Hoofdstuk 3, Wat is kennis?

Beoordeling 8.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 2936 woorden
  • 7 juni 2006
  • 45 keer beoordeeld
Cijfer 8.1
45 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Paragraaf 1: soorten kennis Ervaringskennis
Empirische kennis is ervaringskennis. Empirische kennis doe je op door (zintuiglijke) ervaringen. Empirische kennis wordt ook wel aangeduid met de Latijnse term a posteriori. ‘A posteriori’ betekend: achteraf, achterna, later. Empirische kennis verwerf je dus na een zintuiglijke ervaring. Bij empirische kennis gaan we uit van bepaalde ervaringen om tot meer algemene kennis te komen: inductie. Een reeks dezelfde ervaringen kan leiden tot een universele uitspraak. Universele kennis bezit algemene waarheid of geldigheid. Omdat een universele uitspraak als ‘elke zwaan is zwart’ nooit uit een eindig aantal particuliere uitspraken (deze zwaan is zwart, die zwaan is zwart) afgeleid kan worden, hebben we nooit zekerheid: inductieprobleem. Verstandskennis
Logische kennis, of verstandskennis, verwerven we zonder bemiddeling van onze zintuigen. Logische kennis wordt verkregen door goed na te denken en zuiver te redeneren. De logica is een formele wetenschap, omdat de juistheid van haar beweringen niet wordt bepaald door de inhoud, maar door de vorm van de redenering. Logische kennis wordt afgeleid uit bepaalde vooronderstellingen en kan door zuiver redeneren bewezen worden. Logische kennis wordt ook wel aangeduid met de Latijnse term a priori. ‘A priori’ betekend: vooraf, van tevoren, bij voorbaat. Kennis die a priori is gaat de ervaring vooraf. Intuïtieve kennis is kennis waarover we zonder bemiddeling van de zintuigen of het verstand beschikken. Logica: syllogistiek en propositielogica

Het oudste logische systeem is de syllogistiek. Een syllogisme is een redenering die gevormd wordt door twee premissen, vooronderstellingen, en een conclusie: Geen enkel mens is een perfect wezen
Alle scholieren zijn mensen
Geen enkele scholier is een perfect wezen
Een zin in een logische redenering wordt een propositie genoemd. Er zijn vier propositievormen: * a alle A zijn B (zie boven) * e geen enkele A is een B * i sommige A zijn B (of: er is tenminste één A die B is; voorbeeld: Sommige mensen zijn
idealisten) * o sommige A zijn geen B (of: er is tenminste één A die geen B is; voorbeeld: Sommige mensen zijn geen materialisten) Voor de variabelen worden de symbolen ‘S’ (subject), ‘M’ (middenterm) en ‘P’ (predikaat) gebruikt. De middenterm is de variabele die in beide premissen voorkomt (hier: mens) MeP
SaM
SeP
In de propositielogica (of volzinslogica) worden de relaties tussen zinnen bestudeert, zonder rekening te houden met de interne structuur van elke zin. Met behulp van logische operatoren (of: voegwoorden) een nieuwe samengestelde zin geconstrueerd uit andere enkelvoudige zinnen. Er wordt aan elke zin een waarheidswaarde toegekend: waar of onwaar. De waarheidswaarde van een samengestelde zin is afhankelijk van de waarheidswaarde van de enkelvoudige zinnen waar de samengestelde zin uit bestaat. p, q, r, s enz. zijn de symbolen waarmee enkelvoudige zinnen worden weergegeven. ^ is het symbool voor ‘en’ ˇ is het symbool voor ‘of’ is het symbool voor ‘niet’ In een waarheidstafel kunnen de waarheidwaarden van ‘p ^ q’ en ‘p ˇ q’ als volgt worden weergegeven: p q p ^ q p ˇ q
waar waar waar waar

waar onwaar onwaar waar
onwaar waar onwaar waar
onwaar onwaar onwaar onwaar
Voorwaarden voor kennis
Tijd is een begrip wat aan al onze zintuiglijke ervaring voorafgaat. Om iets bewust te kunnen waarnemen, moet het een minimale tijd in ons gezichtveld aanwezig zijn. Je zou niet iets kunnen waarnemen, zonder een aan die waarneming voorafgaand besef van de ruimte waarin het zich bevindt. Ons besef van tijd en ruimte hebben we niet op empirische wijze opgedaan: we hebben het niet afgeleid uit zintuiglijke ervaring, want zonder dat besef zouden we helemaal geen zintuiglijke ervaringen kunnen hebben. We zien bepaalde voorwerpen in de ruimte, maar de ruimte zelf nemen we niet waar. Ook tijd nemen we nooit waar, maar wel hoe lang iets duurt. Ons besef van tijd en ruimte is een noodzakelijke voorwaarde om zintuiglijke ervaringen te hebben en dus om empirische kennis op te doen. Het is een aangeboren besef. Aangeboren is ook een derde soort kennis: intuïtieve kennis. Intuïtieve kennis staat tegenover kennis die op rationele wijze verkregen is. Plato’s idealisme
Plato was van mening dat alle kennis een soort herinnering is. Al onze kennis is afkomstig uit een voeger bestaan, sluimert als herinnering in de ziel en wordt wakker geroepen door een concrete waarneming. De waarneming herinnert ze ziel aan de zogenaamde Ideeën, die hij waarnam voordat hij in dit leven aan een lichaam gebonden werd. De Ideeën vormen de ware werkelijkheid, waarvan de wereld waarin wij leven slecht kopieën bevat. Volgens Plato is dat wat wij doorgaans beschouwen als de werkelijkheid slechts een zwakke afschaduwing van de échte werkelijkheid is: de wereld van de Ideeën. Deze ideeën bevinden zich in Plato’s hemel of Ideeënrijk: een transcendente werkelijkheid waar geen tijd of ruimte bestaat. In zijn vergelijking van de grot (blz. 9/10 hoofdboek) brengt Plato een bepaalde visie op de werkelijkheid naar voren: idealisme. Kenmerkend voor Plato’s idealisme is dat de abstracte wereld van de Ideeën meer realiteit bezit dan de materiële wereld van de tastbare dingen. Plato’s visie op de werkelijkheid brengt hem ertoe onderscheid te maken tussen kennis (epistèmè) en mening of opinie (doxa) ‘Doxa’ betreft de zintuiglijk waarneembare wereld, die veranderlijk en bedrieglijk is, kennis daarover is niet zeker. ‘Epistèmè’ kunnen we slechts hebben van iets wat bestaat en onveranderlijk is. Aristoteles’ ervaring
Aristoteles geloofde niet in de Ideeënwereld van Plato. Volgens Aristoteles was de enige weg naar kennis de empirische weg, oftewel: de zintuigen. Vanuit de empirische waarnemingen die we doen, kunnen we tot algemene conclusies komen: inductie. Conclusies die via inductieve weg zijn verkregen, zijn nooit helemaal zeker, omdat deze conclusies getrokken worden uit een per definitie beperkt aantalen waarnemingen; het is onmogelijk om alle gevallen in ogenschouw te nemen. Aristoteles legde veel nadruk op de manier waarop wij met de door waarneming verkregen informatie omgaan. De redeneringen die wij opzetten om onze waarnemingen te verklaren, dienen volstrekt waterdicht te zijn. Hij ontwikkelde daartoe een logisch systeem dat de juistheid van redeneringen moest waarborgen: de syllogistiek. Paragraaf 2: betrouwbaarheid van kennis The view from nowhere
Wanneer je kennis verwerft, doe je dat altijd vanuit een bepaald perspectief. Naarmate je een onderwerp vanuit meer perspectieven bekijkt, zal je kennis van dat onderwerp toenemen. Kennis is pas volledig wanneer je je onderwerp vanuit zoveel mogelijk perspectieven bekeken hebt. Hoe meer verschillende perspectieven je kunt innemen ten opzichte van een onderwerp, hoe vollediger je kennis van dat onderwerp wordt. Hoe meer perspectieven, hoe groter de objectiviteit die je bereikt. Het ideale geval van absolute objectiviteit is onbereikbaar, omdat de mens zich nooit volledig los kan maken van de plek die hij inneemt, de tijd waarin hij leeft of het soort persoon dat hij is. Een ‘view from nowhere’ is voor ons mensen onbereikbaar. Die is voorbehouden aan God. Hersenen op sterk water
Het streven naar een zo groot mogelijke objectiviteit heeft alleen zin wanneer je gelooft dat er iets buiten je eigen geest bestaat. Want als er geen werkelijkheid buiten en onafhankelijk van jouw gedachten zou bestaan, zou dat betekenen dat jouw gedachten de hele werkelijkheid zijn. De wereld zou niet groter zijn dan je hoofd. Het zou in dat geval weinig zin hebben te streven naar een zo onafhankelijk mogelijk perspectief op de dingen. In het leven van alledag gaat iedereen er vanuit dat er een werkelijkheid onafhankelijk van onze gedachten bestaat: realisme. We kunnen niet uitsluiten dar er buiten onze eigen geest helemaal niets bestaat: het is in principe mogelijk dat wij alleen maar dénken dat de wereld buiten ons echt bestaat. In dat geval zou er geen objectiviteit mogelijk zijn. Al onze kennis zou dan volledig subjectief zijn. Wetenschappelijke overeenstemming

In de wetenschap houdt men het midden tussen de twee extremen van volledig objectiviteit en volledige subjectiviteit. De middenweg die wetenschappers kiezen, heet intersubjectiviteit: Kennis is betrouwbaar, wanneer iemand anders in dezelfde omstandigheden dezelfde kennis opdoet. Kennis is betrouwbaar wanneer het experiment herhaalbaar is. Descartes: zekere kennis
Net als de meeste filosofen die aan het begin van de Verlichting stonden was ook Descartes een rationalist: zij geloofden dat alleen de rede en niet de zintuigen betrouwbare kennis kon opleveren. Descartes zocht een helder een inzichtelijk grondbeginsel voor de menselijke kennis, waarmee iedereen zou moeten kunnen instemmen. Om dat grondbeginsel te vinden, begon hij met alle kennis die niet op het eerste gezicht zeker en begrijpelijk is, weg te strepen. Dit was alle kennis waaraan we op de één of andere manier kunnen twijfelen. Descartes’ twijfel ging erg ver. Hij meende dat onze zintuigen niet te vertrouwen zijn. Descartes vroeg zich af of er eigenlijk wel een onderscheid gemaakt kan worden tussen dromen en waken. Hij kon geen onbetwijfelbaar onderscheid vinden en concludeerde dat onze zintuigen ons behoorlijk kunnen bedriegen. Er bleef uiteindelijk maar één ding over nadat hij alles had ‘weg’ getwijfeld: aan het feit dat hij twijfelde kon hij niet twijfelen. Twijfelen betekent denken en denken kun je alleen als je bestaat. Cogito, ergo sum: ik denk, dus ik besta. Met ‘ik’ bedoelde hij zijn geest, want denken is een geestelijke activiteit. Voor Descartes was het onderscheid tussen lichaam en geest absoluut. Dit onderscheid riep de vraag op naar de wisselwerking tussen beide substanties. Locke en Hume: leve de empirie! John Locke
John Locke was degene die de aanzet gaf tot het empirisme en is daarmee ‘de vader van het empirisme’. Zijn belangrijkste werk werd in 1690 gepubliceerd en heet Essay concerning Human Understanding. In dit boek geeft Locke een analyse van de wijze waarop het menselijk verstand functioneert. Volgens Locke doen wij al onze kennis op via de waarneming. Wij worden geboren als een onbeschreven blad, Tabula Rasa, en beginnen het proces van kennisverwerving met de eerste indrukken die wij als baby opdoen. Er zijn twee soorten indrukken volgens Locke: * indrukken die door ons eigen innerlijk worden voortgebracht, zoals herinneringen. * indrukken die teweeg worden gebracht door de buitenwereld. Deze indrukken vormen in het verstand enkelvoudige ideeën, bijvoorbeeld vorm, uitgebreidheid, en beweging. De enkelvoudige ideeën kunnen met elkaar gecombineerd worden tot meervoudige ideeën, bijvoorbeeld tijd, ruimte, oorzaak en gevolg. Meervoudige ideeën berusten niet op waarneming, maar zijn door combinatie van enkelvoudige ideeën in het verstand ontstaan. David Hume
David Hume onderzocht net als Locke de wijze waarop ons verstand functioneert. Net als Locke stelt Hume dat zintuiglijke indrukken de basis vormen van onze kennis. Kennis die niet is terug te voeren tot de primaire indrukken van gehoord, gezicht, reuk, smaak en tastzin, kan niet op waarheid berusten. Hume stuitte op twee begrippen die voor ons vanzelfsprekend zijn, maar die bij nader inzien geenszins bewezen kunnen worden: * het substantiebegrip: Hume vindt dat uit de zintuiglijke indrukken die wij opdoen, wij niet mogen
afleiden dat er aan die indrukken een of andere substantie ten grondslag ligt. * het causaliteitsprincipe: Hume stelt dat wij nooit meer waarnemen dan een opeenvolging van een
aantal gebeurtenissen. De verbinding tussen twee gebeurtenissen, als zou de ene de oorzaak zijn
van de andere, is een verbinding die wij met ons verstand leggen, maar die nooit iemand werkelijk
gezíen heeft. We nemen geen oorzaken een gevolgen waar. Hume vond dat men in plaats van het over absolute, wetmatige zekerheden te hebben, beter kon spreken van waarschijnlijkheden. De basis van alles
Wij maken een onderscheid tussen schijn en werkelijkheid en tussen feit en fictie. Behalve over het onderscheid tussen feit en fictie, dwz: welke dingen nu echt bestaan, houden filosofen zich ook bezig met de vraag welke dingen nu echt bestaan. Ze spreken dan over entiteiten en substantie. Onder substantie wordt verstaan: iets wat op zichzelf kan bestaan. Een substantie is iets wat niet van iets anders afhankelijk is om te kunnen bestaan. Kenmerkend voor een algemeen begrip is dat het abstract is: je kunt het niet aanraken. Je kunt het wel terugvinden in concrete, aanwijsbare dingen. Daarin worden de algemene begrippen belichaamd of vertegenwoordigd. In alle verschillende concrete mensen die we kennen, wordt het begrip de mens belichaamd. Als algemene begrippen niet werkelijk bestaan maar voortbrengselen zijn van de menselijke geest, dan noemen we deze begrippen conceptueel. Een concept is een soort ‘geestelijk plaatje’, dat mensen in hun hoofd vormen op grond van hun ervaringen met de empirische werkelijkheid, dat wil zeggen: hun ervaringen met concrete, tastbare dingen in de werkelijkheid. Kant: grenzen aan onze kennis
Op 57-jarige leeftijd schreef Immanuel Kant Kritik der reinen Verunft, hierin onderzoekt hij de voorwaarden en grenzen van het menselijk verstand. Hij is het met Locke en Hume eens dat kennis voor een belangrijk deel berust op zintuiglijke ervaringen. Maar hij is het niet eens met Humes afwijzing van het substantiebegrip en causaliteitsprincipe. Kant is ervan overtuigd dat wij wel degelijk kennis bezitten over substanties en oorzaak-gevolgrelaties. Deze kennis is niet afkomstig uit de ervaring, maar uit het verstand. De manier waarop wij de wereld waarnemen, wordt volgens Kant gestructureerd door ons verstand. Dat betekent dat onze waarneming geen directe afspiegeling van de werkelijkheid is, zoals Locke en Hume dachten, maar bepaald wordt door de manier waarop ons verstand de zintuiglijke indrukken verwerkt en interpreteert. Ruimte en tijd vormen het model waarin ons verstand onze zintuiglijke indrukken giet. Daarna wordt het beeld dat wij van de werkelijkheid hebben nog verder bewerkt door de 12 categorieën. Substantie en causaliteit zijn twee categorieën. Kant zegt dat wij geen kennis hebben van de dingen an sich, wij hebben slechts kennis van de werkelijkheid zoals zij aan ons verschijnt. Volgens Kant is menselijke kennis principieel subjectief.
Paragraaf 3: kennis en geloof Religieus geloof
Er is niet alleen een taalkundig verschil tussen ‘weten’ en ‘geloven’. Wanneer we ‘geloven’ opvatten als religieus geloven treedt er een fundamenteler verschil met ‘weten’ aan de slag. Filosofisch gezien is kennis van God twijfelachtig. Kennis kan gebaseerd zijn op zintuiglijke waarneming. Maar langs deze weg kunnen we het bestaan van God niet aannemelijk maken. Via onze zintuigen kunnen we God niet waarnemen, want Hij vertoont zich niet aan ons. Het bestaan van God bewijzen door middel van logische argumenten brengt ons eveneens in problemen. Een levenshouding
Het geloof in God is in de eerste plaats een levenshouding en geen wetenschappelijk verantwoorde kennis. De onmogelijkheid om het bestaan van God te bewijzen, is alleen een probleem wanneer je de zaak vanuit een intellectueel perspectief beschouwt. Vanuit een spiritueel perspectief is de vraag naar het bestaan van God veel minder problematisch of zelfs ronduit zinloos. Wat is waarheid? Waarheid wordt opgevat als een eigenschap van zinnen of uitspraken. Een belangrijk kenmerk van betrouwbare kennis is dat deze kennis waar is. Sommige filosofen zijn van mening dat de waarheid van een zin gezocht moet worden in de overeenstemming of correspondentie tussen wat in die zin gezegd wordt en wat in de werkelijkheid het geval is: correspondentietheorie. Volgens de correspondentietheorie corresponderen ware zinnen met feiten: bepaalde standen van zaken in de werkelijkheid. De vooronderstelling van deze theorie is dat er onafhankelijk van onze gedachten een werkelijkheid bestaat. Een probleem voor de correspondentietheorie zijn onware zinnen. Als ware zinnen corresponderen met feiten, waar corresponderen onware zinnen dan mee? Volgens tegenstanders van de correspondentietheorie is het niet mogelijk om na te gaan of zinnen met de werkelijkheid of de feiten corresponderen. Over de ‘echte’ werkelijkheid weten we namelijk niets; we kennen de werkelijkheid alleen zoals die zich via onze zintuigen aan ons voordoet. Volgens deze filosofen is een zin waar als hij logisch samenhangt met een systeem van andere zinnen. Elke zin is in deze opvatting een lid van een verzameling zinnen die via logische regels met elkaar samenhangen: coherentietheorie. Volgens de coherentietheorie controleer je de waarheid van een zin door de samenhang te toetsen. Je zou kunnen zeggen dat de correspondentietheorie vooral de waarheid van a posteriori-zinnen beschrijft en de coherentietheorie de waarheid van a priori-zinnen. Volgens filosofen die de pragmatische theorie aanhangen kunnen zinnen de dingen nooit beschrijven zoals ze werkelijk zijn. Het enige waar we op kunnen hopen, is dat onze zinnen van nut zijn voor het bereiken van bepaalde doelen. Volgens de pragmatische theorie is een zin waar als alle betrokkenen het erover eens zijn wat met die ware zin bedoeld wordt. Volgens de aanhangers van deze waarheidsopvatting is een ware zin niet zozeer een juiste beschrijving van de werkelijkheid, maar een middel, een instrument, waar we mee moeten kunnen werken. Spinoza: inzicht in noodzaak
Spinoza’s onorthodoxe opvattingen over het geloof zorgden voor veel ophef. Voor Spinoza bestond er geen persoonlijke God, die vanuit de hemel het doen en laten van de mensen gadeslaat en bestuurt. Zo’n God is slechts een verzinsel. Wat Spinoza ‘God’ noemt, is het eeuwige, onveranderlijke beginsel dat aan alles wat bestaat ten grondslag ligt. Hij noemt dit beginsel ook wel ‘natuur’ of ‘substantie’. Spinoza was net als Descartes een rationalist: alleen de rede levert betrouwbare kennis op. In Spinoza’s ogen moet de rede leiding geven aan de hartstochten. Onze onmiddellijke verlangens en wensen moeten door ons verstand, dat de toekomst op langere termijn kan overzien, in goede banen leiden. Spinoza verschilt op één belangrijk punt met Descartes van mening. Descartes beweert dat er twee substanties zijn: lichaam en geest. Volgens Spinoza is er maar één substantie: God, en zijn lichaam en feest twee verschillende verschijningsvormen van deze ene substantie. Kennis is voor Spinoza het inzicht dat de dingen noodzakelijkerwijs zijn zoals ze zijn. Dit inzicht beschouwt hij als intuïtieve kennis. Wanneer een mens werkelijk begrijpt hoe de natuur in elkaar zit en inziet dat zij noodzakelijkerwijs is zoals zij is, kan hij volgens Spinoza niet anders dan liefde voelen voor de natuur, die eigenlijk God is. Paragraaf 4: kennis in een kader Samenvatting van de drie voorgaande paragrafen. Kennis is het product van een sociale activiteit: door mensen, voor mensen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.