Bruto binnenlands product: de waarde van alle in een land geproduceerde goederen en diensten in een jaar.
Om het bbp te berekenen kijk je naar de waarde die productie toevoegt aan producten: de bruto toegevoegde waarde.
het geproduceerde product is meer waard dan de opgetelde waarde van de ingekochte goederen en diensten.
Bruto toegevoegde waarde: totale opbrengst – kosten ingekochte goederen en diensten
Om de winst te berekenen die bedrijven maken: bruto toegevoegde waarde – kosten overige productiefactoren
De optelsom van alle bruto toegevoegde waarde die in een land gedurende een jaar zijn gemaakt is gelijk aan het bruto binnenlands product. Bpp = optelsom bruto toegevoegde waarde
Afschrijvingen verlagen de waarde van kapitaalgoederen, productie voegt niet alleen waarde toe.
De bruto toegevoegde waarde houd geen rekening met afschrijvingen, houd je er wel rekening mee dan is het netto toegevoegde waarde = bruto toegevoegde waarde – afschrijvingen
het netto binnenlands product is de optelsom van alle netto toegevoegde waarde die in een land in een jaar worden gemaakt. Nbp = bbp – afschrijvingen
Productiefactoren worden uitbetaald, ze zijn onderverdeeld in
arbeid
ondernemerschap
kapitaal
natuur
inkomen dat iemand verdient met het ter beschikking stellen van een productiefactor is primair inkomen. De optelsom van alle primaire inkomens is het totale bedrag dat in een land aan inkomen verdiend word. Netto binnenlands inkomen, nbi
bij het nbi vormen de afschrijvingen het verschil tussen het netto binnenlands inkomen en het bruto binnenlands inkomen. Nbi= bbi – afschrijvingen (uitkeringen)
het netto binnenlands inkomen is opgeteld gelijk aan het netto binnenlands product.
Economische kringloop: het geld van de spelers stroomt van de ene speler naar de andere speler. Er zijn in de kringloop vier economische sectoren
Bedrijven: het totaal aantal geld dat naar bedrijven loopt is : C+I+O+E
Gezinnen: Y = C + B + S
De overheid:
Buitenland:
Y= NBI
C= Consumptie
O= overheidsbestedingen
E= Export
M=Import
I= Netto investeringen
S= besparingen
B=Belastingen
De ingaande geldstromen in de kringloop moeten gelijk zijn aan de uitgaande geldstromen
Y+m = C + I + O + E
Macro economische identiteit: Y= C + O + E –M
Ook voor de financiele sector geld, de ingaande geldstromen zijn gelijk aan de uitgaande geldstromen
S = I + (O-B) + (E-M)
Betalingsbalans: Een overzicht van alle transacties tussen het land en het buitenland. Bestaat uit twee rekeningen: lopende rekening: die is gelijk aan (E-M) en de kapitaalrekening
De lopende rekening is onderverdeeld in vier deelrekeningen
Goederenrekening betalingsbalans van import en export van goederen
Dienstenrekening internationale diensttransacties
Primaire inkomensrekening internationale beloningen voor het beschikbaar stellen van productiefactoren
Inkomensoverdrachtenrekening inkomensoverdrachten die over de grens gaan en waar geen prestatie tegenover staat
Als een land meer ontvangt vanuit het buitenland dan neemt de buitenlandse valuta reserve toe
Het bpp word vaak gebruikt om te meten hoe welvarend een land is
Maar dit is niet een goede maatstaf omdat het drie dingen buiten de berekening laat
Consumentensurplus: de som van het producenten en consumenten surplus is de maatstaf voor welvaart. In deze maatstaf zit zowel het welbevinden van consumenten als van producenten
Externe effecten: als er bij voordeel van de gestegen productie negatieve externe effecten optreden moet je voordeel tegen het nadeel afwegen
Onbetaalde arbeid: onbetaalde arbeid waar het hele gezin vruchten van plukt voegt waarde toe, maar dit komt niet in het bbp terecht omdat de arbeid niet word betaald.
De lorenzcurve geeft de mate aan waarin het inkomen scheef verdeeld is.
Bron lezen
Gemiddeld belasting tarief: Belasting / bruto inkomen x 100%
Gemiddeld belastingtarief Marginaal belastingtarief Effect op inkomensverdeling
Progressief belastingsysteem Stijgt bij stijgend inkomen Stijgt bij stijgend inkomen Nivellerend
Proportioneel belastingsysteem Bij ieder inkomen gelijk Bij ieder inkomen gelijk Onderlinge inkomensverhoudingen blijven gelijk
Degressief belastingsysteem Daalt bij stijgend inkomen Daalt bij stijgend inkomen denivellerend
Secundair inkomen is dat wat overblijft van het primaire inkomen dat over blijft nadat de overheid het verlaagt heeft met belastingen. Secundair = besteedbaar
De belangrijkste kenmerken van de economische structuur in een land is het volgende. De omvang en kwaliteit van de kenmerken zegt veel over de structuur van de economie.
Menselijk kapitaal: belangrijkste productiefactor. Aantal arbeiders en opleidingsniveau is belangrijk.
Fysieke infrastructuur: spoorwegennet, havens, wegennet, netwerk van gsm masten en waterleiding netwerk.
Sectorgrootte: de sectoropbouw van de primaire(boeren), secundaire(bedrijven), tertiare(handel) en quartaire(geen winstoogmerk) zegt ook veel over de structuur.
Sociale infrastructuur: het rechtssysteem is een groot onderdeel van de sociale infrastructuur.
Des te meer corruptie er bestaat des te meer onzekerheid komt er voor in het land.
Categoriale inkomensverdeling: dit geeft de verdeling van het binnenlandse inkomen over de inkomenscategorieën.
Loonquote: geeft aan welk deel van het binnenlandse inkomen naar de productiefactor arbeid
Loon/binnenlands inkomen x 100%
Winstquote/quote van het overig inkomen / binnenlands inkomen x 100%
Arbeidsinkomen = arbeidsinkomen/binnenlands inkomen x 100%
Monetaire infrastructuur: omvat alle zaken die te maken ebben met de financiële kant van ruil. Maar ook geldautomaten, creditcards en pinpassen zijn hier onderdeel van.
om een evenwichtig beeld te krijgen van de prestaties gebruikt men ook andere prestatiemaatstaven
Bbp per hoofd = bruto binnenlands product/ aantal inwoners
Economische groei = bbp dit jaar – bbp vorig jaar/ bbp vorig jaar x 100%
Nominale economische groei – word geen rekening gehouden met inflatie
Reële economische groei – word wel rekening gehouden met inflatie
Productiviteit is nauw verboden met economische groei. Als de productiviteit toeneemt kan met dezelfde inzet van productiefactoren meer toegevoegde waarde gecreëerd worden. Economieën die heel veel vernieuwingen doorvoeren hebben een grote economische groei.
Technologische vooruitgang: op allerlei gebieden vernieuwingen doorvoeren zorgt voor een grote economische groei
Werkloosheid: hierdoor verminderd de waarde van menselijk kapitaal. En het is slecht voor de gehele economie want een deel van de productiecapaciteit blijft onbenut.
Scholing en kwaliteit van arbeid: iemand die ongeschoolde arbeid uitvoert is in de regel van slechte kwaliteit.
Er is maar beperkt sprake van convergentie van inkomen tussen landen. Daar zijn een aantal redenen voor
Grote culturele verschillen tussen landen, de uitwisseling van mensen, producten en kennis kan daardoor moeilijk verlopen.
Dictatuur: nog in veel landen aanwezig. Dit bestuursbeleid laat geen ontwikkelingen toe
Rijke landen: belemmeren de ontwikkeling van arme landen.
Bestaande situatie: oude situatie houd vaak stand. Veel arme landen zitten in een vicieuze cirkel. Verdienen weinig, hebben weinig geld tot hun beschikking om hun productiefactoren te verbeteren.
Om het bbp te berekenen kijk je naar de waarde die productie toevoegt aan producten: de bruto toegevoegde waarde.
het geproduceerde product is meer waard dan de opgetelde waarde van de ingekochte goederen en diensten.
Bruto toegevoegde waarde: totale opbrengst – kosten ingekochte goederen en diensten
Om de winst te berekenen die bedrijven maken: bruto toegevoegde waarde – kosten overige productiefactoren
Afschrijvingen verlagen de waarde van kapitaalgoederen, productie voegt niet alleen waarde toe.
De bruto toegevoegde waarde houd geen rekening met afschrijvingen, houd je er wel rekening mee dan is het netto toegevoegde waarde = bruto toegevoegde waarde – afschrijvingen
het netto binnenlands product is de optelsom van alle netto toegevoegde waarde die in een land in een jaar worden gemaakt. Nbp = bbp – afschrijvingen
Productiefactoren worden uitbetaald, ze zijn onderverdeeld in
arbeid
ondernemerschap
kapitaal
natuur
inkomen dat iemand verdient met het ter beschikking stellen van een productiefactor is primair inkomen. De optelsom van alle primaire inkomens is het totale bedrag dat in een land aan inkomen verdiend word. Netto binnenlands inkomen, nbi
bij het nbi vormen de afschrijvingen het verschil tussen het netto binnenlands inkomen en het bruto binnenlands inkomen. Nbi= bbi – afschrijvingen (uitkeringen)
het netto binnenlands inkomen is opgeteld gelijk aan het netto binnenlands product.
Bedrijven: het totaal aantal geld dat naar bedrijven loopt is : C+I+O+E
Gezinnen: Y = C + B + S
De overheid:
Buitenland:
Y= NBI
C= Consumptie
O= overheidsbestedingen
E= Export
M=Import
I= Netto investeringen
S= besparingen
B=Belastingen
De ingaande geldstromen in de kringloop moeten gelijk zijn aan de uitgaande geldstromen
Y+m = C + I + O + E
Macro economische identiteit: Y= C + O + E –M
Ook voor de financiele sector geld, de ingaande geldstromen zijn gelijk aan de uitgaande geldstromen
S = I + (O-B) + (E-M)
Betalingsbalans: Een overzicht van alle transacties tussen het land en het buitenland. Bestaat uit twee rekeningen: lopende rekening: die is gelijk aan (E-M) en de kapitaalrekening
De lopende rekening is onderverdeeld in vier deelrekeningen
Dienstenrekening internationale diensttransacties
Primaire inkomensrekening internationale beloningen voor het beschikbaar stellen van productiefactoren
Inkomensoverdrachtenrekening inkomensoverdrachten die over de grens gaan en waar geen prestatie tegenover staat
Als een land meer ontvangt vanuit het buitenland dan neemt de buitenlandse valuta reserve toe
Het bpp word vaak gebruikt om te meten hoe welvarend een land is
Maar dit is niet een goede maatstaf omdat het drie dingen buiten de berekening laat
Consumentensurplus: de som van het producenten en consumenten surplus is de maatstaf voor welvaart. In deze maatstaf zit zowel het welbevinden van consumenten als van producenten
Externe effecten: als er bij voordeel van de gestegen productie negatieve externe effecten optreden moet je voordeel tegen het nadeel afwegen
Onbetaalde arbeid: onbetaalde arbeid waar het hele gezin vruchten van plukt voegt waarde toe, maar dit komt niet in het bbp terecht omdat de arbeid niet word betaald.
De lorenzcurve geeft de mate aan waarin het inkomen scheef verdeeld is.
Gemiddeld belasting tarief: Belasting / bruto inkomen x 100%
Gemiddeld belastingtarief Marginaal belastingtarief Effect op inkomensverdeling
Progressief belastingsysteem Stijgt bij stijgend inkomen Stijgt bij stijgend inkomen Nivellerend
Proportioneel belastingsysteem Bij ieder inkomen gelijk Bij ieder inkomen gelijk Onderlinge inkomensverhoudingen blijven gelijk
Degressief belastingsysteem Daalt bij stijgend inkomen Daalt bij stijgend inkomen denivellerend
Secundair inkomen is dat wat overblijft van het primaire inkomen dat over blijft nadat de overheid het verlaagt heeft met belastingen. Secundair = besteedbaar
De belangrijkste kenmerken van de economische structuur in een land is het volgende. De omvang en kwaliteit van de kenmerken zegt veel over de structuur van de economie.
Menselijk kapitaal: belangrijkste productiefactor. Aantal arbeiders en opleidingsniveau is belangrijk.
Fysieke infrastructuur: spoorwegennet, havens, wegennet, netwerk van gsm masten en waterleiding netwerk.
Sectorgrootte: de sectoropbouw van de primaire(boeren), secundaire(bedrijven), tertiare(handel) en quartaire(geen winstoogmerk) zegt ook veel over de structuur.
Sociale infrastructuur: het rechtssysteem is een groot onderdeel van de sociale infrastructuur.
Categoriale inkomensverdeling: dit geeft de verdeling van het binnenlandse inkomen over de inkomenscategorieën.
Loonquote: geeft aan welk deel van het binnenlandse inkomen naar de productiefactor arbeid
Loon/binnenlands inkomen x 100%
Winstquote/quote van het overig inkomen / binnenlands inkomen x 100%
Arbeidsinkomen = arbeidsinkomen/binnenlands inkomen x 100%
Monetaire infrastructuur: omvat alle zaken die te maken ebben met de financiële kant van ruil. Maar ook geldautomaten, creditcards en pinpassen zijn hier onderdeel van.
om een evenwichtig beeld te krijgen van de prestaties gebruikt men ook andere prestatiemaatstaven
Bbp per hoofd = bruto binnenlands product/ aantal inwoners
Economische groei = bbp dit jaar – bbp vorig jaar/ bbp vorig jaar x 100%
Nominale economische groei – word geen rekening gehouden met inflatie
Reële economische groei – word wel rekening gehouden met inflatie
Productiviteit is nauw verboden met economische groei. Als de productiviteit toeneemt kan met dezelfde inzet van productiefactoren meer toegevoegde waarde gecreëerd worden. Economieën die heel veel vernieuwingen doorvoeren hebben een grote economische groei.
Technologische vooruitgang: op allerlei gebieden vernieuwingen doorvoeren zorgt voor een grote economische groei
Scholing en kwaliteit van arbeid: iemand die ongeschoolde arbeid uitvoert is in de regel van slechte kwaliteit.
Er is maar beperkt sprake van convergentie van inkomen tussen landen. Daar zijn een aantal redenen voor
Grote culturele verschillen tussen landen, de uitwisseling van mensen, producten en kennis kan daardoor moeilijk verlopen.
Dictatuur: nog in veel landen aanwezig. Dit bestuursbeleid laat geen ontwikkelingen toe
Rijke landen: belemmeren de ontwikkeling van arme landen.
Bestaande situatie: oude situatie houd vaak stand. Veel arme landen zitten in een vicieuze cirkel. Verdienen weinig, hebben weinig geld tot hun beschikking om hun productiefactoren te verbeteren.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden