Hoofdstuk 1

Beoordeling 8.5
Foto van Jenita
  • Samenvatting door Jenita
  • 3e klas vmbo | 920 woorden
  • 19 februari 2021
  • 2 keer beoordeeld
Cijfer 8.5
2 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
ADVERTENTIE
Stap in jouw toekomst

Kom naar de Open Avond van Inholland op woensdagavond 29 maart van 17:00 - 20:00 uur. Proef de sfeer en ontdek onze opleidingen.

Meld je aan!

Hoofdstuk 1 -> hoe groot is jouw welvaart?

Paragraaf 1.1

  • Economie -> behoeftes die mensen hebben en de keuzes zie zij maken om in hun behoeften te voorzien. 
  • Primaire behoeften -> noodzakelijke behoeften.( kleding, voeding en woonruimte.)
  • Secundaire behoeften -> hiermee maak je je leven beter en prettiger.
  • Technologische ontwikkelingen -> hierdoor komen er telkens nieuwe producten op de markt. Daardoor hebben mensen nu andere behoeftes dan 50 jaar terug. 
  • E-commerce -> de koop via het internet.
  • Verschillen in behoefte veroorzaakt door -> budget, leeftijd, geslacht, vrienden en klasgenoten, gezin waar je in opgroeit, reclames die je ziet en hoort. 
  • Middelen -> dit heb je nodig om in je behoeften te voorzien. De belangrijkste middelen zijn tijd en geld.
  •  Schaars ->  als het er niet vanzelf is, zonder inspanningen en voldoende van is om alle behoeften te vervullen.
  • Vrije goederen -> je hoeft er niet voor te betalen. (zonlicht, strand etc.)
  • Prioriteiten stellen -> kiezen welke behoeften voor jou het belangrijkste zijn. Door het maken van de juiste keuzes voorzie je in je behoeften. Hierdoor neemt je welvaart toe.
  • Welvaart -> de mate waarin je in je behoeften kunt voorzien.
  • Zelfvoorziening -> je voorziet van je behoeften maar het niet koopt. (taartbakken)

Berekening: te berekenen aantal of bedrag= percentage : 100 x totaal. (1. 15% van 840 = ….. 2. 15% = 15 : 100 = 0,15, 3. 0,15 x 840 = 126,-)

Paragraaf 1.2 

  • Consument -> iemand die goederen of diensten koopt om in zijn behoeften te voorzien. 
  • Koopgedrag -> wat jij als consument koopt, hoeveel je eraan uitgeeft, waar je iets koopt en of je wel of geen merken koopt zegt allemaal iets over je koopgedrag.
  • Sociale beïnvloeding -> dan koop je iets omdat je vrienden of familie het heeft.
  • Commerciële beïnvloeding -> als je wordt overgehaald om iets te kopen. 
  • Marketing -> alles wat bedrijven doen om hun product te verkopen.
  • Markertinginstrumenten -> hier maken bedrijven gebruik van de 6 P’s: 
  1. Productbeleid – wat wordt er verkocht? Welke soorten en smaken?
  1. Prijsbeleid – voor welke prijs wordt het product verkocht? 
  1. Plaatsbeleid – waar is het product te koop? Moet je naar de winkel of kan het ook online?
  1. Promotiebeleid – hoe brengt de fabrikant zijn product onder de aandacht?
  1. Personeelsbeleid – wat voor mensen werken er? Zijn ze deskundig?
  1. Presentatiebeleid – hoe presenteert de winkelier de producten?
  • Reclame -> je aandacht te vestigen op een product.
  • Commerciële reclame -> reclame van bedrijven.
  • Informatieve reclame -> informatie over de eigenschappen en de prijs van het product.
  • Merkreclame -> doel om de merknaam bekender te maken.
  • Ideële reclame -> het gedrag van mensen te beïnvloeden. Is niet gericht op het verkopen van producten. 
  • Productsbeleid -> a-b merken en huismerken. (A- merk is algemeen bekend, B- merk is minder bekend en goedkoper, huismerken die verkopen alleen bepaalde winkelketens)

Berekening: percentage = gevraagde aantal : totaal x 100 

Dit wil je ook lezen:
  • Doelgroep -> groepen mensen waar het product voor bedoeld is.

Paragraaf 1.3 

  • Nibud -> nationaal instituut voor budgetvoorlichting. Geeft voorlichting hoe je moet omgaan met je inkomsten.
  • Budgetteren -> uitgaven en inkomsten op elkaar kunt afstemmen.
  • Begroting -> overzicht van je inkomsten en uitgaven.
  • 3 soorten inkomen:
  1. Inkomen uit arbeid -> je wordt beloond voor je werk.
  1. Inkomen uit bezit -> je hebt bezittingen waar mee je geld verdiend.
  1. Overdrachtsinkomen -> hoef je geen tegenprestatie voor te leveren.
  1. Inkomen uit natura -> je krijgt betaald met goederen of diensten.
  • Het nibud geeft advies om je uitgaven te delen in : 
  1. Huishoudelijke uitgaven -> de alledaagse uitgaven.
  1. Vaste lasten -> de uitgaven die je met regelmaat betaald.
  1. Incidentele uitgaven -> grote uitgaven die je niet zo vaak doet.
  • Reserveren -> als er grote uitgaven eraan zien te komen, kun je beter elke maand wat reserveren. Geld op zij leggen.

Berekening: reservering per maand = benodigd bedrag : aantal maanden.

Berekening: omrekenen van week naar maand.

Je betaalt 9,- contributie per week. Hoeveel is dat per maand?

  • 9,- peer week x 52 = 468,- 
  • 468,- : 12 = 39,- 
  • 9,- x 52 : 12 = 39,- 

Periode 

Per week

Per jaar

Per maand

bedrag

9,-

468,-

39-,

Paragraaf 1.4 

Berekening: verandering in % = verschil : oud x 100.

Stijging: vorig jaar kreeg ik 6 euro zakgeld nu 8,50,-. (8,50 – 6 ) : 6 x 100 = 41,7% gestegen.

Daling: deze maand spaar je 11,- vorige maand was dat 14,50,-.

(11-14,50) : 14,50 x 100 = 24,1%

  • CBS -> centraal bureau voor statistiek, verzamelt informatie over economische veranderingen.
  • Inflatie -> algemene stijging van de prijzen.
  • Deflatie -> algemene daling van de prijzen.
  • Indexcijfer ->laat procentuele verandering zien ten opzichte van een afgesproken periode. Die afgesproken periode noem je het basisjaar. De gegevens in het basisjaar krijgen altijd het indexcijfer 100. 

Berekening: indexcijfer = nieuw getal : getal basisjaar x 100. 

1,84 : 1,71 x 100.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.