Passive
bestaat uit to be + voltooid deelwoord
to be= worden
vb. ‘door mijn moeder’ dan lijdende vorm!
Lijdende vorm in de vormen:
OTT het hemd wordt gewassen The shirt is washed
OVT werd was
VTT is (geworden) has been
VVT was (geworden) had been
OTTT zal worden will be
Relative Pronouns
Het betrekkelijk voornaamwoord kan betrekking hebben op een voorafgaande zelfstandig naamwoord of een voorafgaand zinsdeel.
Who heeft betrekking op personen.
(vb. Dit is het meisje dat mij hielp – This is the girl who helped me)
Whose heeft betrekking op personen of dingen en geeft bezit aan.
(vb. De man wiens auto was gestolen… - The man whose car had been stolen…)
Which heeft betrekking op dieren of dingen of een zinsdeel
(vb. Dit is onze hond, die nu 8 jaar is – This is our dog, which is now 8 years old)
That mag who of which vervangen, niet verplicht. That alleen als er geen komma voor staat.
(vb. ik houd niet van mensen die niet kunnen luisteren – I don’t like people that/ who can’t listen, je weet anders niet welke mensen)
Where alleen wanneer er echt naar een plaats verwezen wordt.
(vb. Hij vertelde me waar hij geboren is – He told me where he was born)
Who/ which/ that laat je emestal weg als een ander woord het onderwerp van de bijzin is.
(vb. Is jouw oom Terence de man die ik zo knap vond? daarbij weglaten)
Voorzetsel + who(m)/which voor woorden zoals waarmee/ met wie, waarover/ over wie, waarop/ op wie, enzovoorts. Als het voorzetsel achteraan in de (bij)zin staat, wordt that gebruikt of wordt helemaal geen betrekkelijk voornaamwoord gebruikt. (zie voor voorbeelden blz 182.)
Genitive
’S bij personen die bezit aanduiden.
(vb. De fiets van de jongen – The boy’s bike)
/’/ bij personen die iets aanduiden met een meervouds-s erin.
(vb. De fietsen van de jongens – The boys’ bikes)
Of bij zaken die iets aangeven.
(vb. De remmen van de fiets – The brakes of the bike)
’S bij namen, tijd en afstand en plaats.
(vb. James’s girlfriend, an hour’s walk from here and at the baker’s)
Of bij hoeveelheden en aardrijkskundige namen.
(vb. a cup of coffee and the city of Venlo)
Indefinite pronouns
Some gebruik je bij:
- bevestigende zinnen
- vragende zin met een verwacht antwoord
- een of andere
- met een getal: ongeveer, zo’n
Any gebruik je bij:
- elke (wie/ welke/ wat dan ook)
- bijna + niets/ niemand/ nergens =hardly anything/ anyone/ anywhere
Both= beide
Both and= zowel… als
Either= een en de andere/ een of de andere
Either… or…= óf… óf…
Neither= geen van beide
Neither… nor= noch… noch
Each= afzonderlijk persoon of ding
- each other= elkaar
- each= per stuk
Every= mensen, dingen samen, groep
No= voor een zelfstandig naamwoord
None= als het alleen staat of gevolgd wordt door ‘of’
Direct – Indirect speech
Bij de indirecte rede gebruik je de verleden tijd van het werkwoord bij de directe rede.
OTT > OVT
(vb. is-was/are-were, do-did, must-had, will-would)
VTT > VVT have + voltooid deelwoord > had + voltooid deelwoord
(vb. have been-had been, has done-had done)
Hoofdstuk 3, grammatica
6.9
ADVERTENTIE
Hoeveel jonge meiden en vrouwen krijgen per dag trombose door de anticonceptiepil?
Wil je meer informatie over Trombose? Lees het hier!
REACTIES
1 seconde geleden