Praktische Economie
Samenvatting
§ 1 De collectieve sector
Particulier en collectief
Bedrijven die bij de particuliere sector horen zijn bedrijven die goederen of diensten verkopen om winst te behalen. Bedrijven in de particuliere sector streven naar een verkoopprijs die boven de kostprijs ligt. Het verschil is de winst per stuk.
Bedrijven die bij de collectieve sector horen zijn bedrijven die niet naar winst streven. Dit zijn bedrijven die algemene belangen dienen, zoals ziekenhuizen, politie, onderwijs… enzovoort.
De collectieve sector
De collectieve sector bestaat uit de overheid en sociale fondsen.
De overheid bestaat uit:
- De rijksoverheid (het Rijk)
- De provincies, gemeenten en waterschappen, met elkaar de lagere overheden.
Bij de rijksoverheid horen de regering, het parlement en de departementen (ministeries). De regering bestuurt het land, het parlement controleert de regering. De regering en het parlement beslissen over zaken die alle Nederlanders aangaan. De ministers maken samen met zijn departement een plan en het parlement beslist of de plannen worden uitgevoerd. De sociale fondsen zorgen voor de sociale verzekeringen, zoals de werkloosheidsverzekering.
De collectieve sector vormt samen met de gepremieerde en gesubsidieerde sector (bijv. gezondheidszorg en onderwijs) de quartaire sector. Zie boek blz. 77.
De lagere overheden
Provincies, gemeenten en de waterschappen horen bij de lagere overheid. Het provinciebestuur controleert het werk van de gemeenten in de provincie. De gemeente gaat over zaken die alleen de inwoners van de gemeente aangaan. Waterschappen zorgen voor de waterhuishouding in Nederland.
Van collectieve sector naar particuliere sector
Er zijn bedrijven die van de collectieve sector naar de particuliere sector gaan, dit heet privatisering. Je kunt met de collectieve uitgavenquote uitrekenen hoe groot de collectieve sector is. De collectieve uitgavenquote bereken je door de totale uitgaven van de collectieve sector te delen door het bruto binnenlands product.
§ 2 De overheid bemoeit zich met jou
Het onderwijs als collectieve sector
Het onderwijs wordt bijna helemaal door de overheid betaald. Deze uitgaven horen bij de rijksuitgaven. Het Rijk is een onderdeel van de collectieve sector. Onderwijsuitgaven horen dus ook bij de collectieve uitgaven, de uitgaven van de collectieve sector. Bij de collectieve uitgaven horen rijksuitgaven en uitgaven van de lagere overheden en de sociale fondsen.
Het onderwijs als individueel goed
Er is een klein deel van het onderwijs in Nederland dat wordt verzorgd door particuliere scholen. Particuliere scholen willen winst maken. Onderwijs kan dus door de particuliere sector worden aangeboden. Daarom is onderwijs een individueel goed.
De overheid verlicht de straten
Straatverlichting is een collectief goed omdat het niet door particuliere bedrijven in leverbare eenheden kan worden verkocht. De overheid moet er dus voor zorgen dat de straten verlicht zijn. Het geld daarvoor halen ze uit belasting.
De overheid als ‘big brother’
De overheid beïnvloed met subsidie en accijns vraag en aanbod in de particuliere sector. Bijvoorbeeld: de overheid geeft subsidie aan theaters omdat zij culturele ontwikkeling belangrijk vindt. Subsidie verlaagt de prijs van een theaterkaartje, waardoor de overheid hoopt dat jij vaker naar het theater gaat. De overheid vindt het milieu belangrijk, daarom verhoogt ze de prijs van benzine met accijns, in de hoop dat mensen minder gaan autorijden.
Slurptaks is ook een voorbeeld van het beïnvloeden van vraag en aanbod in de particuliere sector. De prijs van grote auto’s wordt hiermee verhoogt omdat deze auto’s veel CO2 uitstoot.
Theatervoorstellingen, benzine en auto’s zijn voorbeelden van bemoeigoederen.
§ 3 De belangrijkste dag van het jaar
Prinsjesdag
De derde dinsdag in september is het Prinsjesdag. De koningin leest op Prinsjesdag in de Ridderzaal de troonrede voor. De regering beschrijft in de troonrede wat de plannen zijn voor het komende jaar. De minister van Financiën laat in de rijksbegroting zien hoe ze deze plannen gaan betalen. Deze geeft een overzicht van de verachte ontvangsten en uitgaven van het Rijk in het komende jaar.
Miljoenennota
De overheid geeft veel geld uit aan veel verschillende zaken. Al deze uitgaven staan beschreven in een dik boekwerk. Voor journalisten en andere belangstellenden is het daarom handig dat de minister van Financiën op Prinsjesdag ook de miljoenennota uitgeeft. De miljoenennota geeft een samenvatting van de rijksbegroting.
De Macro-Economische Verkenning
Het Centraal Planbureau presenteert op de eerste dag van het nieuwe parlementaire jaar de Macro-Economische Verkenning (MEV). Het Centraal Planbureau (CPB) is het rekenbureau van de regering. In de MEV staan voorspellingen over de economie van Nederland.
Het CPB houdt bij zijn voorspellingen rekening met de plannen van de overheid. Andersom houdt de regering ook rekening met de voorspellingen van het CPB.
§ 4 De ontvangsten van de overheid
Belastingen en niet-belastingen
De overheid ontvangt veel geld van ons zonder een directe tegenprestatie te leveren. Dit zijn de ontvangsten uit belastingen.
Het Rijk ontvangt ook geld waar het wel een directe tegenprestatie voor levert: de niet-belastingen, zoals de opbrengst uit de verkoop van paspoorten.
De belastingen kun je in twee groepen verdelen:
1. Kostprijsverhogende belastingen, ook wel indirecte belastingen genoemd. Zoals de omzetbelasting (btw) en accijnzen.
2. Belastingen op inkomen, winst en vermogen, ook wel directe belastingen genoemd. Zoals loonbelasting.
Kostprijsverhogende belastingen
Op bijna alle goederen en diensten heft de overheid btw. Op noodzakelijke goederen 6% en op luxegoederen 19%. Accijns is, in tegenstelling tot btw, geen percentage maar een vast bedrag. Invoerrechten verhogen de prijs van een aantal importgoederen van buiten de Europese Unie.
Belasting op inkomen, winst en vermogen
De loonbelasting en inkomensbelasting kennen een progressief tarief. Wie meer verdient komt met een deel van zijn inkomen in een hoger belastingtarief terecht en betaalt naar verhouding meer belasting.
Schijf - Loon op jaarbasis - Loonbelasting / premie volksverzekeringen - Tot 65 jaar - 65 jaar en ouder
1 - Tot en met € 17.579 - 33,60% - 15,70%
2 - € 17.580 t/m € 31.589 - 41,85% - 23,95%
3 - € 31.590 t/m € 53.860 - 42% - 42%
4 - € 53.861 of meer - 52% - 52%
Het begrotingstekort
Meestal zijn de ontvangsten van het Rijk minder dan alle uitgaven van het Rijk. Het Rijk komt geld tekort. Dit is het begrotingstekort. Hierdoor moet het Rijk geld lenen en krijgt schuld. De schuld van de overheid noemen we de staatsschuld.
§ 5 Wat moet de overheid doen?
Een land zonder overheid
Een land met een 100% vrije markteconomie heeft geen overheid. Er zijn eigenlijk geen landen met een 100% vrije markteconomie omdat er veel nadelen zijn:
Nadeel 1: geen collectieve goederen
Nadeel 2: (te) grote verschillen in inkomen
Mensen zouden geen belasting hoeven te betalen en mensen kunnen zelf beslissen hoeveel loon ze geven. De overheid heeft nu een minimumloon ingesteld, maar bij zo’n land is er geen overheid en kan iedereen dat zelf beslissen.
Ook arbeidsongeschikte, zieke, werkloze en bejaarde mensen krijgen geen uitkering en hebben dus geen inkomen om van te leven.
Andere nadelen van een vrije markt
Er zal geen rekening meer worden gehouden met de gezondheid en het milieu. Er zullen bijvoorbeeld geen accijnzen meer zijn die alcohol en tabak duurder maken.
Een gemengde economie
Bijna alle landen hebben een gemengde economie: een combinatie van vrije markt en overheidsbemoeienis. Het mengsel van markt en overheid is wel in elk land anders. In ons land bemoeit de overheid zich met meer zaken dan in de VS. Wel probeert de Nederlandse overheid haar rol te verkleinen. PTT is bijvoorbeeld geprivatiseerd en is nu de KPN. Een aantal bedrijven is nog wel in handen van de overheid maar mag min of meer zelfstandig beslissingen nemen. Zo zijn de Nederlandse Spoorwegen (NS) een voorbeeld van deze verzelfstandiging.
Een planeconomie
Tegenover een vrije markteconomie staat een planeconomie. De overheid regelt wat, hoeveel en hoe er geproduceerd wordt. Noord-Korea en Cuba zijn de laatste landen met een planeconomie.
§ 7 Economische vaardigheden
Rekenvoorbeeld: rekenen met exclusief btw
Er zijn 2 soorten btw-tarieven:
- Het algemene tarief van 19%
- Het lage tarief van 6% voor eerste levensbehoeften en een aantal arbeidsintensieve diensten.
Je hebt verkoopprijzen inclusief (met) btw, en exclusief (zonder) btw.
Voorbeeld: De verkoopprijs van een dvd-speler is exclusief btw €82,-
1% van €82 = €0,82
19% van €82 = (19 x €0,82) = €15,58
De dvd-speler kost inclusief btw (€82 + €15,58) = €97,58.
Je kan ook de verkoopprijs inclusief btw ook bereken door:
prijs exclusief btw x 1,19
Dus: 1,19 x €82 = €97,58
Rekenvoorbeeld: rekenen met inclusief btw
Voorbeeld: De verkoopprijs van een scooter is inclusief btw €2.295,-
De verkoopprijs exclusief btw is 100%, dan is de verkoopprijs inclusief btw 119%.
Dus: €2.295 = 119%
€2.295 : 119% = 1% = €19,286
100% = €1.928,6
De scooter kost exclusief btw €1.928,60.
Rekenvoorbeeld: van bruto naar netto
Je berekent het belastbare inkomen door: het bruto inkomen te verlagen met de aftrekposten.
Voorbeeld: In 2008 betaal je over de eerste €17.579 aan belastbaar inkomen 33,6% belasting, en over de volgende €14.010 betaal je 41,85%, en zo ga je verder.
Het belastingbedrag in box 1 in 4 stappen berekenen
Je kunt in 4 stappen uitrekenen hoeveel belasting je moet betalen.
Stap 1. Neem het bruto-inkomen.
Stap 2. Trek van het bruto-inkomen de aftrekposten af waar je recht op hebt.
Stap 3. Reken uit hoeveel belasting je in box 1 moet betalen.
Stap 4. Trek de heffingskosten af van het belastingbedrag van stap 3. Het resultaat is de belasting die je moet betalen in box 1.
Samenvatting
§ 1 De collectieve sector
Particulier en collectief
Bedrijven die bij de particuliere sector horen zijn bedrijven die goederen of diensten verkopen om winst te behalen. Bedrijven in de particuliere sector streven naar een verkoopprijs die boven de kostprijs ligt. Het verschil is de winst per stuk.
Bedrijven die bij de collectieve sector horen zijn bedrijven die niet naar winst streven. Dit zijn bedrijven die algemene belangen dienen, zoals ziekenhuizen, politie, onderwijs… enzovoort.
De collectieve sector
De collectieve sector bestaat uit de overheid en sociale fondsen.
- De rijksoverheid (het Rijk)
- De provincies, gemeenten en waterschappen, met elkaar de lagere overheden.
Bij de rijksoverheid horen de regering, het parlement en de departementen (ministeries). De regering bestuurt het land, het parlement controleert de regering. De regering en het parlement beslissen over zaken die alle Nederlanders aangaan. De ministers maken samen met zijn departement een plan en het parlement beslist of de plannen worden uitgevoerd. De sociale fondsen zorgen voor de sociale verzekeringen, zoals de werkloosheidsverzekering.
De collectieve sector vormt samen met de gepremieerde en gesubsidieerde sector (bijv. gezondheidszorg en onderwijs) de quartaire sector. Zie boek blz. 77.
De lagere overheden
Provincies, gemeenten en de waterschappen horen bij de lagere overheid. Het provinciebestuur controleert het werk van de gemeenten in de provincie. De gemeente gaat over zaken die alleen de inwoners van de gemeente aangaan. Waterschappen zorgen voor de waterhuishouding in Nederland.
Van collectieve sector naar particuliere sector
Er zijn bedrijven die van de collectieve sector naar de particuliere sector gaan, dit heet privatisering. Je kunt met de collectieve uitgavenquote uitrekenen hoe groot de collectieve sector is. De collectieve uitgavenquote bereken je door de totale uitgaven van de collectieve sector te delen door het bruto binnenlands product.
§ 2 De overheid bemoeit zich met jou
Het onderwijs als collectieve sector
Het onderwijs wordt bijna helemaal door de overheid betaald. Deze uitgaven horen bij de rijksuitgaven. Het Rijk is een onderdeel van de collectieve sector. Onderwijsuitgaven horen dus ook bij de collectieve uitgaven, de uitgaven van de collectieve sector. Bij de collectieve uitgaven horen rijksuitgaven en uitgaven van de lagere overheden en de sociale fondsen.
Er is een klein deel van het onderwijs in Nederland dat wordt verzorgd door particuliere scholen. Particuliere scholen willen winst maken. Onderwijs kan dus door de particuliere sector worden aangeboden. Daarom is onderwijs een individueel goed.
De overheid verlicht de straten
Straatverlichting is een collectief goed omdat het niet door particuliere bedrijven in leverbare eenheden kan worden verkocht. De overheid moet er dus voor zorgen dat de straten verlicht zijn. Het geld daarvoor halen ze uit belasting.
De overheid als ‘big brother’
De overheid beïnvloed met subsidie en accijns vraag en aanbod in de particuliere sector. Bijvoorbeeld: de overheid geeft subsidie aan theaters omdat zij culturele ontwikkeling belangrijk vindt. Subsidie verlaagt de prijs van een theaterkaartje, waardoor de overheid hoopt dat jij vaker naar het theater gaat. De overheid vindt het milieu belangrijk, daarom verhoogt ze de prijs van benzine met accijns, in de hoop dat mensen minder gaan autorijden.
Slurptaks is ook een voorbeeld van het beïnvloeden van vraag en aanbod in de particuliere sector. De prijs van grote auto’s wordt hiermee verhoogt omdat deze auto’s veel CO2 uitstoot.
Theatervoorstellingen, benzine en auto’s zijn voorbeelden van bemoeigoederen.
§ 3 De belangrijkste dag van het jaar
Prinsjesdag
De derde dinsdag in september is het Prinsjesdag. De koningin leest op Prinsjesdag in de Ridderzaal de troonrede voor. De regering beschrijft in de troonrede wat de plannen zijn voor het komende jaar. De minister van Financiën laat in de rijksbegroting zien hoe ze deze plannen gaan betalen. Deze geeft een overzicht van de verachte ontvangsten en uitgaven van het Rijk in het komende jaar.
Miljoenennota
De overheid geeft veel geld uit aan veel verschillende zaken. Al deze uitgaven staan beschreven in een dik boekwerk. Voor journalisten en andere belangstellenden is het daarom handig dat de minister van Financiën op Prinsjesdag ook de miljoenennota uitgeeft. De miljoenennota geeft een samenvatting van de rijksbegroting.
Het Centraal Planbureau presenteert op de eerste dag van het nieuwe parlementaire jaar de Macro-Economische Verkenning (MEV). Het Centraal Planbureau (CPB) is het rekenbureau van de regering. In de MEV staan voorspellingen over de economie van Nederland.
Het CPB houdt bij zijn voorspellingen rekening met de plannen van de overheid. Andersom houdt de regering ook rekening met de voorspellingen van het CPB.
§ 4 De ontvangsten van de overheid
Belastingen en niet-belastingen
De overheid ontvangt veel geld van ons zonder een directe tegenprestatie te leveren. Dit zijn de ontvangsten uit belastingen.
Het Rijk ontvangt ook geld waar het wel een directe tegenprestatie voor levert: de niet-belastingen, zoals de opbrengst uit de verkoop van paspoorten.
De belastingen kun je in twee groepen verdelen:
1. Kostprijsverhogende belastingen, ook wel indirecte belastingen genoemd. Zoals de omzetbelasting (btw) en accijnzen.
2. Belastingen op inkomen, winst en vermogen, ook wel directe belastingen genoemd. Zoals loonbelasting.
Kostprijsverhogende belastingen
Op bijna alle goederen en diensten heft de overheid btw. Op noodzakelijke goederen 6% en op luxegoederen 19%. Accijns is, in tegenstelling tot btw, geen percentage maar een vast bedrag. Invoerrechten verhogen de prijs van een aantal importgoederen van buiten de Europese Unie.
Belasting op inkomen, winst en vermogen
De loonbelasting en inkomensbelasting kennen een progressief tarief. Wie meer verdient komt met een deel van zijn inkomen in een hoger belastingtarief terecht en betaalt naar verhouding meer belasting.
1 - Tot en met € 17.579 - 33,60% - 15,70%
2 - € 17.580 t/m € 31.589 - 41,85% - 23,95%
3 - € 31.590 t/m € 53.860 - 42% - 42%
4 - € 53.861 of meer - 52% - 52%
Het begrotingstekort
Meestal zijn de ontvangsten van het Rijk minder dan alle uitgaven van het Rijk. Het Rijk komt geld tekort. Dit is het begrotingstekort. Hierdoor moet het Rijk geld lenen en krijgt schuld. De schuld van de overheid noemen we de staatsschuld.
§ 5 Wat moet de overheid doen?
Een land zonder overheid
Een land met een 100% vrije markteconomie heeft geen overheid. Er zijn eigenlijk geen landen met een 100% vrije markteconomie omdat er veel nadelen zijn:
Nadeel 1: geen collectieve goederen
Nadeel 2: (te) grote verschillen in inkomen
Mensen zouden geen belasting hoeven te betalen en mensen kunnen zelf beslissen hoeveel loon ze geven. De overheid heeft nu een minimumloon ingesteld, maar bij zo’n land is er geen overheid en kan iedereen dat zelf beslissen.
Ook arbeidsongeschikte, zieke, werkloze en bejaarde mensen krijgen geen uitkering en hebben dus geen inkomen om van te leven.
Er zal geen rekening meer worden gehouden met de gezondheid en het milieu. Er zullen bijvoorbeeld geen accijnzen meer zijn die alcohol en tabak duurder maken.
Een gemengde economie
Bijna alle landen hebben een gemengde economie: een combinatie van vrije markt en overheidsbemoeienis. Het mengsel van markt en overheid is wel in elk land anders. In ons land bemoeit de overheid zich met meer zaken dan in de VS. Wel probeert de Nederlandse overheid haar rol te verkleinen. PTT is bijvoorbeeld geprivatiseerd en is nu de KPN. Een aantal bedrijven is nog wel in handen van de overheid maar mag min of meer zelfstandig beslissingen nemen. Zo zijn de Nederlandse Spoorwegen (NS) een voorbeeld van deze verzelfstandiging.
Een planeconomie
Tegenover een vrije markteconomie staat een planeconomie. De overheid regelt wat, hoeveel en hoe er geproduceerd wordt. Noord-Korea en Cuba zijn de laatste landen met een planeconomie.
§ 7 Economische vaardigheden
Rekenvoorbeeld: rekenen met exclusief btw
Er zijn 2 soorten btw-tarieven:
- Het algemene tarief van 19%
- Het lage tarief van 6% voor eerste levensbehoeften en een aantal arbeidsintensieve diensten.
Je hebt verkoopprijzen inclusief (met) btw, en exclusief (zonder) btw.
Voorbeeld: De verkoopprijs van een dvd-speler is exclusief btw €82,-
1% van €82 = €0,82
19% van €82 = (19 x €0,82) = €15,58
De dvd-speler kost inclusief btw (€82 + €15,58) = €97,58.
Je kan ook de verkoopprijs inclusief btw ook bereken door:
Dus: 1,19 x €82 = €97,58
Rekenvoorbeeld: rekenen met inclusief btw
Voorbeeld: De verkoopprijs van een scooter is inclusief btw €2.295,-
De verkoopprijs exclusief btw is 100%, dan is de verkoopprijs inclusief btw 119%.
Dus: €2.295 = 119%
€2.295 : 119% = 1% = €19,286
100% = €1.928,6
De scooter kost exclusief btw €1.928,60.
Rekenvoorbeeld: van bruto naar netto
Je berekent het belastbare inkomen door: het bruto inkomen te verlagen met de aftrekposten.
Voorbeeld: In 2008 betaal je over de eerste €17.579 aan belastbaar inkomen 33,6% belasting, en over de volgende €14.010 betaal je 41,85%, en zo ga je verder.
Het belastingbedrag in box 1 in 4 stappen berekenen
Je kunt in 4 stappen uitrekenen hoeveel belasting je moet betalen.
Stap 1. Neem het bruto-inkomen.
Stap 3. Reken uit hoeveel belasting je in box 1 moet betalen.
Stap 4. Trek de heffingskosten af van het belastingbedrag van stap 3. Het resultaat is de belasting die je moet betalen in box 1.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
M.
M.
In mijn economie boek staat bij het begrip -Privatiseren- :
Het afstoten van taken of bedrijven van de overheid naar de particuliere sector...
Hier staat dat een collctieve sector naar particuliere sector, privatiseren is...? ehh verwarring help?
7 jaar geleden
Antwoorden