Hoofdstuk 1 -> hoe groot is jouw welvaart?
Paragraaf 1.1
- Economie -> behoeftes die mensen hebben en de keuzes zie zij maken om in hun behoeften te voorzien.
- Primaire behoeften -> noodzakelijke behoeften.( kleding, voeding en woonruimte.)
- Secundaire behoeften -> hiermee maak je je leven beter en prettiger.
- Technologische ontwikkelingen -> hierdoor komen er telkens nieuwe producten op de markt. Daardoor hebben mensen nu andere behoeftes dan 50 jaar terug.
- E-commerce -> de koop via het internet.
- Verschillen in behoefte veroorzaakt door -> budget, leeftijd, geslacht, vrienden en klasgenoten, gezin waar je in opgroeit, reclames die je ziet en hoort.
- Middelen -> dit heb je nodig om in je behoeften te voorzien. De belangrijkste middelen zijn tijd en geld.
- Schaars -> als het er niet vanzelf is, zonder inspanningen en voldoende van is om alle behoeften te vervullen.
- Vrije goederen -> je hoeft er niet voor te betalen. (zonlicht, strand etc.)
- Prioriteiten stellen -> kiezen welke behoeften voor jou het belangrijkste zijn. Door het maken van de juiste keuzes voorzie je in je behoeften. Hierdoor neemt je welvaart toe.
- Welvaart -> de mate waarin je in je behoeften kunt voorzien.
- Zelfvoorziening -> je voorziet van je behoeften maar het niet koopt. (taartbakken)
Berekening: te berekenen aantal of bedrag= percentage : 100 x totaal. (1. 15% van 840 = ….. 2. 15% = 15 : 100 = 0,15, 3. 0,15 x 840 = 126,-)
Paragraaf 1.2
- Consument -> iemand die goederen of diensten koopt om in zijn behoeften te voorzien.
- Koopgedrag -> wat jij als consument koopt, hoeveel je eraan uitgeeft, waar je iets koopt en of je wel of geen merken koopt zegt allemaal iets over je koopgedrag.
- Sociale beïnvloeding -> dan koop je iets omdat je vrienden of familie het heeft.
- Commerciële beïnvloeding -> als je wordt overgehaald om iets te kopen.
- Marketing -> alles wat bedrijven doen om hun product te verkopen.
- Markertinginstrumenten -> hier maken bedrijven gebruik van de 6 P’s:
- Productbeleid – wat wordt er verkocht? Welke soorten en smaken?
- Prijsbeleid – voor welke prijs wordt het product verkocht?
- Plaatsbeleid – waar is het product te koop? Moet je naar de winkel of kan het ook online?
- Promotiebeleid – hoe brengt de fabrikant zijn product onder de aandacht?
- Personeelsbeleid – wat voor mensen werken er? Zijn ze deskundig?
- Presentatiebeleid – hoe presenteert de winkelier de producten?
- Reclame -> je aandacht te vestigen op een product.
- Commerciële reclame -> reclame van bedrijven.
- Informatieve reclame -> informatie over de eigenschappen en de prijs van het product.
- Merkreclame -> doel om de merknaam bekender te maken.
- Ideële reclame -> het gedrag van mensen te beïnvloeden. Is niet gericht op het verkopen van producten.
- Productsbeleid -> a-b merken en huismerken. (A- merk is algemeen bekend, B- merk is minder bekend en goedkoper, huismerken die verkopen alleen bepaalde winkelketens)
Berekening: percentage = gevraagde aantal : totaal x 100
- Doelgroep -> groepen mensen waar het product voor bedoeld is.
Paragraaf 1.3
- Nibud -> nationaal instituut voor budgetvoorlichting. Geeft voorlichting hoe je moet omgaan met je inkomsten.
- Budgetteren -> uitgaven en inkomsten op elkaar kunt afstemmen.
- Begroting -> overzicht van je inkomsten en uitgaven.
- 3 soorten inkomen:
- Inkomen uit arbeid -> je wordt beloond voor je werk.
- Inkomen uit bezit -> je hebt bezittingen waar mee je geld verdiend.
- Overdrachtsinkomen -> hoef je geen tegenprestatie voor te leveren.
- Inkomen uit natura -> je krijgt betaald met goederen of diensten.
- Het nibud geeft advies om je uitgaven te delen in :
- Huishoudelijke uitgaven -> de alledaagse uitgaven.
- Vaste lasten -> de uitgaven die je met regelmaat betaald.
- Incidentele uitgaven -> grote uitgaven die je niet zo vaak doet.
- Reserveren -> als er grote uitgaven eraan zien te komen, kun je beter elke maand wat reserveren. Geld op zij leggen.
Berekening: reservering per maand = benodigd bedrag : aantal maanden.
Berekening: omrekenen van week naar maand.
Je betaalt 9,- contributie per week. Hoeveel is dat per maand?
- 9,- peer week x 52 = 468,-
- 468,- : 12 = 39,-
- 9,- x 52 : 12 = 39,-
Periode |
Per week |
Per jaar |
Per maand |
bedrag |
9,- |
468,- |
39-, |
Paragraaf 1.4
Berekening: verandering in % = verschil : oud x 100.
Stijging: vorig jaar kreeg ik 6 euro zakgeld nu 8,50,-. (8,50 – 6 ) : 6 x 100 = 41,7% gestegen.
Daling: deze maand spaar je 11,- vorige maand was dat 14,50,-.
(11-14,50) : 14,50 x 100 = 24,1%
- CBS -> centraal bureau voor statistiek, verzamelt informatie over economische veranderingen.
- Inflatie -> algemene stijging van de prijzen.
- Deflatie -> algemene daling van de prijzen.
- Indexcijfer ->laat procentuele verandering zien ten opzichte van een afgesproken periode. Die afgesproken periode noem je het basisjaar. De gegevens in het basisjaar krijgen altijd het indexcijfer 100.
Berekening: indexcijfer = nieuw getal : getal basisjaar x 100.
1,84 : 1,71 x 100.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden