is gelegen, dan zoek je naar het wezen of de essentie van de mens.

Kierkegaard was het niet eens met deze essentialistische benaderingswijze. Hij meende: wat mensen tot mensen maakt is niet een of ander bovenindividueel wezen, maar ligt besloten in de concrete persoonlijke individualiteit. ‘De’ mens bestaat niet. Wil je doordringen in datgene wat eigen is aan mensen, dan moet je het individu in zijn concrete bestaan (existentie) opzoeken.

Dát je bent (existentie) komt eerst, wát je wordt (essentie) volgt daarna

Kern van Sartres antropologie: De existentie gaat vooraf de essentie, het bestaan gaat vooraf aan het wezen. De mens bestaat eerst in de wereld waarin hij/zij zich voordoet, daarna bepaalt hij/zij zich nader. De mens is iets onbepaalds omdat hij nog niets ís. Er bestaat niet zoiets als het ‘wezen’ van de mens, want er is geen God die zich dit wezen denken kan. De mens is niets anders dan wat hij van zichzelf maakt.

L’être-en-soi en l’être-pour-soi

Être-en-soi (in-zich-zijn) staat voor de zijnswijze van al het niet-menselijke zijnde. Être-pour-soi (voor-zich-zijn) benoemt de menseigen bestaanswijze. Het verschil is gelegen in het zelfbewustzijn, dat uitsluitend aan mensen toekomt. Descartes zegt dat het beginpunt van alle kennis het zelfbewustzijn is. Hierbij moet je niet denken: zelf als een persoonskern, maar het bewustzijn aan een proces. Descartes zegt dat bij dit proces een onveranderlijk vast ik zich voltrekt. Dat is volgens Sartre niet nodig: daarmee haal je de zijnswijze van dingen binnen en die probeert hij nu juist bij de doordenking van het mens-zijn buiten de deur te houden.

Intentioneel en zelfbewust

Mens-zijn is dus in de eerste plaats bewust-zijn. Bewust-zijn is altijd bewust-zijn van iets. Of, in de woorden van Husserl: het bewustzijn is intentioneel. Dat wil zeggen dat het bewustzijn per definitie op iets is gericht en dus naar iets buiten zichzelf verwijst, namelijk waarvan het bewustzijn is.  Behalve dat het bewustzijn, als bewustzijn van iets, gericht is op en verwijst naar een wereld buiten zichzelf, heeft het dus ook besef van zichzelf.   Een voorbeeld hiervan is kijken en ook zien.  Als je ergens naar kijkt, hoef je je daar niet bewust van te zijn. Wanneer dit ineens wel gebeurt, dan zie je jezelf kijken. Waar je naar keek is object van je bewustzijn en het is afhankelijk van jou.

Je bent bij de dingen, je kunt er in op gaan, maar je kunt er niet mee samenvallen, want het zelfbewustzijn is altijd op de achtergrond aanwezig. Als bewustzijn van iets is het tegelijk voor zich, pour soi. Sartre noemt de zijnswijze van het bewustzijn: être pour soi. Être en soi noemt de zijnswijze alles behalve het bewustzijn: de materiële, fysische wereld. Terwijl het en-soi de essentie voorafgaat aan het bestaan, ligt bij het pour-soi het precies omgekeerd: je bestaat en vanaf het allereerste moment dat je bestaat ben je bezig van jezelf iets te maken.

Het pour-soi of de vrijheid

De vrijheid van het voor-zich is een soort speelruimte waarin het en-soi, de in zichzelf gesloten wereld, zich op allerlei manieren voordoet en kan voordoen. Het pour-soi is als het ware de plaats waar het en-soi kan verschijnen. De betekenisverlenende activiteit van het bewustzijn ziet Sartre als een proces van toe-eigening van het en-soi door het pour-soi. Het pour-soi negeert daarbij de eigen wil van het en-soi door het tot object te maken, door het in de sfeer van het bewustzijn binnen te halen en voor het bewustzijn te laten verschijnen. Alleen het bewustzijn biedt plaats en de mogelijkheid voor deze ontkenning van het en-soi: de vrijheid. De vrijheid is absoluut, wantje pour-soi staat altijd open naar de toekomst. De manier waarop je dingen ervaart, ben je absoluut vrij: als pour-soi heb je per definitie altijd de mogelijkheid te veranderen, zodat de dingen die op je pad komen andere betekenissen krijgen.

De Beauvoircontra Sartre: de ander als ding

Het hele universum en alle andere personen waarmee gecommuniceerd wordt bestaan slechts in de geest van de waarnemer: solipsistisch universum.

Het existentialisme schetst een solipsistisch universum, een beeld van de werkelijkheid van op zichzelf teruggeworpen individuen, voor wie een ander hooguit bijdraagt aan zijn levensproject.  De Beauvoir zegt dat mensen niet slechts bewustzijn zijn, maar wezens van vlees en bloed, levend in een wereld temidden van anderen en emotie is het terrein waarop we een ander kunnen ontmoeten.

8.11 … Als een gelaat van zand bij de grens van de zee- Foucault (1926-1984)

De mens – Een recente uitvinding?

Foucault beweert dat de mens alleen maar een recente uitvinding is, een gestalte van nog geen twee eeuwen oud, een klein rimpeltje in het veld van onze wetenschap, en dat hij zal verdwijnen zodra deze een nieuwe vorm zal hebben gevonden.

Foucault zei “ik heb niets anders gedaan dan een geschiedenis van de macht schrijven.” Hier lijkt het op een historicus die thuishoort in de sociale filosofie. De invloed van Freuds theorie van het onbewuste op  Foucaults opvatting van wetenschap(menswetenschap, geschiedenis) is radicaal.

Ondermijning van het subject

Het onbewuste speelt volgens Foucault niet alleen op individueel niveau een rol, maar bepaalt het ook sociale praktijken die de structuur van onze maatschappij uitmaken. In plaats van een autonoom subject dat vrijelijk over zijn eigen ideeën en gedrag beslist, is de wetenschapper veeleer een ‘subject’ in de letterlijke zin van subjectum: onderworpen aan, afhankelijk van een stelsel dat hij niet beheerst.

Foucault ontdekt bij zijn onderzoek van de sociale praktijk van de wetenschap: dat wat de praktijk van de menswetenschappen ten diepste bepaalt is een structuur van onderling samenhangende begrippen, ideeën en regels die even ongemerkt kan verdwijnen als dat hij ooit is gekomen.

Wie of wat de wetenschapper is, is niet meer dan een product van academische vorming dat van tijd tot tijd beschikt over andere kwaliteiten. Hetzelfde geldt voor het object van de wetenschap en voor de manieren waarop dit object onderzocht moet worden. Het subject als autonoom individu, al begin en oorsprong van handelen en denken en de drager van de autonome rede, is volgens Foucault anders; Als subjectum is de wetenschapper onderworpen aan een praktijk, een spel dat hij niet in zin macht heeft. Niet ik ben hier aan het woord, dit zijn niet mijn gedachten, maar in mij, in deze gedachten is een anoniem systeem van regels, kennis, ervaringen, dat zich via mij in deze gedachten uitkristalliseert.

Het subject als product

De mens waarop Foucault doelt hoor kennelijk thuis binnen een bepaalde praktijk. Die praktijk wordt bepaald door een cluster(episteme) van regels en geaccepteerde begrippen (het onbewuste) die historisch gegroeid zijn en dus ook weer kunnen verdwijnen. Het is de mens die verschijnt binnen het episteme van de menswetenschappen, de mens die zichzelf voorstelt als een met rede begaafd autonoom subject. Volgens Foucault berusten de menswetenschappen op een mensopvatting die niet houdbaar is. De bewering dat de mens een recente uitvinding is waarvan wellicht het einde nabij is, slaat dus niet op de mens als een soort ding an sich maar op het verschijnsel mens, het menstype dat sinds de negentiende eeuw object is geworden van de psychologie, sociologie en andere menswetenschappen.

Foucault: “De mens is een ervaringsdier dat zich eindeloos verwikkelt in een proces dat, terwijl het een objectenveld afbakent, tegelijk de mens als subject verplaatst, vervormt en verandert tot een telkens nieuw gestalte.”

In het voetspoor van Nietzsche

Als de archeologie van de menswetenschappen de bodem onder deze wetenschappen afgraaft, stuit ze niet op een vaste grond maar op een set van regels, een episteme, dat volgens Foucault historisch van aard is en dus ooit kan veranderen. Met als gevolg dat ook de mens als object van deze wetenschappen van het toneel verdwijnt.

Maar een bevrijding van dergelijke verworven/opgelegde ideeën en gedragswijzen zal het subject niet terugleiden naar een soort zuivere persoonskern, een ongerepte, eerste natuur die door dergelijke praktijken zou zijn onderdrukt of waarvan deze praktijken hem zouden hebben vervreemd.

Wie of wat ik ben is altijd een functie van een bepaalde sociale praktijk. Er is geen diepere waarheid dan deze. Maar onder al deze vormen ligt niet een waar ‘ik’, een zuiver, ongerept ‘zelf’ verscholen. ‘Ik’ ben hooguit de variabele die door nieuwe praktijken een andere invulling kan krijgen, of in verstarde praktijken zijn vrijheid kan verliezen.

Vrijheid en macht

Wie of wat ik kan worden is overigens niet een zaak van het individu. ‘Het zijn de schema’s die het individu in de cultuur tegenkomt en die door cultuur, de samenleving en de sociale groep waarvan het deel uitmaakt, worden voorgehouden, gesuggereerd en opgelegd.’ Sociale, culturele, wetenschappelijke en andere praktijken zijn dus bepalend voor wie wij zijn. De sociale praktijk gaat vooraf aan de individuele identiteit en dat de antropologie hecht verweven is met de sociale filosofie. Foucault levert een geschiedenis van de macht die een bijdrage aan de filosofische antropologie levert. 

8.12 Gemarkeerde mannen

8.12.1 Waar zijn de vrouwen “…dat de vrouw een mens is”

“Sinds enige tijd is het zo goed als een volksopium geworden om te beweren dat vrouwen en mannen nu gelijk aan het worden zijn.” aldus Luce Irigaray

Filosofinnen

Aangezien cultuur, denken en taal eeuwenlang het exclusieve domein van mannen was, ligt het voor de hand dat de overgeleverde cultuur, het overgeleverde denken en de taal waarmee we vertrouwd zijn daarvan sporen dragen. Sommige radicale stemmen preken van een mannencultuur. Het eerste grote filosofische werk over deze schreefgroei tussen mannen en vrouwen in onze cultuur is aan de hand van Simone de Beauvoir (1908-1986). Als rechtgeaard existentialiste wijst De Beauvoir het bestaan van zoiets als een essentiële vrouwelijke identiteit van de hand. Ook keert zij zich tegen het idee van een zelf in de zin van psychoanalyse. Een identiteit moet je zelf ontwerpen, een voorwaarde daartoe is gelijkheid, en dat missen we in deze samenleving. “Vrouwen zijn niet als vrouw geboren, maar als vrouw gemaakt.” Hebben we door deze mannelijke stempel op de filosofie, de vrouwen buitengesloten? Staat ‘de mens’ in de antropologie voor iets mannelijks of iets onzijdigs? Kunnen we over mens-zijn denken in neutrale sekseonafhankelijke termen?

Aangezien cultuur, denken en taal eeuwenlang het exclusieve domein van mannen was, ligt het voor de hand dat de overgeleverde cultuur, het overgeleverde denken en de taal waarmee we vertrouwd zijn daarvan sporen dragen. Sommige radicale stemmen preken van een mannencultuur. Het eerste grote filosofische werk over deze schreefgroei tussen mannen en vrouwen in onze cultuur is aan de hand van Simone de Beauvoir (1908-1986). Als rechtgeaard existentialiste wijst De Beauvoir het bestaan van zoiets als een essentiële vrouwelijke identiteit van de hand. Ook keert zij zich tegen het idee van een zelf in de zin van psychoanalyse. Een identiteit moet je zelf ontwerpen, een voorwaarde daartoe is gelijkheid, en dat missen we in deze samenleving. “Vrouwen zijn niet als vrouw geboren, maar als vrouw gemaakt.” Hebben we door deze mannelijke stempel op de filosofie, de vrouwen buitengesloten? Staat ‘de mens’ in de antropologie voor iets mannelijks of iets onzijdigs? Kunnen we over mens-zijn denken in neutrale sekseonafhankelijke termen?

8.12.2 Als vrouw geboren, tot niet-man gemaakt

Contra De Beauvoir: gelijkheid versus verschil

Verandering vereist volgens Irigaray een andere aanpak: Streven naar gelijkheid impliceert in feite aanpassing aan een bepaalde norm, wat al gauw betekent: de mannennorm. Irigaray wil niet gelijk zijn aan de man. Het anders-zijn van vrouwen dient vanuit haarzelf en niet vanuit de man te worden gedefinieerd. Het doorbreken van het masculiene perspectief vereist volgens Irigaray cultuurkritiek.

Twee geslachten: een onherleidbaar en onoverbrugbaar verschil

Volgens Irigaray kunnen we niet neutraal over mens-zijn spreken. Dan scheren we mannen en vrouwen over een kam. Het sekseverschil is om te beginnen een lichamelijk verschil. Mijn lichamelijkheid is mede bepalend voor mijn positie in de wereld. en voor zover mijn positie in de wereld bepalend is voor mijn denken, is mijn denken even onoverkomelijk seksegebonden als mijn lichaam. ‘Dat vrouwen mannen kunnen worden’ geeft aan dat die identiteit ook een medium en mogelijkheden behoef om zich te manifesteren. Dat medium is voor Irigaray taal. Als de cultuur, de symbolische orde van de taal, niet de mogelijkheid biedt aan vrouwen om zich als subjecten te definiëren, om een vrouwelijk identiteit te veroveren, ho kunnen vrouwen zich in deze cultuur dan ooit als vrouwelijke subjecten profileren? Het verschil is onoverbrugbaar. De ‘mens bestaat niet, tenzij als miskenning van het verschil. Alleen erkenning van het verschil maakt een verhouding tussen de verschillende geslachten mogelijk. Beide geslachten moeten een verhouding verwerven tot heet eigen lichaam en beide moeten een besef ontwikkelen van de verworteling in de eigen sekse en een identiteit binnen de grenzen die de sekse stelt. Dan kan er een relatie tussen de seksen, d.w.z. gedragen door wederzijds erkenning en respect, tot stand komen. Voorwaarde is dus het respecteren van de begrenzing van de eigen sekse.

Tegen het Essentialisme

Is Irigaray van het essentialisme?  Nee zegt ze, er is niet zoiets als de vrouwelijke essentie net zo min als een mannelijke.

“Geslachtelijke identiteit is niet simpel gegeven met het lichaam, maar moet je verweven. Geslacht is niet iets dat je bent of hebt, maar waar je aan toebehoort: je maakt als individu deel uit van een geseksueerde gemeenschap.” Identiteit is zowel lichamelijk als talig.

“Er is niet één wezenlijke identiteit voor alle vrouwen, of voor iedere individuele vrouw. Het gaat er juist om vrouw of man te wórden, d.w.z. identiteiten te ontwikkelen vanuit onze lichamelijkheid.” Die geseksueerde gemeenschap is allereerst een taalgemeenschap. Deze bepaalt mede wie of wat ik als vrouw kan zin. Vanuit onze lichamelijkheid en binnen de symbolische orde van de taal.

Seksistische taal

Taal is de expressie van een cultuur. Een cultuur die het sekseverschil wegmoffelt zal daarvan in haar talen blijk geven. In Irigaray ’s onderzoek naar talen, bleek dat het vrouwelijke grammaticale geslacht nauwelijks wordt gebruikt als uitdrukking van subjectiviteit en vooral gebruikt wordt als negatief-waarderend. De vrouw is het object en de man het ultieme grammaticale subject.

Strategieën van verandering± naar een geslachtelijke taal

Een werkelijke seksuele bevrijding valt pas te realiseren door een verandering van de taal in de richting van een geslachtelijke taal. Hoe ze deze verandering voorstelt, wordt helaas niet geheel duidelijk. “Rechtvaardigheid in het recht op leven kan niet worden verwerkelijkt zonder een cultuur van het menselijk geslacht als samengesteld uit mannen en vrouwen, en zonder het op  schrift stellen van de rechten en plichten die met hun respectievelijke identiteiten overeenkomen. Vanuit dit oogpunt zijn we nog steeds in de kindertijd van de geschiedenis” Behalve taalvernieuwing is er dus ook herschrijving van wetten nodig.

Van een geslachtelijke natuur naar een geslachtelijke cultuur

De Beauvoir: Je wordt niet als vrouw geboren maar tot vrouw gemaakt.

Irigaray: Je wordt als vrouw geboren en vervolgens tot niet-man gemaakt.

Je moet een vrouw worden. Daartoe is nodig dat het verschil in lichamelijke natuur ook in een cultuur van verschil tot uiting komt, en niet in een ongeslachtelijke (want masculiene, dus eenzijdige) cultuur onzichtbaar wordt. Het komt erop aan voorstellingen te creëren die het mogelijk maken ‘van de natuur naar de geest te gaan, en niet op te houden natuur te zijn.’ Er moet, kortom, een cultuur worden gecreëerd die talen, beelden, metaforen en wetten kent waarin vrouwen hun natuur kunnen terugvinden.

REACTIES

F.

F.

Bar slecht verhaal, over mens-zijn. Schools, en vooral onaantrekkelijk. Hier krijgt de scholier vooral tegenzin van. Bovendien bevat het spel- en stijlfouten! Ik geef er een 5 voor (voor de moeite die ervoor gedaan is). Laat mij dat toch doen!

6 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.