Engels H1
Lesson 1
Engels
Nederlands
1
to step out of
ergens uit stappen
2
wet
nat
3
to swim / swam / swum
zwemmen / zwom / gezwommen
4
pool
zwembad
5
to wake up / woke / woken
wakker maken / maakte / gemaakt
6
energetic
energiek, vol energie
7
exercise
lichaamsbeweging
8
break
pauze
9
unbelievable
ongelofelijk
10
sheet
laken
11
shock
schok
12
road accident
verkeersongeluk
13
far
veel
14
to hit / hit / hit
raken / raakte(n) / geraakt
15
awful
verschrikkelijk
16
crash
botsing
17
injured
gewond
18
to run into / ran / run
tegenaan botsen, aanrijden
19
to knock
stoten
20
damage
schade, letsel
21
mountain bike
mountainbike
22
hurt
gewond
23
to repeat
herhalen
24
information
informatie
25
detail
detail
26
nightmare
nachtmerrie
27
to take place / took / taken
plaatsvinden / vond plaats / plaatsgevonden
28
to cycle
fietsen
29
off road
off road
30
bone
bot
31
conscious
bij bewustzijn
32
to live
leven
33
to die
sterven, doodgaan
34
refreshing
verfrissend
35
to dash
zich haasten
36
to tremble
beven
37
to skid
slippen
38
to head back
teruggaan
39
stretch of road
stuk weg
Lesson 2
Engels
Nederlands
1
motorist
automobilist
2
to accuse of
beschuldigen van
3
to shock
laten schrikken, schokken
4
country road
landweg
5
to return
teruggaan
6
pavement
stoep
7
cycle lane
fietspad
8
bend
bocht
9
oil
olie
10
to drive / drove / driven
rijden, besturen / reed / gereden
11
ditch
sloot, greppel
12
builder
bouwvakker
13
unhurt
ongedeerd
14
ambulance
ambulance, ziekenwagen
15
to rush
snel brengen, met spoed brengen
16
Accident and Emergency Unit
afdeling spoedeisende hulp
17
Royal
koninklijk
18
spokesperson
woordvoerder
19
to break / broke / broken
breken / brak / gebroken
20
injury
verwonding
21
general
algemeen, gewoon
22
ward
afdeling
23
serious
ernstig
24
pub
café
25
officer
politieagent
26
drunk
dronken
27
therefore
dus, daarom
28
illegal
illegaal
29
as
terwijl
30
condition
toestand
31
alcohol
alcohol
32
acceptable
acceptabel, aanvaardbaar
33
to improve
verbeteren
34
situation
situatie
35
infirmary
ziekenhuis
36
breath test
ademtest
Lesson 3
Engels
Nederlands
1
doctor
dokter
2
floor
verdieping, etage
3
down
aan het eind van, verderop in
4
corridor
gang
5
to smell / smelt / smelt
ruiken / rook / geroken
6
to rub
inwrijven
7
sterilizing stuff
ontsmettingsspul
8
nurse
verpleger, verpleegster
9
worried
bezorgd, ongerust
10
to hug
knuffelen
11
bruise
kneuzing
12
cast
gips
13
cast
gipsverband
14
cartoon
cartoon, spotprent
15
reading
iets om te lezen
16
mountain biking
mountainbiken
17
mags
tijdschriften
18
lucky one
geluksvogel
19
to be into / was, were / been
erg mee bezig zijn
20
extreme sports
extreme sporten
21
crash
ongeluk
22
physiotherapy
fysiotherapie
23
operation
operatie
24
X-ray
röntgenfoto
25
consultant
behandelend arts
26
optimistic
optimistisch
27
encouraging
bemoedigend
28
scary
eng
29
wheelchair
rolstoel
30
a while
een poosje
31
to mend
herstellen
32
to cheer up
opbeuren, opvrolijken
33
packet
pakje
34
artistic
artistiek
35
genius
genie, genialiteit
36
yours truly
ondergetekende
37
toe
teen
38
germ
ziektekiem, bacil
39
to be a write-off
afgeschreven zijn
Grammatica
Present simple (tegenwoordige tijd) çè present continuous
- Je gebruikt de present simple als iets vaak, regelmatig, altijd gebeurt. Meestal staat er een woord als always, usually, often in de zin.
- Je gebruikt de present continuous wanneer iets nu bezig of aan de gang is. Vaak staat er een woord als now of at the moment in de zin.
Past simple (verleden tijd)
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden