Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Producenten

Beoordeling 5.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 1439 woorden
  • 22 april 2008
  • 7 keer beoordeeld
Cijfer 5.3
7 keer beoordeeld

Hoofdstuk 2
Producenten

2.1 Introductie
Als de producent gaat produceren krijgen we te maken met o.a. de volgende
opbrengsten:

TO = p x q

We kunnen de kosten als volgt weergeven:

TK = TVK + TCK

Daarnaast kunnen we zeggen dat als de TO = TK er geen winst en geen verlies is we
noemen dit het break-even point.

2.2 Een klein bedrijf op een grote markt
Constante kosten = zijn kosten die binnen bepaalde productie
grenzen gelijk blijven.


Voorbeelden van constante kosten zijn: huur, wegenbelasting. Deze kosten zijn altijd in
een onderneming aanwezig ook al wordt er niet geproduceerd.

Variabele kosten = zijn kosten die veranderen met de productie
omvang.

Voorbeelden van variabele kosten zijn: lonen, grondstoffen. Deze kosten kunnen alleen
veranderen als de productiecapaciteit of de prijzen veranderen.
We kunnen de kosten nu als volgt weergeven:

TK = TVK + TCK

Gemiddelde kosten =zijn de kosten per product.

GTK = TK : q of GCK + GVK
GCK = TCK : q
GVK = TVK : q

Een ondernemer kan winst halen als geldt:
1. het verschil tussen de t.o. en de t.k. het grootst is, immers t.w. = t.o. - t.k.
2. en als m.o. = m.k, dan is er maximale winst.
Het woord/begrip markt heeft twee betekenissen:
- in concrete zin
- in abstracte zin

Concrete markt = plaats waar vragers en aanbieders van
bepaald soort goed samenkomen.


Abstracte markt = geheel van vraag en aanbod.

Het verschil is dus dat er bij een concrete markt sprake is van een tastbare ontmoetingsplaats en bij een abstracte markt niet.

Het gaat bij deze marktvormen om de omstandigheden waaronder vraag en aanbod elkaar ontmoeten. Enkele factoren die dan belangrijk zijn:
1. het aantal vragers en aanbieders
2. de aard van de aangeboden producten
3. doorzichtigheid van de markt
4. toetredingsmogelijkheden

ad 1. bij de vraag- en aanbodzijde onderscheiden we:
- veel vragers/aanbieders
- enkele vragers/aanbieders
- een vrager/aanbieder

veel --- hebben geen invloed op de prijs.
enkele --- hebben invloed op elkaars
handelingen, met name service,kwaliteit en verpakking ofwel reclame.
een --- heeft invloed op de prijs,

ad 2. wat voor een soort goederen worden er aangeboden te weten:

Homogene goederen =goederen die zich niet van elkaar

onderscheiden.

Heterogene goederen =goederen die op elkaar lijken, maar
verschillen in kwaliteit, service en verpakking.

ad 3. men bedoeld hier of men goed op de hoogte is van elkaars activiteiten:

zeer goed op de hoogte: doorzichtigheid is groot.
zeer slecht op de hoogte: doorzichtigheid is klein, de aanbieder heeft zeer veel
invloed.

ad 4. er kunnen barrières zijn van:

- juridische aard (W.E.M.)
- economische aard (fusie, overname)

vrije toetreding = er zijn helemaal geen barrières meer op de markt.
geen toetreding = er zijn veel barrières, deze beschermen de aanbieder zijn goederen en hij heeft dus veel invloed op de vragers/prijs.

We onderscheiden de volgende abstracte markten:
- volledig vrije mededinging
- monopolie
- monopolistische concurrentie

- oligopolie
De eerste twee marktvormen komen in werkelijkheid niet voor, wel bij benadering. Om
alles wat duidelijker te maken behandelen we deze marktvormen.

Volledig vrije mededinging =veel aanbieders van homogene
goederen,doorzichtige markt en vrije in- en
uittreding.
Monopolie =er is een aanbieder en deze is
tevens prijszetter mits hij een goed verkoopt
wat geen substitutiegoederen heeft.
Monopolistische concurrentie =veel aanbieders van heterogene goederen,
markt niet geheel doorzichtig, geen vrije in- en uittreding.
Oligopolie =markt met relatief weinig aanbieders van
homogene en/of heterogene goederen, ze
houden echter wel rekening met elkaars
besluiten.

Een markt die aan de volgende kenmerken voldoet noemen we VVM, ofwel

volledig vrije mededinging. Het gaat dan om de volgende kenmerken:
-veel vragers en veel aanbieders
-homogeen product
-volkomen doorzichtig
-vrije toetreding
Bovendien wordt de prijs op deze markt bepaald door de collectieve vraag en het
collectieve aanbod ( collectief = gezamenlijk ).
Het is dus niet zo dat alleen de vraag of alleen het aanbod de prijs bepalen.

Als er een evenwicht is dan geldt: Qa = Qv dat wil zeggen de vraag is gelijk aan het
aanbod. Als nu de vraag verandert krijgen we een verschuiving van de vraagcurve. Dit
opnieuw aanpassen van vraag en aanbod duurt even zodat er steeds overschotten en
tekorten ontstaan zodat de prijs en de vraag steeds verandert. Als men dit proces nu tekent krijgt men het zogenaamde spinneweb- of varkenscycles.

Kortom: de vraag reageert niet direct op prijsschommelingen, en het aanbod niet direct op de vraag.


Kenmerken van deze marktvorm met betrekking tot de opbrengsten zijn:
1. de prijs staat vast en wordt bepaald door vraag en aanbod.
2. de aanbieder is hoeveelheidsaanpasser, dat wil zeggen hij moet zijn hoeveelheid
producten aanpassen aan de prijs.
3. de g.o. en de m.o. vallen samen dat wil zeggen ze zijn gelijk aan de prijs
g.o. = m.o. = p.
4. de t.o. stijgt proportioneel (wat logisch is omdat de prijs per product al vast staat!!)

Er is een markt-evenwicht als geldt: Qa = Qv
Dat wil zeggen de aangeboden hoeveelheid is gelijk aan de gevraagde hoeveelheid.
We kunnen dit zien aan de hand van het volgende voorbeeld:
Qa = p - 2
Qv = -2p + 16

evenwicht:

Qa = Ov
p - 2 = -2p + 16
p + 2p = 16 + 2
3p = 18
p = 18/3 = 6 (=evenwichtsprijs)

Als we deze prijs nu invullen in een van de twee vergelijkingen dan vinden we de
evenwichtshoeveelheid.
Qa = p - 2
Qa = 6 - 2

Qa = 4
of:
Qv = -2p + 16
Qv = -2 x 6 + 16
Qv = -12 + 16
Qv = 4

2.3 Een aanbieder op de grote markt
Monopolie =er is een aanbieder en deze is
tevens prijszetter mits hij een goed verkoopt
wat geen substitutiegoederen heeft.

We verdelen de monopolies dan ook om bovenstaande redenen in drie groepen:
- natuurlijke monopolie: een ondernemer beheerst de markt omdat hij bijvoorbeeld de
winning van een grondstof geheel in handen heeft.
- overheidsmonopolie : de overheid heeft een onderneming het alleenrecht gegeven
voor de productie van een bepaald soort goed.(voor het algemeen belang)

- feitelijk monopolie : voor andere ondernemingen is het praktisch onmogelijk zich in
de bedrijfstak te vestigen vanwege de hoge investeringen.

Kenmerken van deze martkvorm met betrekking tot de opbrengsten zijn:
1. de monopolist is prijszetter dat wil zeggen hij met een combinatie maken van prijs
en afzet.
2. de t.o. stijgt degressief (minder dan evenredig)
3. de g.o. is gelijk aan de prijs en verloopt dalend, of wel de vraagcurve =prijsafzetcurve = g.o. curve.
4. de m.o. curve verloopt ook dalend maar 2x zo snel als de g.o. curve dat wil zeggen de
richtingscoefficient van de m.o. curve is 2x zo groot.
5. als de Ev = -1, dan is de t.o. maximaal een de m.o. = 0.

De monopolist kan winst halen als geldt:
1. het verschil tussen de t.o. en de t.k. het grootst is, immers t.w. = t.o. - t.k.
2. als m.o. = m.k.
De monopolist is dan geïnteresseerd in drie problemen:
1. welke productie omvang.
2. welke prijs ( de monopolist is immers prijszetter, hij moet een combinatie van prijs en afzet maken.

3. hoe groot is de maximale winst.
Een verklaring voor de bovenstaande punten:
ad 1. hij produceert totdat m.o. = m.k., want als de extra kosten hoger zijn dan de extra
opbrengsten dan daalt zijn winst.
ad 2. deze wordt bepaald bij het zogenaamde punt van Cournôt. (deze geeft het
combinatie weer van prijs en afzet waarbij maximalee winst wordt gehaald).
Snijpunt van m.o. = m.k. loodrecht omhoog totdat deze de g.o.-curve snijdt.
ad 3. nu heeft de monopolist e g.t.k.-curve nodig (=kosten per stuk) om de omvang van
de t.w. te berekenen.

2.4 De andere marktvormen
Oligopolie =markt met relatief weinig aanbieders van
homogene en/of heterogene goederen, ze
houden echter wel rekening met elkaars
besluiten.

Er bestaan hier verschillende vormen van prijsvorming omdat ze rekening houden met
elkaars besluiten:
1. prijsstarheid: de prijs is stabiel, men let meer op service, kwaliteit en verpakking

(non price competition).
2. prijzenoorlog: bewust verlagen van de prijs met het doel de markt te veroveren door
een ondernemer.
3. prijsleider:bewust op het leiderschap van een ondernemer (price leader).

Kenmerken van deze marktvorm met betrekking tot de opbrengsten zijn:
1.de g.o. curve is de vraagcurve.
2.de g.o. curve is vanwege de reacties van de ondernemers moeilijk te schatten wel weten we:
• bij een prijsverhoging; zal de afzet sterk reageren dus elastisch.
• bij een prijsverlaging; zal de afzet minder sterk reageren dus inelastisch.
3.de afzetcurve (= g.o. curve) is geknikt vanwege de prijsstarheid.

Kartel = overeenkomst tussen ondernemingen met het doel de markt te beheersen.

Monopolistische concurrentie =veel aanbieders van heterogene goederen,
markt niet geheel doorzichtig, geen vrije in- en uittreding.

De producten onderscheiden zich hier door:

• service, kwaliteit en verpakking.
• er zijn veel substitutiegoederen, dus veel concurrentie.

Kenmerken van deze marktvorm met betrekking tot de opbrengsten zijn:
1. de prijs verloopt ook dalend en is gelijk aan die van de monopolist.
2. de g.o. curve verloopt ook dalend maar elastischer dan bij de monopolist vanwege de
substitutiegoederen.
De prijsafzetcurve van monopolistische concurrentie is elastischer; dit komt vanwege de
reacties op prijsveranderingen door:
• veel substitutiegoederen
• ondernemers proberen elkaar uit de markt te drukken (denk aan: service, kwaliteit en verpakking)

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.