Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Rekonomie

Beoordeling 6.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1305 woorden
  • 25 oktober 2011
  • 118 keer beoordeeld
Cijfer 6.1
118 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Rekonomie

Hoofdstuk 1

De cijfers achter de komma worden ook wel decimalen genoemd. Bij het afronden op bijvoorbeeld 3 decimalen moet je 1 decimaal verder kijken. Als dat kleiner is dan 5 rond je naar beneden af en als het cijfer 5 of hoger is rond je naar boven af.
A. Rond 13.549,285649 af op 4 Decimalen = Het vijde cijfer achter de komma is een 4, dus naar beneden afronden: 13.549,2856
Als er niet staat op hoeveel decimalen je af moet ronden, rond je altijd af op 1 decimaal. Rond bij tussenberekeningen niet af.

BBP: Het Bruto Binnenlands Product. Het BBP van een land is ongeveer gelijk aan het nationaal inkomen van dat land.


Biljoen = 12 nullen, Miljard = 9 nullen.
Biljoen gedeeld door miljoen = miljoen
Miljard gedeeld door miljoen = duizend
Miljard gedeeld door duizend = miljoen
Miljoen gedeeld door duizend = duizend
Duizend x miljard = biljoen
Duizend x miljoen = miljard
Duizend x duizend = miljoen


Hoofdstuk 2
Van GETAL naar PERCENTAGE
Een percentage is een verhoudingsgetal, dat weergeeft hoe groot iets is ten opzichte van een ander getal. Dat andere getal stellen we op 100% en noemen we de basis of het basisgetal. Je rekent dus uit welk deel iets is van een basisgetal en vermeigvuldigt dat met 100%.
240 euro van 466 euro:
Manier 1:
240
466 x 100% =51,5%
Manier 2:
(240x100)
466 = 51,5%


Van PERCENTAGE naar GETAL
We rekenen uit welk getal het deel is van het geheel. Je moet goed kijken welk getal op 100% gesteld moet worden, dus welk getal het basisgetal is.
75 % van 4000 euro:
Manier 1:
0,75 x €4000 = €3000
Manier 2:
€4000 x 75
100 = €3000

Belasting:
In Nederland wordt op bijna alle producten btw geheven. BTW betekent belasting over de toegevoegde waarde en komt bovenop de prijs zonder btw. In Nederland is op de btw op eerste levensbehoeften zoals voedsel 6% en de btw op alle andere producten 19%. Op enkele producten zit geen btw, het zogenaamde nultarief.

Prijs ex btw = ? = 100%
BTW= ? = 19%
Prijs incl btw = €23,80 = 119%

Het btw bedrag bereken je door de prijs inclusief btw te delen door 119, dan heb je 1%, en de uitkomst te vermenigvuldigen met 19, dan heb je 19%. Dus:


Btw-bedrag = 23,80 x 19 = €3,80
119
Procentuele veranderingen
Als iets stijgt met 2% kun je het nieuwe bedrag uit rekenen door ‘Bedrag’ x 1,02 te doen. Dit getal noemen we de groeifactor. Het bedrag is gegroeid met 2%.
100% + 2%  102%
De groeifactor is 102 = 1,02
100
Bij procentuele daling kun je het schema op dezelfde manier gebruiken.
Een groeifactor van 2,10 is een stijging van 110%
Een groeifactor van 11,0 is een stijging van 1000%
Een groeifactor van 0,20 is een daling van 80%

2009 = €300, 2010 = €330
Bereken hoeveel procent de export in 2009 lager is dan in 2010.
Nu moet je 2010 als basis nemen en wordt de berekening:
€300 - €330 x 100% = -9,1% dus 9,1% lager.
€330


Export 2009: ?, Export 2010: €315. De export in 2010 is ten opzichte van 2009 met 5% gestegen.
€315 x 100 = €300
105

Procentpunten
Om een procentuele stijging of daling uit te rekenen, moet je gebruik maken van deze formule:
Nieuw – Oud x 100%
Oud
Als de Bank de rente verlaagd van 4,75% naar 1% dan is dat een verlaging van 3,75 procentpunten. In procenten heeft de Bank het rentepercentage met bijna 79% verlaagd.


Hoofdstuk 3
Een indexcijfer is een verhoudingsgetal.
Het basisgetal kan betrekking hebben op een jaar (basisjaar) of een land (basisland) en wordt altijd op 100 gesteld.

Indexcijfer berekenen:
Je neemt de waarde, hoeveelheid, prijs uit het nieuwe jaar en deelt dat door het basisjaar en vermenigvuldig je met 100.

Formule: Indexcijfer grootheid A= Waarde A jaar x 100

Waarde A in basisjaar

2001 = 98 A: (100-98):98 x 100 = 2,04%
2002 = 100 B: (104-100):100 x 100 = 4%
2003 = 104 C: (108-104):104 x 100 = 3,85%
2004 = 108

In 2009 bedraagt het inkomen van Marsha €55.000. Het indexcijfer van het inkomen van Marsha in 2009 is 110, met 2008 als basis. Het inkomen van 2008:
€55000 x 100 = €50000
110

In 2010 is het indexcijfer van het inkomen van Marsha 115, met 2008 als basis jaar. Het inkomen van 2010:
€55000 x 115 = €57750
110

Prijzen, hoeveelheden en omzet
De omzet van een bedrijf wordt bepaald door twee grootheden. De hoeveelheid verkochte goederen (afzet) en de verkoopprijs. De omzet kun je dan berekenen door de verkoopprijs te vermenigvuldigen met de afzet. In een formule wordt dat: omzet = P x q. Hier staat P voor de verkoopkrijs en q voor de afzet.

Het indexcijfer van de omzet kun je berekenen met behulp van de indexcijfers van de afzet en de verkoopprijs:

Indexcijfer omzet = Indexcijfer afzet x Indexcijfer prijs
100
Als je het indexcijfer van de afzet wil berekenen:
Indexcijfer afzet = Indexcijfer omzet x 100
Indexcijfer prijs

Nominaal en reëel
Het inkomen dat iemand verdient, noemen we het nominale inkomen. Je kijkt bij het nominale inkomen alleen naar het bedrag in euro’s dat je verdient en niet naar de ontwikkeling van het prijspeil. Houd je bij het inkomen wel rekening met de prijsveranderingen dan kijk je naar de koopkracht van het inkomen. We noemen dat het reële inkomen.
RIC (indexcijfer reëel inkomen) = NIC (indexcijfer nominaal inkomen) x 100
PIC (Prijsindexcijfer)
In 2009 stijgt het nominale loon van Piet ten opzichtee van 2008 met 6%, terwijl de prijzen met 3% stijgen. Bereken met behulp van indexcijfers hoeveel procent het reële loon van Piet in 2009 verandert ten opzichte van 2008. Is er een stijging of daling? Rond af op 2 decimalen:
We nemen 2008 als basis. De indexcijfers in dat jaar zijn dus 100. Het indexcijfer van het nominale inkomen in 2009 wordt dan 1,06 x 100 = 106. De prijzen zijn gestegen met 3%, dus het prijsindexcijfer wordt dan 1,03 x 100 = 103. Het indexcijfer van het reëel inkomen kan dan berekend worden met de formule en wordt: RIC = 106 x 100 = 102,91
103

Dat is een stijging van 2,91%. Zijn koopkracht is dus gestegen met 2,91%.

De formule waarmee het reële inkomensindexcijfer wordt berekend, kun je ook gebruiken als er gevraagd wordt om de reële rente uit te rekenen. Je maakt van het nominale rentepercentage een indexcijfer en kunt dan het indexcijfer van de reële rente uitrekenen en daarmee het reële rentepercentage.


Hoofdstuk 4

Opbrengst, kost en winst
Voor het berekenen van de opbrengst (=omzet), de kosten en winst gebruiken we forumules. De formule voor het berekenen van de totale opbrengst is: totale opbrengst = verkoopprijs x afzet.
In de economie maken we veel gebruik van afkortingen en de formule wordt dan: TO = P x q. Waarbij TO de totale opbrengst is, P de prijs en q de hoeveelheid (=afzet).

Bij de kosten van een bedrijf hebben we onderscheid gemaakt tussen constante kosten en variabele kosten. De constante kosten zijn onafhankelijk van de hoeveelheid producten die wordt gemaakt, de variabele kosten zijn wel afhankelijk van de productieomvang. De formule voor de totale kosten wordt dan: TK = TVK = TCK, waarbij TK de totale kosten zijn, TVK de totale variabele kosten en TCK de totale constante kosten. De totale variabele kosten kun je berekenen door de variabele kosten per product (de gemiddelde variabele kosten) te vermenigvuldigen met het aantal producten.
Een eenvoudige kostenfunctie voor een bedrijf luidt:
TK = GVK x q + TCK, waarbij GVK staat voor de gemiddelde variabele kosten.

De totale winst van een onderneming kun je berekenen door van de totale opbrengst de totale kosten af te trekken. In een formule wordt dat: TW = TO – TK, waarbij TW staat voor de totale winst.

Vraag en aanbod
Als de prijs daalt, stijgt de vraag en als de prijs stijgt, daalt de vraag. In de vraagfunctie geven we dat aan met een minteken.

Het aanbod van de producenten hangt ook af van de prijs. Als de prijs van een product hoog is, zullen bedrijven meer aanbieden. Er is immers meer winst te behalen. Er is dus een positief verband tussen de prijs van een product en het aanbod. Als de prijs stijgt, stijgt het aanbod en als de prijs daalt, daalt het aanbod. Het aanbod van een producent kunnen we ook in een aanbodvergelijking of aanbodfunctie weergeven.


Een markt is in evenwicht als gevraagde en aangeboden hoeveelheid aan elkaar gelijk zijn. We kunnen dit schrijven als: ‘een markt is in evenwicht als Qa = Qv.’ We hebben nu drie vergelijkingen, waarmee we een compleet marktmodel hebben.
De vraagvergelijking, bijvoorbeeld: Qv = -5P = 80
De aanbodvergelijking, bijvoorbeeld: Qa = 3P – 40
De evenwichtsvergelijking, Qa = Qv
Zo’n model kunnen we oplossen door de vraagvergelijking en de aanbodvergelijking in de evenwichtsvergelijking in te vullen. Je rekent dan eerst de evenwichtsprijs uit en daarna via invulling de evenwichtshoeveelheid.

Het vraag- en aanbodmodel kan ook in een grafiek afgebeeld worden. We moeten dan de vraaglijn en aanbodlijn tekenen in een grafiek.

Leer ook het formuleblad!

REACTIES

I.

I.

het is een goede samenvatting, maar er zitten super veel kleine foutjes in.
toch bedankt ^_^

12 jaar geleden

I.

I.

Dit is echt een slechte samenvatting. Er staan erg veel fouten in.

12 jaar geleden

U.

U.

Ik kan beter zelf een samenvatting maken denk ik..

11 jaar geleden

D.

D.

Bedankt voor je poging maar alsjeblieft niemand gebruik dit.

11 jaar geleden

A.

A.

toch beter dan de rest aangezien je de enige bent die er de tijd voor heefd geneemd

10 jaar geleden

J.

J.

wow goed nederlands heb jij zeg

9 jaar geleden

D.

D.

lekker nederlands

9 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.