Beroepsgeschikte bevolking:
De mensen van 15 tot 64 jaar. Sommigen daarvan hebben geen betaalde baan: school, huishoudelijke taken, arbeidsongeschikt, VUT zij zijn NIET ACTIEF.
De mensen die niet NIET ACTIEF zijn noemen we de beroepsbevolking, in de beroepsbevolking zitten ook de werklozen. Mensen die werknemer zijn vormen de afhankelijke beroepsbevolking. Daarnaast heb je nog zelfstandige ondernemers met een eigen zaak.
Participatiegraad:
(deelnemingspercentage) het aandeel van de beroepsbevolking in de beroepsgeschikte bevolking.
Werk:
Arbeid die betaald wordt.meestal wordt er met de werkgever een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten (CAO) die overeenkomst geldt dan voor het hele bedrijf.
Soms wordt er een individuele arbeidsovereenkomst gesloten die geldt dan voor 1 bepaalde werknemer.
Naast betaalde arbeid heb je ook onbetaalde arbeid: huishouden, doe-het-zelf werk,voor clubs.
Officiële economie:
Waarin mensen een deel van hun geld afdragen aan de overheid(belastingen en premies)
Niet-officiële economie:
Bestaat uit 2 delen:
1- de economie van het onbetaalde werk ( zie boven)
2- de economie van het zwartwerken. Daar wordt wel geld verdiend maar niets afgedragen aan de overheid. Nadelen van zwartwerken:
- geen minimumloon dus lage lonen
- bij ziekte geen recht op een uitkering
- bij een werkongeluk moeilijk om een schadevergoeding te krijgen.
- Je kan van de ene op de andere dag ontslagen worden.
Je werkt wit als je een loonbelastingverklaring hebt ingevuld en een loonstrookje krijgt.
Werkgelegenheid:
De vraag naar arbeid.
Het arbeidsaanbod verandert in de loop van de tijd:
- de bevolking groeit
- de bevolking vergrijst
- de deelname van vrouwen neemt toe
- emigratie en immigratie
- arbeidsongeschiktheid en de VUT
Werkloosheid: 2 definities: - de geregistreerde werkloosheid: de bij een arbeidsbureau geregistreerde personen die geen betaald werk hebben voor 12 uur of meer in de week. En die beschikbaar zijn voor een baan van tenminste 12 uur per week. - De definitie van het Centraal Planbureau (CPB): De werkloze beroepsbevolking (WBV). Hierbij wordt de eis van registratie niet gesteld. Het landelijk gemiddeld werkloosheidscijfer versluierd veel informatie: - verborgen werkloosheid: mensen die wel willen werken maar niet geregistreerd staan bij een arbeidsbureau omdat ze denken dat ze toch niet aan werk komen.( het discouraged workerseffect) - mensen die volledig arbeidsongeschikt zijn verklaard terwijl ze een lichtere vorm van arbeid nog wel aan zouden kunnen. - Mensen die in de VUT zitten. - de verdeling van de werkloosheid over de verschillende regio’s: - In het noorden is meer werkloosheid dan in het zuiden maar dat zie je aan het gemiddelde cijfer niet. - Speciale probleemgroepen: - Jongeren, vrouwen en allochtonen. Uitstroomkans: De kans om binnen 6 maanden het werklozenbestand te verlaten. Oorzaken van de werkloosheid: - Conjunctuurwerkloosheid: oorzaak ligt aan de vraagkant, heeft te maken met onderbesteding. - Structuurwerkloosheid: oorzaak ligt aan de aanbodkant. Veranderingen in de productiestructuur. Binnen de structuurwerkloosheid bestaat een onderverdeling: - werkloosheid van de mindergeschikten: gehandicapten - frictiewerkloosheid: wrijving tussen het ontstaan van een vacature en het vervullen ervan. - Seizoenswerkloosheid: het wegvallen van bepaalde producties in bepaalde jaargetijden. - Kwalitatieve structuurwerkloosheid: Het niet op elkaar aansluiten van vraag en aanbod van verschillende beroepen. - Kwantitatieve structuurwerkloosheid
Kwantitatieve structuurwerkloosheid kan een gevolg zijn van:
- onvoldoende investeringen waardoor er niet genoeg arbeidsplaatsen zijn.
- Diepte-investeringen waarbij mensen door machines worden vervangen.
- Het verdwijnen van bepaalde producten
- Het verplaatsen van productie naar het buitenland
- Fusies of integraties van ondernemingen.
Arbeidsmarktbeleid:
Op verschillende deelmarkten van de arbeidsmarkt vraag en aanbod goed op elkaar aan laten sluiten.
Oplossingen van de werkloosheid:
- Conjunctuurwerkloosheid: kan worden tegengegaan door de bestedingen op te voeren. De bestedingen van de overheid eerst, daarna de bestedingen van de particulieren bv door lagere belastingen in te voeren.
Binnen de structuurwerkloosheid:
- werkloosheid van de mindergeschikten: kan worden aangepakt door de geschiktheid te vergroten door scholing.
- Frictiewerkloosheid: kan worden verminderd door verbetering van de arbeidsbemiddeling, meer en effectievere voorlichting door arbeidsbureaus en door meer nadruk op individuele bemiddeling.
- Seizoenswerkloosheid: kan worden bestreden door producten met verschillende seizoenen te combineren en door het seizoen uit te schakelen.
- Kwalitatieve structuurwerkloosheid: omscholing, bijscholing en herscholing.
- Bij een geografisch probleem: arbeidsmobiliteit moet worden vergroot bv. Door verhuiskostensubsidies.
Wanneer in de particuliere sector onvoldoende arbeidsplaatsen worden geschapen kan men 5 soorten oplossingen zoeken:
- arbeidstijdverkorting (ATV) en VUT.
- Afschaffing minimumloon
- Versoepeling ontslagrecht
- Scholing van beroepsbevolking
- Melkert-banen
- Meer deeltijdbanen creëren
- Ontwikkeling van nieuwe producten
Invoerquote: waarde invoer / BBP
Uitvoerquote: waarde uitvoer / BBP
Wet van de comparatieve kostenverschillen: Als tussen 2 landen een comparatief kostenverschil bestaat is het voor elk van die landen voordelig zich te specialiseren in de productie van het goed waarin het de grootste comparatieve kostenvoorsprong of de kleinste comparatieve kostenachterstand heeft. Ruilverhouding: De verhouding waarmee 2 landen goederen kunnen ruilen. De wet van de comparatieve kostenverschillen vereenvoudigt de werkelijkheid want: - er wordt alleen gekeken naar kostenverschillen - het voorbeeld gaat uit van 2 landen en 2 goederen - transportkosten zijn buiten beschouwing gelaten - er wordt geen rekening gehouden met de vraagkant - machtsposities kunnen worden verwaarloosd
Optimale allocatie: zo efficiënt mogelijke toedeling van productiefactoren
Protectie: bescherming van de eigen economie tegen de buitenlandse concurrentie. Redenen voor protectie: - werkgelegenheid: Europese boeren kunnen de concurrentie van de vrije markt niet aan en zouden zonder werk komen te zitten zonder protectie. - Lage lonen: lonen mogen niet te laag worden - Infant industries: jonge kwetsbare bedrijven, protectie wordt toegepast zodat die kunnen groeien. - Veiligheid en gezondheid: zodat er geen vreemde infecties meekomen met importgoederen. - Politieke verhoudingen:om een land onder druk te zetten. Enkele vormen van protectie: - invoerrechten: prijs geïmporteerde product stijgt. In de volgende gevallen spreken we van non-tarifaire protectie: - importcontingent: dan mag er in een bepaalde tijd maar een beperkt aantal stuks van het importartikel het land in. - Kwaliteitseisen: verkleining aanbod dus stijging prijzen - Importverbod: hogere prijzen in eigen land - Subsidies:betere concurrentie met het buitenland - Afgedwongen exportbeperking: het exporterende land legt zich onder economische en politieke druk van het importerende land een vrijwillige exportbeperking op. In 1947 100 landen afgesproken dat de handel vrijer moet worden. Die overeenkomst heette GATT (General Agreement on Tariffs and Trade) hoofdprincipes GATT: alleen invoerrechten als protectiemiddel, nieuwe handelsbelemmeringen verboden, door overleg proberen de invoerrechten te verlagen. Meestbegunstigingsclausule: Een land dat aan een ander land voordelen geeft bij de invoer moet die voordelen ook toekennen aan de andere GATT-leden. Eind 1993 Uruguay-ronde besloten GATT om te vormen tot World Trade Organization (WTO) WTO kan lidstaten dwingen hun nationale wetten aan te passen aan de vrijhandelsregels van de WTO
Regionalisatie: landen richtten zich steeds meer in hun export van goederen en diensten op afnemers uit eigen regio. Douane-unie: Een vorm van economische integratie waarbij de lidstaten hun onderlinge invoerrechten hebben afgeschaft en tegenover niet-leden een uniform tarief hebben ingesteld. Einddoel Unie: economische unie die boven de eigenschappen van de douane-unie ook nog vrij verkeer van arbeid en kapitaal, gemeenschappelijke instellingen en een sterk onderling afgestemde economische politiek kent. Belangrijke stappen op weg naar de economische unie waren de totstandkoming van de gemeenschappelijke markt eind 1992 en de vorming van de muntunie ( de economische en Monetaire unie (EMU) Europese Vrijhandelsassociatie (EVA). De EVA is een vrijhandelsgebied: de deelnemende landen heffen geen invoerrechten op elkaars producten maar ze kennen GEEN uniform tarief. North American Free Trade Agreement (NAFTA) eind 1992 tussen VS, Canada en Mexico. Instellingen van de EU: - de Europese Raad (ER): het hoogste orgaan, samengesteld uit regeringsleiders. In de ER worden de algemene politieke overeenkomsten afgesloten. - De Raad van de Europese Unie: deze neemt de besluiten. In de raad zitten de ministers van de nationale regeringen. - De Europese Commissie: het dagelijks bestuur van de EU.Moet de besluiten van de ministerraad voorbereiden en uitvoeren. - Het Europees Parlement (EP): rechtstreeks gekozen in elke lidstaat. EP moet de Commissie controleren, ziet toe op uitgaven Unie, neemt deel aan opstelling begroting.Macht neemt geleidelijk toe. - Het Europees Hof van Justitie: handhaving van het recht van de EU tegenover de lidstaten. Spreekt recht over geschillen m.b.t. verdragen. De ontvangsten van de EU komen vooral uit: De invoerrechten ( 17 % van het totaal) De BTW (ruim 50% van het totaal) Bijdrage op basis van het BBP ( 28% van het totaal) Hoofdredenen opzet landbouwbeleid: - prijs agrarische producten laat schommelingen zien. Tamelijk prijsinelastisch. - Productiekosten hoger dan in de rest van de wereld. Interventieprijzen: minimumprijzen
Bestrijding overproductie: - vaststelling productieplafonds (quoteringsregeling) wie meer produceert dan het toegestane quotum krijgt een heffing opgelegd.(superheffing) - productiebeperkingen - subsidies - VUT-regeling voor boeren.
Werkloosheid: 2 definities: - de geregistreerde werkloosheid: de bij een arbeidsbureau geregistreerde personen die geen betaald werk hebben voor 12 uur of meer in de week. En die beschikbaar zijn voor een baan van tenminste 12 uur per week. - De definitie van het Centraal Planbureau (CPB): De werkloze beroepsbevolking (WBV). Hierbij wordt de eis van registratie niet gesteld. Het landelijk gemiddeld werkloosheidscijfer versluierd veel informatie: - verborgen werkloosheid: mensen die wel willen werken maar niet geregistreerd staan bij een arbeidsbureau omdat ze denken dat ze toch niet aan werk komen.( het discouraged workerseffect) - mensen die volledig arbeidsongeschikt zijn verklaard terwijl ze een lichtere vorm van arbeid nog wel aan zouden kunnen. - Mensen die in de VUT zitten. - de verdeling van de werkloosheid over de verschillende regio’s: - In het noorden is meer werkloosheid dan in het zuiden maar dat zie je aan het gemiddelde cijfer niet. - Speciale probleemgroepen: - Jongeren, vrouwen en allochtonen. Uitstroomkans: De kans om binnen 6 maanden het werklozenbestand te verlaten. Oorzaken van de werkloosheid: - Conjunctuurwerkloosheid: oorzaak ligt aan de vraagkant, heeft te maken met onderbesteding. - Structuurwerkloosheid: oorzaak ligt aan de aanbodkant. Veranderingen in de productiestructuur. Binnen de structuurwerkloosheid bestaat een onderverdeling: - werkloosheid van de mindergeschikten: gehandicapten - frictiewerkloosheid: wrijving tussen het ontstaan van een vacature en het vervullen ervan. - Seizoenswerkloosheid: het wegvallen van bepaalde producties in bepaalde jaargetijden. - Kwalitatieve structuurwerkloosheid: Het niet op elkaar aansluiten van vraag en aanbod van verschillende beroepen. - Kwantitatieve structuurwerkloosheid
Invoerquote: waarde invoer / BBP
Uitvoerquote: waarde uitvoer / BBP
Wet van de comparatieve kostenverschillen: Als tussen 2 landen een comparatief kostenverschil bestaat is het voor elk van die landen voordelig zich te specialiseren in de productie van het goed waarin het de grootste comparatieve kostenvoorsprong of de kleinste comparatieve kostenachterstand heeft. Ruilverhouding: De verhouding waarmee 2 landen goederen kunnen ruilen. De wet van de comparatieve kostenverschillen vereenvoudigt de werkelijkheid want: - er wordt alleen gekeken naar kostenverschillen - het voorbeeld gaat uit van 2 landen en 2 goederen - transportkosten zijn buiten beschouwing gelaten - er wordt geen rekening gehouden met de vraagkant - machtsposities kunnen worden verwaarloosd
Optimale allocatie: zo efficiënt mogelijke toedeling van productiefactoren
Protectie: bescherming van de eigen economie tegen de buitenlandse concurrentie. Redenen voor protectie: - werkgelegenheid: Europese boeren kunnen de concurrentie van de vrije markt niet aan en zouden zonder werk komen te zitten zonder protectie. - Lage lonen: lonen mogen niet te laag worden - Infant industries: jonge kwetsbare bedrijven, protectie wordt toegepast zodat die kunnen groeien. - Veiligheid en gezondheid: zodat er geen vreemde infecties meekomen met importgoederen. - Politieke verhoudingen:om een land onder druk te zetten. Enkele vormen van protectie: - invoerrechten: prijs geïmporteerde product stijgt. In de volgende gevallen spreken we van non-tarifaire protectie: - importcontingent: dan mag er in een bepaalde tijd maar een beperkt aantal stuks van het importartikel het land in. - Kwaliteitseisen: verkleining aanbod dus stijging prijzen - Importverbod: hogere prijzen in eigen land - Subsidies:betere concurrentie met het buitenland - Afgedwongen exportbeperking: het exporterende land legt zich onder economische en politieke druk van het importerende land een vrijwillige exportbeperking op. In 1947 100 landen afgesproken dat de handel vrijer moet worden. Die overeenkomst heette GATT (General Agreement on Tariffs and Trade) hoofdprincipes GATT: alleen invoerrechten als protectiemiddel, nieuwe handelsbelemmeringen verboden, door overleg proberen de invoerrechten te verlagen. Meestbegunstigingsclausule: Een land dat aan een ander land voordelen geeft bij de invoer moet die voordelen ook toekennen aan de andere GATT-leden. Eind 1993 Uruguay-ronde besloten GATT om te vormen tot World Trade Organization (WTO) WTO kan lidstaten dwingen hun nationale wetten aan te passen aan de vrijhandelsregels van de WTO
Regionalisatie: landen richtten zich steeds meer in hun export van goederen en diensten op afnemers uit eigen regio. Douane-unie: Een vorm van economische integratie waarbij de lidstaten hun onderlinge invoerrechten hebben afgeschaft en tegenover niet-leden een uniform tarief hebben ingesteld. Einddoel Unie: economische unie die boven de eigenschappen van de douane-unie ook nog vrij verkeer van arbeid en kapitaal, gemeenschappelijke instellingen en een sterk onderling afgestemde economische politiek kent. Belangrijke stappen op weg naar de economische unie waren de totstandkoming van de gemeenschappelijke markt eind 1992 en de vorming van de muntunie ( de economische en Monetaire unie (EMU) Europese Vrijhandelsassociatie (EVA). De EVA is een vrijhandelsgebied: de deelnemende landen heffen geen invoerrechten op elkaars producten maar ze kennen GEEN uniform tarief. North American Free Trade Agreement (NAFTA) eind 1992 tussen VS, Canada en Mexico. Instellingen van de EU: - de Europese Raad (ER): het hoogste orgaan, samengesteld uit regeringsleiders. In de ER worden de algemene politieke overeenkomsten afgesloten. - De Raad van de Europese Unie: deze neemt de besluiten. In de raad zitten de ministers van de nationale regeringen. - De Europese Commissie: het dagelijks bestuur van de EU.Moet de besluiten van de ministerraad voorbereiden en uitvoeren. - Het Europees Parlement (EP): rechtstreeks gekozen in elke lidstaat. EP moet de Commissie controleren, ziet toe op uitgaven Unie, neemt deel aan opstelling begroting.Macht neemt geleidelijk toe. - Het Europees Hof van Justitie: handhaving van het recht van de EU tegenover de lidstaten. Spreekt recht over geschillen m.b.t. verdragen. De ontvangsten van de EU komen vooral uit: De invoerrechten ( 17 % van het totaal) De BTW (ruim 50% van het totaal) Bijdrage op basis van het BBP ( 28% van het totaal) Hoofdredenen opzet landbouwbeleid: - prijs agrarische producten laat schommelingen zien. Tamelijk prijsinelastisch. - Productiekosten hoger dan in de rest van de wereld. Interventieprijzen: minimumprijzen
Bestrijding overproductie: - vaststelling productieplafonds (quoteringsregeling) wie meer produceert dan het toegestane quotum krijgt een heffing opgelegd.(superheffing) - productiebeperkingen - subsidies - VUT-regeling voor boeren.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden