Economie H3
3,1
- ruilmiddel: je koopt of verkoopt goederen of diensten
- rekenmiddel: je geeft de waarde van iets aan
- spaarmiddel: je geeft een deel van je inkomen niet uit zodat je het later kunt gebruiken
gartaal is cash
giraal is een bankpas
Als je giraal meer uitgeeft dan op je bankrekening staat, dan ontstaat er een tekort of negatief saldo. De bank noemt dat een debetsaldo. Je zegt dan ook wel dat je ‘rood’ staat of ‘in de min’. Op een jongerenrekening mag je geen debetsaldo hebben.
Als je rood staat, leen je eigenlijk geld van de bank. Je betaalt over het negatieve saldo een hoge rente. Je noemt dat debetrente. Hoe je een nieuw saldo berekent, staat hieronder.
Berekening > Rekentrainer |
Nieuw saldo = oud saldo + ontvangsten - betalingen |
Voorbeeld |
Oud saldo € 95,40 tegoed (creditsaldo) |
Creditsaldo:
- Positief saldo
- Tegoed
- In de plus staan
Debetsaldo:
- Negatief saldo
- Rood staan
- In de min staan
- Tekort
3.2
sparen
- Sparen voor een doel: je wilt over een tijdje iets duurs kopen en zet daar nu geld voor apart.
- Sparen uit voorzorg: je houdt geld achter de hand voor een onverwachte gebeurtenis. Bijvoorbeeld voor als je scooter kapot gaat.
- Sparen voor de rente: als je geld op een spaarrekening zet, levert dat je extra inkomsten (rente) op.
Spaar deposito- geld voor langetijd vast, mar wel vaste rente
Enkelvoudige rente bereken je zo:
Enkelvoudige rente = rentepercentage ÷ 100 × spaarbedrag |
|
Voorbeeld |
Melissa heeft € 1.800 op een spaarrekening staan. De bank geeft 0,3% rente.
|
als er inflatie is, stijgen intussen de prijzen. Hierdoor wordt je spaargeld minder waard.
Als de inflatie hoger is dan de rente, dan neemt de koopkracht van je spaargeld af.
3.3
De vier belangrijkste leenmotieven zijn:
- Je hebt een tijdelijk geldtekort dat je even moet opvangen.
- Je wilt een dure aankoop doen, bijvoorbeeld een laptop of scooter. Je wilt de aankoop niet uitstellen, maar er nu al van genieten.
- Je hebt onverwacht dringend geld nodig en geen geld achter de hand.
- Je koopt een woning. Het aankoopbedrag is te groot om bij elkaar te sparen. Zo’n lening heet een hypothecaire leningof hypotheek.
- Persoonlijke lening. Je betaalt deze lening terug in een vast aantal termijnen met een vaste rente. Het termijnbedrag is elke maand gelijk.
- Doorlopend krediet. Je mag lenen tot een maximumbedrag, de kredietlimiet. Je betaalt terug in maandtermijnen. De rente is variabel. Je hoeft niet in één keer het hele bedrag te lenen, je mag ook een deel van de kredietlimiet opnemen. Geld dat je hebt afgelost, mag je opnieuw lenen, zolang je maar onder de kredietlimiet blijft.
- Salariskrediet. Je mag op je betaalrekening, afhankelijk van je salaris, tot een afgesproken bedrag rood staan. De rente hiervoor is erg hoog.
De kredietkosten van een lening bereken je zo:
Berekening > Rekentrainer |
Kredietkosten = termijnbedrag × aantal termijnen – krediet |
Voorbeeld |
Je leent € 5.000 en betaalt dit in 60 maandelijkse termijnen van € 98 terug.
|
3.4
Nieuwe saldo
De rente die je voor een lening betaalt, is hoger dan de spaarrente.
Bedrag vreemd geld = bedrag in euro’s × aankoopkoers
Berekingen H3
Berekening > Rekentrainer |
Nieuw saldo = oud saldo + ontvangsten - betalingen |
Voorbeeld |
Oud saldo € 95,40 tegoed (creditsaldo) |
Creditsaldo:
- Positief saldo
- Tegoed
- In de plus staan
Debetsaldo:
- Negatief saldo
- Rood staan
- In de min staan
- Tekort
REACTIES
1 seconde geleden