Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Verdienen en uitgeven (H1 t/m H5)

Beoordeling 7.1
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • 5e klas havo | 1081 woorden
  • 8 januari 2012
  • 191 keer beoordeeld
Cijfer 7.1
191 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 1
Hoogconjunctuur: Goede tijden in de economie. Bestedingen en productie groeien relatief sterk.
Laagconjunctuur: Slechte tijden in de economie. Bestedingen en productie groeien relatief zwak of er is krimp.

Hoofdstuk 2
Toegevoegde waarde/Productiewaarde:
De waarde die wordt toegevoegd naar mate het proces vordert.
Berekening: Omzet - inkoopwaarde van de omzet (ingekochte grondstoffen en hulpstoffen).
Primair inkomen: Inkomen dat verdiend wordt door deelname aan het productieproces.

Overdrachtsinkomen: Uitkeringen die betaald worden uit de belastingen en sociale premies van het primair inkomen. Ontvangen zonder dat er een tegenprestatie tegenover staat, er wordt geen bijdrage geleverd aan de productie.
Secundaire inkomen/Besteedbaar inkomen: Primaire inkomen - inkomstenbelasting en sociale premies + sociale uitkeringen en subsidies/toeslagen.
Microniveau: Het niveau van het individuele bedrijf.
Macroniveau: Alle bedrijven in één land.
Bedrijfskolom: De weg die een product aflegt van oer- tot eindproduct.
Bedrijfstak: Bedrijven die dezelfde soort productie verrichten.
Bruto binnenlands product: De toegevoegde waarde van commerciële en niet commerciële bedrijven in een land bij elkaar opgeteld. De productiewaarde van niet commerciële bedrijven is het bedrag dat aan loon of salaris wordt betaald.
Bruto binnenlands product (BBP) = Bruto binnenlands inkomen = Bruto nationaal product (BNP) = Nationaal inkomen.
Nominaal inkomen: Inkomen gemeten in geld.

Reëel inkomen: Inkomen gemeten in goederen.
Formule om de verandering van het reële inkomen te berekenen:
RIC (indexcijfer reëel inkomen) =
NIC (indexcijfer nominaal inkomen)
------------------------------------------------ x100
PIC (prijsindexcijfer)
Welvaart: De mate waarin mensen in hun behoeften kunnen voorzien. Meten door de welvaart gelijk te stellen aan het inkomen.
Berekening welvaart van een land door middel van het reëel bruto binnenlands product per inwoner.
Nadelen aan deze berekening zijn:
- Gemiddeld reëel inkomen zegt weinig over de verdeling van het inkomen in een land.
- Bij het berekenen van het inkomen worden zaken niet meegeteld die de welvaart verhogen (zwart werk en vrijwilligerswerk).
- Bij het berekenen worden sommige vormen van productie wel meegeteld bij het inkomen, maar de negatieve externe effecten (die de welvaart verminderen) worden er niet van afgetrokken.

- Er wordt geen rekening gehouden met de uitputting van natuurlijke hulpbronnen.
Informele circuit/Informele economie: Ongeregistreerde productie.
Formele circuit/Formele economie: Geregistreerde productie.
Duurzame ontwikkeling: Een economische ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder de welvaart van de komende generaties aan te tasten.
Categoriale inkomensverdeling: De verdeling van het inkomen over de verschillende productiefactoren. Hoe hoger de beloning voor arbeid, hoe lager de beloning voor de overige productiefactoren.
De loonquote geeft informatie over de verdeling van de productiewaarde over arbeid en kapitaal.
Berekening loonquote (LQ):
loon
LQ= ------------------------------- x100
binnenlands inkomen
huur, pacht, rente en winst
Inkomensquote (OIQ)=------------------------------------- x100 = 100% - LQ

binnenlands inkomen
Lonen matigen: De lonen stijgen minder dan op basis van inflatie en arbeidsproductiviteit mogelijk is.

Hoofdstuk 3
Resultatenrekening
: Hierop staan alle opbrengsten en kosten over een bepaalde periode. Een resultatenrekening heeft als doel de winst of verlies te berekenen.
Productie = Inkomen
Economische kringloop: Een kringloop van productie die tot inkomen leidt waarna die inkomens weer worden gebruikt om producten van de bedrijven te kopen.
Vervangingsinvesteringen: Dit is het achtergehouden geld afschrijvingen. Kapitaal goederen moeten op een bepaald moment vervangen worden omdat ze versleten zijn. Het bestaat uit het vaste activa (kapitaalgoederen die meerdere jaren meegaan).
Uitbreidingsinvesteringen: Investeringen in vaste activa, hierdoor kan een bedrijf meer gaan produceren.

Investeringen in voorraden: Als gezinnen hun consumptie uitstellen, dan worden de overtollige producten tijdelijk opgeslagen in de voorraad. Als gezinnen later weer gaan consumeren, dan kunnen bedrijven producten van de voorraad verkopen.
Bruto investeringen: Vervangingsinvesteringen, uitbreidingsinvesteringen en investeringen in voorraden samen.
Netto investeringen: Investeringen in vaste kapitaalgoederen (vervangingsinvesteringen en uitbreidingsinvesteringen).
Conjunctuurbeweging: Het groeien en krimpen van de kringloop.
W: bruto binnenlands product.
Y: binnenlands inkomen.
C: consumptie.
S: besparingen.
I: netto investeringen.
O: overheidsbestedingen.
E: export.
M: import.
B: belastingen.
W/Y = C + I
S = I
Y = C + B + S
Y = C + I = O + E - M
(S - I ) = (O - B)+ (E - M)
Netto binnenlands product = bruto binnenlands product - afschrijvingen.
Staat van middelen en bestedingen = Nationale rekeningen.

Hoofdstuk 4
Hoogte van BBP
: Productiecapaciteit (wat er maximaal geproduceerd kan worden) en de bestedingen
.
Aanbodkant/Structurele kant
: Wat er geproduceerd wordt.
Trendmatige groei/Trend: De gemiddelde groei van de productie over een langere periode.
Productiefactoren:Kapitaal
Arbeid
Natuur
Ondernemerschap
Factoren die de arbeidsproductiviteit bepalen:
- scholing
- efficiëntie van de organisatie
- arbeidsmentaliteit
- aanbod van arbeid (omvang en samenstelling van de bevolking, participatiegraad en de wetgeving)
Innovaties: Nieuwe, betere productieprocessen.
Productiecapaciteit wordt bepaald door de hoeveelheid en kwaliteit van de productiefactoren.
Convergentie: Als het inkomen per hoofd van de bevolking tussen rijke en arme landen naar elkaar toegroeit.
Divergentie: De inkomenskloof tussen rijke en arme landen worden groter.

Berekening inkomensratio: inkomen per inwoner in een bepaald land: inkomen per inwoner in een basisland
Bij de inkomensratio wordt er geen rekening gehouden met de bevolkingsaantallen en de inkomensverschillen.
EEG: Europese Economische Gemeenschap

Hoofdstuk 5
Conjunctuurbeweging/Conjunctuur: Het patroon van het stijgen en dalen van de bestedingen en van het nationaal inkomen.
Recessie: Afnemende groei van het nationaal inkomen beneden de trendmatige groei.
Depressie/Krimp: De groei is negatief.
Onderbesteding: De productie is onderbezet, en daardoor ontstaat er conjuncturele werkloosheid.
Overbesteding: Bestedingen zijn zo hoog dat de grenzen van de productiecapaciteit bereikt worden. Gevolg: Inflatie en een krappe arbeidsmarkt.
Individuele vraag- en aanbodfunctie: Vraag- en aanbodfunctie van één consument en één producent.
Collectieve vraag- en aanbodfunctie: Vraag- en aanbodfunctie voor één producent.

Geaggregeerde vraag curve: De totale hoeveelheid goederen en diensten die consumenten, producenten en overheid willen kopen.
Geaggregeerde aanbod curve: De totale hoeveelheid goederen en diensten in een land die bedrijven willen produceren en verkopen.
Bij de geaggregeerde vraag en aanbod curve teken je op de horizontale as het reële bbp (de totale productie van alle goederen en diensten) en op de verticale as de prijspeil.
Rigide/Star: Ze veranderen moeilijk. Niet flexibel.
Prijsrigiditeit/Prijsstarheid: De prijzen blijven vrijwel hetzelfde.
Anticyclisch conjunctuurbeleid: Overheidsbeleid dat tegen de conjunctuurgolf ingaat en zo probeert de conjunctuur te dempen.
Procyclisch conjunctuurbeleid: Overheidsbeleid dat de cyclus versterkt.
Ingebouwde stabilisatoren:
- sociale uitkeringen (zorgen ervoor dat mensen die in een periode van laagconjunctuur hun baan kwijtraken, toch hun bestedingen op peil kunnen houden).
- progressieve belastingen (je betaald procentueel meer belasting naar mate je inkomen stijgt).

Maatschappelijk geldhoeveelheid (M): De hoeveelheid geld in handen van het publiek.
V: Omloopsnelheid van het geld.
P: Prijspeil
Y: Reëel nationaal product (reële bbp)
M x V (geldstroom) = P x Y (goederenstroom)
Neutraliteit van geld: De omloopsnelheid is constant, dot leidt tot een stijging van de maatschappelijke geldhoeveelheid. Hierdoor stijgt de prijspeil.

REACTIES

B.

B.

zeer bedankt voor deze samenvatting deze helpt enorm thnx

12 jaar geleden

T.

T.

De netto investering = voorraad investeringen + uitbreidings investeringen

10 jaar geleden

N.

N.

Dit zijn eerder begrippen, geen samenvatting.

4 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.