2.1 sparen en beleggen
Sparen --> je stelt je consumptie uit
Redenen om te sparen (doelmotieven)
- Doelmotief
--> je wilt iets kopen waarvoor je nu nog niet genoeg geld voor hebt
- Zekerheidmotief
--> geld voor onverwachte gebeurtenissen
- Vermogensmotief
--> je spaargeld levert extra inkomsten op
Interest (rente)
Rente --> vergoeding voor het sparen of lenen van geld
- Nominale rente
--> rente die je in euro’s ontvangt
- Reële rente
--> nominale rente gecorrigeerd voor de inflatie (de nominale
rente is aangepast aan de economie
Enkelvoudige rente
- Rente na afloop van een jaar
Formule enkelvoudige rente berekenen:
Iev= p* K* n
Iev= enkelvoudige rente
P = rentepercentage : 100
K= beginkapitaal (beginsaldo)
N= aantal periodes
voorbeeld
Je hebt € 2500 op een spaardeposito met 3% rente.
Je ontvangt aan rente:
Na 1 jaar: 0,03 x €2500 x 1 = €75
Na 2 jaar: 0,03 x €2500 x 2 = €150
Na 5 maanden: 0,03 x €2500 x 5:12 = €31,25
Samengestelde rente
- Rente op rente
Samengestelde rente berekenen
EWn= (1 + p) n x K
EW= eindwaarde na n jaar (spaarsaldo)
N= aantal periodes
P= rentepercentage :100
K= beginkapitaal (beginsaldo)
Voorbeeld:
Je hebt € 500 op je spaarrekening. Je ontvangt 2% rente.
Spaarsaldo na 1 jaar= 1,02 x €500= €510
Spaarsaldo na 2 jaar= 1,02 x 1,02 x €500 (1,02^2 x €500 = €520,20)
Spaarsaldo na 25 jaar= 1,02^25 x €500= €820,30
Spaarvormen
- Spaarvormen: Verschillende manieren van sparen zoals een spaardeposito of internetspaarrekening
- Direct opvraagbare spaarrekening
--> geld is vrij opneembaar --> variabele rente (als je geld opneemt dus minder geld op je rekening hebt dan krijg je ook minder geld, en andersom ook)
- Spaardeposito
--> geld staat vast voor een afgesproken periode --> vaste rente --> opnamekosten bij toch geld opnemen.
Beleggen
Beleggen: investeren van geld in aandelen of obligaties, met het doel hieraan te verdienen.
Rendement: totale opbrengst van aandelen of obligaties, bestaande rente of dividend en koerswinst.
Beleggen: (meer risico dan bij sparen wisselend rendement)
Beleggen
Obligaties --> lenen aan overheid of bedrijf --> rentevergoeding over nominale rente.
Aandelen --> aanheelhouder --> voor een deel eigenaar --> dividend
2.2 heb je geld genoeg?
Lenen: gebruik maken van geld van anderen.
Lenen: direct consumeren en op een later tijdstip betalen, Tijdelijk verhogen van je koopkracht.
Leenmotieven:
- Om een tijdelijk te kort op te vangen
- Om duurzame consumptiegoederen te kopen
- Om tegenslagen op te vangen
- Om een huis te kopen
Over een lening betaal je rente.
Aflossen:
Je (krediet) lening betaal je af in termijnen. Je moet aflossen: dat doe je door (een deel van je schuld) en kredietkosten (totale rente) te betalen.
Kredietkosten berekenen:
Kredietkosten= (aantal termijnen x termijnbedrag) - lening
Voorbeeld:
Je leent €4000 met maandelijkse termijnen van €130.
De looptijd van lening is 3 jaar,
Je betaalt in totaal 3 x 12 x €130= € 4680
Geleend bedrag € 4000 - -
-------------
Kredietkosten= €680
Risico
Risico: kans op schade of verlies.
Bij lenen: dat de waarde van je aankoop sneller vermindert dan je aankoop, je schuld is dan hoger dan je aankoop.
Bij uitlenen: dat de lener niet kan aflossen
Consumptief krediet:
Leningen:
- Persoonlijke lening: vrij besteden bedrag dat in vaste termijnen wordt terugbetaald.
- Doorlopend krediet: er is een max bedrag dat je mag lenen, de kredietlimiet.
- Rekening-courantkrediet: rood staan op je betaalrekening, hiervoor wordt vaak hoge rente afgerekend.
- Kopen op afbetaling: winkels bieden soms aan om later te betalen
- Huurkoop: producten huren waarbij je aan het einde van de periode eiegnaar bent.
2.3 ben jij verzekerd
Risicoaversie: natuurlijke afkeer van risicos die mensen hebben
Risico: kans op schade of verlies
Verzekeren: overnemen van de financiele gevolgen van een schade van een verzekerde door een verzekeraar.
Risico:
- Je kunt je verzekeren voor de financiele gevolgen van het risico.
- De verzekeraar neemt de gevolgen van het risico over van de verzekerde
Verzekeringscontract:
In je verzekeringscontract heet een polis hierin staat:
- Welke schade wordt gedekt
- Wie de verzekerde en verzekeringsnemer is
Verzekeringskosten:
- Premie --> de verzekeraar gebruikt de premie voor schade uitkeringen, kosten te dekken en winst te maken
- Poliskosten
- Assurantiebelasting: 21% (en 9% op primaire behoeften)
Verzekering berekenen:
Verzekeringskosten= (premie + poliskosten) + assurantiebelasting.
Voorbeeld
Premie €65
Poliskosten € 5 -
-----------
€70
Assurantiebelasting 21% van €70 €14,70 +
Verzekeringskosten -------------
€84,70 (betaal je aan de verzekering)
Risico
Het risico is niet voor iedereen even groot.
Mensen die weinig risico lopen moeten bereid zijn te betalen voor mensen met een hoog risico: Solidariteit
Solidariteit: bereidheid van mensen met een laag risico om zich samen met anderen te verzekeren.
Kosten van risico berekenen:
Risico= kans op voorval x gemiddeld schadebedrag voorval
Voorbeeld
De kans dat je fiets wordt gestolen, is 1 op de 5 (dat betekent dat het gemiddelde eens in de vijf jaar voorkomt)
Een nieuwe fiets kost €700
Het risico per jaar is dan 1 : 5 x €700= €140.
Als je premie lager is dan €140, kun je een verzekering overwegen.
2.4 heeft de overheid invloed
Belasting: verplichte bijdrage die burgers en bedrijven aan de overheid betalen.
Inkomsten van de overheid:
- Belastingen: --> Directe, indirecte belastingen.
- Sociale premies: --> werknemersverzekeringen, volksverzekeringen
- Niet belasting ontvangsten: aardgasbaten, staatsdeelnemingen, retributies / heffingen.
Belastingen
- Kostprijsverhogende belastingen --> indirecte belasting (btw en accijns)
- Belastingen op inkomen, winst en vermogen --> directe belastingen (inkomstenbelasting, loonbelasting)
Directe belastingen:
Belastingen op je inkomen die je rechtstreeks betaald aan de overheid
Indirecte belastingen:
Kostprijsverhogende belastingen die je via een leverancier betaalt.
Bruttoloon:
- Als je in de loondienst werkt ontvang je loon. Op het brtuoloon houdt de werkgever loonheffing (loonbelasting en sociale premies) in. Dan blijft het nettoloon over.
Berekening nettoloon
Nettoloon= bruttoloon – loonheffing (loonbelasting + sociale premies)
Voorbeeld:
Je bruttoloon is €1850
Daarop wordt €165 aan loonbelasting ingehouden en €92 aan sociale premies
Je nettoloon= €1850 (€165 + € 92) = €1593
Belastingtoegevoegde waarde:
De Belastingtoegevoegde waarde wordt opgeteld bij de verkoopprijs. De leverancier draagt de btw af aan de belastingsdienst.
Er zijn twee btw tarieven:
- Hoog tarief: 21% voor secundaire behoeften
- Laag tarief: 9% voor basisbehoeften en diensten die de overheid wil stimuleren.
0% btw geldt voor diensten die zijn vrijgesteld van btw (bijv. Onderwijs, medicijnen)
De overheid hanteert accijns en mileuheffingen om het gebruik van bepaalde producten te ontmoedigen.
Verkoopprijs inclusief btw= verkoopprijs exclusief btw x 1,21
Verkoopprijs exclusief btw= verkoopprijs inclusief btw : 1,21
Voorbeeld:
Een tube tandpasta kost €1,15 exclusief btw. De consument betaalt €1,15 x 1,21 = €1,39
Een fles shampoo kost €2,99 in de winkel (inclusief btw).De verkoopprijs exclusief btw is €2,99 : 1.21 = €2,47
REACTIES
1 seconde geleden